Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2010, 15639 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2010, 15639 | beleidsregel |
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op de artikelen 9.1 en 9.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 9.1 en 9.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
1. Vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2011 geldt een subsidieplafond van € 32,2 miljoen.
2. Subsidieplafonds voor tijdvakken na 31 december 2011 worden uiterlijk op 15 oktober voorafgaand aan het desbetreffende tijdvak bekendgemaakt.
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
1. De behandeling van subsidieaanvragen vindt plaats in meerdere rondes per jaar.
2. Voor zover niet anders is bepaald, bedraagt het voor subsidieverlening in elke ronde beschikbare bedrag een evenredig deel van het voor dat jaar voor de desbetreffende categorie of categorieën activiteiten geldende bedrag. Indien het beschikbare bedrag in een ronde niet is uitgeput, kan het restant worden toegevoegd aan het beschikbare bedrag voor de volgende ronde voor dezelfde of voor een andere categorie activiteiten of voor dezelfde ronde voor een andere categorie activiteiten.
1. Bij de verdeling van de beschikbare middelen kan onderscheid worden gemaakt naar projecten, programma’s en categorieën activiteiten.
2. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder
a. Project: een samenhangend en in tijd en middelen begrensd geheel van activiteiten gericht op het bereiken van een vooraf omschreven resultaat, met een looptijd van niet langer dan een jaar.
b. Programma: een samenhangend geheel van projecten gericht op het bereiken van een vooraf omschreven resultaat en met een looptijd van langer dan een jaar.
3. Categorieën activiteiten zijn:
a. Categorie 1: projecten en programma’s gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking in de Nederlandse samenleving, voor zover niet behorend tot categorie 2 of 3.
b. Categorie 2: projecten als omschreven in categorie 1 waarvan een kleinschalig ontwikkelingsproject in een ontwikkelingsland deel uitmaakt.
c. Categorie 3: programma’s als omschreven in categorie 1 gericht op Nederlandse jongeren tussen 14 en 25 jaar waarvan een stage- of uitwisselingsprogramma in een ontwikkelingsland deel uitmaakt.
1. Subsidieverlening ten behoeve van projecten vindt plaats in meerdere rondes per jaar. In 2011, 2012 en 2013 wordt subsidie verleend in vier rondes, in 2014 in twee rondes.
2. Aanvragen worden per ronde ingediend, uiterlijk op 1 februari, 1 mei, 1 september en 1 november. In 2014 worden de aanvragen uiterlijk op 1 februari en op 1 mei ingediend. Het beschikbare bedrag voor subsidieverlening in 2011 bedraagt € 10,2 miljoen.
1. Subsidies ten behoeve van programma’s worden in drie rondes verdeeld. Aanvragen worden per ronde ingediend, uiterlijk op 15 november 2010, 1 mei 2011 en 1 mei 2012.
2. Voor de ronde van 15 november 2010 is € 14 miljoen beschikbaar, waarvan € 7 miljoen bestemd is voor programma’s behorend tot categorie 3, en € 7 miljoen voor de overige programma’s.
3. Voor de ronde van 1 mei 2011 is € 8 miljoen beschikbaar waarvan € 4 miljoen bestemd is voor programma’s behorend tot categorie 3, en € 4 miljoen voor de overige programma’s.
4. Voor de toepassing van artikel 3 worden aanvragen voor programma’s behorend tot categorie 3 en aanvragen voor de overige programma’s afzonderlijk gerangschikt.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst. De bij dit besluit behorende aanvraagformulieren worden geplaatst op www.sbos.nl.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
J.M.G. Brandt,
Directeur-Generaal Internationale Samenwerking.
Ontwikkelingssamenwerking is een zaak van iedereen. Onder meer via ontwikkelingssamenwerking investeert de overheid in een duurzame, rechtvaardige en welvarende wereld. Uiteindelijk gaat het daarbij om welbegrepen eigenbelang. Een betere wereld is immers ook goed voor Nederland.
Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid is gericht op bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden, op bevordering van duurzame ontwikkeling en op bijdragen aan oplossingen voor problemen in de wereld die ontwikkelingsprocessen beïnvloeden. Het bredere internationale perspectief wordt gevormd door de samenhang tussen economische groei, toename van welvaart en rechtvaardige verdeling daarvan, groeiende openheid van samenlevingen, klimaatverandering en vraagstukken van vrede en veiligheid.
Politiek en maatschappelijk draagvlak voor het belang van internationale samenwerking en actieve betrokkenheid van burgers zijn cruciaal, omdat burgerschap niet ophoudt bij de landsgrenzen. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken en sociaal-economische ontwikkelingen waarbij Nederlanders dagelijks betrokken zijn, hebben een internationale dimensie.
De overheid hecht dan ook aan bevordering van het besef van burgerschap over grenzen heen. Daarbij speelt ook mee dat mondiale ontwikkelingen in Nederland geen vanzelfsprekend ankerpunt hebben. Ten aanzien van de bevordering van maatschappelijke betrokkenheid bij hieraan gerelateerde onderwerpen heeft de overheid een voorwaardenscheppende en katalyserende rol. Die rol is tweeledig: zorgen dat kennis en advies ter beschikking staat van de samenleving én subsidiëring van activiteiten.
Voor de internationale dimensie van burgerschap geldt dat om er volwaardig invulling aan te kunnen geven kennis nodig is, maar ook verandering in houding en gedrag. Elke Nederlander kan hierin zijn of haar verantwoordelijkheid nemen en zijn eigen gedrag vanuit een mondiaal besef invullen.
Tegelijk staat internationale samenwerking laag op de zogenoemde ‘burgeragenda’. Kennis over dit beleidsterrein is bij het brede publiek niet erg groot. Mensen gaan bovendien niet gemakkelijk zelf actief op zoek naar informatie.
Kennis en meningsvorming kunnen wel aanzienlijk worden bevorderd door gerichte voorlichting en bewustwordingsactiviteiten. Ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking kan dit bijdragen aan:
1. een groter publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn;
2. een geïnformeerd publiek debat daarover en over hiermee samenhangende beleidskeuzes;
3. zichtbare en actieve betrokkenheid van burgers bij internationale samenwerking;
4. mogelijkheden voor burgers om weloverwogen keuzes te maken.
Het niet kunnen aanvaarden van onrecht is voor velen al een voldoende motivatie om bij te dragen aan bestrijding van armoede. Verder is kennis alleen niet voldoende voor politieke en maatschappelijke steun ten behoeve van internationale samenwerking. Het is wel onontbeerlijk voor een goed begrip van de internationale positionering van Nederland en voor kritische toetsing van het beleid. Met meer kennis kunnen burgers bovendien beter onderbouwd tot opvattingen komen, en op basis daarvan weloverwogen beslissingen nemen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de consequenties die zij aan hun opvattingen willen verbinden in termen van houding en gedrag.
Subsidies voor maatschappelijke activiteiten gericht op de bevordering van burgerschap in relatie tot Ontwikkelingssamenwerking (OS) worden verstrekt onder ministeriële verantwoordelijkheid. Voor de subsidieverstrekking heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken de Faciliteit voor Burgerschap en OS (SBOS) ingericht.
Vanuit SBOS worden subsidies verstrekt voor activiteiten in de Nederlandse samenleving gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking. Het gaat om activiteiten waarvoor het initiatief bij de aanvrager ligt. Vanuit de faciliteit kunnen aanvragen worden gehonoreerd die als onderdeel een kleinschalig ontwikkelingsproject of een stage- of uitwisselingscomponent in een ontwikkelingsland bevatten. Subsidiëring door de overheid heeft per definitie een tijdelijk karakter.
De te subsidiëren activiteiten moeten een concreet doel en helder gedefinieerde doelgroep(en) hebben, een concreet handelingsperspectief bevatten en gericht zijn op het creëren van gedragseffecten. Middelen en eindresultaten moeten proportioneel zijn. Voorrang wordt gegeven aan activiteiten die aansluiten bij die nieuwe doelgroepen aanboren, met name onder jongeren.
Activiteiten dienen evalueerbaar te zijn op resultaten. Van belang is daarom dat een indiener kan uitleggen welke gedragsverandering hij beoogt bij de doelgroep waarop de activiteit is gericht en aan de hand van welke indicatoren hij op welk moment vast gaat stellen in hoeverre dat is gelukt.
Ontwikkelingssamenwerking is een zaak van iedereen. Subsidieaanvragen kunnen dan ook gericht zijn op alle inwoners van Nederland. Prioritaire doelgroepen zijn echter ‘jongeren’ (in de leeftijd van 12 tot 25 jaar) en personen die niet traditioneel bij ontwikkelingssamenwerking betrokken zijn.
In het kader van de faciliteit komen de volgende soorten aanvragen voor subsidiëring in aanmerking:
Categorie 1 – Aanvragen gericht op het bevorderen van activiteiten in de Nederlandse samenleving gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking. Dit kunnen zowel projecten (categorie 1a) als meerjarige programma’s (categorie 1b) zijn1.
Categorie 2 – Aanvragen met een doelstelling als omschreven onder categorie 1 met als onderdeel van de aanvraag een kleinschalig ontwikkelingsproject (projecten).
Categorie 3 – Aanvragen met een doelstelling als omschreven onder categorie 1 gericht op Nederlandse jongeren tussen 14 en 25 jaar met als onderdeel een stage/uitwisselingscomponent in een ontwikkelingsland (meerjarige programma’s).
Voor de meerjarige programma’s onder categorie 1 en 3 kunnen voorstellen worden ingediend in drie rondes, te weten de ronde van 15 november 2010, de ronde van mei 2011 en de ronde van mei 2012. Vanaf 2011 kunnen aanvragen voor projecten in categorie 1 en 2 elke ronde worden ingediend.
Niet voor subsidie komen in aanmerking:
– Individuele stage- en uitwisselingsprojecten;
– Activiteiten gericht op fondsenwerving;
– Reguliere exploitatiekosten van de aanvrager.
De volgende rechtstreeks aan het project of programma toe te rekenen kosten komen voor subsidiëring in aanmerking:
1. Personele kosten, in de zin van het aantal door direct bij het project betrokken personeel van de aanvrager gemaakte uren, vermenigvuldigd met het forfaitaire kostendekkende uurtarief, zoals gepubliceerd in de vigerende handleiding overheidstarieven (Ministerie van Financiën), dit forfaitaire bedrag betreft ook de overheadkosten;
2. kosten voor promotie en publiciteit;
3. kosten van voor het project aangeschafte apparatuur en andere middelen;
4. kosten van het gebruik voor het project van apparatuur en andere middelen die in het bezit zijn van een deelnemer aan de activiteit(en) of van derden, gebaseerd op historische kosten;
5. kosten voor financiële transacties en bankkosten en voor financieel-juridische diensten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;
6. reis- en verblijfkosten voor binnen- en buitenlandse reizen die voor de projectuitvoering noodzakelijk zijn;
7. diensten van derden;
8. Subsidiabele kosten kunnen worden opgenomen, inclusief BTW, indien de aanvrager niet van BTW is vrijgesteld.
9. Onder categorie 2: kosten in het ontwikkelingsland die toe te rekenen zijn aan de uitvoering van het kleinschalige project.
Voor alle aanvragen gelden onderstaande basale ontvankelijkheidseisen. Alleen aanvragen die hieraan voldoen zijn aan te merken als tijdig, correct en volledig, en worden in behandeling genomen.
1. De aanvraag, voorzien van alle vereiste gegevens en bescheiden, is uiterlijk ontvangen op laatste dag van de indieningstermijn van de desbetreffende ronde op het e-mailadres dat op het aanvraagformulier staat vermeld.
2. De aanvraag is opgesteld volgens het aanvraagstramien en bevat de verplichte bijlagen.
3. De aanvraag is in het Nederlands opgesteld.
4. Onderdeel van de aanvraag is een kostendekkende en sluitende begroting, opgesteld conform de eisen in het aanvraagstramien. Daarbij zijn de eigen bijdrage en eventuele door derden toegezegde financiering/subsidies duidelijk opgenomen.
5. Een eigen bijdrage van de aanvrager aan het project is onderbouwd met een door de aanvrager ondertekende co-financieringsverklaring.
6. Door derden toegezegde bijdragen zijn onderbouwd met co-financieringsverklaringen.
7. De aanvraag is ondertekend door de daartoe bevoegde persoon/personen (volgens akte van oprichting en/of statuten).
In aanvulling op de bepalingen van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 worden alleen de tijdig, correct en volledig ingediende subsidieaanvragen in behandeling genomen en getoetst aan algemene en specifieke drempelcriteria en beoordelingscriteria.
Deze toetsing vindt plaats in twee fasen:
De eerste fase betreft de beoordeling van aanvragen aan de hand van drempelcriteria. Dit zijn minimale criteria waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Voor de verschillende soorten aanvragen gelden specifieke drempelcriteria. Aanvragen die niet voldoen aan alle drempelcriteria zullen op die grond worden afgewezen.
Aanvragen die aan alle drempelcriteria voldoen worden in de tweede fase getoetst aan de beoordelingscriteria.
Voor de projecten met als onderdeel een kleinschalig ontwikkelingsproject en aanvragen met een stage- of uitwisselingscomponent gelden in deze tweede fase aanvullende beoordelingscriteria. Dergelijke aanvragen worden eerst op deze aanvullende criteria getoetst. Indien de aanvragen daarop voldoende scoren worden zij vervolgens beoordeeld op de algemeen geldende beoordelingscriteria.
Aanvragen die het best aan de beoordelingscriteria voldoen komen het eerst voor subsidieverstrekking in aanmerking.
Aanvragen die onvoldoende scoren op de beoordelingscriteria worden afgewezen
Indien na toetsing blijkt dat met alle voldoende scorende aanvragen een hoger bedrag is gemoeid dan het subsidieplafond toelaat, zal een nadere toets plaatsvinden op basis van een onderlinge vergelijking en binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8 lid 3 sub d van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Voor alle aanvragen gelden de onderstaande drempelcriteria. Per categorie van aanvragen zijn er specifieke aanvullende drempelcriteria. Deze zijn omschreven in de hoofdstukken II, III en IV. van deze beleidsregels.
1. De aanvrager is een in Nederland gevestigde organisatie met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht.
2. De aanvraag is gericht op de uitvoering van een project of programma.
3. De activiteiten starten op of na de indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen zes maanden na datum van subsidieverlening.
4. Projecten hebben een maximale looptijd van een jaar; programma’s hebben een maximale looptijd van vier jaar en kunnen zich maximaal uitstrekken tot 30 juni 2015.
5. Voor een aanvraag met identieke doelstelling(en), activiteiten en beoogde resultaten en een identieke doelgroep kan niet meer dan twee keer subsidie worden toegekend.
6. De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd zijn niet strijdig met volkenrechtelijke verplichtingen of buitenlandse politieke belangen van de Nederlandse regering.
7. De aanvraag betreft geen initiatieven die mede zijn gericht op godsdienstige bekering (proselitisme).
8. De aanvraag is niet primair gericht op studie of wetenschappelijk of beleidsinhoudelijk onderzoek.
9. De aanvraag betreft geen omroepprogramma in de zin van het Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris voor Europese Zaken van 18 november 2009, tot vaststelling van een beleidsregel met het oog op het onthouden van financiële bijdragen aan de vervaardiging, de verwerving of uitzending van omroepprogramma’s.
10. Het project of programma wordt niet met winstoogmerk uitgevoerd.
11. Voor de aanvraag worden geen andere subsidie(s) aangevraagd en/of ontvangen ten laste van onderdelen van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
SBOS wordt namens de minister van Buitenlandse Zaken uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers NV in samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut en stichting Wilde Ganzen. Subsidie wordt niet verstrekt aan aanvragers die blijkens de aanvraag voor dezelfde of daarmee samenhangende activiteiten medefinanciering zoeken of ontvangen van een van de partijen die belast zijn met de uitvoering van SBOS. Indien niettemin blijkt dat de hiervoor bedoelde medefinanciering heeft plaatsgevonden, kan de SBOS-subsidieverlening worden ingetrokken en wordt reeds uitgekeerde SBOS-subsidie teruggevorderd.
Dubbelfinanciering van activiteiten is niet toegestaan. Indien blijkt dat medefinanciering door derden heeft plaatsgevonden zonder dat daarvan in de aanvraag melding is gemaakt, zal de SBOS-subsidie worden teruggevorderd.
Voor alle aanvragen gelden de volgende beoordelingscriteria:
1. De mate waarin de samenstelling van de doelgroep aansluit bij de SBOS-doelstellingen;
2. De omvang van het beoogde effect van het project of programma in relatie tot de SBOS-doelstellingen;
3. De intensiteit van het beoogde effect van het project of programma in relatie tot de SBOS-doelstellingen;
4. De kwaliteit van de aanpak, bestaande uit:
a. realiteitsgehalte van de doelstelling en van het ontwerp van het project of programma;
b. originaliteit (gekozen thematiek/gebruik van communicatiemiddelen);
c. volledigheid van de risicoanalyse;
d. samenwerking: prioriteit wordt gegeven aan activiteiten waarbij sprake is van samenwerking met niet-traditionele partners;
e. verhouding aangevraagd subsidiebedrag en effecten. De subsidie is kosteneffectief.
5. De evalueerbaarheid van het project, met name de beschikbaarheid en controleerbaarheid van outcome indicatoren (SMART). Het betreft de wijze waarop, het moment waarop en de gegevens aan de hand waarvan zal worden geëvalueerd in welke mate de beoogde doelstellingen zijn bereikt.
6. Het percentage eigen bijdrage;
7. De capaciteit van de aanvrager:
a. ervaring van de organisatie;
b. kwaliteit van het financieel en administratief management.
In aanvulling op de algemene drempel- en beoordelingscriteria gelden voor projecten en programma’s onder Categorie 1. de volgende specifieke criteria.
1. De gevraagde subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale projectbegroting.
2. De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 15.000.
1. De gevraagde subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale projectbegroting.
2. De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 50.000 en maximaal € 500.000 subsidie per jaar.
1. De opgenomen kleinschalige ontwikkelingsactiviteit dient te worden uitgevoerd in een ontwikkelingsland (i.e. een land op de zogenoemde OESO/DAC-lijst2).
2. Er dient sprake te zijn van een partnerorganisatie (anders dan de lokale counterpart van de aanvrager) in het projectland die verantwoordelijk is voor uitvoering, monitoring, evaluatie en follow-up van de kleinschalige ontwikkelingsactiviteit. Bij de aanvraag dienen volledige adresgegevensvan deze partnerorganisatie te worden meegeleverd, alsmede een kopie van de originele projectbeschrijving in het Engels, Frans, Spaans of Portugees, ondertekend door de partnerorganisatie.
3. Het moet gaan om nieuwe ontwikkelingsactiviteiten. Activiteiten die tot nu toe zonder subsidie konden worden uitgevoerd komen niet in aanmerking.
4. De aanvraag bedraagt minimaal € 15.000.
5. De subsidieaanvraag bedraagt maximaal 60% van de totale projectbegroting (activiteiten in Nederland daarbij inbegrepen).
6. Mogelijke winsten van het project in het projectland dienen terug te vloeien naar de doelgroep(en) in het ontwikkelingsland.
1. In een aanvraag voor een kleinschalige ontwikkelingsactiviteit moet aantoonbaar worden gemaakt op welke wijze deze aansluit bij een behoefte (bij de doelgroep) en hoe duurzaamheid is gewaarborgd;
2. Bij activiteiten die worden uitgevoerd in ontwikkelingslanden moet sprake zijn van aantoonbare betrokkenheid van de lokale bevolking. Partnerschap van de lokale bevolking is een essentiële voorwaarde. In de voorstellen moet aantoonbaar worden gemaakt hoe partnerschap is verankerd.
In aanvulling op de algemene drempel- en beoordelingscriteria gelden voor projecten onder Categorie 3 de volgende specifieke criteria.
1. Een aanvraag dient een stage- of uitwisselingsprogramma te bevatten. Individuele stages of uitwisselingsprojecten komen niet voor subsidie in aanmerking.
2. Voor een aanvraag met een stage- of uitwisselingsprogramma’s geldt een minimum van € 100.000 en een maximum van € 3,5 miljoen subsidie per jaar.
3. De gevraagde subsidie bedraagt maximaal 60% van de totale projectbegroting.
4. De stages en/of uitwisselingen moeten worden uitgevoerd in een ontwikkelingsland (i.e. een land op de zogenoemde OESO/DAC-lijst2).
5. De stage- of uitwisselingsperiode duurt minimaal twee weken (waarvan minimaal 10 actieve stage of uitwisselingsdagen, exclusief reistijd) en maximaal zes maanden (voor een uitwisseling) of maximaal acht maanden (voor een stage).
6. Uit de aanvraag blijkt dat het stage- of uitwisselingsprogramma vervolgactiviteiten in Nederland omvat gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking waarin de ervaringen van de uitwisseling of stage worden meegenomen.
7. Deelnemers aan het stage- of uitwisselingsproject zijn op de startdatum tussen de 14 en 25 jaar oud.
8. Deelnemers hebben niet eerder deelgenomen aan een stage of uitwisselingsproject in de zin van deze beleidsregels.
9. Jegens deelnemers is geen strafrechtelijke procedure aanhangig.
1. Het programma is bij voorkeur gericht op jongeren van wie het niet waarschijnlijk lijkt dat ze, bijvoorbeeld tijdens studie of anderszins, eigen ervaringen in ontwikkelingslanden zullen kunnen opdoen.
2. Het programma heeft een uitgewerkt trainings- en begeleidingsplan voor de deelnemers voor de verschillende fasen van het project.
3. Het programma hanteert het ‘do no harm’ principe: het is de bedoeling dat de partner in het ontwikkelingsland baat heeft bij de deelname aan een door SBOS gefinancierd project, maar de partner mag er in geen geval door geschaad worden.
4. Deelnemers aan de stage of uitwisseling zijn aantoonbaar actief betrokken bij alle fasen van de uitvoering: van de voorbereiding, het uitvoeren van de stage of uitwisseling en de verspreiding van de opgedane buitenlandervaring in de Nederlandse samenleving, tot en met de evaluatie.
5. Er moet sprake zijn van een lokale partnerorganisatie en/of counterpart in het betreffende ontwikkelingsland die mede verantwoordelijk is voor de uitvoering van het programma en begeleiding van de deelnemers aan de stage of uitwisseling;
6. Via de lokale partnerorganisatie en/of counterpart wordt de lokale bevolking en in het bijzonder lokale jeugd actief bij het project betrokken.
Het verstrekken van subsidies lager dan € 25.000 vindt plaats in de vorm van een vast bedrag dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. Indien een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt wordt direct een beschikking tot subsidievaststelling afgegeven.
Het verstrekken van subsidies van € 25.000 tot € 125.000 vindt plaats in de vorm van een vast bedrag dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.
Het verstrekken van subsidies groter van € 125.000 vindt plaats in de vorm van een percentage van de projectkosten tot een bij de verlening van de subsidie vastgesteld maximum bedrag.
De in deze paragraaf bedoelde beschikkingen worden gegeven binnen 2 maanden na sluiting van de indieningtermijn van de subsidieaanvragen.
In de beschikkingen worden de resultaatindicatoren benoemd waarover de projectuitvoerder moet rapporteren ten behoeve van de evaluatie van het project.
In geval van een samenwerkingsverband geldt dat subsidieverlening slechts kan worden verleend aan één van de partijen in het samenwerkingsverband die over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht beschikt en in Nederland is gevestigd, onverminderd artikel 4 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welke van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.
Bij een subsidieverstrekking van € 25.000 tot € 125.000 is de ontvanger verplicht om:
1. onverwijld melding te doen,zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;
2. aan te tonen, op door de subsidieverstrekker van tevoren – in de beschikking of regeling – aangegeven wijze, dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
3. indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan 12 maanden bedraagt een tussentijds voortgangsverslag per periode van 12 maanden te overleggen.
Bij subsidieverstrekking van € 125.000 of meer is de ontvanger verplicht om:
1. onverwijld melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;
2. indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan 12 maanden bedraagt - een tussentijds voortgangsverslag per periode van 12 maanden te overleggen.
Aan iedere subsidie is de verplichting verbonden om aan het eind van de uitvoering van het project op verzoek een evaluatierapport in te dienen waarin wordt teruggegrepen op de oorspronkelijke doelstellingen van het project (inclusief indicatoren), ten behoeve van de evaluatie van het subsidieprogramma.
Het ministerie behoudt zich het recht voor om steekproefsgewijze controles uit te voeren naar de naleving van de subsidieverplichtingen.
Bij het verstrekken van subsidies worden de volgende voorschriften inzake betalingen en bevoorschotting in acht genomen:
1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling tot € 25.000, wordt gegeven, vindt de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaats, na afgifte van de betreffende beschikking.
2. Indien een subsidie wordt verstrekt tussen € 25.000 en € 125.000 vindt bevoorschotting plaats tot 90% van de verleende subsidie en wordt 10% uitbetaald na vaststelling van de subsidie. Een eerste voorschot wordt verstrekt na afgifte van de verleningsbeschikking.
3. Indien een subsidie wordt verstrekt groter dan € 125.000 vindt bevoorschotting plaats tot 90% van de verleende subsidie en wordt 10% uitbetaald na vaststelling van de subsidie. Een eerste voorschot wordt verstrekt na afgifte van de verleningsbeschikking.
4. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de verleningsbeschikking worden bepaald.
1. Indien een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt, wordt direct een beschikking tot subsidievaststelling afgegeven.
2. Voor subsisies hoger dan € 25.000 vindt een beschikking tot subsidievaststelling plaats
a. binnen 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, dan wel
b. binnen een in de verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn.
3. Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen 22 weken na de aanvraag daarvan.
Project: een samenhangend en in tijd en middelen begrensd geheel van activiteiten gericht op het bereiken van een vooraf omschreven resultaat en met een looptijd van niet langer dan een jaar.
Programma: een samenhangend geheel van projecten gericht op het bereiken van een vooraf omschreven resultaat en met een looptijd van langer dan een jaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-15639.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.