Regeling van 29 september 2010, nr. 5668859/10/6 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES in verband met de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen, de uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen over de teruggeleiding van ontvoerde kinderen (Regeling internationale kinderontvoering BES)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 20, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Besluit:

Artikel 1

Aan Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt een nieuwe Titel 15a toegevoegd, luidende:

TITEL 15A. DE CENTRALE AUTORITEIT EN BURGERRECHTELIJKE ASPECTEN VAN INTERNATIONALE KINDERONTVOERING

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 377i

In deze Titel wordt verstaan onder

  • a. het Europese verdrag: het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1981, 10);

  • b. het Haagse verdrag: het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139);

  • c. internationale ontvoering van kinderen: de ongeoorloofde overbrenging of het ongeoorloofd niet doen terugkeren van een kind in strijd met een gezagsrecht, als omschreven in artikel 3 in verband met artikel 5 onder a van het Haagse verdrag;

  • d. Gerecht in eerste aanleg: het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 377j

Deze wet regelt de incorporatie van de in artikel 377i vermelde verdragen en is tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

Artikel 377k
  • 1. Deze wet is van toepassing op internationale ontvoering van kinderen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.

  • 2. Bereikt een kind ten aanzien waarvan een verzoek om teruggeleiding in behandeling is de leeftijd van zestien jaren, dan wordt de behandeling van dat verzoek ambtshalve gestaakt. Hetzelfde geldt voor maatregelen ter uitvoering van een beslissing op een verzoek.

AFDELING 2. TAAK EN BEVOEGDHEDEN VAN DE CENTRALE AUTORITEIT
Artikel 377l
  • 1. Onze Minister van Justitie wijst bij in de Staatscourant openbaar te maken besluit de onder zijn ministerie ressorterende dienst, diensten of vertegenwoordigers op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan, die aldaar wordt of worden belast met de taak van centrale autoriteit, bedoeld in artikel 2 van het Europese verdrag en in artikel 6 van het Haagse verdrag. Deze autoriteit is als zodanig tevens belast met de behandeling van verzoeken in gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

  • 2. De aanwijzing van de centrale autoriteit als bedoeld in het eerste lid staat er niet aan in de weg dat een persoon zich rechtstreeks tot de rechter of andere autoriteiten wendt om de erkenning van het wettig gezag over een ontvoerd kind, het herstel van dat gezag en de teruggeleiding van dat kind te bereiken, of de vaststelling of wijziging van een omgangsregeling te verkrijgen.

Artikel 377m
  • 1. De centrale autoriteit is bevoegd, zo nodig ook zonder uitdrukkelijke volmacht van degene die zich met een verzoek tot haar heeft gewend, namens hem, anders dan in rechte, op te treden.

  • 2. De centrale autoriteit draagt zelf alle kosten die aan de uitvoering van haar taak zijn verbonden, voor zover deze niet door haar teruggevorderd kunnen worden van de verzoeker of verhaald op de persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is of medeverantwoordelijk is.

Artikel 377n
  • 1. Indien de centrale autoriteit besluit om een verzoek tot teruggeleiding van een kind niet in behandeling te nemen of de behandeling van een zodanig verzoek te staken, deelt zij zulks terstond aan de verzoeker mee. De verzoeker kan van de centrale autoriteit verlangen, haar beslissing aan hem mee te delen in de vorm van een beschikking met vermelding van de gronden die tot de beslissing hebben geleid. De centrale autoriteit deelt haar beschikking bij aangetekend schrijven aan de verzoeker mee.

  • 2. De verzoeker kan binnen een maand na de ontvangst van de beschikking daartegen bij het Gerecht in eerste aanleg opkomen, bij een bezwaarschrift dat moet worden ingediend door een advocaat. Het Gerecht hoort de verzoeker en de centrale autoriteit op het bezwaarschrift. Indien het Gerecht het bezwaar gegrond acht, vernietigt zij de beschikking van de centrale autoriteit en geeft zij een met reden omklede beschikking die in haar plaats treedt. Tegen de beschikking van het Gerecht staat geen hogere voorziening open behoudens cassatie in het belang der wet.

Artikel 377o

De centrale autoriteit kan de uitvoering van bepaalde handelingen overeenkomstig door haar te geven aanwijzingen opdragen aan de voogdijraad. De bepalingen van deze Afdeling zijn mede van toepassing ten aanzien van de voogdijraad.

Artikel 377p

De gezaghebber en de ambtenaren van de burgerlijke stand verschaffen de centrale autoriteit kosteloos alle inlichtingen en verstrekken haar kosteloos en vrij van zegel alle afschriften en uittreksels uit hun registers die deze autoriteit van hen vraagt in verband met de uitvoering van haar taak.

Artikel 377q
  • 1. Indien de centrale autoriteit voor het vinden van de verblijfplaats van een kind in een openbaar lichaam medewerking behoeft van ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan zij zich voor het verkrijgen daarvan wenden tot de officier van justitie.

  • 2. De officier van justitie behandelt een verzoek om medewerking van de centrale autoriteit met voorrang.

  • 3. De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak die is aangewezen om zijn medewerking te verlenen aan de opsporing van de verblijfplaats van een kind mag daartoe elke plaats betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 377r
  • 1. De centrale autoriteit stelt de persoon bij wie het ontvoerde kind verblijft bij aangetekende brief in kennis van het verzoek tot teruggeleiding en de gronden waarop het berust. Zij geeft in deze mededeling tevens kennis van de mogelijkheid dat een verzoek tot afgifte van een rechterlijk bevel tot teruggeleiding kan worden ingediend, indien niet binnen een door haar te stellen redelijke termijn vrijwillig aan dat verzoek is voldaan.

  • 2. De centrale autoriteit kan de in het vorige lid bedoelde mededeling achterwege laten, indien naar haar oordeel in verband met de omstandigheden van het geval de uiterste spoed geboden is of de vrijwillige medewerking van degene bij wie het kind verblijft niet is te verwachten.

AFDELING 3. RECHTSPLEGING IN VERBAND MET INTERNATIONALE ONTVOERING VAN KINDEREN EN HET OMGANGSRECHT
Artikel 377s
  • 1. Het Gerecht in eerste aanleg is, onverminderd de bevoegdheid van de rechter in kort geding, bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens van het betreffende openbare lichaam.

  • 2. Het Gerecht in eerste aanleg is, onverminderd de bevoegdheid van de rechter in kort geding, bevoegd tot de kennisneming van alle zaken met betrekking tot de regeling en uitvoering van het omgangsrecht in internationale gevallen, daaronder begrepen verzoeken als bedoeld in artikel 377v van deze wet.

Artikel 377t

De in artikel 377s bedoelde zaken worden ingeleid met een verzoekschrift.

Artikel 377u
  • 1. De gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene aan wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens van een openbaar lichaam is slechts mogelijk op grond van een daartoe strekkend bevel van de rechter.

  • 2. De rechter behandelt het verzoek bij voorrang. Het verzoek wordt met gesloten deuren behandeld. De rechter beslist niet dan na het kind in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, althans na het daartoe behoorlijk te hebben opgeroepen, tenzij dit in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand van het kind onmogelijk is of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8 of 9 van het Europese verdrag. Het bepaalde in artikel 802 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES is van toepassing.

  • 3. In de gevallen waarin geen verdrag toepasselijk is kan de rechter het verzoek afwijzen op de gronden vermeld in de artikelen 12, tweede lid, 13 en 20 van het Haagse verdrag.

  • 4. De rechter kan op verzoek of ambtshalve de voogdijraad belasten met de voorlopige toevertrouwing over het kind, indien gevaar bestaat dat het wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in het vijfde lid. De beschikking verliest haar kracht van rechtswege als het verzoek wordt afgewezen. De zesde afdeling van titel veertien van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES inzake voogdij is niet van toepassing op de uitoefening van de voorlopige toevertrouwing als bedoeld in de artikelen 241, 271, 272, 331 en 332 van dit Boek.

  • 5. Als de rechter het verzoek toewijst, beveelt hij de afgifte van het kind aan degene aan wie het gezag erover toekomt, of, indien zulks niet aanstonds mogelijk is, voorlopig aan de voogdijraad. Hij kan tevens op verzoek of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de centrale autoriteit, of aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten. Indien meer personen bij de ontvoering zijn betrokken, zijn zij hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt.

  • 6. Artikel 813, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES is van toepassing op de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Hoger beroep van een eindbeslissing moet worden ingesteld binnen twee weken na de dagtekening van die beslissing.

  • 8. Tegen de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Artikel 377v
  • 1. .Ieder die in een openbaar lichaam het gezag uitoefent over een kind kan de rechter verzoeken, de in het tweede lid bedoelde beslissingen te geven terzake van het omgangsrecht met betrekking tot dat kind, indien het zich in verband met de uitoefening daarvan naar het buitenland moet begeven. De beslissingen kunnen worden gegeven voor een of meer bepaalde bezoeken of voor bepaalde tijdvakken waarin het omgangsrecht met betrekking tot het kind kan worden uitgeoefend.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde beslissingen zijn:

    • a. vaststelling dat het wettig gezag aan de verzoeker toekomt in gevallen dat zulks niet reeds vaststaat door een rechterlijke beslissing;

    • b. regeling van de plaats en de duur van het verblijf van het kind in het buitenland en, zonodig, andere omstandigheden met betrekking tot het verblijf, zulks met inachtneming van reeds van kracht zijnde beslissingen inzake het omgangsrecht;

    • c. het richten van een verzoek aan de bevoegde autoriteiten van de staat waar het kind tijdens de uitoefening van het omgangsrecht verblijft toezicht te houden of te doen houden op de juiste naleving van dat recht, in het bijzonder wat de plaats en de duur ervan betreft en voorts, indien nodig, maatregelen te treffen tot teruggeleiding van het kind na ommekomst van de termijn van uitoefening van dat recht.

Artikel 377w

De rechter die moet beslissen met betrekking tot het gezag over een kind ten aanzien waarvan een verzoek tot teruggeleiding is gedaan bij de centrale autoriteit, houdt zijn beslissing aan totdat op dat verzoek onherroepelijk is beslist. Is nog geen verzoek tot teruggeleiding gedaan, dan houdt de rechter zijn beslissing gedurende een redelijke termijn aan, als hij goede gronden heeft om aan te nemen dat het kind internationaal is ontvoerd in de zin van artikel 377i, onderdeel c, van dit Boek en dat een verzoek tot zijn teruggeleiding zal worden ingediend.

Artikel 377x
  • 1. Ieder die in verband met de toepassing van een verdrag als bedoeld in artikel 377i van dit Boek of in verband met de toepassing van deze regeling in rechte wil optreden en daartoe rechtsbijstand behoeft, kan zonodig daarop recht doen gelden op de voet van de Wet kosteloze rechtskundige bijstand BES.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn vrijgesteld van het stellen van zekerheid voor de betaling van kosten, schaden en interessen waarin zij zouden kunnen worden verwezen.

Artikel 377y

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over de uitvoering of toepassing van deze Titel.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt. Vindt plaatsing in de Staatscourant op een later tijdstip plaats, dan treedt deze regeling in werking met ingang van tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling internationale kinderontvoering BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 september 2010

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

TOELICHTING

Gelet op de zeer grote belangen van het kind en de ouders die in het geding zijn bij internationale kinderontvoering en de erkenning en tenuitvoerlegging van gezagsbeslissingen, is een coherente regeling van deze problematiek in de nieuwe staatkundige verhoudingen dringend gewenst. Mede daarom is het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139) opgenomen op de lijst van de ook voor de Nederlandse Antillen goedgekeurde verdragen waarvan het voornemen bestaat om de toepassing uit te breiden tot de BES-eilanden (Kamerstukken II 2008/09, 32 047, nr. 3, p. 11/12, nr. 14).

De onderhavige regeling voorziet in de invoering van een nieuwe Titel 15a in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, die materieel equivalent is aan de voor het Europese deel van Nederland geldende Wet van 2 mei 1990, tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 1990, 202 en 407). Om in de nieuwe staatkundige structuur een maximale coherentie in regelgeving te bereiken, wordt het voor het Europese deel van Nederland geldende Verdrag uit 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van gezagsbeslissingen en het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1981, 10) ook voor de BES geïncorporeerd, zonder dat daartoe overigens enige volkenrechtelijke verplichting bestaat, nu het verdrag niet ook voor de Nederlandse Antillen is bekrachtigd. Overigens geldt de Raadsverordening nr. 2201/2003 uit 2003 over de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel IIbis; Pb. 2003, L 338) alleen voor het Europese deel van Nederland en niet ook voor de BES, nu Bonaire, Sint Eustatius en Saba de lgo-status als bedoeld in Deel IV van het Unieverdrag hebben.

Materieel ontstaat hiermee ten aanzien van internationale kinderontvoering en de erkenning en tenuitvoerlegging van gezagsbeslissingen in de Europese en overzeese delen van Nederland een zoveel mogelijk vergelijkbare regeling. Daartoe zijn tevens de noodzakelijke technische wijzigingen doorgevoerd, bijvoorbeeld ten aanzien van de bevoegde rechter, de Centrale autoriteit en de verwijzing naar specifieke BES-wetgeving. Voorts is anticiperend rekening gehouden met het voorgestelde vervallen van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale autoriteit, waarmee onder meer een einde komt aan de als onwenselijk ervaren situatie dat de staat in deze gevoelige zaken tegen Nederlandse burgers procedeert (Kamerstukken II 2009/10, 32 358). Op grond van artikel 1:377l, eerste lid, Burgerlijk Wetboek BES zal separaat op elk van de openbare lichamen een liaison van de huidige Centrale autoriteit worden aangewezen.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven