Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 september 2010, nr. VO/239117, houdende regels omtrent instandhouding dan wel bekostiging alsmede de aanvullende bekostiging personeelskosten van scholen onder de opheffingsnorm in verband met een uitzonderlijke situatie (Beleidsregel uitzonderingsscholen VO)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 85a, tweede lid, en 108, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs:

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. wet:

de Wet op het voortgezet onderwijs;

b. minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. school:

een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de wet, met uitzondering van een school voor praktijkonderwijs;

d. teldatum:

datum van 1 oktober, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O;

e. leerling:

leerling die op basis van artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. voor bekostiging in aanmerking is genomen;

f. bevoegd gezag:

het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet.

Artikel 2. Datum aanvraag en beslissing

Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 108, vierde lid, van de wet, voor 15 oktober voorafgaand aan het schooljaar waar de aanvraag betrekking op heeft, wordt ingediend, dan beslist de minister voor 15 april.

Artikel 3. Uitzonderingsscholen vanwege een bijzondere omstandigheid

Er is sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 85a, tweede lid, van de wet, als de minister toestaat dat een school in stand wordt gehouden dan wel wordt bekostigd, omdat:

  • a. het een school betreft die alleen via het water en op generlei wijze via een brug of tunnel een rechtstreekse verbinding heeft met het vasteland, waardoor een alternatieve onderwijsvoorziening voor leerlingen slecht fysiek bereikbaar is, of

  • b. een wezenlijk Nederlands economisch of cultuurhistorisch belang gediend wordt met het onderwijs dat door de school wordt verzorgd.

Artikel 4. Aanvullende bekostiging personeelskosten in verband met een bijzondere omstandigheid

Een school met een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3, komt in aanmerking voor aanvullende bekostiging personeelskosten als bedoeld in artikel 85a, tweede lid, van de wet, voor de personeelscategorie leraren, indien deze voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal leerlingen van de school is gedurende drie of meer achtereenvolgende schooljaren op de teldatum lager dan de voor de school geldende opheffingsnorm als bedoeld in artikel 107 van de wet,

  • b. op drie achtereenvolgende teldata voorafgaand aan het schooljaar waarvoor het verzoek als bedoeld in artikel 2 wordt ingediend, zijn gemiddeld

    • 1°. tenminste 30 leerlingen ingeschreven op de school, waarbij de uitkomst van het gemiddelde naar boven wordt afgerond op een heel getal, of

    • 2°. tenminste 30 leerlingen ingeschreven op de scholengemeenschap waarvan een school deel uitmaakt, waarbij de uitkomst van het gemiddelde naar boven wordt afgerond op een heel getal, en

  • c. de kwaliteit van het onderwijs van alle schoolsoorten en leerwegen van de school is niet op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het onderwijstoezicht, als zeer zwak beoordeeld, dan wel de Inspectie heeft het vertrouwen dat de onderwijskwaliteit voldoende verbetert.

Artikel 5. Aanvullende bekostiging personeelskosten

De uitzonderingsscholen ontvangen de aanvullende bekostiging personeelskosten als aanvulling op de reguliere bekostiging die berekend wordt op basis van het Formatiebesluit W.V.O. De aanvullende bekostiging wordt berekend door het aantal formatieplaatsen dat in de bijlage bij deze beleidsregel is opgenomen in de tabel voor de schoolsoort, te vermenigvuldigen met de gemiddelde personeelslast voor de leraren die voor de desbetreffende schoolsoort geldt.

Artikel 6. Overgangsbekostiging

Voor zover er bij de overgang naar de bekostiging op basis van deze beleidsregel sprake is van een achteruitgang van het personeelsbudget in vergelijking met het personeelsbudget in het voorafgaande kalenderjaar, wordt eenmalig de overgangsbekostiging vastgesteld. Het verschil tussen de hoogte van het personeelsbudget volgens de rekenregels van het voorgaande kalenderjaar en de hoogte van het personeelsbudget op basis van deze beleidsregel is de overgangsbekostiging.

Deze overgangsbekostiging wordt in een aflopende reeks gedurende 10 jaar ter beschikking gesteld aan het bevoegd gezag.

In het eerste jaar dat de bekostiging wordt berekend en toegekend op basis van deze beleidsregel wordt 100% van de overgangsbekostiging ter beschikking gesteld. De negen daaropvolgende jaren wordt deze bekostiging vervolgens jaarlijks in stappen van 10% afgebouwd volgens onderstaande methode.

Na het eerste jaar dat de 100% is toegekend, kan het bevoegd gezag gedurende het tweede jaar beschikken over 90% van het bedrag, het derde jaar over 80%, het vierde jaar over 70%, tot in het tiende en laatste jaar nog 10% van de overgangsbekostiging wordt toegekend.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel uitzonderingsscholen VO.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL 5 VAN DE BELEIDSREGEL UITZONDERINGSSCHOLEN VO

Omvang aanvullend aantal formatieplaatsen

School voor mavo

Scholengemeenschap voor mavo/vbo

Aantal leerlingen op teldatum

Aantal aanvullende formatieplaatsen leraren

Aantal aanvullende formatieplaatsen leraren

0 tot 50

3

2

50 tot 80

2

2

80 tot 100

0,5

2

100 tot 170

0

1,5

170 tot 200

0

1

200 of meer

0

0

Scholengemeenschap voor mavo/havo/vwo

Aantal leerlingen op teldatum

Aantal aanvullende formatieplaatsen leraren

0 tot 50

4,2

50 tot 80

4

80 tot 120

3,5

120 tot 170

3

170 tot 200

2,5

200 of meer

0

TOELICHTING

Algemeen

In deze beleidsregel is vastgelegd hoe voor de huidige zogenaamde uitzonderingsscholen de verstrekking van de bekostiging wordt gewijzigd. Deze scholen waren tot op heden afhankelijk van individuele beschikkingen. Met deze beleidsregel wordt de bekostiging uniform en transparant geregeld en geharmoniseerd en geef ik de scholen een grotere zekerheid over het voortbestaan. Het gaat hierbij om scholen voor voortgezet onderwijs die structureel bezocht worden door een aantal leerlingen dat lager is dan de geldende opheffingsnorm en structureel in een uitzonderlijke situatie verkeren.

Met toepassing van deze beleidsregel worden openbare scholen voor onbepaalde tijd in stand gehouden en bijzondere scholen bekostigd, nadat is vastgesteld dat er een bijzondere omstandigheid is die voortzetting van de bekostiging van deze scholen rechtvaardigt. Deze scholen ontvangen, indien zij voldoen aan de in artikel 4 van de beleidsregel gestelde voorwaarden, naast de reguliere personele bekostiging een aanvullende bekostiging voor de personeelscategorie leraren die tegemoet komt aan de specifieke uitzonderlijke situatie. De aanvullende bekostiging personeelskosten wordt jaarlijks toegekend, met dien verstande dat het recht op aanvullende bekostiging personeelskosten van rechtswege vervalt, indien niet langer voldaan wordt aan de in artikel 4 genoemde voorwaarden.

Vooruitlopend op een voorstel voor aanpassing van het Formatiebesluit W.V.O., wordt deze beleidsregel thans gepubliceerd.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze beleidsregel is slechts van toepassing op de scholen voor voortgezet onderwijs voor zover deze worden bekostigd op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs. De scholen voor praktijkonderwijs zijn uitgezonderd omdat, gezien de schaalgrootte, voor deze scholen al bijzondere bekostigingsparameters gelden.

Artikel 2. Datum aanvraag en beslissing

De aanvraag van het bevoegd gezag dient uiterlijk 15 oktober door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (directie Voortgezet Onderwijs) te zijn ontvangen. De minister beslist voor 15 april van het daaropvolgende kalenderjaar. Bij de aanvraag dient het bevoegd gezag aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan die in artikel 3 zijn vermeld.

De huidige uitzonderingsscholen die in het voorjaar van 2010 een ontheffing op basis van artikel 108, vierde lid, van de wet, hebben ontvangen voor een periode van 5 jaar, hoeven geen aanvraag in te dienen. T.a.v. deze scholen wordt de toepasselijkheid van artikel 3 tot en met 6 van deze beleidsregel bezien. De scholen zullen na de inwerkingtreding van deze beleidsregel een nieuwe beschikking ontvangen, die zowel ziet op een beslissing op grond van artikel 108, vierde lid, van de wet over instandhouding dan wel bekostiging van de school als op de eventuele toekenning van aanvullende bekostiging personeelskosten.

Artikel 3. Uitzonderingsscholen vanwege een bijzondere omstandigheid

Instandhouding dan wel bekostiging van een school op grond van artikel 108, vierde lid, van de wet, omdat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals omschreven in artikel 3, wordt gezien als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 85a, tweede lid, van de wet.

Ook hier geldt dat bij (het handhaven van) de bekostiging van de school het belang van de leerling voorop staat. De omstandigheden in dit artikel vinden enerzijds hun grond in de geografische ligging van de school. Anderzijds wordt met het verzorgen van onderwijs door de school een wezenlijk – meer algemeen – Nederlands belang gediend.

Deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen tweeledig zijn:

  • a. Geografisch van aard.

    Het moet voor iedere leerling mogelijk zijn om voortgezet onderwijs te volgen binnen een redelijke afstand. De Waddeneilanden zijn alleen via het water te bereiken en op geen enkele andere wijze, via een brug of tunnel. Het is voor leerlingen op deze eilanden eveneens van wezenlijk belang dat zij voortgezet onderwijs kunnen volgen binnen een redelijk afstand.

  • b. Wezenlijk Nederlands belang.

    In uitzonderlijke situaties kan de bekostiging van een school gehandhaafd blijven, indien met het verzorgen van het onderwijs een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De aard van dit belang kan economisch en/of cultuurhistorisch zijn. De aard is derhalve niet gelegen in een levensbeschouwelijke grondslag van het onderwijs (richting) van de school.

Artikel 4. Aanvullende bekostiging personeelskosten in verband met een bijzondere omstandigheid

In artikel 4 zijn de voorwaarden voor aanvullende bekostiging personeelskosten i.v.m. een uitzonderlijke situatie vermeld. Om deze bekostiging te ontvangen, moet een uitzonderingsschool aan alle in artikel 4 genoemde voorwaarden voldoen. Het voldoen aan alle voorwaarden maakt dat de uitzonderingsschool recht heeft op aanvullende bekostiging personeelskosten. De minister geeft bij het voldoen aan de voorwaarden een goedkeurende beschikking voor onbepaalde tijd, waardoor het voor de school onder gelijkblijvende omstandigheden niet nodig is nogmaals een aanvraag in te dienen. Dit moet leiden tot voorspelbaarheid/consistentie in de bekostiging van de scholen. Indien de omstandigheden wijzigen, wordt de aanvullende bekostiging personeelskosten opnieuw bezien. De school stelt de minister hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte.

Ad a) aantal leerlingen onder de opheffingsnorm

Er moet structureel sprake zijn van een aantal leerlingen dat zich over een periode van meer dan drie achtereenvolgende jaren op de teldatum onder de opheffingsnorm bevindt. In artikel 107 van de wet staan de opheffingsnormen voor de schoolsoorten van het voortgezet onderwijs.

Ad b) Minstens 30 leerlingen

Voor scholen die vragen om instandhouding of bekostiging, alsmede om aanvullende bekostiging personeelskosten vanwege uitzonderlijke omstandigheden geldt dat er in ieder geval gemiddeld ten minste 30 leerlingen staan ingeschreven gedurende drie achtereenvolgende teldata direct voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de aanvraag wordt gedaan. De uitkomst van dit gemiddelde wordt naar boven afgerond op een heel getal. Deze minimumnorm wordt gehanteerd, omdat een kleiner aantal leerlingen goed en kwalitatief verantwoord onderwijs te kwetsbaar maakt, waardoor het bestaansrecht van een school niet meer kan worden gerechtvaardigd.

Voorbeeld berekening gemiddeld aantal leerlingen:

School X doet vóór 15 oktober 2010 een aanvraag om vanaf 1 januari 2011 als uitzonderingsschool ingevolge deze beleidsregel te worden bekostigd. Het gemiddeld aantal wordt als volgt berekend:

1-10-2008:

29

leerlingen

 

1-10-2009:

29

leerlingen

 

1-10-2010:

30

leerlingen

 

Totaal:

88

: . 3 = 29,33

Dit aantal wordt naar boven afgerond op een heel getal (30).

School X voldoet daarmee aan de voorwaarde, gesteld in artikel 4, sub b, van deze beleidsregel.

Ad c) Kwaliteit van het onderwijs

Indien de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende is, wordt het belang van de leerling op goed onderwijs niet gediend met het handhaven van de (aanvullende) bekostiging van de school. Een aanvraag van een school om instandhouding of bekostiging, alsmede om aanvullende bekostiging personeelskosten kan, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, slechts dan worden gehonoreerd indien de kwaliteit van het onderwijs dat door de school wordt verzorgd door de Inspectie niet als zeer zwak is gekwalificeerd. Dit geldt voor alle schoolsoorten en leerwegen die de school aanbiedt.

Indien de Inspectie van oordeel is dat er voldoende kwaliteitsverbeteringen te zien zijn, kan het bevoegd gezag toch een aanvraag indienen. Dit is mogelijk gemaakt om een eventuele opheffing te voorkomen als te verwachten is dat de kwaliteit weer op orde komt. Wanneer bij de Inspectie deze verwachting niet of niet meer aanwezig is en het er naar uitziet dat de Inspectie op grond van artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht de minister zal melden dat de kwaliteit van het onderwijs aan de school langdurig ernstig tekort blijft schieten, is het niet zinvol een aanvraag voor instandhouding of bekostiging, alsmede om aanvullende bekostiging personeelskosten in te dienen.

Artikel 5. Aanvullende bekostiging personeelskosten

Dit artikel geeft aan dat de minister naast de reguliere bekostiging, welke wordt vastgesteld op basis van het Formatiebesluit W.V.O., een aanvullende bekostiging toekent, indien de school voldoet aan alle voorwaarden die in artikel 4 van deze beleidsregel zijn gesteld. Deze aanvullende bekostiging wordt berekend op basis van het aantal formatieplaatsen voor de personeelscategorie leraren voor de desbetreffende schoolsoort, zoals vermeld in de bijlage. Bij de bepaling van het aantal aanvullende formatieplaatsen wordt uitgegaan van de categorie leerlingen waarin het aantal leerlingen valt dat is ingeschreven op de teldatum voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld. Het aantal aanvullende formatieplaatsen wordt opgeteld bij het reguliere aantal formatieplaatsen en vermenigvuldigd met de voor de desbetreffende schoolsoort geldende gemiddelde personeelslast voor de leraren.

Artikel 6. Overgangsbekostiging

Deze beleidsregel beoogt een transparante en geharmoniseerde bekostiging van de uitzonderingsscholen in te voeren. Deze scholen ontvingen, onafhankelijk van het aantal leerlingen, veelal een personeelsbudget dat werd berekend op basis van een vast aantal formatieplaatsen (fte’s) per personeelcategorie. In de nieuwe berekeningswijze van het personeelsbudget geschiedt dit niet. Er wordt dan op basis van het aantal leerlingen dat op de teldatum is ingeschreven met de reguliere formatiebepalingen (ratio’s) uit het Formatiebesluit W.V.O. een aantal fte’s per personeelscategorie bepaald. Het aantal fte’s voor de personeelscategorie leraren wordt vervolgens verhoogd met het aantal aanvullende fte’s dat voor de desbetreffende school is aangegeven in de bijlage bij deze beleidsregel. De uitkomst van de berekening per personeelscategorie wordt vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde gemiddelde personeelslast (gpl). De som van deze bedragen vormt de personele bekostiging.

Bij de overgang naar deze bekostigingswijze kunnen negatieve financiële effecten optreden. Teneinde de scholen in staat te stellen deze effecten op te vangen, wordt overgangsbekostiging ter beschikking gesteld. Deze overgangsbekostiging wordt berekend door een vergelijking te maken van:

  • a. de personele bekostiging berekend op de manier die gold voorafgaand aan de invoering van de nieuwe bekostigingswijze

  • b. de personele bekostiging voor het kalenderjaar waarin de nieuwe personele bekostiging van toepassing wordt.In geval er sprake is van leerlingen met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs geldt bij de berekening van de lerarenformatie voor die leerlingen een ratio van 1/8,87.

Voorbeeld: Hierbij wordt uitgegaan van een scholengemeenschap mavo/havo/vwo met 85 leerlingen op de teldatum waarvan 15 leerlingen een lwoo-indicatie hebben. Op grond van artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O., wordt voor de personeelscategorie onderwijsondersteunend personeel (OOP) uitgegaan van ten minste 200 leerlingen.

Berekening nieuwe personeelsbudget

Personeels categorie

Ratio

Aantal leerlingen

Aantal lln zonder lwoo indicatie

Aantal lln met lwoo indicatie

Reguliere Vaste voet

Aantal fte’s Incl Reg. Vaste voet leraren

Extra aantal fte’s beleidsregel

Totaal aantal fte’s

GPL

Budget

Directie

1/169,12

85

     

0,503

€ 96.095,70

€ 48.336,14

Leraren

1/20 (regulier)

 

70

 

4,91

8,41

3,5

   
 

1/8,87 (lwoo)

  

15

 

1,691

 

13,601

€ 77.769,46

€ 1.057.742,43

OOP

1/104,38

200

     

1,916

€ 42.673,39

€ 81.762,22

Totaal budget

         

€ 1.187.840,79

Oude budget (fictief)

Personeels categorie

Vast aantal fte’s

GPL

Budget

Directie

0,91

€ 96.095,70

€ 87.447,09

Leraren

15,6

€ 77.769,46

€ 1.213.203,58

OOP

2,26

€ 42.673,39

€ 96.441,86

Totaal budget

  

€1.397.092,53

Berekening overgangsbekostiging

Nieuw budget o.b.v. beleidsregel:

€ 1.187.840,79

 

Oude budget:

€ 1.397.092,53

 

Verschil is de overgangsbekostiging

€ 209.251,74

Deze overgangsbekostiging wordt in het eerste jaar van de nieuwe bekostiging voor 100% toegekend. De daarop volgende jaren wordt de te verstrekken overgangsbekostiging jaarlijks in stappen van 10% gekort. Zo wordt het tweede jaar 90% van het bedrag verstrekt, het derde jaar 80%, enz.

1e jaar: 100% = € 209.251,74

2e jaar: 90% = € 188.326,56

3e jaar: 80% = € 167.401,39

enz.

Administratieve lasten

In deze beleidsregel wordt vastgelegd hoe ik verzoeken om instandhouding of bekostiging alsmede aanvullende bekostiging personeelskosten van scholen voor voortgezet onderwijs, bezocht door een aantal leerlingen lager dan de geldende opheffingsnorm, vanaf heden afhandel. In het verleden werden dergelijke verzoeken op ad hoc basis beoordeeld en afgedaan. Om dit nu en in de toekomst uniform en transparant te regelen zijn de criteria hiervoor nu vastgelegd in een beleidsregel. Hiermee wordt vooruitgelopen op een aanpassing van het Formatiebesluit W.V.O. Aangezien het reeds gebruikelijk was dat scholen hiervoor een aanvraag konden indienen en deze procedure nu wordt geformaliseerd, zijn aan deze beleidsregel geen extra administratieve lasten verbonden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven