BIJLAGE 2 MODEL VERKLARING VAN REGISTRATIE
Registratienummer
De Directeur Bureau Telecommunicatie en Post verklaart dat (naam van de aanvrager) geboren op (geboortedatum en geboorteplaats)
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid te (plaats en nummer) is geregistreerd als vervoerder als bedoeld in
artikel 12, tweede lid, onder a, 2º, van de Postlandsverordening 1998 (P.B. 1997, no. 319) onder nummer (registratienummer).
Het verdient aanbeveling het registratienummer op alle zakelijke correspondentie, nota’s en in de handelsreclame te vermelden.
Hoogachtend,
De Directeur Bureau Telecommunicatie en Post
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 13de september 2004 ter uitvoering van artikel 9 van de Postlandsverordening
1998 (P.B. 1997, no. 319)
Artikel 1
Onder brievenbus wordt in deze ministeriële beschikking verstaan een voorziening voor het ontvangen van te bezorgen briefpost
aan een huis- of kantooradres, bestaande uit:
a. een metalen of kunststoffen behuizing met tenminste de volgende afmetingen: 35 cm lengte, 25 cm breedte en 10 cm hoogte;
b. een gleuf in een deur, houten wand, stenen muur of pilaar met tenminste de volgende afmetingen: 25 cm lengte en 3,2 cm breedte.
Artikel 2
1. Brievenbussen bestemd voor de aflevering van postzendingen behoren te zijn aangebracht zo dicht mogelijk bij de rijbaan van
een voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen berijdbare openbare weg en in geen geval meer dan 10 meter daarvan verwijderd
te zijn. Ze dienen voorts van de weg af zonder belemmering bereikbaar te zijn.
2. Met een openbare weg als bedoeld in het vorige lid wordt bedoeld:
a. een weg die door de overheid tot algemeen gebruik is bestemd of, door de eigenaar tot algemeen gebruik is bestemd en door
de overheid in openbaar beheer is aanvaard;
b. de weg met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen
en andere werken.
3. Aan of nabij de brievenbus behoort door een nummer of anderszins op duidelijke wijze te zijn aangegeven, bij welke woning,
gebouw of gedeelte daarvan zij behoren.
4. Brievenbussen in of aan gebouwen of woningen voldoen aan de in het eerste lid gestelde voorwaarde, indien zij zich niet meer
dan tien meter gaans bevinden van de grens van een daar omschreven weg, waaronder mede worden verstaan de daartoe behorende
trottoirs, paden, bermen en taluds.
5. De in het eerste lid gestelde voorwaarde is niet van toepassing op groepsgewijs geplaatste brievenbussen, die:
a. ten dienste van galerijflats zijn geplaatst op rechtstreeks met een lift of trappen bereikbare niveaus van die flats, mits
de bussen ten dienste van alle op één niveau aanwezige en vanuit één en dezelfde lift of trappen bereikbare woningen zich
in de onmiddellijke nabijheid van de lift of trappen bevinden, dan wel
b. ten dienste van alle overige collectieve gebouwen zo dicht mogelijk bij de ingang van dat gebouw zijn aangebracht.
6. Brievenbussen ten dienste van geadresseerden die op recreatieterreinen of binnen een privé-terrein verblijven, dienen groepsgewijs
bij de ingang van een zodanig terrein te worden geplaatst. Bij gebreke hiervan kunnen postzendingen door of namens de terreinbeheerder
in ontvangst worden genomen of door de geadresseerden op een daartoe door de houder van de concessie aan te wijzen postinrichting
worden afgehaald.
7. Het niveau waarop de brievenbussen worden bediend, dient te zijn gelegen tussen 1 en 1,5 meter hoogte gemeten vanaf het grondvlak
waarop de postbesteller de brievenbus bedient.
Artikel 3
1. De vorm en de kleur van de brievenbussen moeten zodanig zijn, dat verwarring met voor het publiek bestemde brievenbussen van
de houder van de concessie niet mogelijk is.
2. Een brievenbus dient voor de postbesteller bediend te kunnen worden door middel van een brievengleuf of een klep die kan worden
geopend.
3. De brievengleuf of klep dient horizontaal in een verticaal vlak of in het bovenvlak van de brievenbus te zijn aangebracht
en dient zich bij voorkeur te bevinden 1,1 meter boven het niveau, waarop de brievenbus wordt bediend, maar in geen geval
lager dan 0,6 meter dan wel hoger dan 1,8 meter.
4. De afmetingen van de vrije inwerpopening van een brievengleuf dienen in de lengte ten minste 25 cm te bedragen en in de breedte
3,2 cm.
5. De inwerpopening dient zo te zijn uitgevoerd, dat het bedienen van de brievenbus zonder gevaar voor verwondingen kan geschieden.
6. Indien zich achter de inwerpgleuf een ruimte bevindt, bestemd voor de bewaring van postzendingen, dan dient de inwendige bruikbare
breedte ten minste 27 cm te bedragen en de twee andere inwendige bruikbare afmetingen ten minste 15 en 38 cm.
Artikel 4
Deze ministeriële beschikking wordt in het Publicatieblad geplaatst.
Artikel 5
Deze ministeriële beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad, waarin
het geplaatst is.
Artikel 6
Deze ministeriële beschikking kan worden aangehaald als: Beschikking brievenbussen.
MINISTERIËLE BESCHIKKING
Van de 26 feb 2002
De Minister van Verkeer en Vervoer,
Overwegende:
Dat bij Landsbesluit van de 13de juli 1998, no. 16, no. 3767/JAZ-a, concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van genoemd landsbesluit is bepaald dat
wijzigingen van tarieven dienen de geschieden overeenkomstig door de Minister van Verkeer en Vervoer te geven richtlijnen;
Dat sedert het van kracht worden van de Postlandsverordening met ingang van 17 juli 1998 bedoelde richtlijnen niet zijn gegeven
doch dat het wenselijk is deze richtlijnen als nog vast te stellen zulks mede ten einde de verplichting daartoe als opgenomen
in de op 12 november 2001 met Canada Post International Ltd. gesloten overeenkomst na te komen;
Gelet op:
Artikel 7, tweede lid, van het Landsbesluit van de 13de juli 1998, no. 16, no. 3767/JAZ-a;
Besluit:
Artikel 1
Bij wijziging van de tarieven voor de krachtens artikel 2, eerste lid, ander a, en tweede lid, van de Postlandsverordening
1998 (P.B. 1997, no. 319) opgedragen diensten neemt de Post Nederlandse Antillen N.V. de navolgende bepalingen in acht.
Artikel 2
De percentage waarmee de tarieven jaarlijks ten hoogste mogen worden verhoogd, wordt gevonden door toepassing van de formule
δ(RPIt) – (Factor X)t + {δ(RPIt-1) - δ( RPIt-1)*}, waarbij:
a. wordt verstaan onder:
– δ(RPIt): voorziene wijziging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie (gehele Nederlandse Antillen) in jaar t(%);
– δ( RPIt-1): voorziene wijziging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie (gehele Nederlandse Antillen) in jaar t-1(%), zoals
geraamd in jaar t-1;
– δ( RPIt-1)*: werkelijke wijziging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie (gehele Nederlandse Antillen) in jaar t(%), zoals
geraamd in jaar t;
– Factor X: efficiëntie verbeteringsfactor voor jaar t.
b. δ(RPIt) de uitkomst is van de som: [{(RPIt) - (RPIt-1)*}/ (RPIt-1)] x 100% en
δ(RPIt-1) de uitkomst is van de som: [{(RPIt-1) - (RPIt-2)}/ (RPIt-2)] x 100%; en
c. Factor X 20% bedraagt van δ(RPIt), met dien verstande dat Factor X tot 1 januari 2007 nul bedraagt.
Artikel 3
1. Post Nederlandse Antillen N.V. stelt de Minister tenminste 6 weken voor de algemene bekendmaking van een tariefwijziging in
kennis van een voorgenomen tariefwijziging.
2. Post Nederlandse Antillen N.V. gaat niet over tot de invoering van een voorgenomen tariefwijziging indien de Minister binnen
vier weken na de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft bericht van oordeel te zijn dat de wijziging
niet in overeenstemming is met het in artikel 7 van de concessie en het in deze beschikking ten aanzien van tariefwijziging
bepaalde.
3. Post Nederlandse Antillen N.V. voert een tariefwijziging niet eerder in dan een week na de in het eerste lid bedoelde algemene
bekendmaking.
Artikel 4
Deze ministeriële beschikking treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.
Artikel 5
Deze ministeriële beschikking kan worden aangehaald als: Beschikking richtlijnen tariefswijziging post.
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 29ste december 1998 ter uitvoering van de artikelen 48, eerste lid, en
67 van het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen (P.B. 1998, no. 18)
Artikel 1
1. Onverminderd de overige vereisten van het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen (P.B. 1998, no. 18) is geen machtiging
als bedoeld in artikelen 15, eerste lid, en 16, derde lid, onderdeel a, van de landsverordening vereist voor radio-elektrische
zend- en ontvanginrichtingen die uitsluitend te gebruiken is in samenwerking met een radio-elektrische zend- en ontvanginrichting
die op commerciële basis wordt geëxploiteerd door de houder van een concessie als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid,
16, derde lid, onderdeel a, 18, 18b en 18c van de landsverordening, en waarbij de zend- en ontvangfrequenties worden toegewezen
aan bedoelde concessiehouder.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde radio-electrische zend- en ontvanginrichtingen behoren in ieder geval:
a. telefoontoestellen bestemd voor aansluiting op de mobiele telecommunicatie-infrastructuur;
b. gebruikerstoestellen bestemd voor aansluiting op een trunkingsysteem;
c. gebruikerstoestellen bestemd voor aansluiting op een paging-systeem; en
d. gebruikerstoestellen ten behoeve van datacommunicatie.
3. In afwijking van het eerste lid is een machtiging als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de landsverordening wel vereist,
indien een gebruikerstoestel als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, tevens is uitgerust met de mogelijkheid van het gebruik
van een additionele frequentie buiten de in het eerste lid bedoelde radio-elektrische zend- en ontvanginrichting van de concessiehouder
of machtigingshouder om.
Artikel 2
1. Onverminderd de overige vereisten van het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen is geen machtiging als bedoeld in de
artikelen 15, eerste lid, en 16, derde lid, onderdeel a, van de landsverordening vereist voor een radio-elektrische zend-
en ontvanginrichting die kan worden aangemerkt als apparatuur bestemd voor ‘Global Mobile Personal Communication Systems’,
verder aan te duiden als GMPCS-apparatuur, en die slechts is te gebruiken in samenwerking met andere GMPCS-apparatuur, die
op commerciële basis wordt geëxploiteerd en die is aangebracht in en functioneert vanuit een ruimtesatelliet dan wel met de
telecommunicatie-infrastructuur, waarvoor een concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de landsverordening is verleend,
en waarbij de te gebruiken zend- en ontvangfrequenties zijn toegewezen aan de houder van een machtiging als bedoeld in de
artikelen 15, eerste lid, en 16, derde lid, onderdeel a, van de landsverordening, die zodanige radio-elektrische zend- en
ontvanginrichtingen krachtens die machtiging in de handel brengt.
2. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling vervalt zodra de in dat lid bedoelde houder van de aldaar bedoelde machtiging zijn
activiteiten ter zake van de in het eerste lid bedoelde radio-elektrische zend- en ontvanginrichtingen beëindigt.
Artikel 3
1. Onverminderd de overige vereisten van het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen is geen machtiging als bedoeld in de
artikelen 15, eerste lid, en 16, derde lid, onderdeel a, van de landsverordening vereist voor een radio-elektrische zend-
en ontvanginrichting met een bereik van ten hoogste 30 meter, voor zover gebruik gemaakt wordt van vastgestelde frequentiebanden.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde inrichtingen behoren in ieder geval;
a. draadloze telefoontoestellen die niet bestemd voor aansluiting op de mobiele telecommunicatie-infrastructuur;
b. draadloze microfoons en muziekinstrumenten;
c. speelgoed;
d. alarmsystemen; en
e. diverse vormen van afstandsbediening, zoals audio-visuele apparatuur, toegangshekken en dergelijke.
Artikel 4
Onverminderd de overige vereisten van het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen is geen machtiging als bedoeld in de
artikelen 15, eerste lid, en 16, derde lid, onderdeel a, van de landsverordening vereist voor een radio-elektrische zend-
en ontvanginrichting bestemd voor de besturing van modelvliegtuigen, -vaartuigen en -voertuigen, voor zover gebruik gemaakt
wordt van vastgestelde frequentiebanden.
Artikel 5
Deze beschikking treedt in werking met ingang van heden.
Artikel 6
Deze beschikking kan worden aangehaald als: Beschikking vrijstelling telecommunicatie-machtiging.
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING, van de 24ste juni 2008 ter uitvoering van de artikelen 2, derde lid, en 31 van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen
Artikel 1
1. Tot de voorschriften bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen, behoren
onder andere vergoedingen in verband met het gebruik van en het toezicht op het gebruik van het frequentiespectrum door houders
van een concessie. Deze vergoedingen zijn opgenomen in de bij deze beschikking behorende bijlagen.
2. Als vergoedingen, bedoeld in artikel 31 van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen, worden vastgesteld de
vergoedingen die zijn opgenomen in de bij deze beschikking behorende bijlagen.
Artikel 2
De Beschikking vergoedingen telecommunicatie-inrichting wordt ingetrokken.
Artikel 3
Deze beschikking wordt in het Publicatieblad geplaatst.
Artikel 4
Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad waarin deze geplaatst
is, en werkt voor Bijlage 1 terug voor wat betreft:
a. Onderdeel VIII, Exploitatie Telefoondiensten (openbare netten) onder 1, Mobiele telefonie (openbare netten), voor:
D-amps- access frequentie/ 2e Generatie, tot en met 22 februari 1999;
Vaste radioverbinding, tot en met 22 februari 2002;
Het gebruik van het frequentiespectrum (voor elke aangesloten SIM), tot en met 16 februari 2005;
Het gebruik van het frequentiespectrum (voor elke aangesloten roamer SIM), tot en met 16 februari 2005.
b. Onderdeel VIII, Exploitatie Telefoondiensten (openbare netten) onder 2, Vaste draadloze telefonieverbindingen (openbare netten),
voor:
Fixed wireless access, tot en met 2 december 2004.
c. Onderdeel IX, Draadloze Data Verbindingen, onder 1, Machtiging en onder 2, Radioverbindingen, tot en met 9 april 2000.
Artikel 5
Deze beschikking kan worden aangehaald als: Beschikking vergoedingen telecommunicatievoorzieningen.
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 14de april 2000 ter uitvoering van de artikelen 30 en 31 van het Landsbesluit
telecommunicatie scheepvaart (P.B. 1999, no. 208)
Artikel 1 Definities
In deze beschikking wordt verstaan onder:
- a. commissie:
de examencommissie belast met het afnemen van examens ter verkrijging van een certificaat voor het bedienen van een zendinrichting,
bedoeld in artikel 30 van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart (P.B. 1999, no. 208);
- b. voorzitter:
de voorzitter van de commissie of bij ontstentenis van deze de plaatsvervangend voorzitter;
- c. kandidaat:
degene die zich voor deelneming aan een examen heeft aangemeld;
- d. examen:
een examen, als bedoeld in de artikelen 30 en 31 van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart;
- e. certificaat:
het bewijsstuk van een met goed gevolg afgelegd examen.
Artikel 2 Toelating tot de examens
Voor deelname aan een examen moet de kandidaat de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt.
Artikel 3 Aanmelding
1. De voorzitter stelt de plaats, de datum en het tijdstip van de examens vast. Van de wijze van aanmelding wordt mededeling
gedaan in de plaatselijke media.
2. Na voldoening van de verschuldigde vergoeding, bedoeld in artikel 31, zesde lid, van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart,
binnen de door de voorzitter te stellen termijn, ontvangt de kandidaat ten minste acht dagen voor het examen een schriftelijke
uitnodiging tot deelneming.
3. De vergoedingen bedoeld in het tweede lid worden niet terugbetaald indien een kandidaat zich terugtrekt dan wel niet op het
examen verschijnt.
Artikel 4 Categorieën examens
1. De volgende examens worden afgenomen:
a. het examen algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie;
b. het examen beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie;
c. het examen VHF marifonie certificaat.
2. De in het eerste lid genoemde examens zijn in overeenstemming met de geldende internationaal voorgeschreven exameneisen.
3. Het eerste lid genoemde examens bestaan uit de volgende onderdelen:
4. Het examen VHF marifonie, bestaat uit de stof voor het examen beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie met uitzondering
van de examenmodule ‘Global Maritime Distress and Safety System’ (GMDSS).
5. De houder van het VHF marifonie certificaat ontleent aan het desbetreffende certificaat slechts de bevoegdheid een VHF marifonie
installatie te bedienen die binnen het bereik van een Nederlands Antilliaans kuststation en kustwachtpost hun vaar- en werkgebied
hebben.
6. De stof voor de in het eerste lid bedoelde examens is omschreven in de bij deze beschikking behorende bijlagen 1, 2 en 3.
Artikel 5 Het examen
1. Desgevraagd legitimeert de kandidaat zich overeenkomstig de door de voorzitter gegeven voorschriften.
2. Door of vanwege de voorzitter wordt de kandidaat voor de aanvang van het examen in kennis gesteld van de regels van het examen.
3. Door of vanwege de voorzitter gegeven aanwijzingen met betrekking tot het examen dienen door de kandidaat te worden opgevolgd.
4. Het schriftelijk examen wordt in beginsel in groepsverband afgenomen.
Artikel 6
1. De examenonderdelen voorschriften, maritieme radiocommunicatie procedures, techniek, aardrijkskunde en engels worden schriftelijk
afgenomen. Het examen heeft een tijdsduur van ten minste één uur en ten hoogste twee uur per onderdeel.
2. Het examen maritieme radiocommunicatie procedures bevat tevens het onderdeel praktische bediening van radiocommunicatie apparatuur.
3. Tijdens het examen zijn ten minste 2 leden van de commissie aanwezig.
Artikel 7
1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van het examen aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt en dit voor of tijdens het examen
wordt ontdekt, ontzegt de voorzitter hem van deelneming of verdere deelneming aan het examen.
2. Indien een kandidaat in enig ander opzicht in strijd met dit reglement heeft gehandeld en dit voor of tijdens het examen wordt
ontdekt, kan de voorzitter hem de deelneming of de verdere deelneming aan het examen ontzeggen.
3. Indien bedrog of een andere onregelmatigheid eerst na afloop van het examen wordt ontdekt, kan de voorzitter het examen van
de kandidaat die zich hieraan heeft schuldig gemaakt, ongeldig verklaren.
4. Indien buiten de in het derde lid genoemde gevallen het examen niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden kan de voorzitter
besluiten dat het examen geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt afgenomen.
Artikel 8 Het bijzonder examen
1. In afwijking van de artikelen 5 en 6 kan de voorzitter, op verzoek van de kandidaat, besluiten het examen op andere wijze
af te doen nemen, indien:
a. de gezondheidstoestand van een kandidaat het afnemen van het examen op de wijze, bedoeld in artikel 4, niet toelaat. De kandidaat
dient daartoe bij het verzoek een medische indicatie te overleggen;
b. een kandidaat gedurende lange periode buiten de Nederlandse Antillen verblijft;
c. een kandidaat onvoldoende de Nederlandse of de Engelse taal beheerst.
2. Het examen wordt in een zodanig geval afgenomen door twee leden van de commissie.
Artikel 9 Ontheffing
De voorzitter kan geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van een der examens bedoeld in artikel 4, eerste lid, indien
een kandidaat is geslaagd voor een ander examen, welke is afgenomen door een bevoegde autoriteit en dat naar het oordeel van
de commissie gelijkwaardig is aan een der examens bedoeld in artikel 4, eerste lid.
Artikel 10 Uitslag van het examen
1. Een kandidaat wordt binnen 30 dagen na het afleggen van het examen door de commissie van de uitslag in kennis gesteld.
2. Indien het examen met goed gevolg is afgelegd, ontvangt de kandidaat een certificaat.
3. Over de uitslag van het examen, alsmede de inhoud van de vraagstukken wordt niet gecorrespondeerd.
Artikel 11 Nadere regels
De commissie kan nadere regels vaststellen voor de gang van zaken met betrekking tot het examen, welke niet in strijd mogen
zijn met deze beschikking.
Artikel 12 Beroep
1. Tegen de uitslag van het examen staat geen beroep open.
2. Tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 7, kan de kandidaat binnen 30 dagen in beroep gaan bij de Minister
van Verkeer en Vervoer. Het beroep dient schriftelijk en met redenen omkleed te worden ingediend.
Artikel 13 Slotbepalingen
In de gevallen waarin deze beschikking en de ingevolge artikel 11 vastgestelde regels niet voorzien, beslist de voorzitter.
Artikel 14
Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag waarop het Landsbesluit Telecommunicatie scheepvaart (P.B. 1999,
no. 208) in werking treedt.
Artikel 15
Deze beschikking kan worden aangehaald als: Reglement maritieme radiocommunicatie examens.
BIJLAGE 1 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 200 ter uitvoering van de artikelen
30 en 31 van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart (P.B. 1999, no. 208) (Reglement maritieme radiocommunicatie examens).
Algemene toelichting:
De in het examenprogramma gebruikte gradaties hebben de volgende betekenis:
Kennis: het weten en begrijpen van de hoofdzaken;
Grondige kennis: het weten en begrijpen van de stof tot in bijzonderheden;
Vaardigheden: blijk geven de vereiste handelingen te kunnen uitvoeren.
Examenprogramma voor het behalen van het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie:
Het examenprogramma voor het behalen van het Algemeen Certificaat bestaat uit vijf onderdelen:
VOORSCHRIFTEN EN PROCEDURES:
De kandidaat dient kennis te hebben van:
1. Het doel van:
a. Het Internationaal Verdrag betreffende de beveiliging van de mensenlevens op zee (SOLAS);
b. Het Internationaal Verdrag betreffende de verreberichtgeving en het daarbij behorende Radioreglement (RR);
c. De Schepenwet en het daarbij behorende Schepenbesluit;
d. De Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (P.B.1995, no. 196).
2. De internationale bepalingen met betrekking tot het Global Maritime Distress and Safety System (GMDSS).
3. De INMARSAT voorschriften ( INMARSAT User’s Handbooks).
4. De bevoegdheden verbonden aan het bezit van het Algemeen Certificaat Maritieme Radio-communicatie.
5. De bepalingen uit de Schepenwet en het Schepenbesluit en de daarbij behorende bijlage(n) die handelen over:
a. Uitrusting van schepen in de zeegebieden Al t/m A4;
b. Luisterdienst;
c. De aanwezigheid van bevoegde radio-operators;
d. Het veiligheidscertificaat (VC), Radiodagboek, geïntegreerd scheepsdagboek en het peilingboekje;
e. De eisen die aan het radiostation worden gesteld;
f. Verplichte reserve-onderdelen.
6. De bepalingen uit de Reglementen van het Internationaal Verdrag betreffende de Verreberichtgeving en de Landsverordening op
de telecommunicatievoorzieningen, die handelen over:
a. De machtiging voor zendinrichtingen voor de scheepvaart;
b. De bij de machtiging behorende voorschriften en beperkingen;
c. Geheimhouding;
d. Bevoegdheden en verplichtingen van de gezagvoerder en de radio-operator met betrekking tot de uitvoering van de radiocommunicatiedienst;
e. Stuiting van telegrammen, telexberichten en gesprekken;
f. Beproevingen;
g. Overbodige uitzendingen, gespreksdiscipline;
h. Het internationale naamsein, of roepnamen en overige identificatiemogelijkheden;
i. Documenten die bij de radiocommunicatieinstallatie aanwezig moeten zijn.
7. Het doel en het gebruik van het Handboek algemene maritieme radiocommunicatie.
8. Documenten met betrekking tot operationele communicatieprocedures, zoals het Internationaal Seinboek en het Merchant Ship
Search and Rescue Manual (MERSAR).
9. De voorschriften met betrekking tot spraakversleutelapparatuur (Scrambler).
Maritieme radiocommunicatieprocedures
Algemeen:
De kandidaat dient grondige kennis te hebben van:
1. De communicatiemogelijkheden binnen het GMDSS.
2. De indeling van de zeeën in de zeegebieden A1 t/m A4.
3. De satelliet bedekkingsgebieden.
4. Navigatie en meteorologische waarschuwingssystemen.
5. De Search and Rescue (SAR).
6. Het gebruik van het internationale spellingsalphabet.
Nood, Spoed en Veiligheidsverkeer:
De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheid te hebben met betrekking tot:
1. Doel en werking van het GMDSS en de verschillende GMDSSsubsystemen.
2. Het selecteren van het(de) meest geschikte communicatiemiddel(en) en de daarmee verband houdende routering van de berichtgeving.
3. Het tot stand brengen van de gewenste telex en/of telefoonverbinding.
4. Het afhandelen van nood, spoed en veiligheidsverkeer.
5. Het gebruik van noodalarmering, alarmseinen en seinen voor belangrijke navigatieberichten.
6. Het snel kunnen opzoeken, of beschikbaar hebben en gebruiken van de noodfrequenties in de VHF-, MF- en HF banden.
7. De verschillende rapportagesystemen, zoals bijvoorbeeld Automated Mutual assistance Vessel Rescue Systeem(AMVER).
8. Veiligheidsberichtgeving door middel van Navigation Telex (Navtex), Enhanced Group Calling (EGC) en Digital Selective Calling
(DSC).
9. Opstelling aan boord en gebruik van noodradiobakens, Emergency Position Indicating Radiobacons (EPIRB’s) en Search and Rescue
Radio Transponder (SART).
Openbaar verkeer:
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
1. De afwikkeling van openbaar verkeer via kuststations en grondstation:
a. De wijze van oproepen per radiotelefonie, het starten van radiotelex verbindingen en het juiste gebruik van de frequenties
in de VHF, MF en HF banden;
b. Overgaan naar nationale of internationale werkfrequenties.
2. Het opstellen, overbrengen en opnemen van radiotelegrammen, telex en telefoonberichten.
3. Het aan boord afhandelen van radiotelefoongesprekken via kuststations en grondstations.
4. De woordentelling bij telegrammen.
5. Het bestaan van dienstaanwijzingen bij telegrammen en bijzondere diensten bij radiotele-foongesprekken.
6. De wijze van prijsberekening van radiotelegrammen, telefoon en telexgesprekken via kuststations en grondstations.
7. De te gebruiken munteenheid in het nationale en internationale openbaar verkeer. Het gebruik van de Accounting Authority Identification
Code (AAIC).
8. De wijze waarop vanaf de wal via een kuststation of een grondstation een contact met een schip tot stand kan komen.
9. Het volgen van radiotelefonie en radiotelex verkeerslijsten van kuststations. (SEL)FEC en/of ARQ skeds met kuststations.
10. Het TR geven aan de belanghebbende kuststations, in het bijzonder bij het binnenlopen en verlaten van een haven.
11. Het op juiste wijze gebruiken van diverse handboeken, zoals bijvoorbeeld INMARSAT user’s Handbooks.
12. De behandeling van radiomedische adviezen.
Onderling (intership) en havenverkeer:
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
1. Het gebruik van de nationale en internationale intership frequenties in de VHF, MF en HF-banden.
2. Het gebruik van de VHF radiotelefonie (Marifoon) kanalen voor havenverkeer (port operations).
3. Het gebruik van satellietverbindingen.
TECHNIEK:
Algemeen
De kandidaat dient kennis te hebben van:
1. De wet van Ohm, geleiders, isolatoren, kortsluiting, smelt veiligheden, uitwendige stoorvelden, capaciteit, radiofrequente
en audiofrequente trillingen.
2. De voortplanting van de radiofrequente golven in de diverse frequentiebanden.
3. Het verband tussen golflengte en frequentie.
4. Het principe van EZBuitzendingen en klassen van uitzending.
5. De begrippen ‘assigned frequency’ en ‘carrier frequency’.
6. De opstelling van antennes.
7. Simplex, duplex en semiduplex werken.
8. Het verschil tussen telex en radiotelex.
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
Het gebruik van de in de apparatuur ingebouwde testmogelijkheden:
Apparatuur:
De kandidaat dient kennis en vaardigheden te hebben van:
EZBzenders/ontvangers:
1. De bediening van de EZBzender.
2. Het moduleren en het controleren van de modulatie.
3. De begrippen gevoeligheid, selectiviteit en bandbreedte.
Digital Selective Calling (DSC)-modem:
De bediening in combinatie met de relevante radioapparatuur.
Radiotelex-modem:
De bediening in combinatie met de relevante radio-apparatuur.
Satelliet-communicatie-apparatuur:
1. De bediening van een Ship Earth Station(SES).
2. Het verschil in de toepassingsmogelijkheden van Inmarsat A, B en C.
VHF radiotelefonie installaties:
Radartransponders (SART): (Search and Rescue Radar Transponder)
Bediening van de installaties.
Voeding:
1. Het gebruik van de hoofd en noodkrachtbron van het schip.
2. Het gebruik van de reservekrachtbron van de radioinstallatie.
3. Soort, werking, capaciteit en gevaren van een accubatterij.
4. Serie en parallelschakeling van accubatterijen.
5. Laadinrichting, gebufferd en automatisch laden.
6. Opslaan, opstellen, samenstellen en het onderhoud van accubatterijen.
7. Het gebruik van de zuurweger.
ENGELS
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheid te hebben met betrekking tot:
1. De gesproken en geschreven Engelse taal voor zover van belang voor een adequate uitwisseling van berichten ten behoeve van
de veiligheid op zee:
a. Woorden en uitdrukkingen die worden gebruikt bij de behandeling van radiotelegrammen, telexberichten, weerberichten, navigatiewaarschuwingen
enz;
b. IMO Standard Marine Vocabulary.
2. Taalgebruik met kuststations (aanroepprocedures) in het internationaal verkeer.
3. Het kunnen lezen en begrijpen van de diverse radiocommunicatiepublicaties, zoals de List of Shipstations, List of Coaststations,
List of Callsigns and Numerical Identities en handleidingen voor de radio apparatuur.
AARDRIJKSKUNDE
De ligging van de belangrijkste kuststations en grondstations van het INMARSAT systeem.
Men neemt hiervoor kuststations die over HF telefonie en radiotelex beschikken.
Daar er regelmatig wijzigingen plaatsvinden, wordt het lesprogramma per schooljaar vastgesteld.
BIJLAGE 2 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 2000 ter uitvoering van de artikelen
30 en 31 van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart (P.B.1999, no. 208) (Reglement maritieme radiocommunicatie examens).
Algemene toelichting
De in de examenprogramma’s gebruikte gradaties hebben de volgende betekenis:
Kennis: het weten en begrijpen van de hoofdzaken;
Grondige kennis: het weten en begrijpen van de stof tot in bijzonderheden;
Vaardigheden: blijk geven de vereiste handeling te kunnen uitvoeren.
Examenprogramma voor het behalen van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie:
Het examen voor het behalen van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Het examen voor het behalen van het certificaat VHF marifonie inclusief de vakken techniek en engels.
2. Het examen voor het behalen van de GMDSS module (Global Maritime Distress and Safety System).
BEPERKT CERTIFICAAT MARITIEME RADIOCOMMUNICATIE:
Voorschriften
De kandidaat dient kennis te hebben van:
1. Het doel van het Internationaal Verdrag betreffende de Verreberichtgeving en het daarbij behorende Radioreglement en de Landsverordening
op de telecommunicatievoorzieningen (P.B. 1995, no. 196).
2. De bevoegdheden verbonden aan het bezit van het certificaat VHF marifonie.
3. De voorschriften met betrekking tot:
a. de zendmachtiging en de daarbij behorende voorschriften en beperkingen;
b. de geheimhouding van verreberichtgeving;
c. inspecties aan boord van schepen;
d. het in gebruik nemen van radioapparatuur aan boord van schepen;
e. de gespreksdiscipline;
f. controle op het ether en frequentiegebruik;
g. overtredingen van de (radio)voorschriften en de daarbij behorende maatregelen;
h. het testen van de radioapparatuur aan boord van schepen;
i. de bevoegdheden en verplichtingen van de gezagvoerder of schipperen de radio-operator met betrekking tot de uitvoering van
de radiodienst aan boord;
j. de roepnaam en overige relevante identificatiemogelijkheden;
k. de typetoelating van maritieme radioapparatuur;
l. de bij de radioinstallatie behorende bescheiden.
4. Het gebruik van hoog of laag zendvermogen.
5. De voorschriften met betrekking tot draagbare VHF Radiotelefonie installaties (portofoons).
6. De voorschriften met betrekking tot spraakversleutelapparatuur (scramblers).
7. Het gebruik van dual watch.
8. Het internationaal spellingsalfabet.
9. Doel en gebruik van het leerboek Beperkte maritieme radiocommunicatie.
Maritieme communicatie procedures
Nood, Spoed en Veiligheidsverkeer
De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
1. De afwikkeling van nood, spoed en veiligheidsverkeer voor de zeevaart, de kustwateren en de binnenvaart op de daarvoor bestemde
VHFkanalen.
2. Geografische plaatsbepaling.
Openbaar verkeer:
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
1. De afwikkeling van het openbaar verkeer.
2. De wijze van aanroepen van kuststations.
3. Het gebruik van de VHFkanalen voor het openbaar verkeer.
4. Het doel en de herkenning van het antwoordsignaal via de werkkanalen van het kuststation.
5. Herhaling van de aanroep van schepen en kuststations bij geen antwoord.
6. De leiding van het radioverkeer.
7. Het afhandelen van radiotelefoongesprekken via en het overbrengen van radiotelegrammen aan kuststations.
8. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag van een radiotelefoongesprek via een kuststation.
9. De gespreksduur en de daarmee verband houdende kosten.
10. De gebruikte munteenheid in het verkeer met kuststations.
11. Een persoonlijk gesprek (PGS), een Collect Call en een dringend gesprek via kuststation.
12. Verkeerslijsten en direct aanroepen door een kuststation.
13. Het gebruik en het doel van de Accounting Authority Identification Code (AAIC).
14. Taalgebruik in het radioverkeer met kuststations.
15. Het afhandelen van radiomedische adviezen.
Nautisch radioverkeer:
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
Bijzonder radioverkeer:
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
TECHNIEK:
De kandidaat dient kennis te hebben van:
1. De opstelling van de VHF Radiotelefonie installatie aan boord.
2. Het zendvermogen van de VHF Radiotelefonie installatie.
3. Simplex, Duplex en SemiDuplex werken.
4. Propagatie van VHFradiogolven met betrekking tot:
a. begrenzingen;
b. reikwijdte.
5. De VHF antenne met betrekking tot:
a. de soorten antennes;
b. de opstelling;
c. de versterkingsfactor;
d. het stralingsdiagram;
e. de coaxiale antennekabel met betrekking tot:
– de soort kabel;
– de 50 ohm impedantie.
f. reflectie;
g. montage antennekabel en connectors.
6. De voedingsbron met betrekking tot:
7. Accubatterijen met betrekking tot:
a. de benodigde capaciteit voor voeding van de VHF Radiotelefonie installatie;
b. de opstelling;
c. de ventilatie van de accuruimte;
d. het laden;
e. het controleren van de ladingtoestand;
f. het onderhoud.
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
Het doel, de werking en de bediening van de VHF Radiotelefonie installatie met betrekking tot:
a. De volume regeling.
b. De aan/uitschakeling van de luidspreker.
c. De dimmer.
d. Selectie van het gewenste kanaal.
e. De squelch regeling.
f. Selectie van het zendvermogen.
GLOBAL MARITIME DISTRESS and SAFETY SYSTEM MODULE:
Voorschriften
De kandidaat dient kennis te hebben van:
1. Het doel van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS), het Internationaal Verdrag betreffende
de Verreberichtgeving, het daarbij behorende Radioreglement en de Schepenwet en het Schepenbesluit en met name de bepalingen
hieruit met betrekking tot de GMDSS voor VHF radio-verkeer.
2. De bepalingen uit de Schepenwet en het Schepenbesluit en de daarbij behorende bijlage(n) die handelen over:
a. radiocommunicatie-apparatuur aan boord van schepen binnen zeegebied A-1.
b. de luisterdienst.
c. de aanwezighied van bevoegde radio-operators.
d. het radioveiligheidscertificaat (RVC), het radiodagboek scheepsdagboek en het peilingboek. (Met ingang van 1 februari 1999
vervalt de eis met betrekking tot het radiodagboek en het peilingboek).
e. reserveonderdelen.
f. verplichte documenten met betrekking tot het radiostation.
Maritieme communicatie procedures:
De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
1. De communicatiemogelijkheden onder de bepalingen van het GMDSS met betrekking tot het VHF gebruik.
2. De indeling van de zeeën in de zeegebieden A1 t/m A4.
3. Navigatie- en meteorologische berichtgeving.
4. Search and Rescue (SAR).
5. De alarmering bij en de afwikkeling van Nood-, spoed- en veiligheidsverkeer binnen zeegebied A-1.
6. Het doel en het gebruik van het Internationale Seinboek en het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR).
TECHNIEK
De kandidaat dient kennis of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
Het doel en de werking van een radartransponder (SART), NAVTEX, een radionoodbaken (EPIRB) en andere radiocommunicatie-apparatuur
voor groepsreddingmiddelen.
De bediening van een DSC-modem.
Het gebruik van de in de apparatuur ingebouwde eenvoudige testmogelijkheden.
Aan de hand van een gebruikershandleiding lokaliseren en repareren van eenvoudige defecten.
Het rapporteren van defecten ten behoeve van de reparatie aan wal.
ENGELS
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
1. De gesproken en geschreven Engelse taal voor zover van belang voor een adequate uitwisseling van berichten ten behoeve van
de veiligheid op zee.
2. Woorden en uitdrukkingen te gebruiken bij de behandeling van weerberichten, NAVTEX berichten enz.
Taalgebruik met kuststations (aanroepprocedure) in het internationale radioverkeer.
BIJLAGE 3 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 2000 ter voering van de artikelen
30 en 31 van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart (P.B. 1999, no. 208) (Reglement maritieme radiocommunicatie examens).
Algemene toelichting
De in het examenprogramma gebruikte gradaties hebben de volgende betekenis:
Kennis: het weten en begrijpen van de hoofdzaken;
Grondige kennis: het weten en begrijpen van de stof tot in bijzonderheden;
Vaardigheden: blijk geven de vereiste handeling te kunnen uitvoeren.
Examenprogramma voor het behalen van het certificaat VHF marifonie:
Voorschriften
De kandidaat dient kennis te hebben van:
De bevoegdheden verbonden aan het bezit van het certificaat VHF marifonie.
De voorschriften met betrekking tot:
a. De zendmachtiging en de daarbij behorende voorschriften en beperkingen;
b. De geheimhouding van verreberichtgeving;
c. Inspectie aan boord van schepen;
d. Het in gebruik nemen van radioapparatuur aan boord van schepen;
e. De gespreksdiscipline;
f. Controle op het ether en frequentiegebruik;
g. Overtredingen van de (radio)voorschriften en de daarbij behorende maatregelen;
h. Het testen van de radioapparatuur aan boord van schepen;
i. De bevoegdheden en verplichtingen van de gezagvoerder/schipper en de radio-operator met betrekking tot de uitvoering van de
radiodienst aan boord;
j. De roepnaam en overige relevante identificatiemogelijkheden;
k. De type toelating van maritieme radioapparatuur;
l. De bij de radioinstallatie behorende bescheiden.
4. Het gebruik van hoog of laag zendvermogen.
5. De voorschriften met betrekking tot draagbare VHF Radiotelefonie installaties (portofoons).
6. Het internationaal spellingsalfabet.
7. Doel en gebruik van het leerboek Certificaat VHF Marifonie.
Maritieme communicatie procedures
Nood, Spoed en Veiligheidsverkeer
De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
1. De afwikkeling van nood, spoed en veiligheidsverkeer voor de zeevaart, de kustwateren en de binnenvaart op de daarvoor bestemde
VHFkanalen.
2. Geografische plaatsbepaling.
Openbaar verkeer
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
1. De afwikkeling van het openbaar verkeer.
2. De wijze van aanroepen van kuststations.
3. Het gebruik van de VHFkanalen voor het openbaar verkeer.
4. Herhaling van de aanroep van schepen en kuststations bij geen antwoord.
5. De leiding van het radioverkeer.
6. Het afhandelen van radiotelefoongesprekken via en het overbrengen van radiotelegrammen aan kuststations.
7. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag van een radiotelefoongesprek via een kuststation.
8. De gespreksduur en de daarmee verband houdende kosten.
9. De gebruikte munteenheid in het verkeer met een kuststation.
10. Een persoonlijk gesprek (PGS), een Collect Call en een Dringend gesprek via een kuststation.
11. Verkeerslijsten en direct aanroepen door een kuststation.
12. Het gebruik en het doel van de Accounting Authority Identification Code (AAIC).
13. Taalgebruik in het radioverkeer met kuststations.
14. Het afhandelen van radiomedische adviezen.
Nautisch radioverkeer
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:
• 1. Het gebruik van de intershipkanalen voor de zee, binnen- en kustvaart.
• 2. Het gebruik van de VHF radiotelefonieinstallatie op de daarvoor bestemde kanalen in haven-gebieden (Port operations).
Bijzonder radioverkeer
De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:
BIJLAGE bij het examenprogramma Algemeen Certificaat Maritieme Radiocommunicatie
OPERATIONELE VAARDIGHEDEN ALGEMEEN CERTIFICAAT MARITIEME RADIO-COMMUNICATIE
Onderdeel A VHF radioinstallatie
1. Heeft aangetoond correct om te kunnen omgaan met de bedieningsorganen van deze radioinstallatie;
2. Heeft aangetoond de installatie voor operationeel gebruik in te kunnen schakelen en voor het relevante radioverkeer het juiste
VHF kanaal, al dan niet met behulp van een officieel boekwerk, te kunnen selecteren;
3. Is in staat het vereiste VHF radiotelefonie verkeer met schepen en met walstations te kunnen afhandelen;
4. Is in staat via de integraal aanwezige, dan wel via het op de installatie aangesloten VHF DSC-modem op de door de fabrikant
voorgeschreven wijze DSC boodschappen samen te stellen, deze te verzenden en de ontvangen DSC boodschappen juist te interpreteren;
5. Heeft aangetoond de relevante handleidingen (manuals) van de VHF installatie en/of het DSC modem met succes te raadplegen
voor het werken met de installatie;
6. Is in staat de goede werking van de gehele installatie te controleren en aan de hand van een bij de installatie behorende
handleiding eenvoudige storingen te verhelpen.
Onderdeel B MF/HF radio-installatie
1. Heeft aangetoond correct te kunnen omgaan met de bedieningsorganen van deze radioinstallatie.
2. Heeft aangetoond voor de verschillende soorten radioverkeer de juiste mode, zowel voor zenden als voor ontvangen te kunnen
selecteren.
3. Heeft aangetoond de installatie voor operationeel gebruik in te kunnen schakelen, het antennesysteem op de gewenste zendfrequentie
af te stemmen.
4. Is in staat voor het relevante radioverkeer het juiste MF/HF kanaal, al dan niet met behulp van een officieel boekwerk, te
kunnen selecteren, dan wel handmatig de juiste ontvang en zendfrequentie te kunnen invoeren.
5. Heeft aangetoond met de HFinstallatie het vereiste radiotelefonie verkeer met schepen en met kuststations te kunnen afhandelen.
6. Heeft aangetoond het op de radioinstallatie aangesloten radiotelex modem te kunnen bedienen en hiermee op de door de fabrikant
voorgeschreven wijze de te verzenden berichten voor te bereiden.
7. Kent de mogelijkheden van ARQ, FEC en SELFEC, is in staat deze radiotelex systemen te selecteren en deze in de praktijk, zowel
bij zenden als bij ontvangen toe te passen.
8. Is in staat volgens de daarvoor geldende procedures al dan niet in het automatisch verkeer radiotelex verbindingen met schepen
en walstations te maken, eventueel voorhanden zijnde berichten bij kuststations op te vragen en op correcte wijze berichten
naar schepen, kuststations en wal abonnee’s te verzenden.
9. Heeft aangetoond het integraal in de installatie aanwezige DSC modem, dan wel een op de installatie aangesloten MF/HF DSC
modem te kunnen bedienen.
10. Heeft aangetoond de op de installatie aangesloten DSC guard receiver voor operationeel gebruik te kunnen instellen, deze te
kunnen bedienen en voorts de hiermee ontvangen DSC boodschappen juist te interpreteren.
11. Is in staat de goede werking van de installatie te controleren en kan met behulp van een bij de installatie behorende fabriekshandleiding
eenvoudige storingen te verhelpen.
Onderdeel C NAVTEX ontvanger/printer
1. Heeft aangetoond correct te kunnen omgaan met de bedieningsorganen van de NAVTEXontvanger.
2. Heeft aangetoond de gewenste uitzendingen voor veiligheidsberichten te kunnen selecteren.
3. Kent de betekenis van de codering aan het begin van ieder NAVTEXbericht en is in staat met behulp van de aanwezige boekwerken
stations, welke NAVTEXberichten uitzenden, te selecteren.
4. Is in staat de goede werking van het apparaat te controleren en kan met behulp van een bij het apparaat behorende fabriekshandleiding
eenvoudige storingen verhelpen.
Onderdeel D Ship Earth Station (SES):
1. Heeft aangetoond de begrippen azimuth, elevatie en gyrokoers voor het richten van het antenne systeem van een relevante INMARSAT
terminal te kennen en is in staat, al dan niet met behulp van de aanwezige tabellen en/of kaarten de schotelantenne op een
INMARSAT satelliet te richten.
2. Heeft aangetoond, hetzij met behulp van een simulatieprogramma, hetzij met behulp van een INMARSATC terminal, in en uit te
loggen bij het NCS van de relevante INMARSAT regio.
3. Kent de prioriteiten in het INMARSAT verkeer en is in staat op correcte wijze, zowel bij INMARSATA, INMARSAT-B en INMARSATC,
hiervan gebruik te maken.
4. Is in staat via de INMARSATA, INMARSAT-B en de INMARSATC terminal nood, spoed en veiligheidsberichten te verzenden en te ontvangen.
5. Is in staat met de INMARSATA en INMARSAT-B terminal volgens de daarvoor geldende procedures intership telefoon en telexverbindingen
op te bouwen.
6. Is in staat volgens de daarvoor geldende procedures een telex, fax of telefoon verbinding met een abonnee aan de wal ten behoeve
van het openbaar verkeer op te bouwen.
7. Kent het gebruik van de INMARSAT service information calls en is in staat met behulp van de bij de installatie behorende handboeken
op correcte wijze van deze gegevens gebruik te maken.
8. Is bekend met het INMARSATC store and forward systeem en is in staat met behulp van de bij de installatie aanwezige handboeken
berichten op te stellen, deze van een adres te voorzien en ze naar het relevante grondstation te verzenden.
9. Is in staat de goede werking van de installatie te controleren en kan met behulp van een bij de installatie behorende fabriekshandleiding
eenvoudige storingen verhelpen.
Onderdeel E MF Luisterwachtontvanger (LWO)
1. Is bekend met het gebruik van de ontvanger.
2. Heeft aangetoond de luisterwachtontvanger op correcte wijze te kunnen instellen al dan niet met het gebruik van het muting
device.
3. Is in staat de goede werking van het toestel te controleren en kan met behulp van een bij het toestel behorende fabriekshandleiding
eenvoudige defecten verhelpen.
Onderdeel F EPIRB
Onderdeel G SART
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 14de april 2000, ter uitvoering van de artikelen 5 en 6 van het Landsbesluit
radioamateurs (P.B. 1999, no. 209)
Artikel 1 Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
- a. Directeur:
de Directeur van het Bureau Telecommunicatie en Post;
- b. commissie:
de commissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Landsbesluit radioamateurs;
- c. voorzitter:
de voorzitter van de commissie of bij ontstentenis van deze de plaatsvervangend voorzitter;
- d. kandidaat:
degene die zich voor deelneming aan een examen heeft aangemeld;
- e. examen:
een examen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Landsbesluit radioamateurs;
- f. bewijs van bevoegdheid:
het door de Directeur afgegeven bewijs van bevoegdheid als radioamateur uitgereikt na een met goed gevolg afgelegd examen.
Artikel 2 Aanmelding
1. De voorzitter stelt de plaats, de datum en het tijdstip van de examens vast. Van de wijze van aanmelding wordt mededeling
gedaan in de plaatselijke media.
2. Na voldoening van de verschuldigde vergoeding, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van het Lands-besluit radioamateurs, binnen
de door de voorzitter te stellen termijn, ontvangt de kandidaat ten minste acht dagen voor het examen een schriftelijke uitnodiging
tot deelneming.
3. De vergoedingen, bedoeld in het tweede lid, worden niet terugbetaald indien een kandidaat zich terugtrekt dan wel niet op
het examen verschijnt.
Artikel 3 Categorieën examens
1. De examens worden onderverdeeld in de volgende categorieën:
a. het examen ter verkrijging van het amateurradio machtiging A;
b. het examen ter verkrijging van het amateurradio machtiging B;
c. het examen ter verkrijging van het amateurradio machtiging C; en
d. het examen ter verkrijging van het amateurradio machtiging N.
2. De in het eerste lid genoemde examens worden onderverdeeld in de volgende onderdelen:
a. radiotechniek en voorschriften;
b. opnemen en seinen van morsetekens met een snelheid van 12 woorden per minuut;
c. opnemen en seinen van morsetekens met een snelheid van 8 woorden per minuut.
3. Voor het halen van de in het eerste lid genoemde examens is in ieder geval vereist dat de kandidaat is geslaagd voor het bijbehorende
examen:
a. voor de machtiging A, de examens, genoemd in het tweede lid, onder a en b;
b. voor de machtiging B, de examens, genoemd in het tweede lid, onder a en c;
c. voor de machtiging C, de examens, genoemd in het tweede lid, onder a;
d. voor de machtiging N, de examens, genoemd in het tweede lid, onder a en b.
4. De examenprogramma’s van de examens, genoemd in het tweede lid zijn in de bijlagen bij dit reglement opgenomen.
Artikel 4 Het examen
1. Desgevraagd legitimeert de kandidaat zich overeenkomstig de door de voorzitter gegeven voorschriften.
2. Door of vanwege de voorzitter wordt de kandidaat voor de aanvang van het examen in kennis gesteld van de regels van het examen.
3. Door of vanwege de voorzitter gegeven aanwijzingen met betrekking tot het examen dienen door de kandidaat te worden opgevolgd.
4. Het schriftelijk examen wordt in principe in groepsverband afgenomen.
Artikel 5
1. De onderdelen radiotechniek en voorschriften worden schriftelijk afgenomen door middel van meerkeuzevragen. De tijdsduur van
deze examens bedraagt ten minste één uur en ten hoogste twee uur.
2. De onderdelen seinen en opnemen van morsetekens bestaan uit twee opneemproeven gevolgd door twee seinproeven. Elke proef duurt
5 minuten. Een kandidaat die voor beide opneemproeven een onvoldoende heeft behaald komt niet in aanmerking voor deelname
aan de seinproeven.
3. Tijdens het examen zijn ten minste 2 leden van de commissie aanwezig.
Artikel 6
1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van het examen aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt en dit voor of tijdens het examen
wordt ontdekt, ontzegt de voorzitter hem van deelneming of de verdere deelneming aan het examen.
2. Indien een kandidaat in enig ander opzicht in strijd met dit reglement heeft gehandeld en dit voor of tijdens het examen wordt
ontdekt, kan de voorzitter hem de deelneming of de verdere deelneming aan het examen ontzeggen.
3. Indien bedrog of een andere onregelmatigheid eerst na afloop van het examen wordt ontdekt, kan de voorzitter het examen van
de kandidaat die zich hieraan heeft schuldig gemaakt, ongeldig verklaren.
4. Indien buiten de in het eerste tot en met derde lid genoemde gevallen het examen niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden
kan de voorzitter besluiten dat het examen geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt afgenomen.
Artikel 7 Het bijzonder examen
1. In afwijking van de artikelen 4 en 5 kan de voorzitter, op verzoek van de kandidaat, besluiten het examen op andere wijze
af te doen nemen, indien:
a. de gezondheidstoestand van een kandidaat het afnemen van het examen op de wijze, bedoeld in artikel 4, niet toelaat. De kandidaat
dient daartoe bij het verzoek een medische indicatie te overleggen;
b. een kandidaat gedurende lange perioden buiten de Nederlandse Antillen verblijft;
c. een kandidaat onvoldoende de Nederlandse of de Engelse taal beheerst.
2. Het examen wordt in een zodanig geval afgenomen door twee leden van de commissie.
Artikel 8
Het examen Radiotechniek en Voorschriften wordt schriftelijk afgenomen. Het examen heeft een tijdsduur van ten minste één
uur en ten hoogste twee uur per onderdeel.
Artikel 9 Normen examens in het opnemen en seinen van morsetekens
1. De onderdelen opnemen en seinen van morsetekens bestaan uit:
a. het opnemen op het gehoor van morsetekens.
Een opneemproef voldoet aan de exameneisen indien de kandidaat de examentekst binnen de vastgestelde tijd voldoende leesbaar
heeft opgeschreven, waarbij hij in de examentekst voor de machtiging A niet meer dan 8 fouten en voor de machtiging B niet
meer dan 5 fouten heeft gemaakt. Niet of onjuist opgenomen tekens binnen een groep van 5 opeenvolgende tekens worden voor
een fout gerekend.
b. het seinen van morsetekens.
Een seinproef voldoet aan de exameneisen indien de kandidaat de examentekst binnen de vastgestelde tijd voldoende leesbaar
en in een regelmatig seinschrift heeft geseind en daarbij voor de machtiging A niet meer dan 8 fouten en voor de machtiging
B niet meer dan 5 fouten heeft gemaakt. Niet of onjuist opgenomen tekens binnen een groep van 5 opeenvolgende tekens worden
voor een fout gerekend. Niet binnen de gestelde tijd geseinde tekens worden elk als een fout gesteld [bedoeld zal zijn: geteld].
Fouten in het seinschrift worden als verbeterd beschouwd als na een geseind vergissingsteken (minimaal 8 punten) opnieuw is
begonnen met het laatste goed geseinde woord.
2. Het examen is met goed gevolg afgelegd indien de kandidaat zowel voor het onderdeel opnemen als voor het onderdeel seinen
een voldoende heeft behaald.
Artikel 10 Norm bijzondere examens
Een kandidaat, welke heeft deelgenomen aan een examen als bedoeld in artikel 7 heeft het examen met goed gevolg afgelegd indien
hij naar het oordeel van 2 examinatoren heeft aangetoond dat hij:
a. over voldoende kennis bezit op het gebied van de radiotechniek en de voorschriften die voor de amateurradiodienst gelden;
en
b. over voldoende vaardigheid bezit in het opnemen en seinen van morsetekens met snelheden van 8 of 12 woorden per minuut.
Artikel 11 Ontheffing
Indien de kandidaat is geslaagd voor een buitenlands amateurexamen of voor een ander examen in het opnemen en seinen van morsetekens,
welke zijn afgenomen door een bevoegde autoriteit en naar het oordeel van de commissie gelijkwaardig zijn aan een der examens
bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan de voorzitter hem geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van één of meer onderdelen,
bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Artikel 12 Uitslag van het examen
1. Een kandidaat wordt binnen 30 dagen na het afleggen van het examen door de commissie van de uitslag in kennis gesteld.
2. Indien het examen met goed gevolg is afgelegd, ontvangt de kandidaat een Bewijs van bevoegdheid als radioamateur.
3. Over de uitslag van het examen, alsmede de inhoud van de vraagstukken wordt niet gecorrespondeerd.
Artikel 13 Nadere regels
De commissie kan nadere regels vaststellen voor de gang van zaken met betrekking tot het examen, welke niet in strijd mogen
zijn met deze beschikking.
Artikel 14 Beroep
1. Tegen de uitslag van het examen staat geen beroep open.
2. Tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 6 kan de kandidaat binnen 30 dagen in beroep gaan bij de Directeur.
Het beroep dient schriftelijk en met redenen omkleed te worden ingediend.
Artikel 15 Slotbepaling
In de gevallen waarin dit reglement en de ingevolge artikel 13 vastgestelde regels niet voorzien, beslist de voorzitter.
Artikel 16
Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag waarop het Landsbesluit radioamateurs (P.B. 1999, no. 209) in werking
treedt.
Artikel 17
Deze beschikking kan worden aangehaald als: Reglement amateurradiozendexamens.
Bijlage 1 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 2000 ter uitvoering van de artikelen
5 en 6 van het Landsbesluit radio-amateurs (P.B. 1999, no.209).
Opnemen en Seinen van Morsetekens.
1.1 Opnemen op het gehoor van morsetekens.
Het onderzoek voor dit onderdeel bestaat uit 2 proeven van elk 5 minuten. De in de Nederlandse of Engelse taal opgestelde
examentest bestaat uit 300 morsetekens voor de amateurradio machtiging A en uit 200 morsetekens voor de amateurradio machtiging
B. Elke letter wordt daarbij als één teken, elk cijfer als twee tekens geteld.
Een kandidaat heeft voldoende voor een opneemproef verkregen indien binnen de vastgestelde tijd de examentekst wordt opgeschreven
in voldoende leesbaar handschrift. Hierbij mogen maximaal 8 fouten worden gemaakt in de examentekst voor de amateurradio machtiging
A en een maximaal aantal 5 fouten in de examentest voor de amateurradio machtiging B.
Niet of onjuist opgenomen tekens binnen een groep van 5 opeenvolgende tekens worden voor één fout gerekend.
De groep van 5 tekens wordt bepaald te beginnen met het niet of onjuist opgenomen morseteken.
De kandidaat heeft voldoende voor het onderdeel opnemen verkregen indien een van de beide opneemproeven met een voldoende
is gewaardeerd.
1.2 Seinen van morsetekens.
Het onderzoek voor dit onderdeel bestaat uit 2 proeven van elk 5 minuten. De in de Nederlandse of Engelse taal opgestelde
examentest bestaat uit 300 tekens voor de amateurradio machtiging A en 200 tekens voor de amateurradio machtiging B.
Elk letter wordt daarbij als één teken, elk cijfer als twee tekens geteld.
Een kandidaat heeft voldoende voor een seinproef verkregen indien binnen de vastgestelde tijd de examentest wordt geseind
in voldoende leesbaar en regelmatig seinschrift. Hierbij mogen maximaal 8 fouten worden gemaakt in de examentest voor de amateurradio
machti-ging A en maximaal 5 fouten in de examentest voor de amateurradio machtiging B.
Fouten in het seinschrift worden als verbeterd beschouwd als na een geseind vergissingsteken opnieuw is begonnen met het laatste
goed geseinde woord. Onjuist geseinde tekens binnen een groep van 5 opeenvolgende tekens worden voor één fout gerekend. De
groep van 5 tekens wordt bepaald te beginnen met het onjuist geseinde morseteken.
Niet binnen de gestelde tijd geseinde tekens worden elk als één fout geteld.
De kandidaat heeft voldoende voor het onderdeel seinen verkregen indien één van de sein-proeven met een voldoende is gewaardeerd.
Bijlage 2 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 2000 ter uitvoering van de artikelen
5 en 6 van het Landsbesluit radioamateurs (P.B. 1999, no. 209).
DE EISEN WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN TER VERKRIJGING VAN EEN BEWIJS A, B of C VAN BEVOEGDHEID ALS RADIOAMATEUR.
I. VOORSCHRIFTEN
I. Kennis van de wetgeving van de Nederlandse Antillen betreffende radioamateurs, alsmede kennis van de internationale voorschriften
op telecommunicatiegebied, voorzover deze betrekking hebben op radioamateurs.
Nationale en internationale gebruikregels en procedures
A.1 Spellingsalfabet
Het internationale spellingsalfabet.
(V = vraag; A = antwoord)
QRK V: Wat is de neembaarheid van mijn signalen?
A: De neembaarheid van uw signaal is ...
QRM V: Wordt u gestoord?
A: Ik word gestoord.
QRN V: Heeft u last van luchtstoring?
A: Ik heb last van luchtstoring.
QRO V: Zal ik het zendvermogen verhogen?
A: Verhoog zendvermogen.
QRP V: Zal ik mijn zendvermogen verminderen?
A: Verminder zendvermogen.
QRS V: Zal ik de seinsnelheid verlagen?
A: Verlaag seinsnelheid.
QRT V: Zal ik ophouden?
A: Houd op.
QRV V: Bent u beschikbaar?
A: Ik ben beschikbaar.
QRX V: Op welk tijdstip zult u mij weer oproepen?
A: Ik zal om ..... uur weer roepen.
QRZ V: Door wie ben ik geroepen?
A: U wordt geroepen door.....
QSB V: Verandert de sterkte van mijn signaal?
A: De sterkte van uw signaal verandert.
QSL V: Wilt u mij de ontvangst bevestigen?
A: ik bevestig u de ontvangst.
QSO V: Kunt u rechtstreeks met ..... werken?
A: Ik kan rechtstreeks met ..... werken.
QSY V: Zal ik op een andere frequentie gaan zenden?
A: Ga op een andere frequentie zenden.
QTH V: Wat is uw positie?
A: Mijn positie is .....
A.3 Gebruikelijke afkortingen
AR Einde uitzending of bericht.
BK Teken om een lopende uitzending te onderbreken
CQ Algemene oproep aan alle stations
CW Onderbroken draaggolf
DE Van, gebruikt om de roepletters van het opgeroepen en het oproepende station te scheiden
K Uitnodiging om te zenden
MSG Bericht
PSE Alstublieft
RST Leesbaarheid, signaalsterkte, toonkwaliteit
R Ontvangen
RX Ontvanger
TX Zender
UR Uw
VA Einde verbinding, sluiten station
Internationale noodsignalen, noodverkeer en communicatie bij rampen
A.4 Noodsignalen
In de radiotelegrafie ...---... en in de radiotelefonie ‘MAYDAY’.
II. TECHNIEK
B.1 Stroomgeleiding
– Geleider, halfgeleider en isolator.
– Stroomsterkte, spanning en weerstand.
– De eenheden ampere, volt en ohm.
– De wet van ohm.
– De wetten van Kirchhoff.
– Elektrisch vermogen.
– De eenheid watt.
– Elektrische energie
– De eenheid wattseconde.
– Capaciteit van een batterij (Ampere-uur).
B.2 Bronnen
– Spanningsbron, bronspanning (EMK), kortsluitstroom, inwendige weerstand en klemspanning.
– Serie- en Parallelschakeling van spanningsbronnen.
B.3 Elektrisch veld
– Elektrische veldsterkte.
– De eenheid volt per meter.
– Afscherming van elektrische velden.
B.4 Magnetisch veld.
– Magnetisch veld om stroomvoerende geleider.
– Afscherming van magnetische velden.
– Geleider voor een magnetisch veld (Ijzer en ferroxcube).
B.5 Elektromagnetisch veld.
B.6 Sinusvormige signalen
– De grafische voorstelling in de tijd.
– De momentele waarde, amplitude, effectieve waarde en de gemiddelde waarde.
– Periode en periodeduur.
– Frequentie.
– De eenheid hertz.
– Faseverschil.
B.7 Niet-sinusvormige signalen
B.8 Gemoduleerde signalen
– Amplitude modulatie.
– Enkelzijbandmodulatie.
– Fase en frequentiemodulatie.
– Frequentiezwaai en modulatie index.
– Draaggolf, zijbanden en bandbreedte.
– Golfvorm.
B.9 Vermogen en energie
– Het vermogen van sinusvormige signalen
– Vermogenverhoudingen die overeenkomen met de volgende dB-waarden: 0 dB, 3 dB, 6 dB, en 10 DB en 20dB (zowel positief als negatief).
– De vermogensverhouding in dB bij het achter elkaar schakelen van versterkers en/of verzwakkers.
– Aanpassing (maximale vermogensoverdracht).
– De relatie tussen ingangsvermogen, uitgangsvermogen en rendement.
– Peak Envelope Power (PEP).
C. COMPONENTEN
C.1 Weerstand.
– Weerstand.
– De eenheid ohm.
– De relatie tussen weerstandswaarde, soortelijke weerstand, diameter en lengte van een draad.
– Stroom-spanningkarakteristiek.
– Vermogendissipatie.
– Positieve en negatieve temperatuurcoëfficient (PTC en NTC).
C.2 Condensator
– Capaciteit.
– De eenheid farad.
– De relatie tussen capaciteit, afmetingen en diëlektricum.
– De reactantie.
– Faseverschil tussen stroom en spanning.
– Eigenschappen van vaste en variabele condensatoren: lucht-, mica-, kunststof-, keramische en elektrolytische condensatoren.
– Temperatuurcoëfficient.
– Lekstroom.
C.3 Spoel
– Zelfinductie.
– De eenheid henry
– Het effect van aantal windingen, diameter, lengte en kernmateriaal op de zelfinduc-tie.
– De reactantie.
– Faseverschil tussen stroom en spanning.
– Q-factor.
– Huideffect (Skin effect).
– Verliezen in kernmateriaal
C.4 Toepassing en gebruik van transformatoren
C.5 Diode
– Gebruik en toepassing van diodes:
– Gelijkrichtdiodes, zenerdiode, LED, varicap;
– Doorlaatstroom, temperatuur en vermogendissipatie;
– Sperspanning en lekstroom.
– Stroom en spanning karakteristiek van gelijkrichtdiode en zenerdiode.
C.6 Transistor
– PNP en NPN transistor.
– Stroomversterking;
– De U-ce I-c karakteristiek.
– Veldeffecttransistor (N-kanaal en P-kanaal, J-Fet).
– De weerstand tussen gate en source;
– De I-d U-ds karakteristiek;
– De I-d U-gs karakteristiek;
De transistor in:
– gemeenschappelijke emitter (source) schakeling;
– gemeenschappelijke basis (gate) schakeling;
– gemeenschappelijke collector (drain) schakeling.
– In- en uitgangsimpedantie van bovengenoemde schakelingen.
– Instelmethode
C.7 Digitale techniek:
– Eenvoudige digitale schakelingen:
– EN en OF schakeling (AND en OR);
– Niet schakeling (Inverter);
– NEN en NOF schakeling (NAND en NOR);
– Combinaties van ten hoogste vier van bovengenoemde schakelingen met ten hoogste vier ingangsvariabelen.
C.8 Diversen
– Eenvoudige buizen (triode en pentode).
– De i-a u-g karakteristiek;
– De i-a u-a karakteristiek;
– Steilheid;
– Anode-roostercapaciteit.
D. SCHAKELINGEN
D.1 Combinatie van componenten
– Serie en parallelschakelingen van weerstanden, spoelen, condensatoren, transformatoren en dioden.
– Stromen en spanningen in deze schakelingen.
– Impedantie van deze schakelingen
D.2 Filter
– Seriekring en parallelkring:
– Impedantie;
– Frequentiekarakteristiek;
– Resonantie frequentie;
– Kwaliteitsfactor van een afgestemde kring;
– Bandbreedte;
– Bandfilter;
– Laagdoorlatende, hoogdoorlatende, banddoorlatende en band sperrende filters, op-gebouwd uit passieve, elementen, kantelfrequentie.
– Frequentiekarakteristiek.
– Pi filter en T-filter (impedantietransformatie).
– Kwartskristal.
D.3 Voeding
D.4 Versterker
– Lf- en hf-versterker.
– Operationele versterker (Opamp)
– Versterkingsfactor.
– Amplitude-frequentiekarakteristiek en bandbreedte.
– Instelling in klasse A, A/B, B en C.
– Harmonischen (niet lineaire vervorming).
– Tegenkoppeling.
D.5 Detector
– AM-detectoren.
– Diode-detector.
– Produkt-detector.
– CW/EZB-detectoren.
– FM-Detectoren.
– Flankdetectoren
– Foster-Seely-detector
D.6 Oscillator
– Factoren die de frequentie en frequentiestabiliteit bepalen.
– Oscilleervoorwaarden.
– LC oscillator.
– Kristaloscillator, overtone-oscillator.
D.7 Phase locked Loop (PLL)
E. ONTVANGERS
E.1 Uitvoering
E.2 Blokschema’s
– CW ontvanger (A1A).
– AM ontvanger (A3E).
– EZB ontvanger (J3E)
– FM ontvanger (F3E).
E.3 Werking en functies van de volgende schakelingen (alleen als onderdeel van een blok-schema)
– HF-versterker.
– Oscillator (vast en variabel).
– Mengtrap.
– Middenfrequentversterker.
– Begrenzer.
– Detector.
– Interferentie-oscillator (BFO).
– Kristalcalibrator.
– LF-versterker.
– Automatische versterkerregeling.
– S-meter.
– Squelch.
E.4 Ontvangerspecificaties (eenvoudige omschrijving)
F. ZENDERS
F.1 Uitvoering
F.2 Blokschema’s
– CW-zender (A1A).
– EZB-zender (J3E).
– FM-zender (F3E).
F.3 Werking en functies van de volgende schakelingen (alleen als onderdeel van het blok-schema)
F.4 Zenderspecificaties (eenvoudige omschrijving).
G. ANTENNES EN TRANSMISSIELIJNEN
G.1 Antenne typen
– Halvegolfantenne met voeding in het midden.
– Halvegolfantenne met voeding aan het einde.
– Gevouwen dipool.
– Kwartgolf verticale antenne (groundplane).
– Antenne met parasitaire elementen (Yagi).
– Paraboolantenne.
– Dipool met filters (traps).
G.2 Antenne eigenschappen
– Stroom- spanningsverdeling.
– Impedantie in het voedingspunt.
– Capacitieve of inductieve impedantie buiten resonantie.
– Polarisatie.
– Antennewinst.
– Effectief uitgestraald vermogen (ERP).
– Voor/achterverhouding.
– Horizontale en verticale stralingsdiagrammen.
G.3 Transmissielijnen
– Open lijn.
– Coaxiale kabel.
– Golfpijp.
– Karakteristieke impedantie (Zo).
– Verkortingsfactor.
– Staandegolfverhouding.
– Verliezen.
– Balun.
– Kwartgolf lijn als impedantietransformator.
– Open en kortgesloten lijn als afgestemde kring.
– Antenne aanpassingseenheid
H. PROPAGATIE
– Ionosfeerlagen.
– Kritische frequentie.
– Invloed van de zon op de ionosfeer.
– Maximum bruikbare frequentie (MUF).
– Grondgolf en ruimtegolf.
– Opstralingshoek.
– Dode zone en skip afstand.
– Fading.
– Troposfeer.
– De invloed van de antennehoogte op de overbrugbare afstand (radio horizon).
– Temperatuurinversie
– Sporadische E-reflectie
– Aurora-reflectie
I. METINGEN
I.1 Meten
Het meten van:
– Gelijk- en wisselspanning.
– Gelijk- en wisselstromen.
– weerstand.
– Gelijkstroom en hoogfrequentvermogen (gemiddeld vermogen, ‘Peak Envelope Power’).
– Staandegolfverhouding.
– Golfvorm van de omhullende van een hoogfrequentsignaal.
– Frequentie.
– Resonantiefrequentie.
– Meetfouten:
– Invloed van de frequentie.
– Invloed van de golfvorm.
– Invloed van de inwendige weerstand van een meetinstrumenten.
I.2 Meetinstrumenten
Het meten met:
J. STORINGEN EN IMMUNITEIT
J.1 Storing in elektronische apparatuur
J.2 Oorzaak van de storing in de elektronische apparatuur
– Veldsterkte van de zender.
– Ongwenste uitstraling van de zender (parasitaire uitstraling, harmonischen).
– Ongewenste beïnvloeding van de gestoorde apparatuur:
– via de antenne ingang (antennespanning, ingangsselectiviteit);
– via andere aangsloten leidingen;
– door directe instraling.
J.3 Maatregelen tegen storing
Voorzieningen ter voorkoming van en opheffing van storingen:
– Filteren.
– Ontkoppelen.
– Afscherming.
K. VEILIGHEID
K.1 Het menselijk lichaam.
– Weerstand van het menselijk lichaam.
– Toegelaten aanrakinsspanning.
– De gevolgen van elektrische schok.
– Toegelaten vermogensdichtheid van een hoogfrequentveld.
K.2 Netvoeding.
– Verschil in kleurcode tussen fase, nul en aarde (kleurcode).
– Uitvoering van aardverbindingen
– Aardlekschakelaar.
– Snelle en trage veiligheden.
K.3 Hoge spanningen.
– Isolatie.
– Afscherming.
– Aarding.
– Antenne.
– Geladen condensatoren.
K.4 Bliksemontlading
Bijlage 3 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 2000 ter uitvoering van de artikelen
5 en 6 van het Landsbesluit radioamateurs (P.B. 1999, no. 209).
DE EISEN WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN TER VERKRIJGING VAN EEN BEWIJS N VAN BEVOEGDHEID ALS RADIOAMATEUR.
I. VOORSCHRIFTEN
Kennis van de wetgeving van de Nederlandse Antillen betreffende radioamateurs, alsmede kennis van de internationale voorschriften
op telecommunicatie-gebied, voorzover deze betrekking hebben op radioamateurs.
Nationale en internationale gebruiksregels en procedures
A.1 Spellingsalfabet
Het internationale spellingsalfabet.
(V = vraag; A = antwoord)
QRK V: Wat is de neembaarheid van mijn signalen?
A: De neembaarheid van uw signaal is ...
QRM V: Wordt u gestoord?
A: Ik word gestoord.
QRN V: Heeft u last van luchtstoring?
A: Ik heb last van luchtstoring.
QRO V: Zal ik het zendvermogen verhogen?
A: Verhoog zendvermogen.
QRP V: Zal ik mijn zendvermogen verminderen?
A: Verminder zendvermogen.
QRS V: Zal ik de seinsnelheid verlagen?
A: Verlaag seinsnelheid.
QRT V: Zal ik ophouden?
A: Houd op.
QRV V: Bent u beschikbaar?
A: Ik ben beschikbaar.
QRX V: Op welk tijdstip zult u mij weer oproepen?
A: Ik zal om ..... uur weer roepen.
QRZ V: Door wie ben ik geroepen?
A: U wordt geroepen door.....
QSB V: Verandert de sterkte van mijn signaal?
A: De sterkte van uw signaal verandert.
QSL V: Wilt u mij de ontvangst bevestigen?
A: ik bevestig u de ontvangst.
QSO V: Kunt u rechtstreeks met ..... werken?
A: Ik kan rechtstreeks met ..... werken.
QSY V: Zal ik op een andere frequentie gaan zenden?
A: Ga op een andere frequentie zenden.
QTH V: Wat is uw positie?
A: Mijn positie is .....
A.3 Gebruikelijke afkortingen
AR*) Einde uitzending of bericht.
BK Teken om een lopende uitzending te onderbreken
CQ Algemene oproep aan alle stations
CW Onderbroken draaggolf
DE Van, gebruikt om de roepletters van het opgeroepen en het oproepende station te scheiden
K Uitnodiging om te zenden
MSG Bericht
PSE Alstublieft
RST Leesbaarheid, signaalsterkte, toonkwaliteit
R Ontvangen
RX Ontvanger
TX Zender
UR Uw
VA*) Einde verbinding, sluiten station
*) wordt bij morse aaneengesloten geseind
Internationale noodsignalen, noodverkeer en communicatie bij rampen
A.4 Noodsignalen
II. TECHNIEK
B.1 Stroomgeleiding
– Geleider, halfgeleider en isolator.
– Stroomsterkte, spanning en weerstand.
– De eenheden ampere, volt en ohm.
– De wet van ohm.
– Elektrisch vermogen.
– De eenheid watt.
B.2 Bronnen
B.3 Radiogolven
B.4 Sinusvormige signalen
B.5 Niet-sinusvormige signalen
B.6 Gemoduleerde signalen
B.7 Vermogen en energie
C. COMPONENTEN
C.1 Weerstand.
– Weerstand.
– De eenheid ohm.
– Vermogendissipatie.
– Kleurcode.
C.2 Condensator
– Capaciteit.
– De eenheid farad.
– Gebruik van vaste en variabele condensatoren: lucht-, mica-, kunststof-, keramische en elektrolytische condensatoren.
C.3 Spoel
– Zelfinductie.
– De eenheid henry
C.4 Overige Componenten
D. SCHAKELINGEN
D.1 Combinatie van componenten
Serie- en parallelschakelingen van weerstanden en condensatoren.
D.2 Filter
– Seriekring en parallelkring:
– Frequentiekarakteristiek;
– Impedantie;
– Resonantie frequentie.
– Laagdoorlatende, hoogdoorlatende, banddoorlatende en bandoperende filters, opge-bouwd uit passieve elementen (alleen toepassing
en gebruik).
E. ONTVANGERS
E.1 Uitvoering
E.2 Blokschema’s
– AM-ontvanger (A3E).
– FM-ontvanger (F3E).
– CW-ontvanger (A1A).
– EZB-ontvanger(J3E).
E.3 Werking en functies van de volgende schakelingen (alleen als onderdeel van een blok-schema)
– HF-versterker.
– Oscillator (vast en variabel).
– Mengtrap.
– Middenfrequentversterker.
– Detector.
– Zwevings-oscillator (BFO).
– Lf-versterker.
– Automatische versterkingsregeling.
– Voeding.
– Ruisonderdrukker squelch (alleen doel).
F. ZENDERS
F.1 Blokschema’s
– FM-zender (F3E).
– CW-zender (A1A).
– EZB-zender(J3E).
F.2 Werking en functies van de volgende schakelingen (alleen als onderdeel van het bloksche-ma)
– Mengtrap.
– Oscillator (kristal en VFO).
– Scheidingstrap.
– Stuurtrap.
– Frequentievermenigvuldiger.
– Vermogensversterker.
– Uitgangsfilter. (Pi-filter).
– Frequentiemodulator.
– EZB-modulator.
– EZB-filter.
– Voeding.
F.3 Zendereigenschappen
G. ANTENNES EN TRANSMISSIELIJNEN
(alleen opbouw, richteigenschappen en polarisatie)
– Halvegolfantenne met voeding in het midden.
– Antenne met voeding aan het einde.
– Kwartgolf verticale antenne (groundplane).
– Antenne met parasitaire elementen (Yagi).
G.2 Transmissielijnen
– Opbouw en gebruik van open lijn en coaxiale kabel.
– Voor- en nadelen van open lijn en coaxiale kabel.
– Antenne aanpassingseenheid (alleen doel).
H. PROPAGATIE EN FREQUENTIESPECTRUM
– Ionosfeerlagen en het effect op de HF-propagatie.
– Fading.
– Troposfeer.
– De invloed van de zonnevlekkencyclus op de communicatie.
– De invloed van de meteorologische omstandigheden op de VHF/UHF-propagatie.
Frequentiespectrum
I. METINGEN
I.1 Meten
Het meten van:
– Gelijk- en wisselspanning.
– Gelijk- en wisselstromen.
– Weerstand.
– Gelijkstroom- en hoogfrequentvermogen.
– Frequentie.
– Resonantiefrequentie.
I.2 Meetinstrumenten
Het meten met:
– Universeelmeter (analoog en digitaal).
– Staandegolfmeter.
– Frequentieteller.
– Absorptiefrequentiemeter.
– Dipmeter.
– Kunstantenne (dummy load).
J. STORINGEN EN IMMUNITEIT
J.1 Storing in elektronische apparatuur
J.2 Oorzaak van de storing in de elektronische apparatuur
– Veldsterkte van de zender.
– Ongewenste uitstraling van de zender (parasitaire uitstraling, harmonischen).
– Ongewenste beïnvloeding van de gestoorde apparatuur:
– via de antenne-ingang;
– via andere aangesloten leidingen (netsnoer, luidsprekersnoer e.d);
– door directe instraling.
J.3 Maatregelen tegen storing
Voorzieningen ter voorkoming van en opheffing van storingen:
– Filteren in het amateurstation.
– Filteren bij de gestoorde apparatuur.
– Ontkoppelen.
– Afscherming.
– Afstand tussen zendantenne en radio-/TV-antenne.
– Vermijden van het gebruik van eindgevoede antennes.
– Minimum vermogen.
– Goede hf-aarding.
– Sociale aspecten (goede relatie met de buren).
K. VEILIGHEID
K.1 Het menselijk lichaam.
K.2 Netvoeding
– Verschil tussen fase, nul en aarde (kleurcode).
– Het belang van goede aardverbindingen.
– Snelle en trage veiligheden, waarden van veiligheden.
K.3 Gevaren
– Geladen condensatoren.
– Hoge spanningen.
K.4 Bliksemontlading
Bijlage 4 behorende bij de Ministeriële Beschikking met algemene werking van de 14de april 2000 ter uitvoering van de artikelen
5 en 6 van het Landsbesluit radioamateurs (P.B. 1999, no. 209).
ITU RESOLUTIE NUMMER 640
Betreffende het internationaal gebruik van radiocommunicatie in de frequentiebanden toegewezen aan de radioamateur bij natuurlijke
rampen.
De Wereld Administratieve Radio Conferentie te Genève, 1979,
overwegende:
dat bij natuurlijke rampen de normale communicatie systemen dikwijls overbelast, beschadigd of geheel onderbroken zijn;
dat een snelle tot stand brengen van communicatie essentieel is voor het tot stand brengen van wereldwijde hulp acties;
dat de aan de radioamateur toegewezen frequentiebanden niet gebonden zijn door internationale planning en notificatie procedures,
en daardoor uitstekend geschikt zijn voor korte termijn gebruik bij rampen;
dat de internationale rampen communicatie vergemakkelijkt wordt door het gebruik van bepaalde banden die toegewezen zijn aan
de amateur dienst;
dat onder die toestanden stations behorende tot de amateur dienst door hun grote verspreiding en het door hun bewezen vaardigheid
in zulke omstandigheden, bijstand kunnen verlenen voor het in stand komen van de noodzakelijke communicatie;
het bestaan van nationale en regionale amateur noodverbindingen die gebruik maken van frequen-ties in banden toegewezen aan
de amateur dienst;
dat, in een geval van een natuurlijke ramp, de directe verbinding tussen amateur stations en andere stations vitale communicatie
tot stand kan brengen en in stand houden totdat de normale verbindin-gen zijn hersteld;
erkennende:
dat de rechten en verantwoordelijkheden voor verbindingen gedurende rampen een taak is van de betreffende administraties;
besluit:
1. dat de banden toegewezen aan de amateurdienst zoals aangegeven onder nummer 510, door de administraties gebruikt kunnen worden
om tegemoet te komen aan de noden van de internatio-nale rampen communicatie;
2. dat het gebruik van deze banden beperkt is tot de communicatie ten behoeve van de hulpverle-ning bij natuurlijke rampen;
3. dat het gebruik van de aangegeven banden die toegewezen zijn aan de amateur dienst door non-amateur stations voor rampen communicatie
beperkt zal zijn voor de duur van de nood-toestand en beperkt tot die geografische gebieden zoals omschreven door de verantwoordelijke
autoriteiten van het getroffen land;
4. dat de rampen communicatie plaats vindt binnen het rampgebied en tussen het rampgebied en de permanente centra van de organisatie
die hulp verleent;
5. dat dit soort communicatie uitgevoerd wordt met de toestemming van de administratie van het land waar de ramp is voorgekomen;
6. dat verbindingen betreffende hulp verstrekt vanuit buiten het land waar de ramp is voorgekomen de bestaande nationale of internationale
amateur noodverbindingen niet mag vervangen;
7. dat een nauwe samenwerking wenselijk is tussen de radio amateur en de stations van andere diensten, die het nodig achten om
amateur frequenties te gebruiken in gevallen van nood;
8. dat de internationale noodverbindingen voor zover mogelijk storing zullen vermijden aan de netten van de amateurdienst.
nodigt de administraties uit:
NATIONAAL NUMMERPLAN NEDERLANDSE ANTILLEN
en
tariefrichtlijn voor toegangsnummers en informatiedienstnummers
De Minister van Verkeer en Vervoer Bureau Telecommunicatie en Post oktober 2007
INHOUDSOPGAVE
| |
Inleiding | |
| |
Hoofdstuk 1 | Nummerbeleid |
1.1 | Inleiding |
1.2 | Toekennen, weigeren en intrekken van nummers |
1.3 | Reserveren van nummers |
1.4 | Omzetting van een reservering in toekenning |
1.5 | Overdracht van nummers |
1.6 | Aanvraagformulier en de termijn |
| |
Hoofdstuk 2 | Nummerplan |
2.1 | Inleiding |
2.2 | Voorschriften en beperkingen |
2.3 | Carrier select code |
2.4 | Gratis- en betaal toegangsnummers en informatiediensten nummers |
2.5 | Tariefrichtlijn 080X en 090X nummers |
2.5.1 | Tariefrichtlijn voor het gebruik van 0801 en 0802 nummers door dienstaanbieders |
2.5.2 | Tariefrichtlijn voor het gebruik van gratis- en betaal informatiedienstnummers door een contractant van een concessiehouder |
2.6 | Vergoedingen voor het gebruik en reserveren van nummers |
| |
Hoofdstuk 3 | Tabellen behorende bij het nummerplan |
Tabel 1 | Uitbellen |
Tabel 2 | Inbellen |
Tabel 3 | Kiesrecepten |
Tabel 4 | Uitbellen met carrier select code |
Tabel 5 | Geharmoniseerde nummers |
Tabel 6 | Overzicht diensten |
Tabel 7 | Overzicht nummerreeksen voor gratis informatiediensten |
Tabel 8 | Overzicht nummerreeksen betaal informatiediensten |
| |
Hoofdstuk 4 | Nummers voor netwerkgebruik |
4.1 | Inleiding |
4.2 | IMSI-nummers |
4.3 | IMSI geïntegreerd netwerk |
4.4 | Base Station Identiteitscode |
4.5 | UMTS netwerk nummers |
4.6 | Tetra netwerk nummers |
4.7 | US AMPS standaarden |
4.8 | Signaleringspuntcodes |
4.8.1 | Internationale signaleringspuntcode |
4.8.2 | Nationale signaleringspuntcode |
| |
Bijlage 1 | Schema nummeropbouw vaste telecommunicatie-infrastructuur |
Bijlage 2 | Schema nummeropbouw mobiele telecommunicatie-infrastructuur |
Bijlage 3 | MNC mobiele telecommunicatie-infrastructuur |
Bijlage 4 | ISPC |
Bijlage 5 | NSPC |
Bijlage 6 | Aanvraagformulier toegangs- en informatiedienstnummers en carrier selectcodes |
Bijlage 7 | Begrippenlijst |
Inleiding
Bij Ministeriële Beschikkingen van 11 juli 2003, no. 4112/a tot en met bb RNA en Ministeriële Beschikking van 7 november
2005, no. 6547/RNA (a-c) heeft de Minister van Verkeer en Vervoer (hierna de Minister) het Nationaal Nummerplan
van de Nederlandse Antillen (hierna het nummerplan) vastgesteld per concessiehouder. Sinds de datum van vaststelling van
het nummerplan is de tekst enkele keren aangepast ter verduidelijking van enkele voorwaarden. Om te beschikken over
een lopende tekst van het nummerplan is het noodzakelijk om een herziene tekst van het nummerplan vast te stellen. Van de
gelegenheid is gebruik gemaakt om het nummerplan op een aantal punten nader aan te scherpen en is aan het nummerplan
een hoofdstuk toegevoegd waarin voorwaarden worden gesteld ten aanzien van nummers voor netwerkgebruik.
Het nummerplan is het plan waarin de Minister zijn algemeen nummerbeleid en nummerbeheer formuleert. Zowel bij
het nummerbeleid als bij het nummerbeheer staat het faciliteren van de telecommunicatiemarkt voorop. Het nummerplan bepaalt
de voor een bepaalde bestemming beschikbare nummerruimte en stelt zo de grenzen waarbinnen de toekenning dient te geschieden.
De vrijheid van de Minister om in een nummerplan nummerruimte te creëren is echter in zekere mate beperkt. Zo dient een nummerplan
te passen binnen de overeengekomen internationale nummersystemen vastgesteld door de Internationale Telecommunicatie
Unie (ITU-T) en leggen beleidsmatige aspecten, bijvoorbeeld herkenbaarheid, hanteerbaarheid van nummers voor eindgebruikers
en interoperabiliteit van telecommunicatienetwerken en -diensten, beperkingen op. De Nederlandse Antillen is als onderdeel
van het Koninkrijk der Nederlanden tevens lid van de ITU.
De wettelijke bevoegdheid tot het vaststellen van het nummerplan ontleent de Minister aan de concessies. De wettelijke
grondslag voor de uitgifte van de concessies is neergelegd in de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen
(P.B. 1995, no. 196) (hierna Ltv). In dit kader wordt verwezen naar artikel 2, eerste lid, Ltv waarin is bepaald dat een concessiehouder
een concessie ontvangt voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van een telecommunicatie-infrastructuur. Ingevolge artikel
7, eerste lid, Ltv wordt de concessie onder voorwaarden verleend bij landsbesluit. In artikel 7, tweede lid, Ltv staat een
opsomming van de voorwaarden die in een landsbesluit kunnen worden opgenomen. De wettelijke grond voor het vaststellen van
een nummerplan valt af te leiden uit artikel 7, tweede lid, onderdelen a tot en met d, Ltv. Laatstgenoemd artikel verwijst
naar de voorwaarden die in de concessie kunnen worden opgenomen die een duidelijk verband leggen met het gebruik van nummers
afkomstig uit een nummerplan. In artikel 8(9) van de bij landsbesluiten verleende concessies voor lokale- en mobiele telefoondiensten
en in artikel 23 van de bij landsbesluiten verleende concessies voor lange afstand telefoondiensten is ter uitvoering van
artikel 7, tweede lid, onderdelen a tot en met d, Ltv de voorwaarde opgenomen dat de Minister het nummerplan vaststelt en
voor het gebruik van de nieuwe nummerseries goedkeuring geeft. In verband met het voorgaande wordt tevens verwezen naar artikel
10 van het Landsbesluit opgedragen telecommunicatiediensten (P.B. 1995, no. 220) waaruit eveneens de noodzaak tot het nummergebruik
valt af te leiden.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Ltv is de concessiehouder in het belang van het algemeen maatschappelijk en economisch
verkeer verplicht de opgedragen telecommunicatiediensten, zoals omschreven in het Landsbesluit opgedragen telecommunicatiediensten
(P.B. 1995, no. 220), te verzorgen en een ieder tegen vergoeding het gebruik daarvan ter beschikking te stellen. De concessiehouder
kan de opgedragen telecommunicatiediensten in rekening brengen aan een contractant of eindgebruiker door middel
van een abonnement plus de gesprekskosten, zogenoemde ‘postpaid’ systeem, of bij vooruitbetaling, zogenoemde ‘prepaid’ systeem.
Deze wettelijke plicht heeft tot gevolg dat de concessiehouder alle nummers (geografische en niet-geografische) uitgegeven
conform het nummerplan aankiesbaar moet stellen voor zijn contractanten (abonnees en eindgebruikers). Het voorgaande is
bevestigd door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba in de uitspraken van in de
zaken Setel N.V. vs de Minister van Verkeer en Vervoer H-LAR 2005/13 uitspraak 21 november 2005 en H-LAR 2005/23 uitspraak
21 november 2005.
Het onderhavige document bevat mede een tariefrichtlijn. Het betreft een tariefrichtlijn voor de tarieven die een concessiehouder
in rekening kan brengen voor het gebruik van 080X en 090X nummers. Tevens is een tariefrichtlijn opgenomen voor de wijze waarop
de concessiehouder het tarief dat aan contractanten die informatiediensten aanbieden via een 080X en 090X nummer teneinde
een dienst te verlenen aan de eigen klanten, in rekening brengt. Hierbij wordt gedacht aan particuliere bedrijven of de overheid
(0800 1515 ‘Bentana di informashon’) die hun diensten kunnen aanbieden aan hun klanten met gebruikmaking van 0800 nummers.
De bevoegdheid om een tariefrichtlijn vast te stellen ontleent de Minister uit de concessies.
In het nummerplan komen achtereenvolgens de navolgende onderwerpen aan de orde:
Hoofdstuk 1 ‘Nummerbeleid’ hierin wordt het beleid met betrekking tot de toekenning, reservering, weigering, intrekking en
de overdracht van nummers aan de orde gesteld. Verder is aandacht besteed aan de procedure voor het in behandeling
nemen van aanvragen.
Hoofdstuk 2 ‘Nummerplan’ geeft een toelichting op verschillende onderdelen van het nummerplan
Hoofdstuk 3 ‘Tabellen van het nummerplan’ besteedt aandacht aan de verdeling van de nummerruimte in diverse gebruikscategorieën
en tabellen.
Hoofdstuk 4 ‘Nummers voor netwerkgebruik’ geeft een toelichting op de nummers die bestemd zijn voor gebruik in mobiele netwerken.
Aan het einde van het onderhavige nummerplan is het model aanvraagformulier, de lijsten van nummers voor netwerkgebruik en
een begrippenlijst toegevoegd.
Hoofdstuk 1 Nummerbeleid
1.1 Inleiding
Om telecommunicatiediensten te kunnen aanbieden moet een concessiehouder of een dienstaanbieder1 de beschikking hebben over nummers ter identificatie van zowel de eindgebruiker als de dienst. Een nummer dient ook ter
identificatie van de betrokken concessiehouder (bijvoorbeeld: carrier selectie code). Een telefoonnummer is de drager van
een aantal – maatschappelijke als technische – functies. De nummerfuncties zijn relevant voor de betrokken partijen in de
telecommunicatiemarkt. De te onderscheiden partijen zijn: concessiehouders, dienstaanbieders van telecommunicatiediensten,
contractanten2 die informatiediensten aanbieden of eindgebruikers (abonnees) van een telecommunicatiedienst.
De functies van nummers aan de zijde van een concessiehouder en een dienstaanbieder zijn als volgt te onderscheiden:
– routering en aflevering; een oproep wordt gerouteerd door een telecommunicatie-infrastructuur en afgeleverd op een technisch
aansluitpunt;
– netwerkbeheer en onderhoud; abonnees moeten technisch gedefinieerd worden in de gegevensbestanden van een telefooncentrale
(data transcript). Welke diensten zijn geactiveerd ten behoeve van een abonnee;
– klantenbeheer; waar moet de rekening naar toe, wie staat garant voor de kosten die op een aansluiting worden gemaakt,
welk dienstenpakket wordt door een klant afgenomen.
De functies van nummers aan de zijde van een eindgebruiker worden onderscheiden als volgt:
– bereikbaarheid; een eindgebruiker maakt zijn nummer bekend voor bereikbaarheid door publicatie van zijn nummer;
– dienstherkenning; aan het nummer is veelal te herkennen of het gaat om een lokale-, mobiele of andere niet-geografische dienst;
– geografie; het zogenaamde geografische nummersysteem biedt informatie over de geografische positie van de eindgebruiker van
de dienst;
– tariefidentificatie; de nummersystemen bieden eindgebruikers een indicatie van het tarief waartegen een oproep wordt belast;
– identificatie van de oorsprong van de oproep; de faciliteit ‘calling line identification’ (CLI) biedt de opgeroepene een
indicatie van de natuurlijke persoon die de oproep plaatst.
Nummerfuncties hebben mede ten doel om overheidstaken uit te voeren. In dit verband wordt verwezen naar het rechtmatig tappen
van een telefoonnummer door het bevoegde gezag.
Vóór het intreden van de liberalisatie – op de lokale – en mobiele telecommunicatiemarkt – in 1999 op de Nederlandse Antillen
beschikten de concessiehouders zelf over nummers en konden zij hun eigen uitgiftebeleid voeren. In het nummerplan van de concessiehouders
werd het abonneenummer voorafgegaan door de National Destination Code (NDC). De NDC was per eilandgebied verschillend waardoor
elk eilandgebied eenvoudig te identificeren was. De lengte van het abonneenummer was per eilandgebied verschillend. Met de
liberalisatie van de mobiele telecommunicatiemarkt in 1999 heeft de Minister het nummeruitgifte beleid ter hand genomen. Het
uitgangspunt van de Minister was dat in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt waarbij er meerdere spelers de markt betreden
het een overheidstaak is om de beschikbare nummers op een efficiënte, transparante en non-discriminatoire wijze uit te
geven. Ter vervanging van de nummerplannen van de onderscheiden concessiehouders heeft de Minister het Interim Nummerplan
in maart 2000 vastgesteld en aangeboden aan de concessiehouders. Het Interim Nummerplan is voor alle concessiehouders verplicht
gesteld en de nummers moesten in het vervolg via de Minister worden aangevraagd. In het Interim Nummerplan zijn de abonneenummers
van zeven cijfers op alle eilandgebieden verplicht gesteld. In het eilandgebied Curaçao zijn de concessiehouders overgestapt
op het abonneenummer van zeven cijfers voorafgegaan door de NDC. Op de overige vier eilandgebieden maakt de NDC deel uit van
het abonneenummer van zeven cijfers.
De vaststelling van het Interim Nummerplan door de Minister heeft ertoe geleid dat er in zekere mate ordening is gebracht
in de verdeling en het gebruik van nummers.
In verband met de geconstateerde tekortkoming in het Interim Nummerplan heeft Bureau Telecommunicatie en Post na overleg met
de concessiehouders de richtlijnen vastgesteld om te komen tot de vaststelling van het nummerplan.
De belangrijkste beleidsuitgangspunten en doelstellingen voor het opstellen van het nummerplan zijn:
1. het efficiënt en doelmatig gebruik van de beschikbare nummercapaciteit bevorderen.
Nieuwe abonneenummerblokken worden uitgegeven op het moment dat 80% van de nummers in gebruik zijn. De Minister kan nummerblokken
intrekken indien slechts
10% in gebruik is;
2. ordening brengen in de toewijzing en het gebruik van nummers rekeninghoudend met de huidige en toekomstige toepassingen. De
uitgifte van nieuwe nummerseries vindt plaats op basis van 10.000-tallen voor concessiehouders gevestigd op Curaçao, Bonaire
en Sint Maarten terwijl nummerseries van 1000-tallen worden uitgegeven aan concessiehouders gevestigd op Sint Eustatius en
Saba;
3. de herkenbaarheid van diensten mogelijk maken bij de uitgifte van nummers;
4. het binnen duidelijke kaders faciliteren van voldoende nummerruimte zodat met de beschikbare nummers de geliberaliseerde telecommunicatiemarkt
kan worden bediend.
Het uitgangspunt van de Minister bij de vaststelling van het nieuwe nummerbeleid is dat er waarborgen moeten worden gesteld
om te komen tot een geordende (zuinige) nummertoedeling in de telecommunicatiemarkt. In verband hiermee gelden vier
uitgangspunten:
1. er zijn gebruikscategorieën voor nummers;
2. de Minister beoordeelt het ondernemingsplan van de aanvrager met betrekking tot een aanvraag voor abonneenummers;
3. 080X en 090X nummers kunnen worden gereserveerd voor zes maanden;
4. toegekende 080X en 090X nummers moeten in gebruik worden gesteld binnen zes maanden;
5. maximaal twee vier-cijferige carrier select codes per concessiehouder.
De specifieke taken van de Minister met betrekking tot het nummerbeheer zijn onder te verdelen in het:
– toekennen, weigeren en intrekken van nummers;
– reserveren van nummers,
– overdracht van nummers.
Bureau Telecommunicatie en Post zal namens de Minister worden belast met de uitvoering van het nummerbeleid en nummerbeheer.
1.2 Toekennen, weigerenen intrekken van nummers
De Minister kan nummers toekennen aan concessiehouders en dienstaanbieders. Met de toewijzing van een nummer verwerft
een concessiehouder of dienstaanbieder een gebruiksrecht van het toegewezen nummer of nummerblokken. Bij de toekenning
van nummers wordt onderscheid gemaakt tussen de aan een concessiehouder en een dienstaanbieder toe te wijzen nummers.
Concessiehouderskunnen in aanmerking komen voor:
1. abonneenummers;
2. 0801/0802-nummers voor eigen gebruik of ten behoeve van een dienstaanbieder;
3. gratis- en betaal toegangsnummers en informatiedienstnummers (080X en 090X);
en
4. carrier select code als het gaat om een lange afstand concessiehouder.
Een contractant van een concessiehouder die informatiediensten wenst aan te bieden kan in aanmerking komen voor:
Het optreden van schaarste aan nummers – met name de gratis- en betaal toegangsnummers en informatiedienst
nummers en de carrier select codes – enerzijds en de intentie de markt zo goed mogelijk te faciliteren anderzijds brengt met
zich mee dat bij het toekennen van nummers afwegingen moeten worden gemaakt, waarbij de Minister een zekere vrijheid moet
hebben om in het geschetste spanningsveld op een verstandige, eerlijke en transparante manier te werk te gaan. Bij de beoordeling
van individuele aanvragen zullen altijd de belangen van andere aanvragers of potentiële aanvragers moeten worden
betrokken. Daarmee moet worden voorkomen dat een reële behoefte uit de markt – aan nummers – met een weigering zou moeten
worden beantwoord. Het spaarzaam omgaan met de beschikbare nummerruimte leidt ertoe dat een aanvrager niet meer nummers toegewezen
moet krijgen dan hij binnen afzienbare tijd nodig heeft. In verband hiermee zal een aanvraag om toekenning van nummers –
geheel of gedeeltelijk – kunnen worden geweigerd indien op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat
het voorgenomen gebruik binnen zes maanden kan worden verwezenlijkt of indien het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik
de gevraagde hoeveelheid nummers niet rechtvaardigt. Wat in het kader van een aanvraag redelijkerwijs te verwachten
is en in hoeverre het voorgenomen gebruik de gevraagde hoeveelheid nummers rechtvaardigt zal veelal moeten worden
beoordeeld op basis van een door de aanvrager bij de aanvraag te verstrekken ondernemingsplan en technisch plan. Bij het
bepalen van wat in dit verband redelijk is spelen verschillende factoren een rol. Zo zal uiteraard worden gekeken in hoeverre
de aanvrager op een efficiënte wijze gebruik maakt van de aan hem toe te delen nummers maar bijvoorbeeld ook naar de mate
waarin door de aanvrager wordt bijgedragen aan het gemak van de eindgebruiker (de abonnee). Vanzelfsprekend zullen
ook vergelijkbare reeds ingewilligde aanvragen tot maatstaf dienen.
De inhoudelijke beoordelingscriteria ten aanzien van de nummertoekenning zijn:
1. valt het voorgenomen gebruik van de nummers binnen de in het nummerplan aangegeven bestemming;
2. is het aannemelijk dat de aanvrager het voorgenomen gebruik binnen de gestelde termijn zal (kunnen) realiseren;
3. is de gevraagde hoeveelheid nummers nodig.
Teneinde het mogelijk te maken dat nummers zo efficiënt en zo eerlijk mogelijk toegedeeld worden, zal de Minister
bepalen welke nummers aan een aanvrager worden toegewezen. De mogelijkheid om een aanvraag tot toekenning van nummers te
doen moet dan ook zo worden begrepen dat een aanvrager voor een bepaalde bestemming om toewijzing van een bepaalde nummercapaciteit
(dus een bepaald aantal nummers) kan vragen. Besluit de Minister de aanvraag te honoreren dan is het aan hem te bepalen welke
nummers daadwerkelijk aan de aanvrager worden toegekend. Dit neemt niet weg dat een aanvrager bij de aanvraag zijn voorkeur
kan uitspreken voor bepaalde nummers. Het uitspreken van een dergelijke voorkeur geeft echter geen enkel recht op toewijzing
van de ‘voorkeurnummers’. Zo zal de Minister bijvoorbeeld bij een aanvraag om toekenning van nummers waarbij de aanvrager
zijn voorkeur uitspreekt voor toekenning van bijvoorbeeld verkorte nummers, deze voorkeur niet behoeven te honoreren
indien hij van oordeel is dat de gevraagde hoeveelheid verkorte nummers een eerlijke verdeling van dergelijke nummers onder
bestaande en toekomstige aanvragers zou verhinderen. Het vorenstaande neemt uiteraard niet weg dat de Minister zoveel mogelijk
rekening zal houden met de geuite voorkeuren.
De Minister trekt nummers in wanneer:
1. de uitgegeven nummers niet conform de bestemming van het nummerplan worden gebruikt;
2. de redenen die ten grondslag liggen aan de toekenning zijn vervallen; en
3. de verstrekte nummers voor langere tijd (één jaar) niet in gebruik zijn of om redenen van doelmatig gebruik van nummers.
Vanuit de beleidsoptiek kan de Minister nummers intrekken:
1. op verzoek van een nummerhouder;
2. bij overtreding van wettelijke regels; en
3. indien een nummerhouder kennelijk de bedoeling heeft het nummer te verhandelen.
1.3 Reserveren van nummers
Zoals gezegd zullen in de regel geen nummers worden toegekend indien redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen
gebruik binnen de aangegeven periode kan worden verwezenlijkt. Hier doet niet aan af dat bij partijen in de markt in het kader
van door hen te nemen strategische beslissingen behoefte kan bestaan aan een – grotere – mate van zekerheid ten aanzien
van de beschikbaarheid in de toekomst van de voor de realisering van hun plannen noodzakelijke nummercapaciteit.
In verband met het voorgaande is de mogelijkheid opgenomen om de gratis- en betaal toegangsnummers en informatie nummers
(de 080X en 090X nummers) voor zes maanden te reserveren terwijl de reserveringstermijn voor abonneenummers is gesteld op één jaar.
Een reserveringhouder kan er namelijk in beginsel op rekenen dat gedurende de reserveringsperiode de voor hem gereserveerde
nummers niet aan een derde worden toegekend en dat hij, zolang de reservering geldt, de gereserveerde nummers krijgt
toegewezen indien de door hem gemaakte plannen worden gerealiseerd. De behandeling van een aanvraag tot reservering verloopt
via dezelfde procedure als is voorgeschreven voor een aanvraag om toekenning van nummers.
Evenals bij de toekenning van nummers geldt bij reservering van nummers dat, omwille van een zo efficiënt en zo eerlijk mogelijk
omgaan met de relatief schaarse nummers, de aanvrager slechts een voor de Minister niet bindende voorkeur kan uitspreken ten
aanzien van de voor hem te reserveren nummers. In een groeiende telecommunicatiemarkt en een daarmee gepaard gaande toenemende
vraag naar nummers heeft de reservering in dit verband wel als voordeel dat de aanvrager zijn voorkeur voor bepaalde nummers
eerder in de tijd kenbaar kan maken dan bij een latere aanvraag om toekenning van nummers het geval was geweest waardoor de
kans groter is dat de Minister aan de uitgesproken voorkeur tegemoet kan komen. Voor de overheid heeft de reservering
tenslotte het voordeel dat de omvang van de voor de komende jaren gereserveerde nummercapaciteit een goede indicatie vormt
voor de toekomstige groei van de nummerbehoefte. De reserveringen leveren derhalve belangrijke informatie op voor zowel
het nummerbeleid als het nummerbeheer.
1.4 Omzetting van een reservering in toekenning
Gereserveerde nummers moeten op enig moment gebruikt worden. Hiervoor zal de aanvrager de Minister om toestemming
moeten vragen om het gereserveerde nummer of nummers in gebruik te nemen en met de dienstverlening te beginnen.
Dit verzoek, ingeval van gratis- en betaal toegangsnummers en informatiedienst nummers, moet vergezeld zijn van een
kopie van de overeenkomst met de betrokken concessiehouder(s). Met betrekking tot het gebruik van de nummers zal de Minister
nagaan of het gebruik van de nummers nog binnen de bestemming valt en niet afwijkt van de dienst die als grondslag
heeft gediend voor de reservering van de nummers. Er vindt dus een vergelijking plaats tussen de beiden aanvraagmomenten
(reservering en toekenning).
Bij gebreken van een omzettingsaanvraag vóór het verstrijken van de reserveringstermijn komt de reservering van rechtswege
te vervallen.
1.5 Overdracht van nummers
Verhandeling van nummers is verboden en vormt dan ook, indien uit de aanvraag blijkt dat deze wordt gedaan met de
kennelijke bedoeling de gevraagde nummers te verhandelen, een grond voor weigering van de toekenning van aangevraagde
nummers, alsmede een grond voor intrekking van reeds toegekende nummers. Wel kan een toekenning of reservering
van nummers op gezamenlijke aanvraag door de houder van de nummers of de reservering en een derde met toestemming door de
Minister worden overgedragen.
1.6 Aanvraagformulier en de termijn
Een aanvraag voor toekenning of reservering van gratis- en betaal toegangsnummers en informatiedienst nummers en een carrier
select code geschiedt via een daartoe bestemd aanvraagformulier. Het aanvraagformulier (zie de bijlage) is gratis
verkrijgbaar bij Bureau Telecommunicatie en Post. Het aanvraagformulier wordt volledig ingevuld en voorzien van de relevante
bijlagen ingediend ten kantore van Bureau Telecommunicatie en Post.
Indien meerdere aanvragen worden ingediend voor eenzelfde nummer of voor dezelfde nummers dan wordt op basis van ‘first come
first served’ de aanvraag in behandeling genomen. Op een aanvraag wordt binnen zes weken na datum van ontvangst beslist.
Indien de Minister niet binnen de aangegeven termijn een beslissing heeft genomen op het verzoekschrift van de aanvrager wordt
laatstgenoemde drie dagen voor het verstrijken van de termijn hiervan op de hoogte gesteld en wordt de termijn eenmaal verlengd.
Indien het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld of de relevante bescheiden ontbreken wordt de aanvrager in
de gelegenheid gesteld om binnen een door de Minister te bepalen termijn aanvullende informatie of de ontbrekende bescheiden
te overleggen bij Bureau Telecommunicatie en Post. Het verloop van de termijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag
wordt van rechtswege opgeschort met ingang van de dag waarop de Minister een aanvrager verzoekt de aanvraag aan te
vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de door de Minister gestelde termijn is verstreken.
Hoofdstuk 2 Nummerplan
2.1 Inleiding
In het nummerplan is de nummerruimte gestructureerd. Daarbij zijn de hierna volgende uitgangspunten in aanmerking genomen
bij het opstellen het nummerplan:
1. de aanbeveling E.164 van de ITU-T: maximum nummerlengte is 15 cijfers waarvan de eerste drie cijfers voor de Nederlandse Antillen
de Country Code (CC) vormen gevolgd door de NDC (alleen voor Curaçao) en het abonneenummer. De CC van de Nederlandse Antillen
is 00599. Bijlage 1 bevat een schema van een nummeropbouw;
2. de aanbevelingen E.190, E.212 en E.213 van de ITU-T. Aanbeveling E.212: maximum nummerlengte is 15 cijfers waarvan de eerste
drie cijfers voor de Nederlandse Antillen de Mobile Country Code (MCC) vormen gevolgd door de Mobile Network Code (MNC) en
Mobile Subcriber Identification Number (MSIN) (het abonneenummer). De MCC van de Nederlandse Antillen is 362. De Minister
geeft de MNC uit aan concessiehouders. Bijlage 2 bevat een schema van een nummeropbouw voor de mobiele telecommunicatie-infrastructuur;
3. voor het lokaal bellen geldt op alle eilandgebieden van de Nederlandse Antillen een 7-cijferig abonneenummer;
4. de introductie van gratis- en betaal toegangs- en informatiedienst nummerseries, die aan concessiehouders en dienstaanbieders
kunnen worden toegewezen;
5. nummers voor commerciële doeleinden dat wil zeggen de 080X-nummerseries en 090X-nummerseries;
6. alarmnummers zijn gratis toegankelijk voor de abonnee. Alle concessiehouders dienen de alarmnummers in hun Public Switched
Telecommunications Network (PSTN) of Mobile Telecommunications Switch Office (MTSO) te programmeren.
7. verkorte nummers voor het leveren van publieke diensten door de overheid of commerciële diensten door particuliere bedrijven.
Deze diensten worden aangeboden met gebruikmaking van de 92XX en 93XX-nummers;
8. de introductie van carrier select codes voor lange afstand telefoondienst, waarbij maximaal twee 4-cijferige carrier select
codes per concessiehouder worden verleend. Concessiehouders belast met lange afstand telefoondiensten kunnen in aanmerking
komen voor 5-cijferige carrier select codes;
9. uitgifte van nieuwe nummerseries op basis van 10.000-tallen voor concessiehouders gevestigd op Curaçao, Bonaire en Sint Maarten
en nummerseries van 1.000-tal voor concessiehouders gevestigd op Sint Eustatius en Saba;
10. de voorschriften en beperkingen die gelden voor het gebruik van nummers.
In het nummerplan zijn de nummers onderverdeeld per gebruikscategorie of bestemming te weten de internationale toegangscode,
carrier select code, nummers ten behoeve van lokale- en mobiele diensten, alarmnummers, verkorte nummers ten behoeve
van publieke- en commerciële diensten, gratis- en betaal toegangsnummers en informatiedienst nummers, en
nummers voor speciale diensten.
Om het nummerplan inzichtelijk te maken zijn er acht tabellen vastgesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in.
– Uitbellen (tabel 1):
Per eilandgebied zijn er nummerruimtes beschikbaar. Met de beschikbare nummerruimtes kunnen alle uitgaande lokale-, intereilandelijke-
en internationale gesprekken worden gevoerd. Voor het uitbellen zijn er carrier select codes beschikbaar voor toekenning
en reservering.
– Inbellen (tabel 2):
Het inbellen omvat alle inkomende gesprekken vanuit internationale bestemmingen naar de Nederlandse Antillen.
– Kiesrecepten (tabel 3):
In de tabel staat een overzicht per eilandgebied van de diverse diensten en hun respectievelijke nummerplannen voor het lokaal-
en intereilandelijk uitbellen en het internationaal inbellen.
– Uitbellen met carrier select code (tabel 4):
De tabel is een weergave van nummers die abonnee of eindgebruiker moet intoetsen om een intereilandelijk gesprek (carrier
select code+0+NDC+AN) of internationaal gesprek (carrier select code + 00 + CC + NDC + AN) tot stand te doen komen of toegang
te krijgen tot belplatformen
– Geharmoniseerde alarmnummers (tabel 5):
Deze tabel bevat de alarmnummers. De alarmnummers zijn identiek voor alle eilandgebieden.
– Diensten (tabel 6):
Deze tabel bevat een overzicht van alle diensten waaraan een nummerserie is toegekend.Elke dienst heeft een specifieke nummerserie.
– Gratis toegangsnummers en informatiediensten nummers (tabel 7):
Deze nummers zijn onderverdeeld in gratis toegangsnummers en gratis informatiedienstnummers. De gratis toegangsnummers zijn
de nummers voor lokaal toegang tot lange afstand telefonie diensten (0801) en gratis nummers voor toegang tot lokale telefonie
diensten (0802). De gratis informatiedienst nummers zijn nummers voor commerciële informatiediensten (0800),
gratis nummers voor erotische informatiediensten (0806) en gratis nummers voor niet erotische amusement informatiediensten
(0809). De nummerreeksen zijn beschikbaar in korte en lange nummers. Verder is de beschikbaarheid van de nummers weergegeven.
Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat een abonnee of eindgebruiker van een telefoontoestel gratis
een 080X nummer moeten kunnen aankiezen.
– Betaal informatiediensten nummers (tabel 8):
De betaal informatiediensten nummers zijn onderverdeeld in betaalnummers voor commerciële informatiediensten (0900), betaalnummers
voor erotische informatiediensten (0906) en betaalnummers voor niet erotische amusement informatiediensten (0909). De nummerreeksen
zijn beschikbaar in korte en lange nummers. Verder is de beschikbaarheid van de nummers weergegeven.
2.2 Voorschriften en beperkingen
In het belang van een doelmatige toekenning van nummers kan een toekenning van nummers onder beperkingen worden verleend,
dan wel kunnen aan de toekenning voorschriften worden verbonden. In de praktijk wordt elke uitgifte van nummers onder
voorschriften verleend. Deze voorschriften kunnen per nummersoort verschillen. In de hierna volgende onderdelen volgt een
uiteenzetting van de voorschriften en beperkingen die van toepassing zijn op het gebruik van de carrier select codes en gratis-
en betaal toegangsnummers en informatiediensten nummers door een nummerhouder. Deze voorschriften en beperkingen
zijn bedoeld om de onderlinge samenwerking tussen concessiehouders onderling en concessiehouders en dienstaanbieders
te faciliteren.
2.3 Carrier selectcode
Aanvraagcarrier select code:
Met de introductie van ‘carrier select’ (CS), ‘carrier pre-select’ (CPS) en ‘carrier pre-select override’ (PSO) diensten in
de Nederlandse Antillen met ingang van 1 september 2001 is de mogelijkheid geopend om op een geordende wijze concurrentie
te bevorderen tussen de lange afstand concessiehouders. Met gebruikmaking van de CS, CPS en PSO diensten kunnen de contractanten
van concessiehouders die lokale- en mobiele telefoondiensten aanbieden kiezen voor één lange afstand concessiehouder
van eigen keuze. In het Nummerplan zijn de 4-cijferige (01AX (A=0,1,2,3,6,9)) en 5-cijferige (01BXX (B=8)) nummerblokken
gereserveerd om als carrier select code te worden uitgegeven aan concessiehouders belast met lange afstand telecommunicatie.
Iedere lange afstand concessiehouder kan op verzoek in aanmerking komen voor maximaal twee carrier select codes
van vier cijfers. De lange afstand concessiehouders kunnen in aanmerking komen voor carrier select codes van vijf cijfers.
Deze codes worden, naar gelang de behoefte, in blokken van vijf verstrekt aan lange afstand concessiehouders.
Administratieve procedure CS / CPS:
De registratie van eindgebruikers (contractanten) voor CPS geschiedt volgens de administratieve procedures overeengekomen
tussen de lokale-, mobiele- en lange afstand concessiehouders. In het kader van de verantwoordelijkheid van de Minister
met betrekking tot de uitgifte van nummers geeft de Minister goedkeuring aan de administratieve procedure. Binnen vijf werkdagen na ontvangst van het
aanvraagformulier van een contractant voor inschrijving bij een lange afstand concessiehouder naar keuze
moet een lokale- of mobiele concessiehouder de toegang via de CPS openstellen. Het voorgaande is eveneens van toepassing ingeval
de contractant een aansluiting bij een andere concessiehouder voor lange afstand wenst af te sluiten. Indien een contractant
van lange afstand concessiehouder wenst te veranderen zal de gesloten CPS-overeenkomst moeten worden beëindigd zoals door partijen
overeengekomen alvorens een nieuwe CPS-overeenkomst kan worden afgesloten.
Overgangsperiode:
Antelecom N.V., als de ‘incumbent’ lange afstand concessiehouder, is aangewezen om contractanten die nog geen keuze hebben
gemaakt gedurende de overgangsperiode van drie maanden na datum van instelling van de CS, CPS en PSO functies bij de lokale-
en mobiele concessiehouders te voorzien van een basis kwaliteit aan dienstverlening. Na de overgangsperiode van drie maanden
zullen de lokale- en mobiele concessiehouder middels een van tevoren opgenomen bandopname de contractant informeren
over de verschillende keuzemogelijkheden bij het kiezen van een lange afstand concessiehouder. De tekst van de bandopname
is onzijdig opgesteld en mag geen voorkeur uitspreken voor of een reclameboodschap bevatten van één of meer lange afstand
concessiehouder (s).
Implementatie CS, CPS en PSOfuncties en de kosten:
De CS, CPS en PSO functies worden bij alle concessiehouders belast met de lokale- en mobiele telefoondiensten in respectievelijk
de PSTN of MTSO geprogrammeerd op het moment dat in het aangewezen verzorgingsgebied meer dan één lange afstand
concessiehouder diensten aanbiedt. De eventuele kosten verbonden aan de implementatie van de CS, CPS en PSO functies en aanpassing
van de telefooncentrale komen voor rekening van de concessiehouder belast met de lokale- of mobiele telecommunicatiediensten.
De lokale- en mobiele concessiehouders kunnen slechts de gemaakte kosten verhalen op de door een contractant gekozen lange
afstand concessiehouder. De kosten worden doorberekend in de vastgestelde interconnectievergoeding. De kosten die
de lokale- en mobiele concessiehouders in rekening brengen aan de lange afstand concessiehouder zijn gebaseerd op
de onderliggende kosten (kostengeoriënteerd) en het non-discriminatie beginsel. Indien een concessiehouder een afwijkende
standaard hanteert, zal de concessiehouder de mogelijke extra kosten zelf moeten dragen. De lokale- en mobiele concessiehouders
kunnen de kosten verbonden aan de implementatie van de CS, CPS en PSO diensten slechts in rekening brengen aan een lange afstand
concessiehouder nadat deze diensten in gebruik zijn genomen door een contractant. De contractanten hebben recht
op een maandelijkse specificatie van de facturerende partij met betrekking tot alle uitgaande lange afstand telefoongesprekken.
Contractanten met een CPS-overeenkomst worden als permanente contractanten van een specifieke lange afstand concessiehouder beschouwd. Contractanten zonder CPS-overeenkomst of contractanten
met een CPS-overeenkomst die via PSO voor een andere lange afstand concessiehouder kiezen worden gerekend tot tijdelijke contractanten van de gekozen lange afstand concessiehouder. Een tijdelijke contractant wordt geïdentificeerd met behulp van de informatie
voor registratie voor het gesprek, het telefoonnummer (A-nummer) en het ingetoetste carrier select code van een lange afstand
concessiehouder. Gespreksregistratie dient als basis voor de maandelijkse facturering van een tijdelijke contractant. Inkomende
gesprekken bestemd voor niet geregistreerde contractanten of contractanten met een betalingsachterstand mogen niet worden
geblokkeerd door een lange afstand concessiehouder..
Incasso:
De lange afstand concessiehouder is verantwoordelijk voor de facturering en het incasso van zijn lange afstand telefoondiensten
aangeboden via het ‘prepaid’ of ‘postpaid’ betalingsysteem aan de contractanten aangesloten op een lokale-
of mobiele telecommunicatie-infrastructuur. De lange afstand concessiehouder kan een incasso-regeling aangaan met
de lokale- en mobiele concessiehouder. De incassoregeling tussen de concessiehouders wordt schriftelijk overeengekomen.
De interconnectievergoeding overeengekomen tussen de lokale- of mobiele concessiehouder en de lange afstand concessiehouder
wordt verrekend tussen de concessiehouders.
Concessievergoeding:
De concessievergoeding per aansluitpunt per jaar die op grond van artikel 7, vijfde lid, Ltv aan iedere concessiehouder waaronder
de lange afstand concessiehouders in rekening wordt gebracht, is voor permanente en tijdelijke contractanten gebaseerd op
het totaal aantal aansluitpunten per ultimo oktober van het vorige kalenderjaar. Voor niet-contractanten (gebruikers
van een telefoondienst) waarbij er geen registratie plaatsvindt zoals het 0801 nummergebruik is een invulling aan het begrip
aansluitpunt gegeven die zo dicht mogelijk staat bij de definitie voor contractanten. Per maand is het totaal aantal 0801
aansluitpunten gelijk aan het aantal unieke aansluitpunten dat alleen van 0801 nummergebruik heeft gemaakt. Aansluitpunten
die zowel van bijvoorbeeld C(P)S als het 0801 nummergebruik hebben gemaakt tellen niet mee, omdat deze nummers reeds
opgenomen zijn onder contractanten. De maandcijfers worden gemiddeld over het gehele jaar opgenomen om het jaarcijfer te bepalen.
Dit is de basis voor de concessievergoeding voor niet-contractanten. Evenals voor contractanten eindigt de waarnemingsperiode
van één jaar ultimo oktober van het voorgaande jaar.
2.4 Gratis-en betaal toegangsnummers en informatiedienstennummers (080X en 090X nummer series)
Nummerseries:
De 080X en 090X nummerseries behoren tot de niet-geografische nummers dat wil zeggen de 080X en 090X nummerseries zijn telefoonnummers
met een niet-geografisch bepaalde bestemming.
In het nummerplan zijn de nummerseries 0801 en 0802 bestemd voor gratis toegang tot respectievelijk lange afstand- en
lokale telefoondiensten. Deze diensten worden aangeboden door dienstaanbieders. De overige nummers uit de 080X nummerseries
zijn bestemd voor het aanbieden van gratis informatiediensten met name servicediensten door contractanten van een concessiehouder.
Als voorbeeld wordt aangehaald een (nuts)bedrijf (Aqualectra N.V. : 0800 135 / Setel N.V.: 0800 887 0101) of een overheidsdienst
( bentana di information : 0800 1515) dat een klantenserviceafdeling heeft en zelf de gesprekskosten betaalt voor diens klanten. Een 080X servicenummer werkt
klantvriendelijk en responsverhogend. De nummerseries 0900 tot en met 0909 mogen uitsluitend worden gebruikt door contractanten
van een concessiehouder voor het aanbieden van betaal informatiediensten.
Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat het aankiezen van een 080X nummers telingsvrij (gratis) is. De kosten
verbonden aan het gebruik van toegangsnummers wordt betaald door de dienstaanbieder en contractant van de informatiedienst
nummer (de nummerhouder) die dit vervolgens verrekent in het eindtarief.
Verwezen wordt naar onderstaande tabellen.
080X nummerseries |
0800 | Gratis nummers ten behoeve van commerciële informatiediensten |
0801 | Toegangsnummers voor lange afstand telefoondiensten |
0802 | Toegangsnummers voor lokale telefoondiensten |
0806 | Gratis nummers voor erotische informatiediensten bestemd voor volwassenen |
0809 | Gratis nummers voor niet-erotische informatiediensten met amusements doeleinden |
090Xnummerseries |
0900 | Betaal informatie nummers voor commerciële informatiediensten |
0901 | Betaal informatie nummers voor lange afstand telefoondiensten |
0906 | Betaal informatie nummers voor erotische informatie bestemd voor volwassenen |
0909 | Betaal informatie nummers bestemd voor niet-erotische informatiediensten met amusements doeleinden |
In onderstaande tabellen wordt de structuur van het nummerplan binnen de 080X en 090X nummerseries weergegeven.
Nummerblok | | |
080X-0YYY 090X-0YYY | Kortenummers, 4 cijfers, numeriek | Y= 0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 X= 1,2,3,4,5,6,7,8,9 |
080X-1YYY 090X-1YYY | Kortenummers, 4 cijfers, numeriek | |
080X-NYY-YYYY 090X-NYY-YYYY | Langenummers, 7 cijfers, alfanumeriek | N= 2,3,4,5,6,7,8,9 |
Dealfanumerieke cijfers dienen in overeenstemming te zijn met ITU rec. E. 161 optie A
0 | 2(ABC) | 4(GHI) | 6(MNO) | 8(TUV) |
1 | 3(DEF) | 5(JKL) | 7(PQRS) | 9(WXYZ) |
De 080X en 090X nummerserie omvat 2.000 korte nummers (4 cijfers, numeriek) en ruim 7.000.000 lange nummers (7 cijfers, alfanumeriek).
Voor de 0801, 0802, 0806, 0809, 0900, 0906 en 0909 nummerseries geldt dezelfde nummerstructuur.
Bij de aanvraag van 0806 en 0906 nummers (erotische informatiediensten aan volwassenen) moet de aanvrager een schriftelijke
toestemming van het Bestuurscollege van het eilandgebied overleggen waarin blijk wordt gegeven dat het Bestuurscollege geen
bezwaar heeft tegen de vestiging van de aanvrager om op de lokale markt deze diensten aan te bieden.
Alfanumerieke nummercombinaties die als stuitend, beledigend of obsceen kunnen worden beschouwd, worden niet beschikbaar
gesteld. Eventueel reeds uitgegeven nummers die als zodanig kunnen wordengekenmerkt worden ingetrokken.
Gebruik 080X-nummerserie:
De Minister verleent op aanvraag een nummer uit de 080X nummerserie voor de Nederlandse Antillen. Het door de
Minister aan de concessiehouder of dienstaanbieder verleend nummer is een uniek nummer.
Een nummerhouder dient commerciële afspraken te maken met lokale- en mobiele concessiehouders teneinde toegang te kunnen krijgen
tot de contractanten van een lokale- of mobiele concessiehouder. Afhankelijk van de toepassing kan de nummerhouder een lokale-
of mobiele concessiehouder verzoeken een speciale telecommunicatie koppeling aan te leggen om een ‘voice response’ apparaat
op de telecommunicatie-infrastructuur te kunnen aansluiten. De lokale- en mobiele concessiehouders moeten het technisch
mogelijk maken dat eindgebruikers het gebruik van een 080X nummer selectief kunnen blokkeren in verband met ongeoorloofd gebruik.
Gebruik 0801 en 0802 gratis toegangsnummers:
De dienstaanbieders bieden de lange afstand telefoondiensten aan met gebruikmaking van een 0801 nummer dat via een lange afstand
concessiehouder wordt aangevraagd bij de Minister. De dienstaanbieders bieden de lokale telefoondiensten aan met gebruikmaking
van een 0802 nummer dat via de lokale- of mobiele concessiehouder wordt aangevraagd bij de Minister.
De lokale- en mobiele concessiehouders dragen zorg dat hun telecommunicatie-infrastructuur geschikt is om de 0801
en 0802 nummers aankiesbaar te maken voor eindgebruikers. Ingeval de lokale- en mobiele concessiehouders aanpassingen moeten
verrichten aan de telecommunicatie-infrastructuur in verband met het programmeren van een 0801 nummer worden deze kosten doorbelast
aan de lange afstand concessiehouders. De kosten worden bepaald op basis van het beginsel van kostenoriëntatie
en non-discriminatie.
De betalingswijze voor het gebruik van de lange afstand- en lokale telecommunicatie-diensten via een 0801 en 0802 nummer door
de eindgebruikers van een dienstaanbieder kan geschieden via het ‘postpaid’ of ‘prepaid’ betalingssysteem.
De voorschriften en bepalingen in de lange afstand concessies die betrekking hebben op dienstaanbieders zijn ook van toepassing
voor toegang tot lange afstand telefoondienst door middel van het gebruik van 0801 nummers.
De vergoeding die een concessiehouder lange afstand telecommunicatie-infrastructuur voor toegang door middel van het gebruik
van 0801 nummers verschuldigd is aan een concessiehouder lokale- of mobiele telecommunicatie-infrastructuur is betreffende
de installatie gelijk aan de hoogte van de kosten verbonden aan het leveren van de gevraagde voorziening en is voor het
ophaaltarief per minuut gelijk aan het vastgestelde interconnectietarief.
De dienstaanbieders zijn gerechtigd de hun toegewezen 0801 nummer(s) te behouden wanneer zij hun dienstverlening onderbrengen bij een andere lange afstand
concessiehouder.
De lange afstand concessiehouder draagt zorg dat het aangevraagde 0801 nummer in de centrales van de lokale en mobiele concessiehouders
wordt geactiveerd.
De 0800-nummers en abonneenummers die thans in gebruik zijn genomen door concessiehouders of dienstaanbieders voor het aanbieden
van lange afstand diensten worden binnen zes weken na vaststelling van het nummerplan omgezet in een 0801-nummer. De Minister
kan in bijzondere gevallen afwijken van de vastgestelde termijnen.
Gebruik van 090X-nummerserie:
De Minister verleent op aanvraag een nummer uit de 090X nummerserie voor de Nederlandse Antillen. Het door de Minister
aan een concessiehouder of dienstaanbieder verleend nummer is een uniek nummer. De nummerhouder dient commerciële afspraken
te maken met lokale- en mobiele concessiehouders teneinde toegang te kunnen krijgen tot de contractanten van de lokale- of
mobiele concessiehouder. Afhankelijk van de toepassing kan een dienstaanbieder een lokale- of mobiele concessiehouder verzoeken
een speciale telecommunicatie koppeling aan te leggen om een ‘voice response’ apparaat op de telecommunicatie-infrastructuur
te kunnen aansluiten.
Standaardvoorwaarden:
De telecommunicatie-infrastructuur waarop een contractant is aangesloten dient de navolgende faciliteiten te verschaffen
om misbruik, ongeoorloofd gebruik en toegang van minderjarigen tot de betaal informatiediensten te voorkomen.
– Selectief blokkeren met een geheime code:
een contractant kan de toegang tot de 090X nummerserie selectief (de)blokkeren. De verantwoordelijkheid voor het gebruik van
de PIN code berust bij de contractant;
– Mededeling van het geldende tarief:
de betaal informatiediensten dienen zodanig te worden geïmplementeerd dat het tarief van de dienst aan het begin van het
gesprek bekend wordt gemaakt en dat een contractant of eindgebruiker de keus heeft het gesprek te beëindigen voordat de betaal
informatie tariefsessie begint. In zo een geval worden alleen de basis gesprekskosten van de concessiehouder doorbelast;
– Rekeningspecificatie:
een ‘postpaid’ contractant moet de keuze hebben een dienstaanbieder of concessiehouder te verzoeken een overzicht of een gedetailleerde
specificatie van gesprekken naar betaal informatiedienst nummers maandelijks te leveren. De kosten verbonden aan het uitdraaien
van een gespecificeerde nota komen voor rekening van de contractant.
De betrokken dienstaanbieders en concessiehouders dienen maatregelen te treffen ter voorkoming van fraude met betaal informatiediensten.
Gedragscode:
Concessiehouders en contractant van een concessiehouder (in dit geval betreft het een instantie die diensten verleend
aan het publiek via 090X-nummers) stellen een gedragscode op waarin regels worden vastgesteld met betrekking tot het
gebruik van gratis toegangsnummers- en betaal informatiediensten voor volwassenen. In de gedragscode zullen onder
andere regels worden vastgesteld omtrent: levering en blokkering van diensten, identificatie van de oorsprong, een
algemeen inschrijfformulier. De gedragscode is van toepassing op alle concessiehouders en dienstaanbieders. De gedragscode
wordt ter kennisneming aangeboden aan de Minister.
Incasso:
Dienstaanbieders en concessiehouders moeten een schriftelijke overeenkomst aangaan met betrekking tot de facturering, incasso
en betaling.
2.5 Tariefrichtlijn 080X en 090X nummers:
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder d, Ltv worden in de concessies voorwaarden gesteld met betrekking tot tarieven.
In de concessies bestemd voor lokale-, mobiele- en lange afstand telecommunicatie-infrastructuur is de voorwaarde opgenomen
dat de Minister bevoegd is om een tariefrichtlijn vast te stellen op grond waarvan een concessiehouder tariefswijzigingen
tot stand kan doen komen3. Voorafgaande toestemming van de Minister voor de invoering van een tariefswijziging is een vereiste. Op basis van de
concessievoorwaarden is een tariefrichtlijn geformuleerd, die een concessiehouder dient te hanteren voor het gebruik
van de 0801 nummers en de 0802 nummers door een dienstaanbieder respectievelijk voor het aanbieden van lange afstand telefonie
en lokale telefoniediensten.
Voor het gebruik van gratis toegangsnummers en informatiedienstnummers door een contractant is eveneens een tariefrichtlijn
van toepassing.
Bij de uitvoering van de tariefrichtlijnen zal een concessiehouder bij het aangaan van een overeenkomst met een dienstaanbieder
of een contractant van informatiediensten zijn aanbod moeten baseren op het principe van non-discriminatie en een
gescheiden boekhouding.
2.5.1 Tariefrichtlijn voorhet gebruik van 0801 en 0802 nummers door dienstaanbieders:
Voor het gebruik van een 0801 nummer betreft de tariefregulering het ophaaltarief dat een lokale of een mobiele concessiehouder
een afnemer in rekening brengt. Dit tarief is gelijk aan het ophaaltarief dat deze concessiehouder voor carrier preselect
en carrier select verkeer in rekening brengt aan een concessiehouder lange afstand telefonie.
Voor levering aan een externe dienstaanbieder van 0801 nummers geldt de voorwaarde van non-discriminatie, dat wil zeggen
de lange afstand concessiehouder mag niet discrimineren tussen zijn eigen dienstenaanbieder en de externe dienstenaanbieder.
Voor wat betreft het gebruik van een 0802 gratis toegangsnummer brengt de concessiehouder die deze lokale telecommunicatie-infrastructuur exploiteert een
dienstaanbieder van een 0802 gratis toegangsnummer een tarief in rekening dat de som is van het ophaal- en aflevertarief.
Dit geldt zowel voor verkeer dat op een lokaal net blijft als voor het verkeer dat naar een ander lokaal net gaat. Indien
het eindgebruikertarief van de eigen dienstaanbieder van een netwerkaanbieder minus de retailmarge lager is dan de som van
het ophaal- en aflevertarief dan wordt dit gehanteerd. De retailmarge heeft betrekking op marketing, sales en billing. De
retailmarge is gesteld op 20% van het eindgebruikertarief. De marge is gebaseerd op benchmarking. Indien de aanbieder kan
aantonen via een gedetailleerde kostenberekening dat zijn marge een andere waarde heeft dan 20%, dan wordt deze gehanteerd.
2.5.2 Tariefrichtlijn voor het gebruik van gratis- en betaal informatiedienstnummers door een contractant van een concessiehouder:
Het tarief dat een concessiehouder een contractant die informatiediensten ( bijvoorbeeld bankinstelling) aanbiedt is afhankelijk
van de oorsprong van het gesprek (aansluiting op de mobiele- of lokale telecommunicatie-infrastructuur). De basis kosten
die een concessiehouder maximaal in rekening brengt aan een contractant zijn gebaseerd op het eindgebruikertarief verhoogd
met een toeslag. De toeslag is gebaseerd op de onderliggende kosten. Als tijdelijke maatregel is de hoogte
van de toeslag bepaald op 10%. Hiervan kan worden afgeweken indien de concessiehouder onderbouwd kan aantonen dat
de onderliggende kosten binnen zijn bedrijf hoger of lager liggen. Een concessiehouder kan in afwijking op het laatste een
contractant die een informatiedienst levert een korting op het door de Minister goedgekeurde tarief aanbieden afhankelijk
van het volume van het minutenverkeer dat door een contractant wordt afgenomen. Voorafgaande toestemming van de Minister is
vereist.
2.6 Vergoedingen voor het gebruik en reserveren van nummers
Concessiehouders en dienstaanbieders kunnen reeds nu nummers reserveren en in gebruik nemen. Onder de vigeur van
de Ltv is het thans niet mogelijk om een vergoeding te verbinden aan het toekennen en reserveren van nummers.
Bij de inwerkingtreding van de ontwerp-landsverordening telecommunicatie zal de nummerhouder wel een vergoeding in
rekening worden gebracht voor het gebruik en de reservering van nummers.
In de onderstaande tabel zijn indicatieve tarieven opgenomen voor het gebruik en de reservering van nummers.
Categorie | Vergoeding voor Registratie | Jaarlijkse Vergoeding |
---|
Carrier Select01AX (direct gebruik) | Nafl. 2.000 | Nafl. 2.000 |
Carrier Select01AX (reservering) | Nafl. 2.000 | Nafl. 1.000 (1 jaar) |
Carrier Select01BXX (direct gebruik) | Nafl. 2.000 | Nafl. 1.000 |
Carrie rSelect01BXX (reservering) | Nafl. 2.000 | Nafl. 500 (1 jaar) |
080X/090Xkortnummer (direct gebruik) | Nafl. 250 | Nafl. 500 |
080X/090Xkortnummer (reservering 6 maanden) | Nafl. 250 | Nafl. 250 (6 maanden) |
080X/090Xlangnummer (direct gebruik) | Nafl. 250 | Nafl. 300 |
080X/090Xlangnummer (reservering 6 maanden) | Nafl. 250 | Nafl. 75 (6 maanden) |
abonnee nummer (direct gebruik) | Nafl. 0.10 | Nafl. 0.10 |
abonnee nummer (reservering) | Nafl. 0.10 | Nafl. 0.05 |
VAS (offshore) 599-6xxxxxx per nummer | Nafl. 1 | Nafl. 1 |
Alarmnummers 91x | Geen | Geen |
Commerciële/Publieke diensten 92xx, 93xx per nummer | Nafl. 250 | Nafl. 500 |
Mobiele diensten 99xx, per nummer | Nafl. 250 | Nafl. 500 |
Hoofdstuk 3 Tabellen behorende bij het nummerplan
De volgende tabellen geven het Nummerplan weer.
Tabel 1: UitbellenX=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 | UITBELLEN |
---|
Beschikbaar voor toekenning of reservering | Opmerkingen | Bestemming van de nummers | Lengte van de nummers |
---|
00 | | Internationale Toegangscode | 2 |
01AX en 01BXX | | Carrier SelectCode | 4,5 |
02 | Beschikbaar doch nog niet toegekend | | |
03XX-XXXX | | St. Eustatius Intereilandelijk | 8 |
04XX-XXXX | | Saba Intereilandelijk | 8 |
05XX-XXXX | | St. Maarten Intereilandelijk | 8 |
06 | Beschikbaar doch nog niet toegekend | | |
07XX-XXXX | | Bonaire Intereilandelijk | 8 |
080X | Zie Tabel 7 | Gratis toegangsnummers | 8,11 |
081..089 | Gereserveerd doch nog niet toegekend | | |
090X | Zie Tabel 8 | Betaal Informatiediensten | 8,11 |
091..092 | Vrij, niet beschikbaar voor Curacao | | |
093XX-XXXX | | Curaçao Intereilandelijk | 9 |
094XX-XXXX | | Curaçao Intereilandelijk | 9 |
095XX-XXXX | | Curaçao Intereilandelijk | 9 |
096XX-XXXX | | Curaçao Intereilandelijk | 9 |
097XX-XXXX | | Curaçao Intereilandelijk | 9 |
098XX-XXXX | | Curaçao Intereilandelijk | 9 |
099 | Niet beschikbaar, exclusief voor mobiele diensten | | |
| | | |
1XX-XXXX(X) | 1XX; buiten bedrijf stellen en daarna hergebruiken voor nieuwe diensten | Niet geografische diensten | 7of 8 |
2XX-XXXX(X) | Beschikbaar | Nieuwe niet geografische diensten | 7of 8 |
3XX-XXXX | | Geografische diensten-Curaçao/St. Eustatius | 7 |
4XX-XXXX | | Geografische diensten-Curaçao/Saba | 7 |
5XX-XXXX | | Geografische diensten-Curaçao/St. Maarten | 7 |
6XX-XXXX | | Geografische diensten-Curaçao | 7 |
7XX-XXXX | | Geografische diensten-Curaçao/Bonaire | 7 |
8XX-XXXX | | Geografische diensten-Curaçao | 7 |
90 | Beschikbaar doch nog niet toegekend | | |
91X | | Alarmnummers | 3 |
92XX | | Commerciële/publieke diensten | 4 |
93XX | | Commerciële/publieke diensten | 4 |
94..98 | Beschikbaar doch nog niet toegekend | | |
99 | | Mobiele diensten | 4 |
Tabel 2: InbellenX=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 | INBELLEN - Ontvangen cijfers na landencode 599 |
---|
Beschikbaar voor toekenning of reservering | Opmerkingen | Bestemming van de nummers | Lengte van de nummers |
---|
0 | Niet beschikbaar | | |
---|
1 | Beschikbaar | Niet geografische diensten nadat 1xx (uitbellen) buiten bedrijf is gesteld | 7 of 8 |
2 | Beschikbaar | Niet geografische diensten | 7 of 8 |
3XX-XXXX | | St. Eustatius | 7 |
4XX-XXXX | | Saba | 7 |
5XX-XXXX | | St. Maarten | 7 |
6XX-XXXX | Toegevoegde Waarde Diensten voor lokale bedrijven die ‘speciale of f-shore diensten’ leveren | Speciale Diensten | 7 |
7XX-XXXX | | Bonaire | 7 |
8 | Beschikbaar | | 7, 10 |
90 | Beschikbaar doch nog niet toegekend | | |
91 | Vrij, niet beschikbaar voor Curaçao | | |
92 | Vrij, niet beschikbaar voor Curaçao | | |
93XX-XXXX | | Curaçao | 8 |
94XX-XXXX | | Curaçao | 8 |
95XX-XXXX | | Curaçao | 8 |
96XX-XXXX | | Curaçao | 8 |
97XX-XXXX | | Curaçao | 8 |
98XX-XXXX | | Curaçao | 8 |
99xx | Mobiele netwerkdiensten | Roaming | 4 |
Tabel 3: KiesreceptenOVERZICHTKIESRECEPTEN |
---|
X=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 N=3,4,5,6,7,8 |
---|
BESTEMMING | LOKAAL UITBELLEN | INTEREILANDELIJK UITBELLEN | INTERNATIONAAL INBELLEN |
---|
Curaçao | NXX-XXXX | 09-NXX-XXXX | 599-9-NXX-XXXX |
Bonaire | 7XX-XXXX | 0-7XX-XXXX | 599-7XX-XXXX |
St. Maarten | 5XX-XXXX | 0-5XX-XXXX | 599-5XX-XXXX |
Saba | 4XX-XXXX | 0-4XX-XXXX | 599-4XX-XXXX |
St. Eustatius | 3XX-XXXX | 0-3XX-XXXX | 599-3XX-XXXX |
Alarmnummers | 91X | | |
Commerciele/publiekenummers | 92XX | | |
Commerciele/publiekenummers | 93XX | | |
Mobielenetwerkdiensten | 99XX | | |
| | | |
Y=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 | | | |
X=0,1,2,6,9 | | | |
N=2,3,4,5,6,7,8,9 | | | |
Gratis Nummers en toegangsnummers | 080X-0YYY | | |
Gratis Nummers en toegangsnummers | 080X-1YYY | | |
Gratis Nummers en toegangsnummers | 080X-NYY-YYYY | | |
| | | |
| | | |
Y=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 | | | |
X=0,6,9 | | | |
N=2,3,4,5,6,7,8,10 | | | |
Betaalde Informatiediensten Nummers | 090X-0YYY | | |
Betaalde Informatiediensten Nummers | 090X-1YYY | | |
Tabel 4: Uitbellen met Carrier Select code | UITBELLEN MET CARRIER SELECT CODE |
---|
X=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9 A=0,1,2,3,6,9 B=8 | | |
---|
CARRIER SELECT | INTEREILANDELIJK UITBELLEN | INTERNATIONAALUITBELLEN |
---|
Carrier Pre-select | 0+ (9) + abonneenummer | 00 + landcode + abonneenummer |
---|
4 cijfer Pre-selectOverride | 01AX+0+(9) + abonneenummer | 01AX+00+landcode + abonneenummer |
---|
4 cijfer Carrier Select | 01AX+0+(9) + abonneenummer | 01AX+00+landcode + abonneenummer |
---|
5 cijfer Platformdiensten | 01BXX |
---|
Tabel 5: Geharmoniseerde AlarmnummersOVERZICHT GEHARMONISEERDE ALARMNUMMERS |
---|
NUMMER | TOEGEWEZEN AAN |
---|
910 | Ziekenhuis |
911 | Politie/Brandweercombinatie |
912 | Ambulance |
913 | Kustwacht |
914 | Beschikbaar |
915 | Beschikbaar |
916 | Beschikbaar |
917 | Bijstandpolitie/veiligheid |
918 | Beschikbaar |
919 | Brandweer |
Tabel 6: Overzicht DienstenDIENSTEN | NUMMERS |
---|
PSTN/ISDN lokale telefoondienst | Geografische nummers |
Internet | Geografische nummers |
Paging/Trunking | Geografische nummers |
PSTN mobiele telefoondienst | Geografische nummers |
PSTN toegang tot lange afstand telefoondienst | 01AX en 01BXX nummers |
PSTN toegang tot lange afstand telefoondienst | 0801 nummers |
PSTN toegang tot de lokale telefoondienst | 0802 nummers |
Gratis Informatiediensten | 0800, 0806 en 0809 nummers |
Betaalde Informatiediensten | 0900, 0906 en 0909 nummers |
Virtual Private Network (VPN) | Nog te bepalen |
Electronic Message | Nog te bepalen |
Universal Personal Communication | Nog te bepalen |
Voice over IP | Geografische nummers |
Tabel 7: Overzicht Nummerreeksen voor Gratis Informatiediensten en toegangsnummersNUMMERREEKSEN GRATIS INFORMATIEDIENSTEN EN TOEGANGSNUMMERS |
---|
DIENSTEN | NUMMERREEKS | OPMERKINGEN |
---|
0800 | 0800-0YYY | Beschikbaar |
Gratis toegangsnummers voor commerciële informatiediensten | 0800-1YYY 0800-NYY-YYYY | Beschikbaar Beschikbaar |
0801 | 0801-0YYY | Beschikbaar |
gratistoegangsnummers tot lange afstandtelefoniediensten | 0801-1YYY 0801-NYY-YYYY | Beschikbaar Beschikbaar m.u.v. Curaçao |
0802 | 0802-0YYY | Beschikbaar |
Gratis toegangsnummers tot lokale telefoniediensten | 0802-1YYY 0802-NYY-YYYY | Beschikbaar Beschikbaar m.u.v. Curaçao |
0803 | | Beschikbaar |
0804 | | Beschikbaar |
0805 | | Beschikbaar |
0806 | 0806-0YYY | Beschikbaar |
Gratis toegangsnummers voor erotische informatiediensten | 0806-1YYY 0806-NYY-YYYY | Beschikbaar Beschikbaar |
0807 | | Beschikbaar |
0808 | | Beschikbaar |
0809 | 0809-0YYY | Beschikbaar |
Gratis toegangsnummers voor niet erotische amusement | 0809-1YYY | Beschikbaar |
| 0809-NYY-YYYY | Beschikbaar |
* N = 2,3,4,5,6,7,8,9
Y = 0,1,2,3,4,5,6,7,8,9
Tabel 8: Overzicht Nummerreeksen Betaal InformatiedienstenOVERZICHTBETAALINFORMATIEDIENSTENNUMMERREEKSEN |
---|
DIENSTEN | NUMMERREEKS | OPMERKINGEN |
---|
0900 | 0900-0YYY | Beschikbaar |
Betaal toegangsnummers voor commerciële informatiediensten | 0900-1YYY | Beschikbaar |
0900-NYY-YYYY | Beschikbaar |
0901 | | Beschikbaar |
0902 | | Beschikbaar |
0903 | | Beschikbaar |
0904 | | Beschikbaar |
0905 | | Beschikbaar |
0906 | 0906-0YYY | Beschikbaar |
Betaal toegangsnummers voor erotische informatiediensten | 0906-1YYY | Beschikbaar |
0906-NYY-YYYY | Beschikbaar |
0907 | | Beschikbaar |
0908 | | Beschikbaar |
0909 | 0909-0YYY | Beschikbaar |
Betaal toegangsnummers voor niet erotische amusement | 0909-1YYY | Beschikbaar |
0909-NYY-YYYY | Beschikbaar |
* N = 2,3,4,5,6,7,8,9
Y = 0,1,2,3,4,5,6,7,8,9
Hoofdstuk 4 Nummers voor netwerkgebruik
4.1 Inleiding
Naast de abonneenummers, toegangsnummers en nummers voor informatiediensten die kunnen worden gebruikt zijn er nummers die
uitsluitend bestemd zijn voor concessie-houders. Deze nummers zijn bestemd voor netwerkgebruik en hebben tot doel om een
optimaal functioneren van het netwerk te garanderen, de toegepaste technologieën te onderscheiden van andere en het netwerkwerk
nationaal of internationaal herkenbaar te maken. In lijn met de aanbevelingen vanonder andere de ITU-T is dit hoofdstuk gewijd
aan de nummers voor netwerkgebruik.
4.2 IMSI-nummers
Mobiele toestellen en mobiele eindgebruikers van een mobiele telecommunicatie-infrastructuur worden geïdentificeerd
via zogenaamde identiteitsnummers ten behoeve van internationale mobiliteit (IMSI-nummers) van maximaal 15 cijfers. Een wereldwijd
uniek IMSI-nummer maakt het mogelijk dat mobiele toestellen en eindgebruikers als bezoekers herkend kunnen worden wanneer
zij zich buiten het dekkingsgebied van hun thuislocatie begeven. Het IMSI-nummer is niet zichtbaar voor de eindgebruiker maar
is gekoppeld aan het toestel of – bij GSM-netwerken – aan de Subscriber Identification Module (SIM)kaart.
Structuur en gebruik van IMSI-nummers wordt beschreven in aanbeveling E.212 van de ITU. Een IMSI-nummer is door de ITU
gestructureerd in een mobiele landencode (MCC), een mobiele netwerkcode (MNC) en een randapparaatnummer of abonneenummer
(MSIN) voor identificatie van respectievelijk een apparaat dan wel een abonnee. De combinatie van MCC en MNC maakt het onderscheid
mogelijk tussen meerdere mobiele openbare telecommunicatienetwerken die in een land actief zijn.
Opbouw van de nummers
Een IMSI-nummer bestaat uit ten hoogste 15 cijfers uit het decimale stelsel waarvan de eerste drie cijfers een mobiele landencode
aangeven, de volgende twee of drie cijfers een mobiele netwerkcode en de resterende cijfers een randapparaatnummer of een
abonnee-nummer voor de identificatie van respectievelijk een apparaat dan wel een abonnee. De mobiele landencode die door
de ITU aan de Nederlandse Antillen is toegekend is het nummer 362. Vooralsnog worden in de Nederlandse Antillen MNC’s van
twee cijfers uitgegeven.
Besloten is niet meer dan één combinatie van mobiele landen code (MCC) en mobiele netwerkcode (MNC), te verstrekken per netwerk.
In bijlage 2 is de IMSI-nummeropbouw geschetst. Bijlage 3 bevat een overzicht van de MNC’s.
4.3 IMSI-nummers geïntegreerde netwerken
Ingevolge artikel 6, derde lid, van het Landsbesluit opgedragen telecommunicatiediensten (P.B. 1995, no. 220) wordt onder
lange afstand telefoondienst niet verstaan het verkeer tussen mobiele eindgebruikers van een geïntegreerd net dat meerdere
eilandgebieden omvat. Met andere woorden meerdere concessiehouders met een mobiele telecommunicatie-infrastructuur in
de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen kunnen tezamen een geïntegreerd net exploiteren zonder tussenkomst van
de aanbieder van een lange afstand telecommunicatie-infrastructuur. Het algemeen uitgangspunt is dat alle mobiele concessiehouders
een MNC toegewezen krijgen maar bij het exploiteren van een geïntegreerd net na voorafgaande goedkeuring van de directeur Bureau
Telecommunicatie en Post één MNC door alle concessiehouders aangesloten in het geïntegreerd net kan worden
gebruikt. In een geïntegreerd netwerk maakt iedere concessiehouder gebruik van de toegewezen MSIN.
4.4 Base Station Identity Code
Base Station Identity Code (BSIC) is een 6 bit ‘colour code’ die wordt gebruikt in de Global System for Mobile Communications
(GSM) technologie om specifieke basisstations te identificeren. BSIC bestaat uit:
1. Basestation Color Code (BCC) (3 bits). Deze code wordt gebruikt door een mobiel station (MS) om onderscheid te maken tussen
de cellen die gebruik maken van dezelfde frequenties. De BCC maakt de ontvangst van meerdere controle kanalen zgn. Broadcast
Control Channel (BCCH) mogelijk. De planning en toewijzing van de BCC wordt bepaald door de concessiehouder;
2. Network Color Code (NCC) (3 bits). Deze code wordt gebruikt om onderscheid te maken tussen de concessiehouders met een mobiele
telecommunicatie-infrastructuur die gebruik maken van dezelfde frequenties. De NCC maakt het mogelijk dat eindgebruikers met
een mobiel toestel storingsvrij kunnen telefoneren in een gebied waar twee landen grenzen en in elk gebied een concessiehouder
mobiele telecommunicatiediensten aanbiedt met gebruikmaking van dezelfde frequenties. De NCC wordt door de Minister toegewezen
en international afgestemd met het aangrenzende buurland.
4.5 UMTS Netwerk Nummers
UMTS de derde generatie mobiele telecommunicatienetwerk maakt gebruik van de IMSI-nummers en BSIC zoals beschreven in de paragrafen
4.2 en 4.4 van het onderhavige nummerplan.
In vergelijking met de GSM technologie verschilt het CDMA karakter van het UMTS netwerk waardoor in grensstreken het gebruik van CDMA scrambling codes
internationaal gecoördineerd moet worden. Voor een optimaal functioneren van een UMTS netwerk is het gebruik van
netwerk nummers een vereiste vooral in grensgebieden tussen meerdere landen waar UMTS netwerken operationeel zijn. In de
Nederlandse Antillen kan deze situatie zich voor doen tussen Sint Maarten en Saint Martin. In verband hiermee is internationale
coördinatie een vereiste en zal de European Radio-communications Committee (ERC) aanbeveling 01-01 worden nagevolgd.
In overleg met een buurland zal de Minister bepalen welke CDMA scrambling codes toegewezen wordt aan de Nederlandse Antillen
in de grensstreken. De UMTS Frequency Division Duplex (FDD) of Time Division Duplexing (TDD) aanbieders kunnen vervolgens
in de grensstreek de CDMA scrambing code groepen van dat ‘grensland’ gebruiken.
De volgende tabellen beschrijven het gebruik van CDMA scrambling codes door grenslanden.
1. FDD:
Voor FDD bedrijf wordt in de technische specificatie 3GPP TS 25.213, §5.2.3, 64 ‘scrambling code groepen’ gedefinieerd, genummerd
0 t/m 63.
2. TDD:
Voor TDD bedrijf wordt in de technische specificatie 3GPP TS 25.223, §7.3, 32 ‘scrambling code groepen’ gedefinieerd, genummerd
0 t/m 31.
Criteria voor toewijzing landengroep voor codes:
4.6 TETRA Netwerk Nummers
TETRA is een afkorting die staat voor Terrestrial Trunked Radio. TETRA is een digitale standaard voor radiocommunicatie
die vooral gebruikt wordt door professionele gebruikers zoals politie en veiligheidsdiensten, transportbedrijven,
grote industriële complexen of het leger. TETRA is een officiële standaard opgesteld door het Europese Telecommunicatie en
Standaardisatie Instituut (ETSI).
Alle eindgebruikers van een TETRA beschikken over een unieke Individual Tetra Subscriber Identity (ITSI) met de volgende structuur:
Terrestrialtrunk radiomobiele landecode (T)MCC | Terrestrialtrunk radiomobiele netwerk code (T)MNC | Netwerk specifieke korte gebruikers identiteit SSI |
---|
10 bits | 14 bits | 24 bits |
Nummeropbouw ITSI
Een ITSI-nummer bestaat uit ten hoogste 17 cijfers uit het decimale stelsel waarvan de eerste drie of vier cijfers de MCC
aangeven, de volgende vier of vijf cijfers de MNC en de resterende zeven of acht cijfers het Short Subscriber Identity (SSI)
nummer voor de identificatie van respectievelijk een apparaat dan wel een abonnee. De mobiele landencode die door
de ITU aan de Nederlandse Antillen is toegekend is het nummer 362. De MNC identificeert het thuis TETRA netwerk van de TETRA
randapparatuur. SSI is een unieke identificatie van het TETRA station binnen het TETRA netwerk.
Besloten is niet meer dan één combinatie van mobiele landen code (MCC) en mobiele netwerkcode (MNC), te verstrekken per netwerk.
4.7 US AMPS standaarden
Het Noord Amerikaanse mobiele telefoonsysteem aangeduid als US AMPS standaarden is gebaseerd op de mobiele technologieën
zoals analoge (American Mobile Phone System) AMPS, (Time Division Multiple Access) TDMA en (Code Division Multiple Access)
CDMA. De US AMPS standaarden gebruiken een System Identifier (SID) om een netwerk te identificeren. Voor het gebruik van US
AMPS standaarden zijn drie typen nummers van belang.
1. System Indentifier (SID);
2. International Roaming Mobile Identification Numbers (IRM): zolang het gebruik van IMSI’s conform ITU E.212 niet volledig is
doorgevoerd in de bestaande netwerken;
3. Destination Point Codes (DPC). De American National Standards Institute (ANSI) standaard verschilt van de ITU standaard waardoor
aparte DPC’s nodig zijn in een ANSI-41 gebaseerd systeem.
SID
Het internationale forum voor AMPS technologie standaard (IFAST) verzorgt de toewijzing van de SID’s en publiceert
de SID toewijzingsrichtlijnen en procedures. IFAST heeft het overzicht van toegewezen SID’s en is verantwoordelijkheid
voor het oplossen van conflicten. IFAST heeft de IRM Administrator aangewezen om de rol van SID Administrator te vervullen.
Er zijn verschillende SIDformaten en functies (zie toewijzingsrichtlijnen).
1. De SID is een 15 bit identificatie code (0-32767) uitgezonden door een basisstation over een radioverbinding waardoor een
mobiel systeem geïdentificeerd wordt volgens een Telecommunications Industry Association (TIA) draadloze standaard (bijvoorbeeld
ANSI/EIA/TIA-553).
2. De SID is een 16 bit identificatie code dat gebruikt wordt binnen een draadloos netwerk om draadloze systemen te identificeren.
SID codes die niet passen in de 15 bit ruimte (de codes 32768-65535) kunnen gebruikt worden voor verschillende doeleinden
in het netwerk zoals het identificeren van onderdelen van een draadloos netwerk ten behoeve van administratieve functies.
3. Een Billing Identification (BID) is een SID code dat niet uitgezonden wordt door een basisstation maar uitsluitend gebruikt
wordt voor netwerk identificatie doeleinden. Een BID kan een SID zijn van 15 of 16 bits. BID codes worden toegewezen door
Cibernet Corporation.
De grondslagen voor toewijzing van SID codes vastgesteld door IFAST.
1. Een reeks SID codes kan worden toegewezen aan de nationale toezichthouder. De toezichthouder is belast met het uitgeven van
SID codes aan telecommunicatiebedrijven.
2. Een reeks SID codes kan direct worden uitgegeven aan een concessiehouder die draadloze dienstverlening over landsgrenzen heen
(bijvoorbeeld aanbieders van satelliet telefonie) aanbiedt onder voorwaarde dat de randapparatuur dat toegang krijgt tot het
systeem in staat is te werken volgens een standaard waarbij het gebruik van SID codes noodzakelijk is.
3. Een reeks SID codes kan worden toegewezen aan Cibernet Corporation om gebruikt te worden als BID codes als de beschikbare
BID voorraad uitputting nadert. Alleen SID codes waarvan het meest significante bit een ‘1’ is komen hiervoor in aanmerking
(de codes 32768-65535).
4. De SID administrateur heeft als taak:
a. SID codes toe te wijzen aan elke aanvrager die voldoet aan de criteria voor toewijzing (hoofdstuk 5) op een redelijke, tijdige
en objectieve wijze;
b. SID codes toe te wijzen op een ‘first come, first served’ basis uit de beschikbare voorraad;
c. alle toewijzingen uitvoeren op grond van de procedures in de richtlijnen;
d. gevoelige informatie van aanvragers confidentieel te behandelen.
5. De van de aanvragers vereiste informatie ter onderbouwing van de aanvraag voor een SID dient uniform te zijn en tot het noodzakelijke
te worden beperkt.
6. SID toewijzingen die hebben plaatsgevonden vóór het goedkeuren van deze richtlijnen blijven ongemoeid. Het gebruik van alle
uitgegeven SID’s dient plaats te vinden overeenkomstig deze richtlijnen.
Voor de Nederlandse Antillen vervult de Minister de rol van nationale toezichthouder verantwoordelijk voor SID uitgifte.
De volgende SID reeks is nu toegewezen aan de Nederlandse Antillen:
Land | Toegewezen | SID reeks |
---|
Nederlandse Antillen | 16 | 31392 t/m 31407 |
IRM
De IRM’s zijn van belang om de internationale roaming binnen ANSI-41 netwerken te realiseren zolang er nog geen (volledige)
overgang naar IMSI’s, conform ITU E.212, heeft plaatsgevonden. IRM’s kunnen beschouwd worden als bijzondere
Mobile Identification Numbers (MIN) die speciaal gebruikt worden voor roaming en niet voor US nationale toepassingen.
Er zijn slechts 3600 IRM Network Identifiers (40 % is gebruikt in 2005):
Toewijzing van deze IRM’s wordt gedaan door IFAST en de IRM Administrator in het bijzonder op basis van ‘IRM Assignement
Guidelines and Procedures V5.1, March 2004’. Als de IMSI oplossing geïmplementeerd is dan vervalt het gebruik van IRM’s. Op
het moment van samenstellen van het onderhavige nummerplan was het nog niet duidelijk of en zo ja wanneer dit zal
gebeuren.
ANSI DPC
EenANSIDPCkannodigvoorinternationaleroaming.DeuitgiftevanANSIDPC’s wordt door de bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten
gedaan.
4.8 Signaleringspuntcodes
Signalling Point Code (SPC) is het identificatienummer van signaleringsknooppunten zoals telefooncentrales en andere
netwerkonderdelen van het openbare telefoonnetwerk, ISDN en mobiele netwerken. Deze codes zijn nodig voor informatie-uitwisseling
bij de opbouw en onderhoud van een verbinding, het opvragen van locatiegegevens van een mobiele abonnee.
Van de SPC’s zijn er twee verschillende versies:
1. International Signalling Point Codes (ISPC), ten behoeve van netwerkonderdelen die een directe verbinding hebben met een buitenlands
netwerkonderdeel;
2. National Signalling Point Code of Transfer Signalling Point Code (NSCP/TSCP), ten behoeve van een directe verbinding tussen
netwerkonderdelen binnen een land.
4.8.1. Internationale signaleringspuntcodes
Door de liberalisering van de telecommunicatiemarkt zijn er meerdere concessiehouders die behoefte hebben aan ISPC’s. Vanwege
de verantwoordelijkheid voor het Nederlands Antilliaanse telecommunicatiebeleid op grond van de Ltv heeft de Minister het
beheer van in de Nederlandse Antillen toe te kennen ISPC’s op zich genomen. Hiermee wordt gegarandeerd dat de toekenning
van ISPC’s op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze plaatsvindt.
ISPC is het identificatienummer van internationale signaleringsknooppunten, zoals telefooncentrales en andere netwerkonderdelen
van het openbare telefoonnetwerk, ISDN en mobiele netwerken zoals GSM die een directe verbinding hebben met een buitenlands
netwerkonderdeel. Een ISPC draagt zorg voor informatie-uitwisseling tussen telefooncentrales. Dit onderdeel van het nummerplan
is zoveel mogelijk in lijn met de ITU-T aanbevelingen Q.708 Specifications of signalling system no. 7 numbering of
international signalling point codes en daarmee gerelateerde ITU-T Aanbevelingen Q. 701 tot en met 707.
Opbouw van nummers
In de ITU-T Aanbeveling Q.708 is de hiërarchische structuur vastgelegd van de internationale signaleringspuntcodes.
Het onderhavige nummerplan baseert zich op deze structuur van de internationale signaleringspuntcodes. Het toegepaste coderingssysteem
van de ITU-T is gebaseerd op geografie. De wereld is ingedeeld in zes zones en binnen de zones zijn codeblokken gereserveerd
voor de verschillende landen. De Nederlandse Antillen zijn ingedeeld in zone 3.
Aan de Nederlandse Antillen zijn de nummerblokken: 3-124-0/7, 3-125-0/7 en 3-126-0/7 toegekend, elk bestaande uit 8 codes.
In totaal beschikt de Nederlandse Antillen over 24 nummers.
Een ISPC bestaat uit 14 cijferige binaire bitscode (3-8-3-bit-format), een unieke identificatie van een netwerkpunt
volgens het signaleringssysteem Signalling System No. 7 (SS7).
Een ISPC wordt uitgedrukt als een decimaal getal waardoor het eenvoudiger te communiceren is (bijvoorbeeld 3-124-0).
Een ISPC bestaat uit twee delen:
Zie onderstaande figuur.
De eerste decimaal betreft de zone informatie. Deze bestaat uit 3 bits en kan dan ook de waarden 0-7 aannemen. De Nederlandse
Antillen zit in zone 3. De tweede decimaal betreft de netwerk identificatie. Hiervoor zijn 8 bits beschikbaar. De derde decimaal
heeft de identificatie van het netwerkonderdeel ( of eigenlijk in SS7 terminologie het signaleringspunt).
Ieder land heeft van de ITU minimaal 1 Signalling Area/Network Code (SANC) toegewezen gekregen.
In bijlage 4 staat het overzicht van de ISPC’s.
Criteria voor toewijzing ISPC:
1. concessiehouders belast met mobiele- of lange afstand telecommunicatie- infrastructuur komen in aanmerking voor een ISPC;
2. een concessiehouder zal op zijn minst 1 signaleringsrelatie met een andere nationale concessiehouder tot stand brengen binnen
6 maanden na toekenning van een ISPC.
4.8.2. Nationale signaleringspuntcodes
NSPC of ook wel TSPC is het identificatienummer van nationale signaleringsknooppunten, zoals telefooncentrales en andere netwerkonderdelen
van het openbare telefoonnetwerk, ISDN en mobiele netweken.
Een NSPC is op dezelfde wijze opgebouwd als een ISPC. Deze bestaat uit 14 bits. Meestal wordt de code aan de hand van 3 decimalen
gerepresenteerd, bijvoorbeeld 1-234-5. Een NSPC is opgebouwd uit drie delen:
Zie onderstaande figuur.
De eerste decimaal betreft de zone informatie. Deze bestaat uit 3 bits en kan dan ook de waarden 0–7 aannemen. De tweede
decimaal betreft de netwerk identificatie. Hiervoor zijn 8 bits beschikbaar. De derde decimaal heeft de identificatie van het
netwerkonderdeel ( of eigenlijk in SS7 terminologie het signaleringspunt).
Om een NSPC in het signaleringsverkeer van een ISPC te kunnen onderscheiden wordt de NSPC voorafgegaan door een netwerkidenticator
‘11’ (binair; decimaal: 3).
Vanwege de verantwoordelijkheid voor het Nederlands Antilliaanse telecommunicatiebeleid heeft de Minister het beheer van in
de Nederlandse Antillen toe te kennen NSPC’s op zich genomen.
Het onderhavige nummerplan is in lijn met de ITU-T aanbeveling Q.708 Specifications of signalling system no. 7 (SS7) numbering
of international signalling point codes en daarmee gerelateerde ITU-T Aanbevelingen Q.701 tot en met Q.707.
Criteria voor toewijzing NSPC:
1. concessiehouders belast met lokale-, mobiele- of lange afstand telecommunicatie-infrastructuur komen in aanmerking voor een
NSPC;
2. een concessiehouder zal op zijn minst 1 signaleringsrelatie met een andere nationale concessiehouder tot stand brengen binnen
6 maanden na toekenning van een NSPC.
In bijlage 5 staat het overzicht van de NSPS’s.
Bijlage 1 Schema nummeropbouw
Bijlage 2 Schema nummeropbouw
Bijlage 3 MNC mobiele telecommunicatie-infrastructuur
Toewijzing Mobile Network Codes (MNC) volgens ITU-Trec. E.212
00 | Gereserveerd voor uitbreidingen nieuwe toepassingen. | 40 | Gereserveerd voor uitbreidingen nieuwe toepassingen. | 80 | Gereserveerd voor uitbreidingen nieuwe toepassingen. |
01 | 41 | 81 |
02 | 42 | 82 |
03 | | 43 | | 83 | |
04 | | 44 | | 84 | |
05 | | 45 | | 85 | |
06 | | 46 | | 86 | |
07 | | 47 | | 87 | |
08 | | 48 | | 88 | |
09 | | 49 | | 89 | |
10 | | | |
11 | | 50 | | 90 | |
12 | | 51 | Telcell N.V. | 91 | Setel N.V. (gsm) |
13 | | 52 | 92 |
14 | | 53 | 93 |
15 | | 54 | ECC N.V. | 94 |
| 55 | 95 | GSM Caribbean N.V. (gsm) |
16 | |
17 | | 56 | 96 |
18 | | 57 | 97 |
19 | | 58 | 98 |
20 | | 59 | RadcommN.V. (gsm) | 99 |
21 | | 60 | RadcommN.V.(umts) | |
22 | | 61 |
23 | | 62 |
24 | | 63 | CSC N.V. |
25 | | 64 |
26 | | 65 |
27 | | 66 |
28 | | 67 |
29 | | 68 | CT N.V.(umts) |
| 69 | CTN.V. (gsm) |
| 70 |
30 | | 71 |
31 | Eutel N.V. (gsm) | 72 |
32 | | 73 |
33 | WICC N.V. (gsm) | 74 | PCSN.V. |
34 | | 75 |
35 | | 76 | Antilliano PorN.V. |
36 | | 77 |
37 | | 78 | Telbo N.V. |
38 | | 79 |
39 | |
Bijlage 4 ISPC’s Nederlandse Antillen
ISPC | Aanbieder | Unieke naam |
---|
3-124-0 | Polycom | Curaçao |
3-124-1 | Antelecom | St. Maarten |
3-124-2 | Antelecom | Curaçao 1 |
3-124-3 | Scarlet | Curaçao |
3-124-4 | Antelecom | Curaçao 2 |
3-124-5 | Telbo | Bonaire |
3-124-6 | GSM Caribbean | Curaçao |
3-124-7 | Smitcoms | St. Maarten |
ISPC | Aanbieder | Unieke naam |
---|
3-125-0 | Scarlet | Curacao 0102 |
3-125-1 | Setel | Curaçao GSM |
3-125-2 | Third Wave Int. | Curaçao 1 |
3-125-3 | Third Wave Int. | Curaçao 2 |
3-125-4 | Polycom | Curaçao 2 |
3-125-5 | Radcomm | St. Maarten |
3-125-6 | Centenial | Curaçao |
3-125-7 | ECC | St. Maarten 1 |
ISPC | Aanbieder | Unieke naam |
---|
3-126-0 | Radcomm | St. Maarten 2 |
3-126-1 | Smitcoms | St. Maarten 2 |
3-126-2 | Saltel | Curaçao |
3-126-3 | SantaBarbara | Curaçao |
3-126-4 | Setel | Curaçao UMTS |
3-126-5 | | |
3-126-6 | | |
3-126-7 | | |
Bijlage 5 NSPS’s Nederlandse Antillen
Zone | Netwerk | SPID | Aanbieder |
---|
3 | 000-009 | 0t/m7 | Telbo |
3 | 010-019 | 0t/m7 | Telbo |
3 | 020-029 | 0t/m7 | GSM Caribbean |
3 | 030-039 | 0t/m7 | Scarlet |
3 | 040-049 | 0t/m7 | Polycom |
3 | 050-059 | 0t/m7 | Third Wave Int. |
3 | 060-069 | 0t/m7 | Centenial |
3 | 070-079 | 0t/m7 | PCS |
3 | 080-089 | 0t/m7 | CSC |
3 | 090-099 | 0t/m7 | |
3 | 100-109 | 0t/m7 | Setel |
3 | 110-119 | 0t/m7 | Setel |
3 | 120-129 | 0t/m7 | Setel |
3 | 130-139 | 0t/m7 | Setelmobile |
3 | 140-149 | 0t/m7 | Saltel |
3 | 150-159 | 0t/m7 | |
3 | 160-169 | 0t/m7 | |
3 | 170-179 | 0t/m7 | |
3 | 180-189 | 0t/m7 | |
3 | 190-199 | 0t/m7 | |
3 | 200-209 | 0t/m7 | Antelecom |
3 | 210-219 | 0t/m7 | Antelecom |
3 | 220-229 | 0t/m7 | Antelecom |
3 | 230-239 | 0t/m7 | |
3 | 240-249 | 0t/m7 | |
3 | 250-255 | 0t/m7 | |
Zone | Netwerk | SPID | Aanbieder |
---|
5 | 000-009 | 0t/m7 | Telem |
5 | 010-019 | 0t/m7 | Telem |
5 | 020-029 | 0t/m7 | Telem |
5 | 030-039 | 0t/m7 | Radcomm |
5 | 040-049 | 0t/m7 | Smitcoms |
5 | 050-059 | 0t/m7 | Satel |
5 | 060-069 | 0t/m7 | |
5 | 070-079 | 0t/m7 | Eutel |
5 | 080-089 | 0t/m7 | |
5 | 090-099 | 0t/m7 | ECC |
5 | 100-109 | 0t/m7 | |
5 | 110-119 | 0t/m7 | WICC |
5 | 120-129 | 0t/m7 | |
5 | 130-139 | 0t/m7 | |
5 | 140-149 | 0t/m7 | |
5 | 150-159 | 0t/m7 | Antelecom |
5 | 160-169 | 0t/m7 | |
5 | 170-179 | 0t/m7 | |
5 | 180-189 | 0t/m7 | |
5 | 190-199 | 0t/m7 | |
5 | 200-209 | 0t/m7 | |
5 | 210-219 | 0t/m7 | |
5 | 220-229 | 0t/m7 | |
5 | 230-239 | 0t/m7 | |
5 | 240-249 | 0t/m7 | |
5 | 250-255 | 0t/m7 | |
Bijlagen 6
AANVRAAGFORMULIER
Aanvraagformulier voor 080X en 090X nummers / carrier select code | Dagstempel voor ontvangst door BT&P |
Opgave van informatie door de aanvrager
Naam: | Categorie(gelieve aan te kruisen) |
| | Naamloze Vennootschap |
| | Stichting |
Adres: | | Vereniging |
| | Eenmanszaak |
| | Andere |
Informatie voor facturering
Naam: | |
Adres: | |
Contactpersoon | |
Naam: | |
Tel: | Handtekening: |
Fax: | |
E-mail: | |
Op welk telefoonnetwerk (concessiehouder) bent u aangesloten
Lokaalvast | |
Mobiel | |
Langeafstand | |
Datum: | Hoeveel 080X/090X nummers / carrier select codes vraagt u thans aan: |
De volgende documenten moeten worden bijgesloten
Voor 0806/0906 nummers:
INFORMATIE OVER DE DIENST
(Gelieve additionele formulieren bij te voegen indien meerdere nummers worden aangevraagd)
Aangevraagd nummer |
| | | | | | |
|
|
|
Alfanumerieke combinatie (indien van toepassing) |
| | | | | | |
Categorie (gelieve één categorie aan te kruizen) |
| 0800 |
| 0801 |
| 0802 |
| 0806 |
| 0809 |
| 0900 |
| 0906 |
| 0909 |
| carrier select code |
Voorkeur voor andere nummers indien het
aangevraagde nummer niet beschikbaar is
|
| | | | | | |
| | | | | | |
| | | | | | |
Gelieve aan te kruisen: |
| Onmiddellijk gebruik van het nummer |
| Reservering van het nummer (6 maanden) |
Korte beschrijving van de dienstverlening die met het nummer zal worden aangeboden: |
|
Gepland dekkingsgebied van de dienst. Het dekkingsgebied kan indien gewenst op een later tijdstip worden uitgebreid. |
---|
Eiland | Telefoonnetwerken (concessiehouders) |
Curaçao | |
Bonaire | |
St. Maarten | |
Saba | |
St. Eustatius | |
Bijlagen 7
Begrippenlijst
Abonneenummer (AN)
Het Abonneenummer is het nummer waarmee een abonnee in een netwerk of nummergebied geïdentificeerd wordt.
Betaal informatiediensten
Diensten, waaronder van tevoren opgenomen informatie of door een telefonist(e)
verstrekte informatie, die een betaal 090X nummer gebruiken (bijv. 090X-0YYY, 090X-1YYY en 090X-NYY YYYY waarbij X=0,6,9 N=2,3,4,5,6,7,87,9
Y=0,1,2,3,4,5,6,7,8,9). Voor het gebruik van deze diensten worden kosten aan de contractant die het gesprek initieert in
rekening gebracht. Dit omvat de basis telecommunicatiekosten van het gesprek en additionele kosten voor
de informatie (toegevoegde waarde), hetzij gecombineerd of afzonderlijk, een en ander afhankelijk van de
regeling tussen de dienstaanbieder en de telecommunicatie concessiehouder.
Carrier select (CS)
De contractant toetst, per geïnitieerd gesprek (Direct Distant Dialling), een code van vier cijfers (01Ax) of vijf cijfers
(01Bxx) in, waarmee hij de lange afstand concessiehouder van zijn keuze aangeeft, voordat hij het volledig internationaal
of interinsulair telefoonnummer intoetst. Voor het aankiezen van platformdiensten voor het voeren van lange afstand gesprekken
wordt een code van vijf cijfers (01Bxx) ingetoetst.
Carrier pre-select (CPS)
De contractant sluit een ‘Carrier pre-select’ overeenkomst af met de lange afstand concessiehouder van zijn keuze
ten einde zijn lange afstand telefoongesprekken te verzorgen waarbij het niet nodig is om per gesprek de carrier select
code van vier cijfers in te toetsen.
Dienstaanbieder
De persoon of organisatie die telecommunicatiediensten verleent welke, geheel of gedeeltelijk uit het transport
en de routering van signalen via de telecommunicatie-infrastructuur van de concessiehouder bestaat. In de praktijk
kan een dienstaanbieder fungeren als wederverkoper van de opgedragen diensten van de concessiehouder en/of andere tele-informatie
of toegevoegde waarde diensten aan derden aanbieden. De basis telecommunicatiediensten bestaande uit transport, schakelen
en routeren van signalen behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessiehouder.
Gratis informatiediensten
Diensten, waaronder van tevoren opgenomen informatie of door een telefoniste verstrekte informatie, die via een gratis informatie
nummer toegankelijk zijn (bijv. 080X-0YYY, 080X-1YYY en 080X-NYY YYYY waarbij X = 0,6,9 N = 2,3,4,5,6,7,8,9 Y
= 0,1,2,3,4,5,6,7,8,9). Deze diensten worden kosteloos aangeboden aan de contractant die het gesprek initieert.
Toegangsnummers
Nummers (kort en lang) die gebruikt worden voor toegang tot lange afstand telefoondienst (0801 serie) of toegang
tot lokale telefoondienst (0802 serie).
Landencode(CC)
De landencode is een combinatie van één, twee of drie cijfers, waarmee een bepaald land ofwel een landengroep in een geïntegreerd
nummerplan, ofwel een specifiek geografisch gebied, geïdentificeerd wordt. De landencode voor de Nederlandse Antillen is 599.
National Destination Code (NDC)
Een codecategorie naar keuze van een land, binnen het E.164 nummerplan, dat in combinatie met het Abonneenummer
(AN), het Nationaal Significant Nummer (NN) vormt van het internationaal openbare telecommunicatienummer.
De NDC kan een decimaal cijfer zijn of een combinatie van decimale cijfers (de toegangscode ‘0’ daarbij niet inbegrepen),
waarmee een nummergebied binnen een land of een landengroep wordt geïdentificeerd.
Nationaal (Significant) Nummer N(S)N
Het Nationaal Significant Nummer is dat gedeelte van een nummer dat volgt op de landencode voor speciale geografische
gebieden. Het Nationaal Significant Nummer bestaat uit de Nationale bestemmingscode (NDC) gevolgd door het Abonneenummer
(AN). De functie en vormgeving van het N(S)N wordt nationaal bepaald.
Nummerhouder
De dienstaanbieder of de concessiehouder aan wie door de Minister een nummer of nummerserie uit het nummerplan is toegewezen.
Pre-selectoverride (PSO)
De contractant met een ‘Carrier pre-select’ overeenkomst heeft altijd de mogelijkheid om per gesprek naar keuze een andere
lange afstand concessiehouder te kiezen voor de afhandeling van dat gesprek.
LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 5de juni 1974 houdende bijzondere regelen omtrent de opleiding van administratieve
ambtenaren werkzaam bij de belastingdienst, en de aan deze opleiding verbonden examens voor benoembaarheid tot klerk en tot
adjunct-commies
HOOFDSTUK 1
§ De opleiding
Artikel 1
Bij landsbesluit kan in elk der eilandgebieden ten behoeve van de administratieve ambtenaren, die werkzaam zijn bij de belastingdienst,
een leergang, opleidende tot het vakexamen voor benoembaarheid tot klerk en tot adjunct-commies als bedoeld in artikel 13,
tweede lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964 no. 159) worden ingesteld.
Bij landsbesluit worden tevens de leraren benoemd en de vergoeding van de leraren en de cursusleider geregeld.
Artikel 2
Artikel 3
De organisatie van en het toezicht op de leergang berusten bij de Directeur van het Departement van Onderwijs die zich daarbij
kan doen bijstaan door de in artikel 6 bedoelde cursusleiders.
Artikel 4
1. Het leerplan is als bijlage bij dit landsbesluit gevoegd.
2. Een lesuur duurt vijf en veertig minuten.
3. Het rooster van lesuren wordt door de Directeur van het Departement van Onderwijs, na overleg met de leraren, vastgesteld
of gewijzigd.
4. De vakanties vallen samen met die van de openbare scholen in het betrokken eilandgebied.
Artikel 5
1. Directeur van het Departement van Onderwijs wijst de lokaliteiten aan waar de lessen worden gegeven en geeft voorschriften
omtrent het gebruik daarvan.
2. Indien deze lokaliteiten leslokalen van openbare scholen betreffen, geschiedt deze aanwijzing na verkregen toestemming van
het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied.
Artikel 6
In elk der eilandgebieden waarbinnen een leergang is ingesteld kan één der leraren door de Directeur van het Departement van
Onderwijs als cursusleider worden aangewezen; deze volgt de hem door de Directeur van het Departement van Onderwijs ten aanzien
van de leergang gegeven aanwijzingen op.
Artikel 7
De leraren houden aantekeningen van de vorderingen en de verzuimen van de cursisten.
Artikel 8
1. Het eerste leerjaar van de cursus is gelijk aan dat, genoemd in het Landsbesluit opleiding en examens administratieve ambtenaren
(P.B. 1972, no, 8). Voor toelating gelden dezelfde vereisten.
2. Tot het tweede leerjaar van een leergang worden bij de aanvang van de cursus toegelaten administratieve ambtenaren, die tenminste
voldoen aan een der volgende eisen:
a. in het bezit zijn van een einddiploma van een middelbare school met 5 of 6-jarige cursus;
b. met goed gevolg het examen voor benoembaarheid tot klerk hebben afgelegd;
c. in het bezit zijn van een diploma of ander schriftelijk bewijs, dat naar het oordeel van de Directeur van het Departement
van Onderwijs, tenminste evenveel waarborgen biedt voor de mate van ontwikkeling als verondersteld wordt aanwezig te zijn
bij het voldoen aan een der onder a en b gestelde eisen.
3. Ambtenaren, werkzaam bij de belastingdienst, kunnen niet het tweede, derde en vierde leerjaar volgen van de leergang, omschreven
in het landsbesluit van de 24ste januari 1972 (P.B. 1972, no. 8).
De Directeur van het Departement van Onderwijs kan evenwel op daartoe gedaan verzoek in overleg met de Directeur der Belastingen
de cursist, die blijk heeft gegeven niet in staat te zijn de leergang, bedoeld in deze regeling, met gunstig resultaat te
voltooien, tot het tweede leerjaar en de daarop volgende leerjaren van de leergang, omschreven in het landsbesluit van de
24ste januari 1972 (P.B. 1972, no. 8) toelaten.
4. Tot het derde leerjaar worden toegelaten de cursisten, die met gunstig gevolg de vastgestelde tentamens van het tweede leerjaar
hebben afgelegd.
5. Tussentijdse toelating tot het eerste of tweede leerjaar kan worden toegestaan door de Directeur van het Departement van Onderwijs,
indien de aanvrager kan aantonen, dat hij met redelijk kans van slagen het betreffende leerjaar zal kunnen volgen en hij voldoet
aan een der in het eerste en tweede lid gestelde eisen.
6. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan de Directeur van het Departement van Onderwijs aan niet-administratieve
ambtenaren en arbeidscontractanten in dienst van de Overheid toestemming verlenen de leergang te volgen.
Artikel 9
1. De cursisten zijn lesgeld verschuldigd ten bedrage van tien gulden per maand; de lesgelden worden maandelijks gestort bij
de Landsontvanger van het betrokken eilandgebied.
2. Vrijstelling of vermindering van lesgeld wordt niet verleend.
3. De cursisten bekostigen zelf hun boeken en verdere benodigheden [bedoeld zal zijn: benodigdheden].
Artikel 10
1. Aan de cursisten, die de lessen niet geregeld bijwonen of door slecht gedrag het onderwijs belemmeren, kan op voorstel van
één der leraren door de Directeur van het Departement van Onderwijs het verder volgen van de lessen gedurende het lopende
leerjaar worden ontzegd.
2. Een zelfde maatregel kan de Directeur van het Departement van Onderwijs treffen ten aanzien van cursisten, die het verschuldigde
lesgeld niet tijdig voldoen.
HOOFDSTUK II
§ De Tentamens
Artikel 11
1. Het onderwijs in de hiernavolgende vakken wordt afgesloten met een tentamen:
Tweede leerjaar : invordering
staatsrecht
comptabiliteit
kennis wettelijke regelen belastingverordeningen
kennis administratieve regelen belastingverordeningen boekhouden
Derde leerjaar : Burgerlijkrecht
Invordering
kennis administratieve regelen belastingverordeningen
kennis wettelijke regelen belastingverordeningen boekhouden
Vierde leerjaar : ambtenarenrecht en Administratiefrecht
Successierecht en Burgerlijk Wetboek Kantoororganisatie en statistiek
2. De tentamens worden afgenomen nadat de stof in de desbetreffende vakken overeenkomstig het leerplan is behandeld.
3. De omvang van de kennis die bij een tentamen wordt gevorderd is aangegeven in het leerplan dat als bijlage bij dit landsbesluit
is gevoegd.
4. Het tentamen wordt schriftelijk of mondeling afgenomen door de desbetreffende leraar. De tijdsduur bedraagt voor een schriftelijk
tentamen 60-90 minuten en voor een mondeling tentamen 20-30 minuten.
5. Bij afwijzing kan binnen twee maanden na datum een hertentamen worden afgelegd.
6. In het tweede leerjaar kan een kandidaat ten hoogste twee hertentamens afleggen.
7. De aflegging van een tentamen in een bepaald vak, zoals in het eerste lid bedoeld, wordt niet vereist indien de kandidaat
ten genoegen van de Directeur van het Departement van Onderwijs aantoont, dat hij de vereiste kennis van de desbetreffende
leerstof reeds op andere wijze heeft verworven.
HOOFDSTUK III
§ A. De Examens
Artikel 12
1. Telkenmale wordt aan het einde van de desbetreffende opleiding gelegenheid gegeven tot het afleggen van de vakexamens voor
benoembaarheid tot klerk en tot adjunct-commies.
2. Tot het afnemen van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde examens worden door de Gouverneur gecommitteerden aangewezen,
die met de betrokken leraren en de cursusleider de examencommissie vormen De Directeur van het Departement van Onderwijs is
ambtshalve gecommitteerde en voorzitter van de beide examen-commissies.
Artikel 13
1. Het examen voor benoembaarheid tot klerk omvat de navolgende vakken:
2. Het examen wordt schriftelijk afgenomen.
De tijdsduur bedraagt 60 minuten voor elk vak.
3. Vrijstelling van het afleggen van examen in een bepaald vak, zoals in het eerste lid bedoeld, wordt verleend indien de kandidaat
ten genoegen van de Directeur van het Departement van Onderwijs aantoont, dat hij de vereiste kennis van de desbetreffende
leerstof reeds op andere wijze heeft verworven.
Artikel 14
1. Het examen voor benoembaarheid tot adjunctcommies omvat de navolgende vakken:
2. Het examen wordt zowel schriftelijk als mondeling afgenomen.
De tijdsduur bedraagt voor elk vak: schriftelijk 60–90 minuten en mondeling 20–30 minuten.
Vrijstelling van het afleggen van examen in een bepaald vak, zoals in het eerste lid bedoeld, wordt verleend indien de kandidaat
ten genoege van de Directeur van het Departement van Onderwijs aan toont, dat hij de vereiste kennis van de desbetreffende
leerstof reeds op andere wijze heeft verworven.
Artikel 15
1. De cursisten die zich voor het afleggen van het examen voor benoembaarheid tot adjunct-commies hebben aangemeld, worden daartoe
slechts toegelaten wanneer zij de tentamens in het derde en vierde leerjaar, bedoeld in artikel 11 lid 1, met goed gevolg
hebben afgelegd en uiterlijk twee dagen voor het begin van het examen een examengeld van tien gulden hebben voldaan ten kantore
van de Landsontvanger in het eilandgebied waar zij woonachtig zijn.
2. Eenmaal betaald examengeld wordt niet teruggegeven.
§ B. Het Examenreglement
Artikel 16
1. De voorzitter van de examencommissie belegt een vergadering zo dikwijls hij dit nodig acht en wijst de lokalen aan waar de
examens worden afgenomen.
2. De cursusleider treedt op als secretaris van de examencommissie in het eilandgebied waar de leergang is ingesteld.
3. De leden van de examencommissie nemen de nodige maatregelen, opdat ten opzichte van alles wat op de examens betrekking heeft,
geheimhouding in acht genomen wordt.
Artikel 17
1. In de eerste vergadering die de voorzitter belegt, worden vastgesteld:
a. het plan voor de inrichting van de examens;
b. de regelen ter berekening van de eindcijfers der vakken;
c. de normen voor de uitslag der examens.
2. Deze eerste vergadering vindt geen doorgang, als de helft der door de voorzitter opgeroepen leden van de examencommissie niet
aanwezig is.
3. De omvang van de kennis die bij de examens wordt gevorderd, is aangegeven in het leerplan, dat als bijlage bij dit landsbesluit
is gevoegd.
4. De schriftelijke opgaven worden door de leden der examencommissie ontworpen en door de voorzitter vastgesteld.
5. De secretaris geeft aan elke kandidaat tijdig kennis, waar en wanneer deze tot het afleggen van een examen moet verschijnen.
Artikel 18
1. Het schriftelijk werk wordt onder voortdurend toezicht gemaakt.
2. De voorzitter wijst een of meer leden van de examencommissie aan om dit toezicht uit te oefenen.
3. Het schriftelijke werk wordt door alle kandidaten, die deelnemen aan eenzelfde examen, gelijktijdig gemaakt.
4. Het gebruik van andere dan door de examencommissie voorgeschreven hulpmiddelen is daarbij verboden.
5. Zij, die zich aan enig bedrog bij het examen schuldig maken, worden door de voorzitter van de verdere deelneming van het examen
uitgesloten.
6. Het schriftelijke werk wordt op een door de voorzitter belegde vergadering, vóór het begin van het mondeling examen, nagezien
en beoordeeld.
Artikel 19
Artikel 20
1. Het oordeel over de kennis van de kandidaten wordt voor ieder vak of onderdeel van een vak uitgedrukt door een van de cijfers
1 t/m 10, aan welke de volgende betekenis is te hechten:
10: uitmuntend
9: zeer goed
8: goed
7: ruim voldoende
6: voldoende
5: bijna voldoende
4: onvoldoende
3: zeer onvoldoende
2: slecht
1: zeer slecht
2. Na afloop van elk examen wordt de uitslag door de examencommissie vastgesteld.
Artikel 21
1. De examencommissie kan beslissen om een kandidaat, die niet voldoet aan de normen om te slagen, gelegenheid te geven tot afleggen
van een herexamen.
2. Gelegenheid tot het afleggen van een herexamen wordt slechts in zeer bijzondere gevallen, ter beoordeling van de examencommissie,
verleend.
3. Herexamen is maximaal mogelijk voor één onderdeel.
4. Herexamen is mogelijk voor het schriftelijk en/of mondeling gedeelte.
5. Het toegekende cijfer voor het herexamen wordt in de plaats gesteld van het oorspronkelijke cijfer.
6. Het herexamen zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 14 dagen na afloop van het examen plaats hebben.
7. Bij een herexamen zal steeds een tweede gecommitteerde optreden, die door de voorzitter wordt aangewezen.
Artikel 22
1. De uitslag der examens wordt zodra mogelijk aan de kandidaten medegedeeld.
2. Aan de geslaagden wordt een getuigschrift uitgereikt; de getuigschriften worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris
van de examencommissie.
3. Zowel de afgewezen kandidaten als zij, wier examen met gunstig gevolg is geweest, ontvangen van de examencommissie een schriftelijke
mededeling van de uitslag van hun examen in elk vak.
Deze mededeling wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie.
Artikel 23
1. Het gemaakte schriftelijke werk wordt gedurende zes maanden bij het Departement van Onderwijs bewaard, waarna het wordt vernietigd.
2. De gehouden aantekeningen van het mondelinge onderzoek alsmede een naamlijst van de kandidaten met vermelding van de behaalde
cijfers en de uitslagen worden in het archief van de Directeur van het Departement van Onderwijs bewaard, alwaar ook afschriften
van de schriftelijke opgaven moeten berusten.
De leraren en de in artikel 12 lid 2 bedoelde gecommitteerden genieten voor het afnemen van tentamens en examens vergoedingen
naar de maatstaf, vastgesteld in artikel 258 van het Onderwijsbesluit 1935 (P.B. 1935, no. 49).
HOOFDSTUK IV
§ Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 25
Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen kunnen andere opleidingen dan die genoemd in artikel 1 van dit landsbesluit
worden ingesteld ter verdere theoretische en praktische scholing van degenen die het vakexamen voor benoembaarheid tot adjunct-commies
als in evenvermeld artikel bedoeld met goed gevolg hebben afgelegd.
Artikel 26
1. Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: ‘Landsbesluit opleiding en examens administratieve ambtenaren belastingdienst’.
2. Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn afkondiging en werkt terug tot en met 1 september
1973.
3. De ambtenaren die bij de belastingdienst werken en met goed gevolg het tentamen van het tweede studiejaar, als vermeld in
het Landsbesluit opleiding en examens administratieve ambtenaren (P.B. 1972, no. 8), hebben afgelegd bij het begin van de
cursus genoemd in dit landsbesluit, mogen de cursus genoemd in het Landsbesluit opleiding en examens administratieve ambtenaren
(P.B. 1972, no. 8) blijven volgen.
BIJLAGE
INLEIDING TOT DE RECHTSWETENSCHAP
Duur: 1 jaar
Het doel is om de cursisten begrip bij te brengen over de taak van de rechtsorde en hen vervolgens in te leiden in de onderscheidene
rechtsgebieden (burgerlijk recht, handelsrecht enz.). Daartoe wordt vereist kennis omtrent de omtrent de bronnen van het recht,
de gebruikelijke indelingen van het recht en een globaal inzicht in hetgeen ieder onderdeel van het recht inhoudt.
MAATSCHAPPIJLEER
Duur: 1 jaar
Het doel van de maatschappijleer is enige kennis van en inzicht in de onderlinge verhoudingen in het maatschappelijk leven
te krijgen. Het onderwijs hierin omvat een algemene beschouwing van de verhoudingen, die samenhangen met: de burgers in de
staat, het economisch en sociaal streven der mensen, het cultureel leven, de inrichting van de staat.
REDAKTIE-TRAINING
Duur: 1 jaar
Het doel is de cursisten te trainen in het voeren van ambtelijke correspondentie en kennis te doen nemen van de problematiek
verband houdend met het schrijven van nota’s, het opstellen van circulaires, het concipiëren van besluiten e.d.
In dit verband zal aandacht worden geschonken aan de vorm van de brief, de begeleidingsbrief, het verstrekken van inlichtingen,
de rappelbrief, het beantwoorden van een klachtenbrief, de circulaire, het besluit, het adresseren van stukken en in het algemeen
aan het specifiek ambtelijk taalverkeer.
BOEKHOUDEN
Duur: 3 jaar
Dit vak dient de cursisten een zodanige kennis van boek van boekhouden bij te brengen dat zij:
Behandeld wordt:
m.b.t. ad (1 1e jaar) (summier)
Geschiedenis en ontwikkeling van het boekhouden
Verschillende systemen van het boekhouden
De Kameraalstijl
De begroting
De techniek van het boeken
Begrotingstechniek
Overheidsboekhouding
Begrotingsbewaking
m.b.t. ad. 2 (2e en 3e jaar)
De verschillende wijzen van het voeren van een boekhouding in een particuliere onderneming.
REKENKUNDE
Duur: 1 jaar
Dit vak wordt in het leerplan opgenomen ter wille van een doelmatige voorbereiding van de cursisten op de financieel-economische
vakken in de vervolgopleiding.
De volgende onderwerpen komen daarbij aan de orde: behandeling van enige belangrijke onderwerpen uit de rekenkunde, inzonderheid
de hoofdbewerkingen met gehele en gebroken getallen, de eigenschappen der deelbaarheid, de verhoudingen en evenredigheden,
reken- en meetkundige reeksen, bepaling van percentages, geldmiddelen.
COMPTABILITEIT
Duur: 1½ jaar
Doel is de cursisten de kennis bij te brengen van de comptabele verwerking van de belastinggelden.
Vereist wordt:
a. Kennis van de wijze, waarop zowel de ontvangsten als de teruggaven administratief worden verwerkt.
b. Globale kennis van de comptabele wetgeving-
INVORDERING
Duur: 3½ Jaar
Hierbij is het de bedoeling de cursisten de nodige kennis bij te brengen betreffende de administratieve behandeling bij de
invordering, alsmede kennis van de wetgeving.
Vereist wordt:
a. Kennis van de administratieve werkzaamheden betreffende de vervolging,
b. Kennis van de invorderingsbepalingen, waaronder begrepen de dwanginvordering en enkele bepalingen van het wetboek van burgerlijk
rechtsvordering.
STAATSRECHT
Duur: 2 jaar
Doel is de cursisten inzicht bij te brengen aangaande de positie van de Nederlandse Antillen binnen het Koninkrijk en kennis
aangaande het staatkundig bestel van het Koninkrijk en van de Nederlandse Antillen.
Vereist wordt kennis van:
de staatkundige geschiedenis van het Koninkrijk en van de Nederlandse Antillen, verhouding van het Koninkrijk tot de landen
van het Koninkrijk, verdeling van bevoegdheden tussen het Koninkrijk en de landen, organen van het Koninkrijk en van de Nederlandse
Antillen, verdeling van de staatstaken, over de diverse organen van het Koninkrijk, verdeling van de staatstaak over de diverse
organen van de Nederlandse Antillen, verhouding van de staatsorganen in de Nederlandse Antillen, tot elkander, functies van
de staatsorganen van het Koninkrijk en van de Nederlandse Antillen.
INKOMSTENBELASTING
Duur: 3 jaar
Doel is de cursisten inzicht bij te brengen in de ontwikkeling van de inkomstenbelasting alsmede een grondige kennis én van
wetgeving én van de administratieve afhandeling aan te leren.
Vereist wordt kennis van:
de wettelijke regelen, de uitlegging van die regelen alsmede de practische toepassing van regelen en uitleg. Voorts kennis
van de voorschriften van administratieve aard, zowel op inspectie als kantoor.
WINSTBELASTING (3 jaar)
Doel is de cursisten inzicht bij te brengen in de ontwikkeling van de winstbelasting alsmede een grondige kennis èn van welgeving
èn van de administratieve afhandeling aan te leren.
Vereist wordt kennis van:
de wettelijke regelen, de uitlegging van die regelen alsmede de practische toepassing van regelen en uitleg. Voorts kennis
van de voorschriften van administratieve aard, zowel op inspectie als kantoor.
ANDERE HEFFINGSWETTEN EN TAKEN VAN DE BELASTINGDIENST (3 jaar)
Dit betreft de grondbelasting, de gebruiksbelasting, de successiebelasting, de overdrachtsbelasting, de zegelbelasting, het
speelvergunningsrecht hazardspelen, de belasting op Openbare verkopingen, alsmede de inhoudingsregelen m.b.t. de premie AOV/AWW
en de inkomstenbelasting, (ten behoeve van het land) en de motorrijtuigenbelasting (ten behoeve van het eiland). Bij de te
verrichten taken kan o.a. genoemd worden de registratie van stukken.
Doel is de cursisten inzicht bij te brengen in de ontwikkeling van de verschillende heffingswetten alsmede een grondige kennis’
én van wetgeving én van de administratieve afhandeling aan te leren.
Vereist wordt dezelfde kennis, als omschreven bij de inkomsten- en winstbelasting.
BURGERLIJK RECHT (1 jaar)
Doel is de cursisten inzicht en globale kennis bij te brengen omtrent het burgerlijk recht, onderscheiden naar materieel en
formeel recht.
Enige kennis wordt geëist van het zaken- en verbintenissenrecht, het handelsrecht, faillissementsrecht, bewijs en verjaring.
(N.B.: Tijdens de behandeling van de ‘andere heffingswetten’ gaat aan de behandeling van de successiewet een uiteenzetting
vooraf over personenrecht (waarin het huwelijksgoederen-recht) alsmede van het erfrecht).
ADMINISTRATIERECHT EN AMBTENARENRECHT (1 jaar)
Het doel is de cursisten kennis van het administratieve recht bij te brengen, zodat zij in de praktijk in staat zijn eenvoudige
administratieve wetten te lezen.
Met betrekking tot het ambtenarenrecht is het de bedoeling hen een inzicht te verschaffen in hun rechtspositie, dit als onderdeel
van het administratieve recht.
Behandeld wordt:
De plaats van het administratief recht in het geheel van het recht, de bronnen, verhouding bestuur en burger, de administratieve
beschikking, de bescherming van de burger tegen de overheid. Daarbij worden enige verordeningen bij wijze van voorbeeld behandeld.
Ten behoeve van het ambtenarenrecht wordt kennis omtrent een doel en inhoud van materieel- en formeelrechtelijke bepalingen
verlangd, alsmede inzicht in de materie van het georganiseerd overleg in ambtenarenzaken.
ORGANISATIE EN STATISTIEK (1 jaar)
Het doel is inzicht bijbrengen omtrent een doelmatige organisatie met betrekking tot verrichten van werk ten behoeve van de
uitvoering van een project.
In dit kader moeten de cursisten in staat zijn eenvoudige statistische overzichten verwerking te leveren, statistieken te
interpreteren, en moeten zij kennis dragen van enige statistieken die belangrijk zijn in de Nederlandse Antillen.
Behandeld worden o.a. organisatievormen, taakverdelingsprincipes en leidinggevende problemen, het werken met arbeidsschema’s
personeelsbeleid.
Met betrekking tot statistiek komt o.a. aan de orde het verzamelen en verwerken van gegevens, het ontwerpen van vragenlijsten,
het samenstellen van tabellen, het construeren van grafieken, het berekenen van gemiddelden, percentages en indexcijfers.
LESROOSTER
1e jaar: conform het bepaalde in het landsbesluit en examens administratieve ambtenaren (P.B. 1972 no. 8) met betrekking tot
de opleiding voor het examen voor benoembaarheid tot klerk (zie bijlage bij dat landsbesluit (P.B. 1972 no. 8)
| | |
2e jaar: | | |
Les | | |
1. | Boekhouden | (1) |
| | |
2. | Comptabiliteit | (1) |
| | |
3. | Invordering | (½) |
| Staatsrecht | (½) |
| | |
4. | Globale kennis van de | |
| Landsverordening Inkomstenbelasting en Winstbelasting | (½) |
| Administratieve kennis van de Landsverordening | |
| Inkomstenbelasting en Winstbelasting | (½) |
Globale kennis andere heffingswetten | |
Administratieve kennis andere Heffingswetten | (½) |
3e jaar: | | |
Les | | |
1. | Onroerendgoed-belasting wetskennis | (½) |
| | |
Globale wetskennis invordering | (½) |
| | |
2. | Administratieve kennis Inkomstenbelasting en Winstbelasting | (1) |
| | |
3. | Administratieve kennis andere heffingswetten | (1) |
| | |
4. | Motorrijtuigenbelasting wetskennis | (½) |
| Onroerendgoed-belasting (Administratie) | |
| | |
5. | Boekhouden | (1) |
| | |
6. | Burgerlijk Wetboek | (1) |
4e jaar: | | |
Les | | |
1. | Inkomstenbelasting wetskennis grondig | (1) |
| | |
2. | Winstbelasting wetskennis grondig | (1) |
| | |
3. | Successie en Burgerlijk Wetboek | (1) |
| | |
4. | AOV/AWW en Inhoudingsregeling Inkomstenbelasting | (1) |
| | |
5. | Invordering (wetskennis) en comptabiliteit | (1) |
| | |
6. | Administratiefrecht en Ambtenarenrecht | (1) |
| | |
7. | Organisatie en Statistiek | (1) |
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 13de mei 1992 houdende regelen met betrekking tot de opleiding tot controleur
der Belastingen (Landsbesluit controleurscursus)
Artikel 1
1. Bij landsbesluit kan in elk der eilandgebieden van de Nederlandse Antillen voor de opleiding, vorming en training van ambtenaren
bij de Belastingdienst een cursus worden ingesteld voor benoembaarheid tot controleur der Belastingen.
2. Bij landsbesluit worden de docenten voor de vakken genoemd in artikel 9, eerste lid, benoemd, de met de dagelijkse leiding
van cursus belaste cursusleider aangewezen en hun vergoeding vastgesteld.
Artikel 2
1. De cursus duurt drie jaren en bestaat uit twee gedeelten:
a. een theoretische vorming die gedurende de gehele cursusduur na kantooruren plaatsvindt; en
b. een praktische vorming die gedurende 1½ jaar tijdens kantooruren plaatsvindt bij verschillende onderdelen van de belastingdienst
van de Nederlandse Antillen.
2. De cursusleider bepaalt jaarlijks de tijdvakken waarin de theoretische en de praktische vorming plaatsvindt, met dien verstande,
dat de praktische vorming moet zijn voltooid op het tijdstip waarop de theoretische vorming een einde neemt.
Artikel 3
1. Er is een Commissie van Toezicht van drie leden welke belast is met de organisatie van en het toezicht op de cursus. De Directeur
der Belastingen als voorzitter en de Directeur van het Departement van Onderwijs zijn ambtshalve lid van de commissie. Zij
kunnen een plaatsvervanger aanwijzen.
2. Het derde lid van de commissie wordt op voordracht van de commissieleden bedoeld in het eerste lid bij landsbesluit benoemd.
3. De cursusleider treedt op als secretaris van de Commissie van Toezicht.
Artikel 4
1. Het aantal lesuren voor de vakken, genoemd in artikel 9l eerste lid, alsmede de duur van de lesuren, wordt bij landsbesluit
vastgesteld.
2. Het rooster van lesuren wordt door Commissie van Toezicht na overleg met de docenten en de cursusleider vastgesteld of gewijzigd
en tijdig bekend gemaakt aan de cursisten.
Artikel 5
De docenten en de cursusleider houden aantekening van de vorderingen en verzuim van de cursisten. De cursusleider doet hiervan
tenminste eenmaal per kwartaal mededeling van de voorzitter van de Commissie van Toezicht.
Artikel 6
1. Tot de cursus kunnen worden toegelaten zij die:
a. in het bezit zijn van het diploma voor benoembaarheid tot adjunct commies en daarbij tenminste een voldoende voor het vak
boekhouden hebben behaald en bovendien op het tijdsip waarop de cursus aanvangt tenminste twee jaren ervaring op het niveau
van adjunct-commies binnen de Belastingdienst hebben opgedaan; dan wel in het bezit zijn van een HAVO-diploma met handelspakket
en daarbij tenminste een voldoende voor Handelswetenschappen hebben behaald; en
b. niet ouder zijn dan 40 jaren; en
c. niet reeds eerder hebben deelgenomen aan een controleurscursus.
2. De Directeur der Belastingen kan, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, een minimum, dan wel, een maximum aantal
deelnemers per cursus vaststellen. Ingeval een maximum aantaal deelnemers per cursus wordt vastgesteld, vindt toelating plaats
in volgorde van een door de Commissie van Toezicht op te st4ellen lijst van meest geschikte kandidaten aan de hand van door
haar vastgestelde criteria
3. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, kunnen zij, die niet voldoen aan de in dat lid gestelde toelatingseisen,
niettemin in bijzondere gevallen door de Commissie van Toezicht tot de cursus worden toegelaten.
Artikel 7
1. De cursisten zijn geen lesgeld verschuldigd.
2. De cursisten bekostigen zelf kun boeken en verdere benodigdheden.
3. de cursisten die de opleiding met succes beëindigen zijn gehouden daarop aansluitend (nog) vijf jaren onafgebroken in landsdienst
werkzaam te zijn.
4. Indien zij dit dienstverband voortijdig verbreken, zullen zij aan de Landsoverheid een schadevergoeding van $ 500,– voor iedere
volle maand die ontbreekt aan genoemde periode van vijf jaren verschuldigd zijn.
5. Geen schadevergoeding is verschuldigd indien de voortijdige verbreking van het dienstverband het gevolg is van welbewezen
ziels- en of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan, ter beoordeling van de Gouverneur.
Artikel 8
1. De cursisten die zonder geldige reden niet geregeld de lessen bijwonen of door slecht gedrag het onderwijs verstoren of belemmeren
of niet voldoende presteren, of zich aan enig bedrog aan een examen schuldig maken, kunnen op schriftelijk voorstel van de
cursusleider door de Commissie van Toezicht van de verdere deelname aan de cursus worden uitgesloten.
2. Uitsluiting vindt in ieder geval plaats op het moment dat, naar het oordeel van de Commissie van Toezicht, onvoldoende kansen
resteren op het succesvol beëindigen van de opleiding.
Artikel 9
1. Gedurende de cursus wordt onderwijs gegeven in de volgende vakken:
2. De vakken a t/m i worden afgesloten met een schriftelijk examen. de vakken d, e en i worden tevens mondeling geëxamineerd.
De Commissie van Toezicht kan bepalen dat tussentijdse (vrijstellende) tentamens worden afgenomen.
Artikel 10
1. tot het afleggen van de examens worden slechts toegelaten de cursisten die zich hiervoor hebben aangemeld.
2. De omvang van de kennis die bij de examens wordt gevorderd is aangegeven in het leerplan dat als bijlage bij dit landsbesluit
is gevoegd.
3. De examens worden afgenomen door de desbetreffende docent.
De examens worden tevens afgenomen onder toezicht van de voor ieder vak door de examencommissie, op voordracht van de Commissie
van Toezicht, aangewezen gecommitteerde.
4. Bij afwijzing wordt de cursist binnen zes maanden na examendatum in de gelegenheid gesteld een herexamen af te leggen.
5. Het zich niet aanmelden voor c.q. het niet deelnemen aan een aangemeld examen of herexamen wordt gelijkgesteld met een afwijzing
met het cijfer 1 (één) als bedoeld in artikel 15.
Artikel 11
In het eilandgebied waar ingevolge artikel 1, eerste lid, een cursus is ingesteld, vormen de betrokken docenten, de cursusleider,
de leden van de Commissie van Toezicht de examencommissie voor dat eilandgebied.
De Directeur van het Departement van Onderwijs of diens plaatsvervanger is ambtshalve voorzitter van de examencommissie. De
secretaris van de Commissie van Toezicht is tevens secretaris van de examencommissie.
Artikel 12
1. De examencommissie stelt een examenreglement vast waarin in ieder geval voorschriften worden opgenomen ten aanzien van:
a. de wijze van inrichting en tijdsduur van de examens;
b. de berekening van het eindcijfer der vakken;
c. de normen voor de vaststelling van de uitslag van de examens;
d. de herexamens.
2. De schriftelijke opgaven worden door de docenten ontworpen en door de examencommissie vastgesteld.
3. De secretaris van de examencommissie geeft aan elke kandidaat ten minste twee weken van te voren schriftelijk kennis waar
en wanneer deze tot het afleggen van een examen moet verschijnen.
4. De leden van de examencommissie nemen de nodige maatregelen opdat ten opzichte van alles wat op d examens betrekking heeft
geheimhouding in acht wordt genomen.
Artikel 13
1. Het schriftelijk werk wordt door alle kandidaten die deelnemen aan eenzelfde examen, gelijktijdig gemaakt.
2. Bij een mondeling examen worden de kandidaten afzonderlijk in tegenwoordigheid van de aangewezen gecommitteerde ondervraagd.
De gecommitteerde kan ook vragen stellen. Er wordt zoveel mogelijk aantekening gehouden van de daarbij gestelde vragen.
3. Het gebruik van andere dan door de examencommissie toegestane hulpmiddelen is niet toegestaan.
4. Aan hen, die zich aan enig bedrag bij het examen schuldig maken, kan door de voorzitter van de examencommissie de verdere
deelneming aan dat examen worden ontzegd.
5. De uitslag van het examen wordt op een door de voorzitter van de examencommissie belegde vergadering vastgesteld en zo spoedige
mogelijk aan de kandidaten medegedeeld.
Artikel 14
Het oordeel over de kennis van de kandidaten wordt voor ieder vak uitgedrukt door een van de cijfer 1 t/m 10 – met eventueel
de daartussen liggende decimalen – aan welke de volgende betekenis is te hechten:
10. | Uitmuntend | 5. | bijna voldoende |
9. | zeer goed | 4. | onvoldoende |
8. | goed | 3. | zeer onvoldoende |
7. | ruim voldoende | 2. | slecht |
6. | voldoende | 1. | zeer slecht |
Artikel 15
1. De eindcijferlijst wordt in een door de voorzitter van de examencommissie belegde vergadering vastgesteld.
2. Aan de geslaagden worden een getuigschrift en de eindcijferlijst uitgereikt. Deze worden ondertekend door de voorzitter en
de secretaris van de examencommissie.
3. Op verzoek kan aan de niet-geslaagden een eindcijferlijst worden uitgereikt.
Artikel 16
De gecommitteerden en examinatoren genieten voor het afnemen van examens een bij landsbesluit te bepalen vergoeding.
Artikel 17
Het in de voorgaande artikelen ten aanzien van examens bepaalde is eveneens van toepassing op tentamens.
Artikel 18
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere voorschriften worden gegeven ten aanzien van onderwerpen waarin
dit landsbesluit niet voorziet.
Artikel 19
1. Het landsbesluit van de 21ste december 1981 no. 59 no. 5372/PZ wordt ingetrokken.
2. Dit landsbesluit, hetwelk kan worden aangehaald als ‘Landsbesluit controleurscursus’, treedt in werking met ingang van de
dag na die der uitgifte van het Publicatieblad waarin het geplaatst is en werkt terug tot en met 1 januari 1989.
3. Voor zover na 10 september 1981, doch voor 1 januari 1989 cursussen voor benoembaarheid tot controleur der Belastingen zijn
gegeven zonder dat de daarvoor noodzakelijke landsbesluiten worden vastgesteld en in werking getreden, worden deze geacht
niettemin te hebben plaatsgevonden in overeenstemming met dit landsbesluit.
BIJLAGE behorende bij het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 13de mei 1992, P.B1992, no. 66 (Landsbesluit
controleurscursus).
LEERPLAN
a. Algemene vorming
Doel:
Het geven van inzicht in o.a.:
b. Nederlands taal
Doel:
Het vergroten van de taalvaardigheid, zowel passief (luisteren en lezen als actief (spreken en schrijven
c. Correspondentie en rapportage
Doel:
Het leren opstellen van brieven en rapporten in begrijpelijk Nederlands op een logische en systematische wijze.
Dit onderdeel valt uiteen in:
d. Privaatrecht
Doel:
Het geven van inzicht in de structuur en functie van het rechtsbestel. Nadruk wordt gelegd op onderdelen die een raakvlak
hebben met het belastingrecht.
De volgende onderwerpen komen aan de orde:
1. inleiding;
2. rechtssubject;
3. overeenkomsten;
4. verbintenissen;
5. zakenrecht;
6. procesrecht;
7. ondernemingsrecht.
e. Belastingrecht
Doel:
Het op een zodanig peil brengen van de kennis omtrent de regelgeving t.a.v. de verschillende belastingmiddelen, dat op verantwoorde
wijze kan worden opgetreden bij heffing, inning dan wel controle.
Bijzondere nadruk valt op de winstsfeer.
Indeling:
1. inleiding tot de belastingheffing;
2. inleiding directe belastingen;
3. opbrengst van onderneming;
4. Loonbelasting/premie AOV/AWW;
5. winstbelasting (on-shore);
6. opbrengst van roerend kapitaal;
7. inleiding internationaal belastingrecht;
8. winstbelasting (off-shore);
9. diverse onderwerpen inkomsten belasting;
10. overige landsverordeningen;
11. invorderingsrecht;
12. capita selecta.
f. Boekhouden
Doel:
Het bijbrengen van inzicht in boekhoudingen gevoerd door kleine en middelgrote ondernemingen en door beoefenaars van vrije
beroepen. Tevens is opgenomen een aantal onderwerpen uit handelsrekenen en Handelskennis.
Dit vak wordt als volgt behandeld:
1. methodiek van het enkelboekhouden;
2. methodiek van het dubbelboekhouden;
3. handelsrekenen/bedrijfscalculatie;
4. boekhouding industriële ondernemingen;
5. boekhouding van diverse typen van ondernemingen;
6. boeken en obligo’s;
7. bijzondere boekingen/technieken.
g. Voortgezet boekhouden
Doel:
Het kennis laten maken met basis begrippen uit de statistiek en de financiële rekenkunde. Daarnaast het behandelen van enige
onderwerpen uit het boekhouden die nauw verbonden zijn aan de bedrijfseconomie, alsmede het geven van enig inzicht in het
geautomatiseerd administreren.
Indeling:
h. Economie
Doel:
Het bijbrengen van kennis van belangrijke economische begrippen en het verschaffen van inzicht in het economische gebeuren.
Nadruk lig op bedrijfseconomische aspecten, de algemene economie komst slechts zijdeling aan de orde.
Indeling:
1. inleiding macro- en micro-economie;
2. inleiding bedrijfseconomie;
3. financiëring;
4. organisate & planning.
i. Controletechniek
Doel:
De cursisten te leren hoe een boekhouding kan worden gecontroleerd. De controle is hierbij gericht op het uitbrengen van een
advies m.b.t. de aanvaardbaarheid van belastingsaangiften.
De volgende onderdelen zullen worden behandeld:
1. inleiding controletechniek;
2. inleiding administratieve organisatie;
3. verbandscontroles;
4. goederenbeweging;
5. geldbeweging;
6. vorderingen- en schuldenbeweging;
7. vermogensvergelijk/kasopstelling;
8. cijferbeoordeling;
9. proces van aanslagregeling;
10. algemene aanpak boekenonderzoek;
11. controle van handelsbedrijven;
12. controle van industriële bedrijven;
13. controle van dienstverlenende bedrijven;
14. techniek van de automatisering;
15. controle van geautomatiseerde administraties.
j. Sociale vaardigheden
Doel:
Het leren omgaan met mensen in een van nature vaak vijandige sfeer, zonder de gestelde doelen van het oog te verliezen.
In dit kader komen o.m. aan de orde:
EXAMENREGLEMENT als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 13de mei
1992, P.B1992, no. 66 (Landsbesluit controleurscursus).
Artikel 1
Waarna hierna esproken wordt over ‘examen’ wordt daaronder mede verstaand ‘tentamen’
Artikel 2
1. Voor het betreden van het examenlokaal tekent de kandidaat een door de examencommissie gewaarmerkte presentielijst, onder
overlegging van een geldig legitimatiebewijs.
2. Een kandidaat die te laat komt op een schriftelijk examen mag uiterlijk tot een half uur na aanvang van het schriftelijk examen
tot het examenlokaal worden toegelaten. Hij levert zijn werk in op hetzelfde tijdstip dat voor de andere kandidaten geldt.
3. Een kandidaat die te laat komt op een mondeling examen wordt in principe niet tot dat examen toegelaten.
Artikel 3
1. Het schriftelijke werk door alle kandidaten die deelnemen aan eenzelfde examen gelijktijdig gemaakt.
2. Het schriftelijke werk wordt gemaakt op gewaarmerkt papier, verstrekt door of vanwege de voorzitter van de examencommissie;
daarbij is het gebruik van andere dan de door de examencommissie toegestane hulpmiddelen verboden
3. De kandidaat plaatst zijn naam op het papier.
4. Omtrent de opgaven worden geen mededelingen of inlichtingen aan de kandidaten verstrekt, tenzij de voorzitter van de examencommissie
daartoe machtiging heeft verleend.
5. Gedurende het examen is het de kandidaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van degenen die toezicht houdt uit het examenlokaal
te verwijderen.
6. De kandidaat levert zijn werk tegen kwijting bij de toezichthouder in. Aan het einde van de zitting controleert de toezichthouder
of alle kandidaten het gemaakt werk hebben ingeleverd.
7. Degene die zich aan enig bedrog bij het examen schuldig maakt, wordt door de voorzitter van de examencommissie de verdere
deelneming aan het examen ontzegd.
Artikel 4
1. De secretaris van de examencommissie stelt zo spoedig mogelijk het door de kandidaten gemaakte schriftelijke werk met een
exemplaar van de opgaven en van de standaarduitwerking aan de examinator ter hand.
2. De examinator kijkt het werk zo spoedig mogelijk na, wijst er de onvolkomenheden in aan en geeft het met de standaarduitwerking
en zijn beoordeling en voorzien van een toelichting die voor een juiste waardering van belang is, aan de gecommitteerde, die
het werk zo spoedig mogelijk beoordeelt.
3. De examinator vermeldt de door hem toegekende cijfers niet op het werk zelf, doch op een afzonderlijk vel papier, dat bij
het werk gevoegd wordt.
4. Indien voor een vak twee of mee examinatoren optreden (voor zover van toepassing de gecommitteerde daaronder begrepen), bepalen
zij in onderling overleg de in het tweede lid bedoelde cijfers. Kunnen zij niet tot overeenstemming komen dan wordt als cijfer
aangehouden het rekenkundig gemiddelde van het door ieder van hen toegekende cijfer.
Artikel 5
1. Bij het mondelinge examen worden de kandidaten afzonderlijk ondervraagd door de examinator in aanwezigheid van de aangewezen
gecommitteerde. Ook de gecommitteerde mag vragen stellen.
2. Voor mondelinge examens is artikel 3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6
1. Indien voor een vak zowel een mondeling als een schriftelijk examen wordt afgenomen stellen de examinator(en) en de gecommitteerde
in onderling overleg het examencijfer vast, volgens de regels zoals hierna opgenomen.
Indien voor het vak geen verplicht tentamens zijn voorschreven is het aldus bepaalde examencijfer tevens eindcijfer.
2. Bij de bepaling van het examencijfer respectievelijk eindcijfer passen de examinator(en) en de gecommitteerde de volgende
waarderingsregels toe:
– voor de vakken Algemene vorming, Nederlandse taal en Correspondentie en rapportage geldt als eindcijfer het bij het schriftelijke
examen toegekende examencijfer.
– voor het vak Privaatrecht wordt het eindcijfer bepaald op het gemiddelde van de bij het schriftelijke en mondelinge examen
toegekende examencijfers.
– voor het vak Belastingrecht wordt het examencijfer bepaald op het gemiddelde van het schriftelijke en het mondelinge examen.
Het eindcijfer wordt bepaald door het examencijfer en dat van het tentamen Loonbelasting en dat van het tentamen Invorderingsrecht
te wegen in de verhouding 4:2:1.
– voor het vak Boekhouden wordt het examencijfer als volgt bepaald; de som van eenmaal het tentamencijfer Enkel boekhouden,
tweemaal het tentamencijfer Handelsrekenen/Bedrijfscalculatie en driemaal het examencijfer wordt gedeeld door zes.
– voor het vak Voortgezet Boekhouden wordt het eindcijfer bepaald op het rekenkundig gemiddelde van de cijfers toegekend bij
tentamen en examen.
– voor het vak Economie wordt het eindcijfer als volgt bepaald; de som van driemaal het cijfer voor Algemene economie, driemaal
het cijfer voor bedrijfseconomie en tweemaal het cijfer voor organisatiekunde, wordt gedeeld door acht.
– voor het vak controletechniek wordt het examencijfer bepaald op het gemiddelde van het schriftelijk en het mondelinge examen.
Het eindcijfer wordt bepaald door het examencijfer en het bij het tentamen behaalde cijfer te wegen in de verhouding 3:1.
3. Tot de bepaling van het eindcijfer vindt afronding plaats tot op een decimaal nauwkeurig; bij de bepaling van het eindcijfer
vindt afronding op de cijfers 1 t/m 10 plaats waarbij het decimaal 0,5 en hoger leidt tot een afronding naar boven.
Aan de cijfers 1 t/m 10 is de volgde betekenis te hechten:
10. | Uitmuntend | 5. | bijna voldoende |
9. | zeer goed | 4. | onvoldoende |
8. | goed | 3. | zeer onvoldoende |
7. | ruim voldoende | 2. | slecht |
6. | voldoende | 1. | zeer slecht |
4. Komen de examinator en de gecommitteerden niet tot overeenstemming dan wordt het cijfer voor het schriftelijke danwel mondelinge
examen bepaald op rekenkundig gemiddelde van het door de examinator en het door de gecommitteerde voorgestelde cijfer.
5. De examinator vult de examencijfers in op een lijst van cijfers. De examinator en de gecommitteerde ondertekenen de lijst.
De examinator levert de lijst tegelijk met de uitwerkingen van de schriftelijke examens, het exemplaar van de opgaven en de
standaarduitwerking terstond daarna in bij de secretaris van de examencommissie.
Deze vergewist zich ervan dat de lijst deugdelijk is ondertekend. De secretaris van de examencommissie draagt zorg voor de
bewaring van de examenuitwerkingen. Na afloop van de laatste vergadering van de examencommissie stelt de secretaris de uitwerkingen
ter archivering aan de cursusleider ter hand. De uitwerkingen worden minimaal gedurende een jaar bewaard.
6. De cijfers voor de mondeling en schriftelijke examens en het eindcijfer worden op een door of namens de voorzitter van de
examencommissie belegde vergadering officieel vastgesteld en zo spoedig mogelijk aan de kandidaten meegedeeld.
7. Kandidaten hebben het recht in aanwezigheid van de examinator de door hen gemaakte uitwerkingen in te zien.
Een daartoe strekkend verzoek dient schriftelijk ingediend te worden bij de secretaris van de examencommissie.
Artikel 7
Voor de verschillende examenonderdelen geldt de volgende tijdsduur:
| Schriftelijk | Mondeling |
---|
Algemene vorming | 2 uur | – |
---|
Nederlandse taal | 2 uur | – |
---|
Correspondentie en rapportage | 2 uur | – |
---|
Privaatrecht | 2 uur | 20 min |
---|
Belastingrecht | 5 uur | 40 min |
---|
Boekhouden | 3 uur | – |
---|
Voortgezet boekhouden | 3 uur | – |
---|
Economie | 2 uur | – |
---|
Controletechniek | 5 uur | 40 min |
---|
Artikel 8
Geslaagd is de kandidaat die:
a. een voldoende heeft voor de vakken Belastingrecht en Controletechniek en
b. voor de vakken belastingrecht, boekhouden en Controletechniek in totaal tenminste 18 punten heeft behaald en
c. voor alle negen vakken in totaal tenminste 53 punten heeft behaald en
d. voor niet meer dan drie vakken van de negen een cijfer lager dan een zes heeft behaald.
Artikel 9
1. De cursist die niet tenminste een zes (6) haalt voor een examen, wordt in de gelegenheid gesteld een herexamen af te leggen.
2. Een herexamen wordt binnen zes maanden na de examendatum afgenomen.
3. Het hoogste van de cijfers toegekend bij examen en herexamen, wordt als examencijfer vastgesteld.
Artikel 10
1. Nadat de examencijfers zijn vastgesteld, worden deze door of namens de voorzitter van de examencommissie aan de cursisten
medegedeeld.
2. Aan elke cursist wordt een lijst verstrekt waarop de eindcijfers staan vermeld alsmede de uitslag van het examen.
3. Aan elke geslaagde cursist wordt en getuigschrift uitgereikt.
4. Getuigschriften en eindcijferslijsten worden getekend door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie.
Artikel 11
In die gevallen waarvoor dit reglement geen voorschriften bevat beslist de examencommissie.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 22ste maart 1994 ter uitvoering van artikel 358 van het burgerlijk wetboek
van de Nederlandse Antillen (Landsbesluit gezinsvoogdij-instelling)
Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- a. minister:
de minister van justitie;
- b. instelling:
de in de Nederlandse Antillen gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of stichting, wier statuten of reglementen
de begeleiding van gezinsvoogden en vrij patroons in het bijzonder ten doel stellen, voor zover het bestuur van zodanige vereniging
of stichting schriftelijk een bereidverklaring overeenkomstig artikel 2 van dit landsbesluit heeft afgelegd en deze door de
minister is aanvaard.
Artikel 2
1. In de bereidverklaring bedoeld in artikel 1 wordt opgenomen dat de instelling zich onderwerpt aan de bepalingen van dit landsbesluit,
alsmede aan de bepalingen die ter uitvoering van dit landsbesluit zijn of zullen worden gegeven. De bereidverklaring wordt
voor onbepaalde tijd afgelegd en is vrij van zegel.
2. De bereidverklaring wordt, onder overlegging van de statuten of reglementen, en onder opgave van de samenstelling van het
bestuur van de instelling, ingediend bij de minister.
3. De bereidverklaring, zomede haar aanvaarding, is schriftelijk opzegbaar met inachtneming van een termijn van zes maanden.
Artikel 3
Voor elk eilandgebied wordt door de minister bij voorkeur de bereidverklaring van slechts één instelling aanvaard.
Artikel 4
1. Aanvaarding van de bereidverklaring geschiedt voor onbepaalde tijd.
2. Indien en zolang de instelling niet aan alle wettelijke vereisten voldoet, kan de aanvaarding niet, dan wel voor een bepaalde
tijd geschieden.
3. De beschikking tot aanvaarding vermeldt de naam en de zetel van de instelling, alsmede het eilandgebied waarover de werkzaamheden
van de instelling zich uitstrekt.
4. De minister kan aan de aanvaarding voorwaarden verbinden.
5. De minister kan de aanvaarding bij met redenen omklede beschikking intrekken, indien:
a. de instelling zich niet houdt aan de bepalingen van de bereidverklaring;
b. de instelling de aan de aanvaarding verbonden voorwaarden niet nakomt;
c. de instelling niet meer voldoet aan het bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde;
d. aan de activiteiten van de instelling naar het oordeel van de minister geen behoefte meer bestaat.
Artikel 5
1. De instelling dient zodanig te zijn toegerust dat een doeltreffende uitoefening van haar taak is verzekerd.
2. Zij dient in voldoende mate te beschikken over personeel dat van goed zedelijk gedragmoet zijn, hetgeen dient te blijken uit
een overgelegde verklaring van de procureur-generaal dat tegen indienstneming geen justitiële bezwaren bestaan.
3. Het personeel moet door opleiding, deskundigheid en persoonlijke geschiktheid voldoende bekwaam zijn voor de hem opgedragen
taken.
Artikel 6
De instelling geeft van elke voorgenomen wijziging van haar statuten, stichtingsbrieven of reglementen zo spoedig mogelijk
kennis aan de minister. Insgelijks geeft de instelling kennis aan de minister van wijzigingen in de samenstelling van haar
bestuur en haar personeel.
Artikel 7
1. De instelling legt van elk in behandeling zijnd geval een dossier aan, waarin in elk geval aantekening wordt gehouden van
alle bijzondere voorvallen, de betrokken minderjarige of zijn omgeving betreffende, en waarin bescheiden omtrent de betrokken
minderjarige worden opgeborgen.
2. In het dossier kunnen bescheiden omtrent minderjarigen uit een zelfde gezin worden opgeborgen.
Artikel 8
1. De instelling bevordert dat een voldoend aantal personen in staat en bereid is als gezinsvoogd of als vrij patroon op te treden.
2. Zij houdt een register bij, waarin ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde personen de van belang zijnde gegevens worden
aangetekend.
Artikel 9
1. De instelling draagt zorg voor dagelijkse leiding, raad en bijstand aan personen die als gezinsvoogd of als vrij patroon optreden.
2. Zij maakt daarbij van deskundige hulp gebruik, voor zoveel deze nodig is.
Artikel 10
De instelling ziet toe op en bevordert een doelmatige en geregelde rapportage van de door haar geregistreerde gezinsvoogden
en vrij patroons, en houdt door tussenkomst van het bij haar in dienst zijnde personeel met hun een geregeld contact.
Artikel 11
De instelling brengt jaarlijks vóór 1 april de minister een verslag uit over haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar.
Artikel 12
De instelling voldoet aan verzoeken van de rechter in eerste aanleg een persoon aan te wijzen die voor benoeming tot gezinsvoogd
in aanmerking komt.
Artikel 13
De instelling voldoet aan verzoeken van de rechter in eerste aanleg om advies bij de benoeming van een gezinsvoogd, om inlichtingen
tijdens de duur van de ondertoezichtstelling en bij opheffing of verlenging daarvan en om medewerking bij het uitoefenen van
de leiding van het toezicht.
Artikel 14
1. De vrij patroon is belast met preventieve hulpverlening aan het gezin en de minderjarige om een ondertoezichtstelling te vermijden
en tevens met de begeleiding van het gezin en de minderjarige na opheffing door de rechter in eerste aanleg van de ondertoezichtstelling.
2. De vrij patroon is verantwoording schuldig aan de instelling die hem aanwijst.
3. De instelling verstrekt desgevraagd aan de rechter in eerste aanleg inlichtingen omtrent de begeleiding van in vrij patronaat
genomen minderjarigen en omtrent de resultaten daarvan.
Artikel 15
1. De instelling draagt zorg voor een nauwkeurige, gespecificeerde financiële administratie.
2. Bij landsbesluit kunnen regels omtrent de inrichting van de administratie worden gegeven.
3. De instelling draagt de contrôle over de administratie en over de financiële jaarstukken op aan een registeraccountant.
4. De minister kan de administratie te allen tijde doen nazien.
Artikel 16
1. De minister kan aan een instelling, wiens bereidverklaring op de voet van artikel 4 is aanvaard, op verzoek een jaarlijkse
financiële bijdrage ter tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van de uitoefening van haar taak toekennen.
2. De instelling legt bij haar verzoekschrift over een begroting van de te verwachten baten en lasten, alsmede een accountantsrapport,
bevattende een overzicht van de financiële resultaten van het afgelopen kalenderjaar en een balans naar de vermogenstoestand
op de laatste dag van dat kalenderjaar, voorzien van de nodige toelichtingen en specificaties.
3. Het verzoekschrift wordt jaarlijks voor 1 maart door tussenkomst van de Directeur van het Departement van Financiën ingediend
bij de minister.
4. De Directeur van het Departement van Financiën doet het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken, vergezeld van zijn
advies, toekomen aan de minister.
5. Ter beoordeling van het verzoek is de instelling verplicht alle door of namens de minister verlangde inlichtingen te verstrekken.
Artikel 17
1. In afwachting van het definitief vast te stellen bedrag dat de instelling zal kunnen worden toegekend, kan de minister de
Directeur van het Departement van Financiën machtigen om bij wijze van voorschot een door hem goed te keuren bedrag betaalbaar
te stellen aan de instelling.
2. Het voorschot wordt uitgekeerd in vier gelijke termijnen, elk vervallende op de eerste werkdag van elk kalenderkwartaal.
Artikel 18
1. De besteding van de bij wijze van voorschot uitgekeerde bedragen zal ten minste éénmaal per kalenderjaar door de Landsaccountantsdienst
worden gecontroleerd.
2. De definitief aan de instelling toe te kennen financiële bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van het door de Landsaccountantsdienst
naar aanleiding van het in het eerste lid bedoelde contrôle uit te brengen rapport.
3. Na definitieve vaststelling van het bedrag aan financiële bijdrage, wordt dit, onder aftrek van de reeds bij wijze van voorschot
uitgekeerde bedragen, aan de instelling uitgekeerd. Ingeval de reeds bij wijze van voorschot uitgekeerde bedragen de definitief
vastgestelde bijdrage overschrijdt, is de instelling verplicht het aldus teveel ontvangene terug te storten in Lands kas.
Artikel 19
1. Het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit landsbesluit bepaalde berust bij de minister.
2. De instelling is verplicht contrôle vanwege de minister op de naleving van het bij of krachtens dit landsbesluit bepaalde
toe te laten. De instelling verstrekt in het bijzonder alle door of namens de minister verlangde inlichtingen.
Artikel 20
Artikel 15 van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 16de september 1970, ter uitvoering van artikel 789,
derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen, P.B.1970, no.110, zoals gewijzigd,
vervalt.
Artikel 21
Dit landsbesluit, dat kan worden aangehaald als ‘Landsbesluit gezinsvoogdij-instelling’, treedt in werking met ingang van
de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst is.
LANDSVERORDENING van de 15de maart 2001 houdende berekening van termijnen in verband met de zaterdag, de zondag en algemeen
erkende feestdagen.
ARTIKEL I
Artikel 1
1. Een in een landsverordening gestelde termijn die eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, wordt verlengd
tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
2. Het eerste lid geldt niet voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of gebeurtenis.
Artikel 2
Een in een landsverordening gestelde termijn van ten minste drie dagen wordt, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste
twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn.
Artikel 3
1. Algemeen erkende feestdagen in de zin van deze landsverordening zijn:
a. de Nieuwjaarsdag;
b. de datum vallende na de, in ieder eilandgebied afzonderlijk, gehouden Carnavalsoptocht;
c. de Goede Vrijdag;
d. de Christelijke tweede Paasdag;
e. de Hemelvaartsdag;
f. de dag waarop de verjaardag van de Koning officieel wordt gevierd;
g. de dag van de arbeid (1 mei) of de dag waarop de dag van de arbeid officieel wordt gevierd;
h. de datum 21 oktober (‘Dia di Antia’);
i. de eerste en tweede Kerstdag;
j. de datum 6 september voor wat betreft het eilandgebied Bonaire, de datum 2 juli voor wat betreft het eilandgebied Curaçao,
de datum 11 november voor wat betreft het eilandgebied Sint Maarten, de datum 16 november voor wat betreft het eilandgebied
Sint Eustatius en de eerste vrijdag in de maand december voor wat betreft het eilandgebied Saba.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen bepaalde dagen voor de toepassing van deze landsverordening met de
in het eerste lid genoemde worden gelijkgesteld.
Artikel 4
Deze landsverordening geldt niet voor termijnen:
a. omschreven in uren, in meer dan 90 dagen, in meer dan twaalf weken, in meer dan drie maanden, of in een of meer jaren;
b. betreffende de bekendmaking, inwerkingtreding of buitenwerkingtreding van wettelijke voorschriften;
c. van vrijheidsbeneming.
Artikel 5
Op in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gestelde termijnen zijn de artikelen 1 tot en met 4 van overeenkomstige
toepassing, tenzij bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, anders is bepaald.
Artikel 6
Deze landsverordening wordt aangehaald als: Algemene termijnenlandsverordening.
ARTIKEL II
1. Deze landsverordening treedt in werking met ingang van 15 maart 2001, maar alleen voor de termijnen gesteld in of krachtens
het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen. Voor Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek werkt
deze landsverordening terug tot en met 15 januari 2001 en voor de Boeken 3, 5, 6, 7 en 8 van het Burgerlijk Wetboek tot en
met 1 januari 2001.
2. Voor het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Faillissementsbesluit 1931 treedt deze landsverordening in
werking met ingang van de dag waarop het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onderscheidenlijk de aanpassing van
het Faillissementsbesluit 1931 aan het nieuwe Burgerlijke Wetboek, in werking treedt.
3. Voor het overige wordt de inwerkingtreding bij landsverordening geregeld.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 24ste april 1998 houdende de toelating van het Vrijwilligerskorps Nederlandse
Antillen als weerkorps in de zin van de Landsverordening op de weerkorpsen 1997 (P.B. 1997, No. 335) (Landsbesluit VKNA)
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- a. stichting:
de stichting, bedoeld in artikel 2, derde lid;
- b. bevoegd gezag:
het gezag waaronder het Vrijwilligerskorps Nederlandse Antillen bij een operationeel optreden is gesteld;
- c. korpscommandant:
de korpscommandant, bedoeld in artikel 5;
- d. VKNA:
Het Vrijwilligerskorps Nederlandse Antillen.
Artikel 2.
1. Het VKNA wordt toegelaten als weerkorps in de zin van artikel 1, onderdeel c, van de Landsverordening op de weerkorpsen 1997.
2. Het VKNA heeft ten doel het bevoegd gezag bij te staan in de handhaving van de openbare orde en rust en de in- of uitwendige
veiligheid, dan wel in de hulpverlening bij rampen.
3. Het VKNA wordt ondersteund door de Stichting Vrijwilligerskorps Nederlandse Antillen die belast is met het beheer over de
door het VKNA ontvangen financiële en materiële middelen. Het bestuur van de stichting bestaat uit andere dan de in artikel
5, eerste lid, genoemde personen.
4. Ten behoeve van het VKNA worden goedgekeurd:
a. de oprichtingsakte alsmede de statuten van de stichting;
b. het Korpsreglement;
c. het Reglement inwendige dienst;
d. het Reglement korpstucht;
e. het Korpsvoorschrift bewapening, kleding en uitrusting;
f. het Korpsvoorschrift opleidingen;
g. het Korpsvoorschrift extern optreden.
5. Wijziging van de in het vierde lid genoemde documenten behoeft goedkeuring bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
6. Het VKNA kan worden georganiseerd in eilandelijke afdelingen. Tot de oprichting van een afdeling in enig eilandgebied wordt
niet overgegaan dan nadat de betrokken gezaghebber daarmee heeft ingestemd.
Artikel 3.
Ten aanzien van de bewapening, kleding en uitrusting alsmede de opslag daarvan zijn de voorschriften van de krijgsmacht zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.
Artikel 5.
1. Het VKNA is samengesteld uit de korpscommandant, officieren, onderofficieren en manschappen.
2. De benoeming, schorsing en ontslag van de korpscommandant geschieden door de Gouverneur op de voordracht van de minister,
na overleg met de regionaal bevelhebber.
3. De benoeming, bevordering, schorsing en ontslag van officieren geschieden door de Gouverneur op de voordracht van de korpscommandant
door tussenkomst van de minister.
4. De benoeming, bevordering, schorsing en ontslag van onderofficieren en manschappen geschieden door de minister op de voordracht
van de korpscommandant.
5. Benoeming als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid geschiedt niet dan nadat een antecedentenonderzoek ten aanzien
van de betrokken persoon heeft plaatsgevonden.
6. Gronden voor schorsing in afwachting van ontslag, alsmede voor ontslag worden neergelegd in het Korpsreglement.
7. Gronden voor schorsing, met uitzondering van die in afwachting van ontslag, worden neergelegd in het Reglement op de korpstucht.
Artikel 6.
1. De korpscommandant is, met inachtneming van artikel 7, verantwoordelijk voor de operationele inzet van het VKNA.
2. Het operationeel beheer van het VKNA is opgedragen aan de korpscommandant. Het bestuur van de stichting is bevoegd terzake
te adviseren.
Artikel 7.
1. Het VKNA is verplicht zich onder alle omstandigheden te gedragen overeenkomstig de richtlijnen van de minister dan wel van
het bevoegd gezag.
2. Indien noodzakelijk, plegen de minister en het bevoegd gezag overleg omtrent de inzet.
3. De doelstelling van het optreden van het VKNA, alsmede de noodzakelijke uitrusting en bewapening, wordt per geval vastgesteld
door het bevoegd gezag.
4. Het bevoegd gezag stelt, indien gewenst, in aanvulling op dan wel in afwijking van het Korpsvoorschrift extern optreden, een
geweldsinstructie vast.
Artikel 8.
1. De stichting legt jaarlijks, uiterlijk zes maanden voor het begin van elk boekjaar, een begroting van inkomsten en uitgaven
aan de minister ter goedkeuring voor.
2. Het boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar, met uitzondering van het eerste jaar in welk geval het
boekjaar loopt vanaf de datum waarop dit landsbesluit in werking treedt tot en met 31 december van het daarop volgende jaar.
3. Jaarlijks wordt, uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, de rekening en verantwoording, vergezeld van een
verslag van de korpscommandant en het bestuur van de stichting aan de minister aangeboden.
Artikel 9.
Het Landsbesluit weerkorpsen (P.B. 1965, no. 84) wordt ingetrokken.
Artikel 10.
Het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 18de februari 1966 ter uitvoering van artikel 1, derde lid, van de
Landsverordening Weerkorpsen (P.B. 1965, no. 22) (P.B. 1966, no. 53) wordt ingetrokken.
Artikel 11.
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de Landsverordening op de weerkorpsen 1997 in werking treedt.
Artikel 12.
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit VKNA.
LANDSBESLUIT SCHOLEN V.W.O., H.A.V.O., V.S.B.O. (P.B. 1985, NO. 155)
Zoals gewijzigd bij :P.B. 1997, no. 215, P.B. 2008, no. 52, P.B. 2008, no. 53, P.B. 2000, no. 54, P.B. 2009, no. 11
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen van de 25ste november 1985 terinvoering van artikelen 11, 21 en 29 van de Landsverordening
voortgezetonderwijs (P.B. 1979, no. 29).
IN NAAM VAN DE KONINGIN!
De Gouverneur van de Nederlandse Antillen,
In overweging genomen hebbende:
dat voorschriften moeten worden vastgesteld ter uitvoering van de artikelen 11,21 en 29 van de Landsverordening voortgezet
onderwijs (P.B. 1979, no. 29):
Heeft, de Raad van Advies gehoord, besloten:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1
Dit besluit verstaat onder:
- minister:
de minister van onderwijs;
de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie; de ingevolge artikel 2 van de Landsverordening voortgezet
onderwijs met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie;
- school:
een school voor v.w.o., h.a.v.o. of v.s.b.o. of een combinatie van twee of meer van deze schooltypen;
bevoegd gezag: voor wat betreft::
artikel l gewijzigd bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53) en bij Lb ham van de 4de februari 2009, (P.B 2009, no. 11)
Hoofdstuk I Toelating; voorwaardelijke bevordering; verwijdering
Artikel 2
1. Het bevoegd gezag beslist over de toelating en stelt daartoe een toelatingscommissie in, bestaande uit de rector of directeur,
of een door deze aan te wijzen persoon, en ten minste twee leraren van de school. Van de toelatingscommissie kunnen tevens
lid zijn hoofden en onderwijzers van scholen voor funderend onderwijs.
2. Het bevoegd gezag kiest uit één van de volgende drie mogelijkheden met betrekking tot de relatie bevoegd gezag – toelatingscommissie:
a. de toelatingscommissie heeft een adviserende taak met betrekking tot de toelating. Het bevoegd gezag neemt beslissingen voor
de toelating aan de hand van de uitgebrachte adviezen, of
b. de toelatingscommissie beslist in eerste instantie. Tegen deze beslissing isberoep mogelijk bij het bevoegd gezag, of
c. het bevoegd gezag laat het nemen van beslissingen in eerste en in laatste instantie over aan de toelatingscommissie.
3. Het bevoegd gezag geeft een schriftelijke regeling van de bevoegdheden en de werkzaamheden van de toelatingscommissie.
4. Indien het bevoegd gezag twee of meer scholen voor voortgezet onderwijs beheert, kan het voor alle of voor een aantal van
deze scholen een gemeenschappelijke toelatingscommissie instellen. Een gemeenschappelijke toelatingscommissie kan ook worden
ingesteld door meer dan één bevoegd gezag. In deze gevallen behoeven niet alle rectoren of directeuren, of door deze aan te
wijzen personen, van die scholen, noch leraren van elke school daarin zitting te hebben. Het tweede en derde lid van dit artikel
zijn hier van overeenkomstige toepassing.
artikel 2, lid l, gewijzigd bij Lb ham van de 4de februari 2009, (P.B. 2009, no. 11)
Artikel 3
1. Tot het eerste leerjaar van een school kan als leerling slechts worden toegelaten hij die het achtste leerjaar van een school
voor funderend onderwijs heeft doorlopen.
2. De toelating tot een leerjaar kan niet voorwaardelijk geschieden.
3. In bijzondere gevallen kan in overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie worden afgeweken
van het tweede lid.
4. In afwijking van het eerste lid kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel lic van de Landsverordening voortgezet onderwijs,
als leerling tot het eerste leerjaar van de afdeling voor arbeidsgericht onderwijs aan een school voor v.s.b.o. worden toegelaten,
hij die ten minste acht jaren funderend onderwijs heeft gevolgd.
Artikel 3, lid 3 opnieuw vastgesteld en lid 4 vastgesteld bij Lb ham van de 23ste juni 2008 (P.B. 2008, no. 53; lid l en
lid 4 gewijzigd bij Lb ham van de 4de februari 2009, (P.B. 2009, no. 11)
Artikel 4
1. De beslissing over de toelating van een leerling tot het eerste leerjaar aan een school voor h.a.v.o. dan we! een school voor
v.w.o. is gebaseerd op het rapport, bedoeld in artikel 21 van de Landsverordening funderend onderwijs.
2. De beslissing over de toelating van een leerling tot het eerste leerjaar aan een school voor h.a.v.o. dan wel een school voor
v.w.o. kan mede gebaseerd zijn op het resultaat van een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het volgen van het onderwijs
aan deze scholen.
3. Het in het tweede lid bedoelde onderzoek vindt plaats in het laatste leerjaar aan de school voor funderend onderwijs in de
vorm van een onderzoek naar de kennis, inzicht, attitudes en vaardigheden van de leerling.
4. Een leerling die wordt toegelaten tot het eerste leerjaar van een school voor v.s.b.o. volgt onderwijs in een van de in artikel
11 van de Landsverordening voortgezet onderwijs genoemde leerwegen, tenzij hij redelijkerwijs niet mag worden geacht het onderwijs
in één van die leerwegen met een diploma te kunnen afronden, in welk geval de leerling, met inachtneming van artikel 11c van
de voornoemde landsverordening, wordt geplaatst op een afdeling voor arbeidsgericht onderwijs.
Artikel 4 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53) lid l en lid 4 gewijzigd bij Lb ham van de 4de februari 2009, (P.B. 2009, no. 11)
Artikel 5
1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt voorbereid en uitgevoerd door een daartoe per eilandgebied in te stellen
commissie die de opgaven en normen vaststelt.
2. De voorzitter en de overige leden van de in het eerste lid bedoelde commissie worden jaarlijks vóór 1 november door
het bestuurscollege van het desbetreffende eilandgebied benoemd.
3. Het bestuurscollege van het desbetreffende eilandgebied stelt jaarlijks vóór november de datum vast waarop het onderzoek bedoeld
in artikel 4, tweede lid, zal plaatsvinden.
artikel 5 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Artikel 6
1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 4, tweede lid, geschiedt door middel van opgaven die betrekking hebben op de leerstof van
het funderend onderwijs voor zover de leerling deze geacht rnag worden te beheersen op het moment van het onderzoek.
2. De resultaten van het onderzoek worden ter beschikking gesteld van de ouders en de toelatingscommissie, bedoeld in artikel
2. Bij de resultaten van het onderzoek wordt voor iedere leerling aangegeven of hij geschikt is voor het volgen van onderwijs
aan een school voor h.a.v.o. dan wel aan een school voor v.w.o.
artikel 6 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53) lid l gewijzigd bij Lb ham van de 4de februari 2009, (P.B. 2009, no. 11)
Artikel 7
Vervallen bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Artikel 8
1. Jaarlijks vóór l oktober doet het bevoegd gezag aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie mededeling
van de gekozen toelatingsprocedure tot het eerste leerjaar.
2. Binnen zes maanden na de toelating zendt het bevoegd gezag een verslag betreffende de toegepaste toelatingsmiddelen en van
de daarmede opgedane ervaring aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie,
3. Het bevoegd gezag stelt het hoofd van de school voor funderend onderwijs in kennis van de beslissing omtrent de toelating
en na afloop van het eerste leerjaar, indien het hoofd dit verzoekt, van de studieresultaten van de desbetreffende leerlingen.
artikel 8, lid l opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53). Bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53) is lid 2 vervallen en zijn de leden 3 en 4 vernummerd tot 2 en 3. Bij Lb ham van de 4de februari
2009, (P.B. 2009, no. 11) is lid 3 gewijzigd).
Artikel 9
De leerling die tot het eerste leerjaar van een school is toegelaten, kan zonder nader onderzoek worden toegelaten tot het
eerste leerjaar van een andere school.
artikel 9 gewijzigd bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Artikel 10
1. Indien een leerling, komende van een ander soort school voor voortgezet onderwijs, toelating tot het tweede leerjaar of een
hoger leerjaar vraagt, verzoekt de rector onderscheidenlijk de directeur inlichtingen omtrent de schoolloopbaan, de schoolvorderingen,
de aanleg, de belangstelling en de lichamelijke gesteldheid van de leerling aan de rector onderscheidenlijk de directeur van
de school die de leerling laatstelijk heeft bezocht.
2. Een leerling als bedoeld in het eerste lid wordt geplaatst in het leerjaar, waarin hij het onderwijs volgens de ontvangende
en afleverende school met voldoende resultaat zal kunnen volgen.
3. In afwijking van het tweede lid, wordt een leerling die in het bezit is van een diploma v.s.b.o. in de theoretisch kadergerichte
leerweg en een voldoende heeft behaald voor een vak bedoeld in artikel 20, zesde lid, dan wel van een diploma m.a.v.o. tot
het vierde leerjaar van een school voor h.a.v.o. zonder de overeenstemming, bedoeld in het tweede lid, toegelaten.
4. Indien het verzoek tot toelating, bedoeld in het eerste lid, betreft een leerling komende van een school buiten de Nederlandse
Antillen, dan wordt deze leerling, na overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie, bij toelating
geplaatst in het leerjaar, waarin hij het onderwijs naar verwachting met voldoende resultaat zal kunnen volgen.
artikel 10 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 31ste mei 2000, (P.B. 2000, no. 54). Bij Lb ham van de 28ste juni 2008, (P.B-.
2008, no. 53) is lid l gewijzigd, is lid 3 nieuw ingevoegd en is het oorspronkelijke lid 3 vernummerd tot lid 4.
Artikel 11
Een leerling, komende van een gelijksoortig schooltype, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin hij op de afleverende
school het onderwijs had mogen volgen.
artikel 11 gewijzigd bij Lb ham van de 31ste mei 2000, (P.B. 2000, no. 54)
Artikel 12
1. De toelating tot een leerjaar kan niet voorwaardelijk geschieden.
2. In bijzondere gevallen kan in overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie worden afgeweken
van het eerste lid.
artikel 12 ingevoegd bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Artikel 13
vervallen bij Lb ham van de 31ste mei 2000, (P.B. 2000, no. 54)
Artikel 14
1. Aan het einde van het eerste leerjaar van de basisvorming maakt de directeur onderscheidenlijk de rector over iedere leerling
een voortgangsrapport op, waarin de stand van de vorderingen vermeld wordt ten aanzien van de vakken waarin de leerling gedurende
de basisvorming onderwijs volgt.
2. Aan het einde van het tweede leerjaar van de basisvorming maakt de directeur onderscheidenlijk de rector over iedere leerling
een rapport op, waarin vermeld wordt of de leerling de vakken waarin hij gedurende de basisvorming onderwijs heeft gevolgd,
in voldoende mate beheerst.
3. Indien een leerling aan het einde van het eerste of tweede leerjaar van de basisvorming de vakken waarin hij gedurende het
eerste onderscheidenlijk het tweede jaar onderwijs heeft gevolgd, in onvoldoende mate beheerst, kan de directeur onderscheidenlijk
de rector, na overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie, slechts in bijzondere gevallen
de beslissing nemen de leerling het leerjaar te laten overdoen.
4. Aan het einde van de overige leerjaren, met uitzondering van het eindexamenjaar, maakt de directeur onderscheidenlijk de rector
voor iedere leerling een overgangsrapport op, waarin vermeld wordt of de leerling wel of niet bevorderd is naar het volgende
leerjaar. Voorwaardelijke bevordering is slechts mogelijk aan het einde van het derde leerjaar aan een school voor h.a.v.o.
dan wel aan het einde van het derde en vierde leerjaar aan een school voor v.w.o.
artikel 14 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 31stemei 2000, (P.B. 2000, no. 54) en lid 4 gewijzigd bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Artikel 15
1. Het bevoegd gezag kan onder opgaaf van redenen tot definitieve verwijdering van een leerling overgaan, nadat zijn ouders,
voogden of verzorgers in de gelegenheid zijn gesteld hierover te worden gehoord.Een leerling wordt op grond van onvoldoende
vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.
2. De definitieve verwijdering geschiedt slechts na overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.
3. Het bevoegd gezag stelt de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie en de ouders, voogden of verzorgers
schriftelijk in kennis van een definitieve verwijdering.
artikel l, lid 2 en lid 3 gewijzigd bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Hoofdstuk III Inrichting van het onderwijs
§ 1. De basisvorming
Artikel 16
1. De leerlingen van de eerste twee leerjaren van een school voor v.w.o, h.a.v.o. en v.s.b.o. in de eilandgebieden Bonaire en
Curaçao volgen gedurende die twee jaren onderwijs in de vakken, vermeld in de onderstaande tabel. In elk van de vakken of
in de groepen van vakken volgen zij in die twee jaren tezamen wekelijks ten minste het aantal lessen dat in de tabel is aangegeven:
Vakken | | Aantal lessen per vakof per groep van vakken |
---|
| | 7 |
Nederlandse taal | | 5 |
Engelse taal | | 7 |
Papiamento | | 4 |
Spaanse taal | | 7 |
mens en maatschappij | | 7 |
wiskunde | | 0,5 |
informatiekunde | | 4 |
mens en natuur | | 4 |
techniek | | 3 |
verzorging | } | |
muziek | } | 5 |
drama | } | |
beeldende vorming | | |
lichamelijke opvoeding | | 4 |
begeleidingslessen | | 2 |
2. In afwijking van het eerste lid volgen de leerlingen van een school voor v.w.o., h.a.v.o. of v.s.b.o. in de eilandgebieden
Bonaire en Curaçao waar Papiamento de instructietaal is, wekelijks ten minste 5 lessen in het vak Nederlandse taal.
3. De leerlingen van de eerste twee leerjaren van een school voor v.w.o., h.a.v.o. of v.s.b.o. in de eilandgebieden Saba, Sint
Eustatius en Sint Maarten volgen gedurende die twee jaren onderwijs in de vakken, vermeld in de onderstaande tabel. In elk
van de vakken of in de groepen van vakken volgen zij in die twee jaren tezamen wekelijks ten minste het aantal lessen dat
in de tabel is aangegeven:
Vakken | | Aantal lessen per vak of per groep van vakken |
---|
Nederlandse taal | | 7 |
Engelse taal | | 5 |
Franse taal of Papiamentu | | 7 |
Spaanse taal | | 4 |
mens en maatschappij | | 7 |
wiskunde | | 7 |
informatiekunde | | 0.5 |
mens en natuur | | 4 |
techniek | | 4 |
verzorging | | 3 |
muziek | } | |
drama | } | 5 |
beeldende vorming | } | |
lichamelijke opvoeding | | 4 |
begeleidingslessen | | 2 |
4. In afwijking van het derde lid volgen de leerlingen van een school voor v.w.o., h.a.v.o. of v.s.b.o. in de eilandgebieden
Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten waar de Engelse taal de instructietaal is, wekelijks ten minste 5 lessen in het vak Nederlandse
taal.
5. De leerlingen volgen gedurende de eerste twee leerjaren in alle vakken tezamen 72 wekelijkse lessen, met dien verstande dat
per leerjaar ten minste 33 wekelijkse lessen gevolgd worden.
6. De leerlingen volgen onderwijs in ten minste twee van de vakken muziek, drama en beeldende vorming.
7. Aan scholen waar het bevoegd gezag dit wenst, volgen de leerlingen onderwijs in de Franse of de Duitse taal, met dien verstande
dat het in het vijfde lid genoemde aantal wekelijkse lessen in acht wordt genomen.
artikel 16 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 31ste mei 2000, (P.B. 2000, no. 54) bij Lb ham van de 23ste juni 2008 (P.B. 2008, no. 52) en bijLb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
§ 2. Profielvoorbereidend onderwijs
Artikel 17
1. In het derde leerjaar van een school voor v.w.o. of h.a.v.o. in de eilandgebieden Bonaire en Curacao volgen de leerlingen
onderwijs in de vakken, vermeld in de onderstaande tabel. Zij volgen in dat leerjaar ten minste het aantal wekelijkse lessen
dat in de tabel is aangegeven:
Vakken | Aantal lessen per vak of pergroep van vakken |
---|
Nederlandse taal | 4 |
Engelse taal | 3 |
Papiamentu | 2 |
Spaanse taal | 3 |
algemene sociale wetenschappen | 5 |
wiskunde | 4 |
algemene natuurwetenschappen | 5 |
culturele en artistieke vorming | 2 |
lichamelijke opvoeding | 2 |
stadiekeuzebegeleiding | 1 |
2. Indien het bevoegd gezag dit wenst volgen leerlingen op hun verzoek daarbij 2 of 3 wekelijkse lessen in de Franse of Duitse
taal.
3. In het derde leerjaar van een school voor v.w.o. of h.a.v.o. in de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten volgen
de leerlingen onderwijs in de in onderstaande tabel aangegeven vakken met de daarbij vermelde aantallen wekelijkse lessen:
Vakken | Aantal lessen per vak of pergroep van vakken |
---|
Nederlandse taal | 4 |
Engelse taal | 4 |
één of twee van de talen: | |
Spaanse taal | 3 |
Franse taal | 3 |
Duitse taal | 3 |
algemene sociale wetenschappen | 5 |
wiskunde | 4 |
algemene natuurwetenschappen | 5 |
culturele en artistieke vorming | 2 |
lichamelijke opvoeding | 2 |
studiekeuzebegeleiding | 1 |
4. Het vak Spaanse taal wordt afgesloten met een centrale toets. Indien de toetsmet een voldoende is afgerond, wordt een certificaat,
als bedoeld in artikel l van het Landsbesluit landsexamens, uitgereikt.
5. De leerlingen volgen gedurende het derde leerjaar in alle vakken samen ten minste 33 en ten hoogste 36 wekelijkse lessen.
artikel 17 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
§ 3. Het profielenonderwijs
Artikel 18
1. Voor een leerling van een school voor v.w.o. is de normatieve studielast van de periode van het profielenonderwijs 4800 uren
en bestaat uit::
a. het gemeenschappelijk deel van ten hoogste 1920 uren,
b. het profieldeel van ten minste 1880 uren, en
c. het vrije deel van ten hoogste 1000 uren.
2. Voor een leerling van een school voor h.a.v.o. in de eilandgebieden Bonaire en Curaçao is de normatieve studielast
van de periode van het profielenonderwijs 3200 uren en bestaat uit::
a. het gemeenschappelijk deel van ten hoogste 1480 uren,
b. het profieldeel van ten minste 1040 uren, en
c. het vrije deel van ten hoogste 680 uren.
3. Voor een leerling van een school voor h.a.v.o. in de eilandgebieden Saba, St. Eustatius en St. Maarten is de normatieve studielast
van de periode van het profielenonderwijs 3200 uren en bestaat uit:
a. het gemeenschappelijk deel van ten hoogste 1240 uren,
b. het profieldeel van ten minste 1040 uren, en
c. het vrije deel van ten hoogste 920 uren.
artikel 18 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
Artikel 19
1. Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het v.w.o. in de eilandgebieden Bonaire en Curaçao omvat de volgende vakken,
met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
Nederlandse taal en literatuur | 480 |
Engelse taal en literatuur | 400 |
Papiamentu | 240 |
Spaanse, Franse of Duitse taal | 240 |
algemene natuurwetenschappen | 120 |
algemene sociale wetenschappen | 120 |
culturele en artistieke vorming 1 | 160 |
lichamelijke opvoeding | 160 |
2. Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het v.w.o. in de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten omvat de
volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
Nederlandse taal en literatuur | 480 |
Engelse taal en literatuur | 400 |
Spaanse, Franse of Duitse taal | 480 |
algemene natuurwetenschappen | 120 |
algemene sociale wetenschappen | 120 |
culturele en artistieke vorming 1 | 160 |
lichamelijke opvoeding | 160 |
3. In afwijking van het eerste lid is een leerling die een van de vakken Spaanse taal, Franse taal of Duitse taal volgt in het
profieldeel of in het vrije deel vrijgesteld van het volgen van dat vak in het gemeenschappelijke deel.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid is een leerling, die in het bezit is van het diploma h.a.v.o. vrijgesteld van het
volgen van onderwijs in de vakken algemene natuurwetenschappen, algemene sociale wetenschappen en culturele en artistieke
vorming.
5. Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
wiskunde B | 600 |
natuurkunde | 480 |
scheikunde | 440 |
met dien verstande dat de leerling dit vakkenpakket uitbreidt met een van de navolgende vakken met de daarbij vermelde
normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
|
wiskunde D | 440 |
informatica | 440 |
aardrijkskunde | 440 |
biologie | 480 |
6. Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
wiskunde Al | 520 |
biologie | 480 |
scheikunde | 440 |
met dien verstande dat de leerling dit vakkenpakket uitbreidt met een van de navolgende vakken met de daarbij vermelde
normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
|
wiskunde D | 440 |
informatica | 440 |
aardrijkskunde | 440 |
natuurkunde | 480 |
7. Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
economie | 480 |
wiskunde A | 520 |
met dien verstande dat de leerling dit vakkenpakket uitbreidt met twee van de navolgende vakken met de daarbij vermelde
normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
|
geschiedenis | 440 |
aardrijkskunde | 440 |
informatica | 440 |
management en organisatie | 440 |
Spaanse, Franse of Duitse taal en literatuur | 480 |
8. Het profïeldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
wiskunde C | 480 |
geschiedenis | 480 |
een kunstvak (beeldende vorming, muziek, dans of drama) of Spaanse, Franse of Duitse taal en literatuur | 480 |
met dien verstande dat de leerling dit vakkenpakket uitbreidt met een van de navolgende vakken met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
|
aardrijkskunde | 440 |
management en organisatie | 440 |
informatica | 440 |
economie | 480 |
9. De leerling volgt tevens onderwijs in ten minste één door de leerling te kiezen vak, genoemd in onderdeel a. Het vrije deel
van elk profiel in het v.w.o. kan omvatten:
a. vakken genoemd in het zesde tot en met negende lid, voor zover nog niet gekozen, met dien verstande dat:
1. van de vakken wiskunde A, wiskunde B en wiskunde C er slechts één deel kan uitmaken van het profiel en dat wiskunde D uitsluitend
kan worden gekozen indien ook wiskunde B deel uitmaakt van het profiel, en
2. van de kunstvakken beeldende vorming, muziek, drama en dans erslechts één deel kan uitmaken van het profiel;
b. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programmaonderdelen.
artikel 19 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
Artikel 19a
1. Het gemeenschappelijke deel van elk profiel in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast,
uitgedrukt in uren:
Nederlandse taal en literatuur | 400 |
Engelse taal en literatuur | 360 |
algemene natuurwetenschappen | 120 |
algemene sociale wetenschappen | 120 |
culturele en artistieke vorming | 120 |
lichamelijke opvoeding | 120 |
2. In afwijking van het eerste lid zijn de leerlingen in de profielen natuur en techniek en natuur en gezondheid vrijgesteld
van het volgen van onderwijs in het vak algemene natuurwetenschappen.
3. In afwijking van het eerste lid omvat elk profiel in de eilandgebieden Bonaire en Curaçao tevens het vak Papiamento met een
studielast van 240 uur.
4. Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
wiskunde B | 360 |
natuurkunde | 400 |
scheikunde | 320 |
5. Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
wiskunde A | 360 |
biologie | 400 |
scheikunde | 320 |
6. Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde
normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
economie | 400 |
wiskunde A | 320 |
met dien verstande dat de leerling dit vakkenpakket uitbreidt met een van de navolgende vakken met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
|
geschiedenis | 320 |
aardrijkskunde | 320 |
informatica | 320 |
management en organisatie | 320 |
Spaanse, Franse of Duitse taal en literatuur | 400 |
7. Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde
normatieve studielast, uitgedrukt in uren:
Spaanse, Franse of Duitse taal en literatuur | 400 |
geschiedenis | 320 |
met dien verstande dat de leerling dit vakkenpakket uitbreidt met een van de navolgende vakken met de daarbij vermelde normatieve
studielast, uitgedrukt in uren:
|
een kunstvak (beeldende vorming, muziek, | 360 |
dans of drama) | |
aardrijkskunde | 320 |
management en organisatie | 320 |
informatica | 320 |
economie | 400 |
8. De leerling volgt tevens onderwijs in ten minste een door de leerling te kiezen vak, genoemd in onderdeel a. Het vrije deel
van elk profiel in het h.a.v.o. kan omvatten:
a. vakken genoemd in het vijfde tot en met achtste lid, voor zover nog niet gekozen, en tevens het vak wiskunde D, met dien verstande
dat:
1. van de vakken wiskunde A en wiskunde B er slechts één deel kan uitmaken van het profiel en dat wiskunde D uitsluitend kan
worden gekozen indien ook wiskunde B deel uitmaakt van het profiel, en
2. van de kunstvakken beeldende vorming, muziek, drama en dans erslechts één deel kan uitmaken van het profiel;
b. het vak algemene natuurwetenschappen;
c. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andereprogrammaonderdelen die alle leerlingen volgen;
d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken, genoemd in artikel 19.
artikel 19a opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
Artikel 19b
1. Door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programmaonderdelen van het vrije deel, bedoeld in de artikelen 19,
negendelid onderdeel b, en 19a, achtste lid onderdeel b, hebben een normatieve studielast van 40 uren of een geheel veelvoud
daarvan. Het bevoegd gezagkan, met toestemming van de met het toezicht daarop belaste instantie, indien de aard van een ander
programmaonderdeel daartoe noodzaakt, de studielastvan dat andere programmaonderdeel in afwijking van de eerste volzin vaststellen
op minder dan 40 uren.
2. Indien het bevoegd gezag bij de vaststelling van vakken en andere programmaonderdelen andere instellingen of deskundige personen
van buiten de school betrekt, kan het onderwijs in die vakken en andere programmaonderdelen, onverminderd de verantwoordelijkheid
van het bevoegd gezag voor het onderwijs aan de school, de met het toezicht daarop belaste instantie gehoord, mede worden
verzorgd door die andere instellingen of deskundige personen.
artikel 19b opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
Artikel 19c
vervallen bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
§ 4. Voorbereidend secundair beroepsonderwijs
Artikel 20
Gedurende het derde en vierde leerjaar volgen de leerlingen van een school voor v.s.b.o. in de eilandgebieden Bonaire en Curaçao
in de praktisch basisgerichte, praktisch kadergerichte en theoretisch kadergerichte leerweg in het gemeenschappelijke deel
onderwijs in de vakken, genoemd in onderstaande tabel. In elk van de vakken volgen zij in het derde en vierde leerjaar tezamen
wekelijks ten minste de in onderstaande tabel voor elke leerweg aangegeven aantallen lessen:
Vakken | aantal lessen per vak |
---|
| theoretisch kadergerichte leerweg | praktisch kadergerichte leerweg | praktisch basisgerichte leerweg |
---|
Papiamento | 8 | 6 | 5 |
Nederlandse taal | 8 | 6 | 5 |
Engelse of Spaanse taal | 7 | 6 | 5 |
mens en maatschappij 1 | 2 | 2 | 2 |
culturele en artistieke vorming | 4 | 4 | 4 |
lichamelijke opvoeding | 4 | 4 | 4 |
2. In afwijking van het eerste lid volgen de leerlingen van een school voor v.s.b.o. in de eilandgebieden Bonaire en Curaçao
waar Papiamento de instructietaal is, in respectievelijk de praktisch basisgerichte, praktisch kadergerichte en theoretisch
kadergerichte leerweg in het gemeenschappelijke deel ten minste respectievelijk 6, 5 en 4 lessen in het vak Nederlandse taal
3. Gedurende het derde en vierde leerjaar volgen de leerlingen van een school voor v.s.b.o. in de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius
en Sint Maarten in de praktisch basisgerichte, praktisch- en theoretisch kadergerichte leerweg in het gemeenschappelijke deel
onderwijs in de vakken, genoemd in onderstaande tabel. In elk van de vakken volgen zij in het derde en vierde leerjaar tezamen
wekelijks ten minste de in onderstaande tabel voor elke leerweg aangegeven aantallen lessen:
vakken | aantal lessen per vak |
---|
| theoretisch kadergerichte leerweg | Praktisch kadergerichte leerweg | Praktisch basisgerichte leerweg |
---|
Engelse taal | 8 | 6 | 5 |
Nederlandse taal | 8 | 6 | 5 |
Franse taal of Spaanse taal | 6 | 5 | 4 |
mens en maatschappij | 12 | 2 | 2 |
culturele en artistieke vorming | 4 | 4 | 4 |
lichamelijke opvoeding | 4 | 4 | 4 |
4. In afwijking van het derde lid volgen de leerlingen van een school voor v.s.b.o. in de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius
en Sint Maarten waar de Engelse taal de instructietaal is, in respectievelijk de praktisch basisgerichte, praktisch kadergerichte
en theoretisch kadergerichte leerweg in het gemeenschappelijke deel ten minste respectievelijk 6, 5 en 4 lessen in het vak
Nederlandse taal.
5. Onverminderd het eerste tot en met het vierde lid volgen de leerlingen van een school voor v.s.b.o in de praktisch basisgerichte,
praktisch kadergerichte en theoretisch kadergerichte leerweg in de sectoren techniek, zorg en welzijn en economie gedurende
het derde en vierde leerjaar tevens onderwijs in de per sector aangegeven vakken of sectorprogramma’s. Ze volgen gedurende
het derde en vierde leerjaar tezamen wekelijks ten minste de per vak of sectorprogramma aangegeven aantallen lessen:
6. De leerlingen van een school voor v.s.b.o in de theoretisch kadergerichte leerweg kunnen op hun verzoek gedurende het derde
en vierde leerjaar tevens onderwijs volgen in ten minste een van de navolgende voor hun sector aangegeven vakken. Ze volgen
gedurende het derde en vierde leerjaar tezamen wekelijks ten minste de per vak aangegeven aantallen lessen:
7. De leerlingen volgen bij het sectorprogramma ecotechniek in afwijking van het vijfde lid, onderdeel a, in het sectordeel het
vak biologie in plaats van het vak wiskunde en volgen in afwijking van het zesde lid, onderdeel a, bij keuze van het vak biologie
het vak wiskunde.
8. De leerlingen van alle leerwegen volgen gedurende het derde en vierde leerjaar in alle vakken tezamen ten minste 64 en ten
hoogste 72 wekelijkse lessen. In geval van een keuzevak als bedoeld in het zesde lid, wordt het maximaal aantal wekelijkse
lessen, genoemd in de eerste volzin, verhoogd met twee wekelijkse lessen.
9. In het derde leerjaar lopen de leerlingen van de praktisch kadergerichte alsmede praktisch basisgerichte leerweg ten minste
één week en ten hoogste vier weken stage.
10. In het vierde leerjaar lopen de leerlingen van de praktisch kadergerichte alsmede praktisch basisgerichte leerweg ten minste
twee weken en ten hoogste zes weken stage.
artikel 20 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53) lid 5 gewijzigd bij Lb ham van de 4 februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
Artikel 20a
1. In afwijking van artikel 20 volgen de leerlingen aan een afdeling arbeidsgericht onderwijs, onderwijs in ten minste de vakken
Papiamento, rekenen/wiskunde, informatica, lichamelijke opvoeding en mens en maatschappij. In afwijking van de eerste volzin
volgen de leerlingen van een school in de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten het vak Engelse taal in plaats
van het vak Papiamento.
2. In afwijking van artikel 20, negende en tiende lid, omvat de stage voor leerlingen aan een afdeling arbeidsgericht onderwijs
ten hoogste de helft van de som van de wekelijkse lessen, met dien verstande dat de stage van leerlingen die jonger zijn dan
16 jaar, ten hoogste vier vijfde deel van de som van de wekelijkse lessen vormt.
artikel 20a ingevoegd bij Lb ham van de 23ste juni 2008 (P.B. 2008, no. 53)
Artikel 20b
1. Het bevoegd gezag van een school kan een leerling in bijzondere gevallen op diens verzoek, of indien de leerling minderjarig
is, op verzoek van diens ouders, voogden of verzorgers:
a. ontheffing verlenen voor één van de vakken van de basisvorming metuitzondering van, voor de eilandgebieden Bonaire en Curagao,
het vak Papiamento dan wel, voor de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius, SintMaarten, het vak Engelse taal. Het bevoegd gezag
bepaalt bij de ontheffingwelk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor het vak waarvoorontheffing is verleend;
b. ontheffing verlenen voor het volgen van onderwijs in het vak lichamelijkeopvoeding, indien de leerling vanwege diens lichamelijke
gesteldheid nietin staat is dit onderwijs te volgen;
c. een aan het niveau van de leerling aangepast programma van het vak Papiamento aanbieden, in het geval dat diens moedertaal
een andere is danhet Papiamento;
d. ontheffing verlenen voor het volgen van onderwijs in een van de talen Spaans, Frans of Duits, genoemd in artikel 19, eerste
en tweede lid, in devolgende gevallen:
1. de leerling heeft een stoornis die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal;
2. de leerling volgt onderwijs in het profiel Natuur en techniek of het profiel Natuur en gezondheid en het onderwijs in de taal
verhindertnaar verwachting een succesvolle afronding van de opleiding.
2. Het bevoegd gezag geeft de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie kennis van de verleende ontheffing,
vermeldt de gronden waarop deze ontheffing berust alsmede welk onderwijs voor de leerling in de plaats komtvoor het vak waarvoor
ontheffing is verleend.
3. Bij de ontheffingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d, sub l, is een medische indicatie vereist. Bij ministeriële
beschikking met algemene werking kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde ontheffingen.
artikel 20b ingevoegd bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
§ 4A. Godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijke vorming
Artikel 21
1. Indien het bevoegd gezag dat wenst, volgen de leerlingen in het eerste tot en met derde leerjaar van een school voor v.w.o.
en h.a.v.o.., en voor alle leerjaren in het v.s.b.o. wekelijks ten hoogste twee lessen godsdienstonderwijs dan wel levensbeschouwelijke
vorming, met dien verstande dat de in de artikelen 16, 17 en 20 genoemde maximum aantallen wekelijkse lessen in acht worden
genomen.
2. Indien het bevoegd gezag dat wenst, kan godsdienstonderwijs dan wel levensbeschouwelijke vorming opgenomen worden in het vrije
deel van het profielenonderwijs aan een school voor v.w.o. dan wel h.a.v.o., met dien verstande dat de maximale studielast
hiervoor respectievelijk 240 en 160 uur bedraagt.
artikel 21 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. ll)
Artikel 22
Vervallen bij Lb ham van de 31ste mei 2000, (P.B. 2000, no. 54)
Artikel 23
Vervallen bij Lb ham van de 31ste mei 2000, (P.B. 2000, no. 54)
§ 5 Duur van de lessen
Artikel 24
1. De duur van de lessen is 45 minuten.
2. In bijzondere gevallen kan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie op verzoek van het bevoegd gezag
afwijking van het eerste lidgoedkeuren.
artikel 24, lid l gewijzigd en lid 2 nieuw ingevoegd bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 52). Lid 2 is gewijzigd bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
§ 6. Keuzevakken
Vervallen bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 52)
Artikel 25
Vervallen bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 52)
§ 7. Splitsing en samenvoeging van klassen en vorming van groepen.
Artikel 26
1. Vorming van klassen en vorming van groepen van leerlingen kan slechts geschieden, voor zover het totale aantal leraarlessen
niet groter wordt dan de uitkomst van de formule 36n+ a + pen het quotiënt van het totale aantal leerlinglessen en het totale
aantal leraarlessen ten minste 18 bedraagt.
2. Onder het totale aantal leerlinglessen wordt verstaan de som van de aantallen lessen die iedere leerling volgens het lesrooster
wekelijks volgt. Onder het totale aantal leraarlessen wordt verstaan de som van de aantallen lessen die iedere leraar volgens
het lesrooster wekelijks geeft.
3. In de formule 36 n + a + p stellen voor:
n: het aantal klassen van de school, te berekenen op de wijze zoals in artikel 27 is aangegeven.
a: het aantal klassen van het eerste en tweede leerjaar, berekend volgens artikel 27
p: voor een school voor v.w.o 32
voor een school voor h.a.v.o. 24
voor een school voor v.s.b.o. 16.
4. Indien het bevoegd gezag de leerlingen niet de keuze biedt uit alle vakken waarin het eindexamen kan worden afgelegd, kan
de minister de waarde van p op een lager aantal vaststellen.
artikel 26 gewijzigd bij Lb ham van de 31stemei 2000, (P.B. 2000, no. 54) en bij Lb ham van de 23stejuni 2008 (P.B. 2008,
no. 52)
Artikel 27
1. Het aantal klassen van een school wordt voor de bepaling van de waarde van n berekend door de som te bepalen van de naar boven
op de naastbijgelegen gehele getallen afgeronde quotiënten die worden verkregen door het aantal leerlingen van elk leerjaar
van die school te delen door 30. In afwijking van de eerste volzin is in geval van arbeidsgericht onderwijs het quotiënt 16.
In bijzondere gevallen kan het bestuurscollege, de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie gehoord, toestemming
verlenen om het van het hierboven bepaalde af te wijken.
2. Er worden klassen en groepen gevormd van ten hoogste 30 leerlingen. In bijzondere gevallen kan de met het uitoefenen van het
toezicht daarop belaste instantie op verzoek van het bevoegd gezag groepen van meer dan 30 leerlingen toestaan.
3. In afwijking van het tweede lid worden aan een afdeling arbeidsgericht onderwijs respectievelijk aan de praktisch kadergerichte
leerweg of praktisch beroepsgerichte leerweg van een school voor v.s.b.o. groepen gevormd van ten hoogste 16 respectievelijk
24 leerlingen.
4. In afwijking van het tweede en derde lid is het toegestaan bij het onderwijs aan scholen voor v.s.b.o. in de sectorprogramma’s
metaal, bouw en motorvoertuigentechniek respectievelijk de sectorprogramma’s instalectro en hospitality klassen of groepen
te vormen van ten hoogste 10 respectievelijk 12 leerlingen, indien de veiligheid van de leerlingen dit vereist.
artikel 27, lid l gewijzigd en leden 2, 3 en 4 opnieuw vastgesteld bij Lb ham van de 23ste juni 2008, (P.B. 2008, no. 53).
Artikel 28
Indien het quotiënt van het totale aantal leerlinglessen en het totale aantal leraarlessen groter is dan 24, wordt het maximaal
toegestane aantal leraarlessen vastgesteld op het naar boven afgerond quotiënt van het totaal aantal leerlinglessen en het
getal 24.
Artikel 29
Bij toepassing van de voorgaande en de volgende artikelen wordt tot grondslag genomen het gemiddeld aantal leerlingen dat
op l juni van het afgelopen schooljaar en op l september van het desbetreffende schooljaar als werkelijk schoolgaand bekend
stond.
artikel 29 gewijzigd bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 52)
Artikel 30
1. Indien twee of meer scholen, genoemd in artikel 26, derde lid, tot een scholengemeenschap zijn verenigd, worden deze scholen
voor de toepassing van de voorgaande artikelen van deze paragraaf als één school aangemerkt, met dien verstande dat:
a. de leerjaren die deze scholen niet gemeenschappelijk hebben, voor de berekening van het aantal klassen worden aangemerkt als
leerjaren van zelfstandige scholen;
b. indien twee of meer van deze scholen behalve eerste leerjaren ook tweede en/of derde leerjaren gemeenschappelijk hebben, de
waarde a wordt vermeerderd met het getal dat gelijk is aan tweemaal het aantal klassen van de gemeenschappelijke tweede en/of
derde leerjaren;
c. de waarde van p gesteld wordt op de som van de getallen, in artikel 26, derde lid, genoemd voor ieder van de scholen die tot
descholengemeenschap behoren.
Artikel 31
1. Artikel 28 blijft buiten toepassing, zolang de school niet alle leerjaren omvat.
2. Indien van een school voor v.w.o. de hoogste drie leerjaren nog niet gevormd zijn, bedraagt de waarde van p 0. Indien van
een zodanige school uitsluitend de laatste twee leerjaren nog niet zijn gevormd, bedraagt de waarde van p 10. Indien van een
zodanige school uitsluitend het laatste leerjaar niet is gevormd, bedraagt de waarde van p 20.
3. Indien van een school voor h.a.v.o. de laatste twee leerjaren nog niet zijn gevormd, bedraagt de waarde van p 0. Indien van
een zodanige school uitsluitend het laatste leerjaar niet is gevormd, bedraagt de waarde van p 15.
4. Indien van een school voor v.s.b.o. de laatste twee leerjaren nog niet zijn gevormd bedraagt de waarde van p 0. Indien van
een school voor v.s.b.o. het hoogste leerjaar nog niet is gevormd, bedraagt de waarde van p 10.
artikel 31, lid 4 opnieuw vastgesteld en lid 5 vervallen bij Lb ham van de 23stejuni 2008, (P.B. 2008, no. 53)
Hoofdstuk IV Slotbepalingen
Artikel 32
1. Dit landsbesluit kan worden aangehaald als ‘Landsbesluit scholen v.w.o., h.av.o., v.s.b.o.’.
2. Het treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn afkondiging en werkt terug tot en met l augustus 1968.
artikel 32 gewijzigd bij Lb ham van de 4de februari 2009 (P.B. 2009, no. 11)
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 23ste juni 2008 ter uitvoering van artikel 32, vijfde lid, van de Landsverordening
voortgezet onderwijs (Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o.)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- a. Minister:
Minister van Onderwijs en Cultuur;
- b. school:
een dagschool, avondschool of dagavondschool voor onderscheidenlijk voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (v.w.o.), hoger
algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.) en voorbereidend secundair beroepsonderwijs (v.s.b.o.);
- c. de met het uitoefenen van hettoezicht daarop belaste instantie:
de ingevolge artikel 2 van de Landsverordening voortgezet onderwijs met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie;
- c. openbare school:
een door een eilandgebied in stand gehouden school;
- d. bijzondere school:
een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechteijke rechtspersoon in stand gehouden school;
- e. bevoegd gezag:
voor wat betreft:
- f. directeur:
de rector of directeur van een school, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs
of diens waarnemer;
- g. adjunct-directeur:
de conrector of adjunct-directeur van een school, als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Landsverordening voortgezet
onderwijs;
- h. kandidaat:
een leerling als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
- i. examinator:
een leraar van wie de leerling onderwijs heeft ontvangen inhet schooljaar waarin de leerling eindexamen aflegt en die het
eindexamen in één of meer vakken afneemt, of diens door de directeur aangewezen plaatsvervanger;
- j. gecommitteerde:
een gecommitteerde als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs;
- k. surveillant:
de directeur of een door hem aangewezen leraar die toezichthoudt tijdens het examen;
- l. eindexamen:
het schoolexamen en het centraal examen in alle vakken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de desbetreffende scholen, tenzij
het tegendeel blijkt;
- m. deeleindexamen:
het schoolexamen en het centraal examen in één of meer vakken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de desbetreffende scholen;
- n. certificaat:
een aan een kandidaat afgegeven bewijs, waarop één of meer vakken vermeld staan, waarvoor een eindcijfer van een 6 of meer
is behaald;
- o. bewijs van kennis:
een bewijs van een, bij een eindexamen, met goed gevolg afgelegd examen in een vak, waarin ten minste een zeven als eindcijfer
is behaald, met dien verstande dat het cijfer van het schoolexamen en, indien van toepassing, van het centraal examen van
dat vak ten minste 6,0 bedraagt;
- p. bewijs van vrijstelling:
een bewijs, als bedoeld in artikel 48.
- q. profielwerkstuk:
een werkstuk, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden die van betekenis zijn in het desbetreffende profiel,
aan de orde komen.
- r. sectorwerkstuk:
een werkstuk waarin een thema uit de sector waarin deleerling het onderwijs volgt, aan de orde komt.
- s. cultureel artistiek werkstuk:
een werkstuk waarin een thema uit het sectorprogramma en een thema uit het vak culturele en artistieke vorming op geïntegreerde
wijze aan de orde komen.
- t. aanvullend examen:
een landsexamen in één vak voor een kandidaat die inhetzelfde schooljaar een eindexamen aflegt;
- u. landsexamencommissie:
een landsexamencommissie, als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs;
- v. examenstof:
de aan de kandidaat te stellen eisen;
- w. Hoofd van het Examenbureau:
degene die leiding geeft aan de uitvoerende dienst binnen het Ministerie van Onderwijs en Cultuur en belast is met de verantwoordelijkheid
voor de constructie en normering van de centrale examens.
Hoofdstuk 2 Het eindexamen
§ 1 Algemeen
Artikel 2
1. Het bevoegd gezag stelt de leerlingen van een school in de gelegenheid ter afsluiting van het desbetreffende onderwijs een
eindexamen af te leggen.
2. Het bevoegd gezag van een avondschool of een dagavondschool stelt de leerlingen in de gelegenheid om eindexamen dan wel deeleindexamen
af te leggen.
3. Het bevoegd gezag kan tot het eindexamen dan wel het deeleindexamen toelaten kandidaten die niet als leerling van de school
zijn ingeschreven.
4. Het bevoegd gezag van een school, als bedoeld in het tweede lid, kan tot het deeleindexamen toelaten kandidaten die niet als
leerling van de school zijn ingeschreven.
5. De leeftijd van de kandidaten moet op 1 april van het jaar waarin het deeleindexamen wordt afgenomen zijn:
a. voor v.s.b.o.-kandidaten 17 jaar of ouder;
b. voor h.a.v.o.-kandidaten 18 jaar of ouder;
c. voor v.w.o.-kandidaten 19 jaar of ouder.
Artikel 3
1. Het eindexamen bestaat voor ieder vak uit een schoolexamen en, voor de vakken of programmaonderdelen genoemd in artikel 17,
tevens uit een centraal examen.
2. Het schoolexamen v.w.o. en h.a.v.o. omvat mede een profielwerkstuk. Het profielwerkstuk heeft betrekking op ten minste twee
vakken dan wel twee deelvakken dan wel een vak en een deelvak van het door de kandidaat gevolgde profiel, genoemd in artikel
19 of 19a van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o. De in de tweede volzin genoemde vakken en deelvakken
behoren tot het desbetreffende profieldeel, met dien verstande dat indien het betreft het profiel cultuur en maatschappij,
tot deze vakken en deelvakken tevens worden gerekend de vakken Papiamentu, Nederlandse taal en Engelse taal uit het gemeenschappelijk
deel van dat profiel.
3. Het schoolexamen v.s.b.o., voor zover het betreft de theoretische kadergerichte leerweg, genoemd in artikel 11 van de Landsverordening
voortgezet onderwijs, omvat mede een sectorwerkstuk. Het sectorwerkstuk heeft betrekking op ten minste twee vakken, twee deelvakken
of een vak en een deelvak. Deze vakken en deelvakken behoren tot het desbetreffende sectordeel.
4. Het schoolexamen v.s.b.o, omvat naast het werkstuk genoemd in het derde lid, bovendien een cultureel artistiek werkstuk.
5. De taal waarin de toetsing van literatuur, het profielwerkstuk, de eventuele presentatie ervan, en het sectorwerkstuk kan
worden opgesteld, is naar keuze van de kandidaat één van de talen die op de school worden aangeboden. Op met redenen omkleed
verzoek van de directeur kan in geval dat het bepaalde in de eerste volzin praktisch niet uitvoerbaar blijkt te zijn, de met
het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie afwijking van de eerste volzin toestaan.
Artikel 4
1. Het eindexamen v.w.o. omvat:
a. de vakken en deelvakken van het gemeenschappelijk deel van elk profiel, genoemd in artikel 19, eerste en tweede lid, van het
Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., met dien verstande dat voor de bepaling van de eindcijfers de onderdelen
literatuur van de talen tezamen als het vak Literatuur van het gemeenschappelijk deel worden aangemerkt, waarbij bij het berekenen
van het gemiddelde het cijfer van het onderdeel literatuur van, voor de eilandgebieden Bonaire en Curaçao, het vak Papiamentu
dan wel, voor de eilandgebieden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten, het vak Engelse taal tweemaal en dat van ieder van de
overige talen eenmaal weegt,
b. de vakken en deelvakken van het profieldeel van een van de profielen, genoemd in artikel 19, derde tot en met vijfde lid,
van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., waaronder tevens begrepen een profielwerkstuk, en
c. vakken, deelvakken en andere programmaonderdelen van het vrije deel van elk profiel, genoemd in artikel 19, zesde lid, van
het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o. met dien verstande dat door het bevoegd gezag vast te stellen vakken
en andere programmaonderdelen onderdeel zijn van het eindexamen uitsluitend voorzover de Minister daarvoor goedkeuring heeft
verleend.
2. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een school voor v.w.o., bij het eindexamen vrijgesteld
van de vakken en deelvakken, waarvoor hij een bewijs van kennis kan overleggen.
3. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een avondschool of dagavondschool bij het eindexamen
vrijgesteld van de deelvakken culturele en artistieke vorming 1 en lichamelijke opvoeding 1 van het gemeenschappelijk deel.
4. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een avondschool of dagavondschool en in het
bezit is van het diploma h.a.v.o., bij het eindexamen vrijgesteld van de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene
natuurwetenschappen, algemene sociale wetenschappen.
Artikel 5
1. Het eindexamen h.a.v.o. omvat:
a. de vakken en deelvakken van het gemeenschappelijk deel van elk profiel, genoemd in artikel 19a, eerste tot en met het vierde
lid, van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o.;
b. de vakken en deelvakken van het profieldeel van een van de profielen, genoemd in artikel 19a, vijfde tot en met zevende lid,
van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., waaronder tevens begrepen een profielwerkstuk, en
c. vakken, deelvakken en andere programmaonderdelen van het vrije deel van elk profiel, genoemd in artikel 19a, achtste lid van
het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o. met dien verstande dat door het bevoegd gezag vast te stellen vakken
en andere programmaonderdelen onderdeel zijn van het eindexamen uitsluitend voorzover de Minister daaraan goedkeuring heeft
verleend.
2. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een school voor h.a.v.o., bij het eindexamen
vrijgesteld van de vakken en deelvakken, waarvoor hij een bewijs van kennis kan overleggen.
3. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een avondschool of dagavondschool, bij het eindexamen
vrijgesteld van de deelvakken culturele en artistieke vorming 1 en lichamelijke opvoeding 1 van het gemeenschappelijk deel.
Artikel 6
1. Het eindexamen v.s.b.o. omvat:
a. de vakken in het gemeenschappelijk deel ingevolge artikel 20, eerste tot en met vierde lid van het Landsbesluit dagscholen
v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., en
b. de twee vakken en het sectorprogramma in het sectordeel ingevolge artikel 20, vijfde lid, van het Landsbesluit dagscholen
v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., en
c. indien gewenst, een vak als bedoeld in artikel 20, zesde lid, van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o.
2. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een school voor v.s.b.o., bij het eindexamen
vrijgesteld van de vakken, deelvakken en sectorprogramma, waarvoor hij een bewijs van kennis kan overleggen.
3. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een avondschool of dagavondschool, vrijgesteld
van de vakken lichamelijke opvoeding en culturele en artistieke vorming van het gemeenschappelijk deel. Tevens is de kandidaat
vrijgesteld van het cultureel artistiek werkstuk.
Artikel 7
1. Bij ministeriële beschikking met algemene werking wordt voor elk onderwijssoort, met uitzondering van het arbeidsgericht onderwijs,
het eindexamenprogramma vastgesteld.
2. In het eindexamenprogramma, bedoeld in het eerste lid, wordt voor alle vakken en deelvakken, met uitzondering van de vakken,
bedoeld in artikelen 19, zesde lid, onderdeel d, en 19a, achtste lid, onderdeel d, en 21 van het Landsbesluit dagscholen v.w.o.,
h.a.v.o., v.s.b.o. en alle sectorprogramma’s, aangegeven:
a. een omschrijving van de examenstof;
b. het deel van de examenstof dat centraal zal worden geëxamineerd,
c. het deel van de examenstof dat tijdens het schoolexamen zal worden geëxamineerd en zonodig de wijze van toetsing;
d. het aantal toetsen van het centraal examen, de wijze van toetsing, hun tijdsduur en, indien van toepassing, de toegestane
hulpmiddelen.
3. De examenprogramma’s voor zover het betreft leerwegen in het v.s.b.o. kunnen voorzien in differentiaties waaruit een leerling
een keuze maakt.
Artikel 8
1. Het deelexamen en eindexamen wordt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag afgenomen door de examencommissie, bedoeld
in het tweede lid.
2. De examencommissie bestaat uit de directeur en de examinatoren van de desbetreffende school. De directeur is voorzitter van
de examencommissie. De directeur wijst één van de personeelsleden van de school aan als secretaris van de examencommissie.
3. De voorzitter draagt zorg voor een goed verloop van het eindexamen.
4. Het centraal examen staat onder toezicht van de gecommitteerden.
§ 2 Het schoolexamen
Artikel 9
1. Van alle vakken, deelvakken en programmaonderdelen, bedoeld in de artikelen 19, 19a en 20 van het Landsbesluit dagscholen
v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., behalve van door het bevoegd gezag vast te stellen vakken die geen onderdeel zijn van het eindexamen,
wordt een schoolexamen afgenomen.
2. Het bevoegd gezag bepaalt het tijdstip waarop het schoolexamen aanvangt. Het schoolexamen wordt tenminste tien dagen vóór
de aanvang van het centraal examen afgesloten.
3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het tweede lid, tweede volzin, een kandidaat die ten gevolg van ziekte of een andere
van zijn wil onafhankelijke omstandigheid het schoolexamen niet heeft kunnen afsluiten voor de aanvang van het eerste tijdvak,
in de gelegenheid stellen het schoolexamen in dat vak af te sluiten na de aanvang van het eerste tijdvak doch vóór het centraal
examen in dat vak.
4. In afwijking van het tweede lid, tweede volzin, geldt voor het h.a.v.o. dan wel v.w.o. dat het schoolexamen voor de vakken
lichamelijke opvoeding, culturele en artistieke vorming 1 en het profielwerkstuk uiterlijk moeten zijn afgesloten op een datum
gelegen na de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen, doch uiterlijk een week voor de aanvang van het tweede
tijdvak. In geval van een afwijking in de zin van de eerste volzin zendt het bevoegd gezag de met het schoolexamen en het
profielwerkstuk behaalde resultaten zo spoedig mogelijk aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.
5. In afwijking van het tweede lid, tweede volzin, geldt voor het v.s.b.o. dat het schoolexamen voor de vakken waarin geen centraal
examen wordt afgelegd en het sectorwerkstuk uiterlijk moeten zijn afgesloten op een datum gelegen na de aanvang van het eerste
tijdvak van het centraal examen, doch uiterlijk een week voor de aanvang van het tweede tijdvak. In geval van een afwijking
in de zin van de eerste volzin zendt het bevoegd gezag de met het schoolexamen en het sectorwerkstuk behaalde resultaten zo
spoedig mogelijk aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.
Artikel 10
1. Het schoolexamen in een vak bestaat uit mondelinge, schriftelijke of praktische toetsen dan wel een combinatie daarvan.
2. Van iedere beoordeling die bij het bepalen van het eindoordeel over een kandidaat meetelt, stelt de examinator de kandidaat
zo spoedig mogelijk in kennis.
Artikel 11
Het schoolexamen bestaat uit een examendossier. Het examendossier is het geheel van de onderdelen van het schoolexamen zoals
gedocumenteerd in een door het bevoegd gezag gekozen vorm.
Artikel 12
1. Het bevoegd gezag stelt een examenreglement vast. Het examenreglement bevat in elk geval informatie over de maatregelen, bedoeld
in artikel 13, en de toepassing daarvan, alsmede regels met betrekking tot de organisatie van het eindexamen, de gang van
zaken tijdens het eindexamen, het herexamen van het schoolexamen. Ten aanzien van het herexamen wordt in elk geval bepaald,
in welke gevallen een herexamen mogelijk is. Ook kan worden bepaald dat tot die gevallen kunnen behoren gevallen dat de kandidaat
door ziekte of als gevolg van een bijzondere, van zijn wil onafhankelijke omstandigheid, niet in staat is geweest aan de desbetreffende
toets deel te nemen.
2. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks vóór 1 augustus een programma van toetsing en afsluiting vast, dat in elk geval betrekking
heeft op het desbetreffende schooljaar. In het programma wordt in elk geval aangegeven welke onderdelen van het examenprogramma
in het schoolexamen worden getoetst, de inhoud van de onderdelen van het schoolexamen, de wijze waarop het schoolexamen plaatsvindt,
de tijdvakken waarbinnen de toetsen van het schoolexamen aanvangen, het herexamen daaronder mede begrepen de wijze van herexamen
van het schoolexamen, alsmede de regels voor de wijze waarop de beoordeling van toetsen en de totstandkoming van cijfers voor
het schoolexamen voor een kandidaat tot stand komt.
3. Het examenreglement en het programma van toetsing en afsluiting worden door de directeur vóór 1 augustus toegezonden aan de
met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie en verstrekt aan de kandidaten.
Artikel 13
1. Indien een kandidaat zich aan het schoolexamen onttrekt of zich aan enige andere onregelmatigheid ten aanzien van het schoolexamen
schuldig maakt, kan, ongeacht hetgeen daaromtrent nader in de regeling wordt bepaald, de voorzitter van de examencommissie,
na overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie:
a. de kandidaat de deelname aan één of meer delen van het schoolexamen ontzeggen;
b. één of meer toetsen van het reeds afgelegde deel van het schoolexamen van de kandidaat ongeldig verklaren;
c. het cijfer 1 voor een toets van het schoolexamen van de kandidaat toekennen.
2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid, wordt niet genomen dan nadat de kandidaat en bij minderjarigheid van de kandidaat
in aanwezigheid van diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is gesteld om zich te verweren.
3. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, houdt ontzegging van deelname aan het centraal examen in.
4. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, houdt in dat de kandidaat op een door de voorzitter van de examencommissie
te bepalen tijdstip in de gelegenheid moet worden gesteld de ongeldig verklaarde toetsen wederom af te leggen.
5. Van een beslissing als bedoeld in het eerste lid, stelt de voorzitter van de examencommissie de kandidaat, en bij minderjarigheid
van de kandidaat ook diens ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat, en de met het uitoefenen van het toezicht daarop
belaste instantie schriftelijk binnen drie dagen in kennis.
6. Na in kennis te zijn gesteld kan de kandidaat tegen een schriftelijke beslissing van de voorzitter van de examencommissie
binnen drie dagen schriftelijk in beroep gaan bij de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.
7. In het geval van het zesde lid stelt de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie een onderzoek in en beslist
binnen twee weken op het beroep. Hij kan de termijn, bedoeld in de vorige volzin, met redenen omkleed verlengen met ten hoogste
twee weken. De met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie deelt zijn beslissing schriftelijk mede aan de
kandidaat en de voorzitter van de examencommissie.
Artikel 14
1. De examinator drukt zijn eindoordeel over kennis, inzicht en vaardigheden van een kandidaat in elk vak uit in een cijfer voor
het schoolexamen.
2. Daartoe wordt gebruikt één van de cijfers 1 tot en met 10, met de daartussen liggende cijfers met een decimaal. In deze schaal
van cijfers komt aan de gehele cijfers 1 tot en met 10 de volgende betekenis toe:
1 = zeer slecht 6 = voldoende
2 = slecht 7 = ruim voldoende
3 = zeer onvoldoende 8 = goed
4 = onvoldoende 9 = zeer goed
5 = bijna voldoende 10 = uitmuntend
3. Het cijfer voor het schoolexamen is het gemiddelde van de beoordelingen die voor de toetsen van het schoolexamen aan de kandidaat
zijn gegeven.
4. Voor zover een kandidaat door twee of meer leraren gezamenlijk is geëxamineerd, bepalen deze leraren in onderling overleg
het cijfer voor het schoolexamen.
5. Indien de leraren niet tot overeenstemming komen, wordt het cijfer bepaald op het rekenkundige gemiddelde van hun beoordeling.
Indien bedoeld gemiddelde een cijfer met twee of meer decimalen is, wordt dit cijfer afgerond op de eerste decimaal, met dien
verstande dat deze decimaal met 1 wordt verhoogd indien de tweede decimaal zonder afronding 5 of hoger is.
6. In afwijking van het tweede lid, worden het deelvak culturele en artistieke vorming 1 en het deelvak lichamelijke opvoeding
1 uit het gemeenschappelijk deel van elk profiel, beoordeeld met ‘voldoende’ of ‘goed’. Deze beoordeling gaat uit van de mogelijkheden
van de leerling en geschiedt op de grondslag van het genoegzaam afsluiten van de desbetreffende deelvakken, zoals blijkend
uit het examendossier. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op het vak culturele en artistieke vorming
en het vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van elke leerweg.
7. In afwijking van het tweede lid wordt het profielwerkstuk beoordeeld met ‘voldoende’ of ‘goed’. Deze beoordeling geschiedt
op de grondslag van het genoegzaam voltooien van het profielwerkstuk, zoals blijkend uit het examendossier. De eerste en tweede
volzin zijn van overeenkomstige toepassing op het sectorwerkstuk en het cultureel artistieke sectorwerkstuk. Het profielwerkstuk,
sectorwerkstuk en het cultureel artistieke sectorwerkstuk worden beoordeeld door ten minste twee examinatoren die de kandidaat
hebben begeleid bij de totstandkoming van deze werkstukken.
Artikel 15
1. Het bevoegd gezag kan bepalen dat de kandidaat die eindexamen of deeleindexamen aflegt, in één vak van het schoolexamen waarin
geen centraal examen wordt afgenomen, herexamen kan afleggen. Het herexamen omvat door het bevoegd gezag aangegeven onderdelen
van het examenprogramma.
2. Het bevoegd gezag stelt vast hoe het cijfer van het in het eerste lid bedoelde herexamen wordt bepaald. Het hoogste van de
cijfers behaald bij het herexamen in een vak en bij het eerder afgelegde schoolexamen in dat vak geldt als het definitieve
cijfer van het schoolexamen in dat vak.
Artikel 16
Voor de aanvang van het centraal examen maakt de voorzitter van de examencommissie aan de kandidaat en bij minderjarigheid
van de kandidaat ook diens ouders, voogden of verzorgers, schriftelijk bekend, voorzover van toepassing:
a. welke cijfers hij heeft behaald voor het schoolexamen,
b. de beoordeling van de vakken waarvoor geen cijfer wordt vastgesteld, en
c. de beoordeling van het profielwerkstuk of het sectorwerkstuk en het cultureel artistiek sectorwerkstuk.
§ 3 Het centraal examen
Artikel 17
Van de volgende vakken of programmaonderdelen wordt een centraal examen afgenomen
a. in het v.w.o.:
1° de drie talen van het gemeenschappelijke deel;
2° alle vakken die tot een profieldeel behoren met uitzondering van het vak biologie 1;
3° de vakken informatica, management en organisatie uit het vrije deel.
b. in het h.a.v.o.:
1° de drie talen van het gemeenschappelijke deel;
2° alle vakken die tot een profieldeel behoren, met uitzondering van de vakken wiskunde A1 en biologie 1;
3° de vakken informatica, management en organisatie uit het vrije deel.
c. in het v.s.b.o.:
1° de drie talen van het gemeenschappelijke deel ;
2° alle vakken die tot een sectordeel behoren;
3° de vakken, genoemd in artikel 20, zesde lid, van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o.;
4° de sectorprogramma’s.
Artikel 18
1. De Minister wijst voor elke school één of meer gecommitteerden aan. De aanwijzing geldt tot na afloop van de herkansing. Indien
dit door de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie wordt verzocht, stelt het bevoegd gezag gecommitteerden
ter aanwijzing voor.
2. Indien de Minister op grond van het eerste lid, tweede volzin, een leraar van een school heeft aangewezen als gecommitteerde
ten behoeve van een andere school, draagt het bevoegd gezag van de eerstgenoemde school er zorg voor, dat de leraar diens
verplichting kan nakomen.
3. De gecommitteerden ontvangen uit ’s Landskas een bij ministeriële beschikking vastgestelde beloning voor de door hen verrichte
werkzaamheden en een vergoeding van reis en verblijfskosten.
Artikel 19
1. Het centraal examen kent een eerste, tweede en derde tijdvak.
2. Het eerste en tweede tijdvak worden afgenomen in het laatste leerjaar.
3. Het derde tijdvak wordt aansluitend aan het laatste leerjaar afgenomen door de landsexamencommissie.
4. De Minister kan vakken aanwijzen waarin volgens zijn aanwijzingen het eindexamen in een of meer tijdvakken wordt afgenomen
door de landsexamencommissie.
5. Bij toepassing van het derde of vierde lid, leveren de kandidaten de opgaven, de door hen gemaakte aantekeningen alsmede andere
door hen gemaakte stukken in bij een van degenen die toezicht houden. De voorzitter van de landsexamencommissie bepaalt, in
welke gevallen wordt afgeweken van de eerste volzin, alsmede in welke gevallen en op welk tijdstip de opgaven, de aantekeningen
en de andere stukken, bedoeld in die volzin, aan de kandidaten worden teruggegeven.
6. De voorzitter van de landsexamencommissie kan bij toepassing van het derde of vierde lid een locatie aanwijzen, waar de examens
worden afgenomen.
Artikel 20
1. De voorzitter van de examencommissie deelt jaarlijks voor 1 november aan het Hoofd van het Examenbureau en aan de met het
uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie mede hoeveel kandidaten in elk vak aan het centraal examen in het eerste
tijdvak zullen deelnemen.
2. De voorzitter van de examencommissie zendt jaarlijks ten minste drie dagen voor de aanvang van de centrale examens in het
eerste tijdvak, aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie een lijst waarop voor iedere kandidaat
vermeld staat in welke vakken hij centraal examen zal afleggen en waarop is aangegeven welke cijfers de kandidaat voor het
schoolexamen heeft behaald. Voor de aanvang van het tweede tijdvak worden een lijst met de kandidaten, de in het eerste tijdvak
door die kandidaten behaalde cijfers, de, voor zover van toepassing, alsnog behaalde cijfers voor het schoolexamen, alsmede
een overzicht van het vak of de vakken waarin elke kandidaat examen zal afleggen, aan de met het uitoefenen van het toezicht
daarop belaste instantie gezonden.
3. Indien een examenprogramma differentiaties kent als bedoeld in artikel 7, derde lid, kan een kandidaat per tijdvak in niet
meer differentiaties centraal examen afleggen dan volgens het desbetreffende programma is vereist.
Artikel 21
1. De voorzitter van de examencommissie kan toestaan dat een gehandicapte kandidaat het examen geheel of gedeeltelijk aflegt
op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat. In dat geval bepaalt de voorzitter van de examencommissie
de wijze waarop het examen zal worden afgelegd. Hij doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de met het uitoefenen
van het toezicht daarop belaste instantie.
2. Tenzij sprake is van een objectief waarneembare lichamelijke handicap, geldt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde
aangepaste wijze van examineren dat:
a. er een deskundigenverklaring is die door een ter zake deskundige psycholoog of orthopedagoog is opgesteld,
b. de aanpassing voor zover betrekking hebbend op het centraal examen in ieder geval kan bestaan uit een verlenging van de duur
van de desbetreffende toets van het centraal examen met ten hoogste 30 minuten, en
c. een andere aanpassing slechts kan worden toegestaan voor zover daartoe in de onder a. genoemde deskundigenverklaring ten aanzien
van betrokkene een voorstel wordt gedaan dan wel indien de aanpassing aantoonbaar aansluit bij de begeleidingsadviezen, vermeld
in die deskundigenverklaring.
3. Van elke afwijking op grond van het tweede lid wordt mededeling gedaan aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste
instantie.
Artikel 22
1. De opgaven en de bijbehorende beoordelingsnormen voor de vakken van het centraal examen zijn in de Nederlandse taal opgesteld
en voor alle kandidaten gelijk. In geval dat een school voor v.w.o. of h.a.v.o. of een of meer leerwegen van een school voor
v.s.b.o. het Papiamentu dan wel de Engelse taal als de instructietaal hanteert, zijn in afwijking van de eerste volzin de
opgaven voor de leerlingen van die school of die leerweg opgesteld in het Papiamentu dan wel de Engelse taal.
2. Het Hoofd van het Examenbureau draagt zorg voor de constructie van de examenopgaven met bijbehorende beoordelingsnormen van
dat gedeelte van het centraal examen dat verschilt van het centraal examen van Nederland en stelt de examenopgaven en de bijbehorende
beoordelingsnormen vast.
Artikel 23
1. Het Hoofd van het Examenbureau zorgt ervoor dat de opgaven en de beoordelingsnormen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, tijdig
worden gedrukt en verzonden aan de voorzitter van de examencommissie.
2. De voorzitter van de examencommissie zorgt ervoor, dat de opgaven voor het centraal examen geheim blijven tot de aanvang van
de toets waarbij deze opgaven aan de kandidaten worden voorgelegd. Het Hoofd van het Examenbureau kan opgaven aanwijzen waarop
de eerste volzin niet van toepassing is.
Artikel 24
1. Het toezicht tijdens het centraal examen is opgedragen aan de door de voorzitter van de examencommissie aangewezen surveillanten.
2. In elk lokaal van een school waar een centraal examen wordt afgenomen, zijn ten minste twee surveillanten aanwezig.
3. In bijzondere gevallen kan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie bepalen dat van het tweede lid
afgeweken wordt.
Artikel 25
1. De voorzitter van de examencommissie of een door hem aangewezen lid van de examencommissie stelt de kandidaten vóór de aanvang
van het centraal examen in kennis van alle aangelegenheden waarvan zij op de hoogte dienen te zijn.
2. De pakketten met de in artikel 23, eerste lid, bedoelde opgaven worden, nadat de surveillanten de gegevens daarop hebben gecontroleerd
en in orde bevonden, in tegenwoordigheid van de kandidaten geopend bij de aanvang van het centraal examen. Indien de kandidaten
in meer dan één lokaal zijn geplaatst, geschiedt de opening in één van deze lokalen.
3. Nadat de pakketten zijn geopend, mogen omtrent de examenopgaven geen mededelingen of inlichtingen aan de kandidaten worden
verstrekt, tenzij door of namens het Hoofd van het Examenbureau daartoe opdracht is gegeven.
Artikel 26
1. Het centraal examen wordt gemaakt op gewaarmerkt papier dat is verstrekt door of namens de voorzitter van de examencommissie,
tenzij door het Hoofd van het Examenbureau ander papier is verstrekt. Kladpapier wordt gewaarmerkt en verstrekt door of vanwege
de voorzitter van de examencommissie.
2. Bij het centraal examen is alleen het gebruik van die boeken, logaritmetafels, tabellen en andere hulpmiddelen toegestaan
die op grond van artikel 7, tweede lid onderdeel d, zijn toegestaan. Deze boeken, logaritmetafels, tabellen en andere hulpmiddelen
zijn in het examenlokaal aanwezig en worden vóór de aanvang van het centraal examen door de voorzitter van de examencommissie
of een door hem aangewezen leraar onderzocht.
Artikel 27
1. Gedurende het centraal examen verlaten de kandidaten niet zonder toestemming van een surveillant het examenlokaal.
2. Een kandidaat wordt tot uiterlijk een half uur na de aanvang van het centraal examen tot dat centraal examen toegelaten.
3. Een kandidaat die na de aanvang van het centraal examen tot het centraal examen is toegelaten, levert zijn werk uiterlijk
in op hetzelfde tijdstip dat voor de andere kandidaten geldt.
4. In bijzondere gevallen kan de voorzitter van de examencommissie, de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie
gehoord, afwijken van de tijdstippen, bedoeld in het tweede en derde lid, met dien verstande dat de duur van de toets niet
wordt overschreden.
5. De aan de kandidaten voorgelegde opgaven voor een toets van het centraal examen blijven in het examenlokaal tot het einde
van die toets.
Artikel 28
De surveillanten maken na afloop proces-verbaal op van het centraal examen en leveren dit in bij de voorzitter van de examencommissie.
Artikel 29
1. Indien een kandidaat om een geldige reden ter beoordeling van de voorzitter van de examencommissie is verhinderd bij één of
meer toetsen in het eerste tijdvak tegenwoordig te zijn, wordt hem in het tweede tijdvak de gelegenheid gegeven het centraal
examen te voltooien. In overleg met de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie bepaalt de voorzitter
van de examencommissie hoeveel toetsen maximaal afgenomen worden. Indien artikel 19, vierde lid, toepassing vindt, wordt gelegenheid
gegeven het centraal examen op meer dan twee toetsen te voltooien, afhankelijk van de feitelijke mogelijkheden.
2. Indien een kandidaat in het tweede tijdvak evenzeer verhinderd is, of wanneer hij het centraal examen in het tweede tijdvak
niet kan voltooien, wordt hij in de gelegenheid gesteld in het derde tijdvak ten overstaan van de landsexamencommissie zijn
eindexamen te voltooien.
3. De kandidaat meldt zich zo spoedig mogelijk, in geval van een examen aan een van de scholen door tussenkomst van de voorzitter
van de examencommissie aan bij de voorzitter van de landsexamencommissie. In geval dat ten behoeve van de kandidaat toepassing
is gegeven aan artikel 21, eerste, tweede dan wel derde lid, deelt de voorzitter van de examencommissie dit en waaruit de
toepassing bestaat, tevens mede aan de voorzitter van de landsexamencommissie.
4. Na afloop van het derde tijdvak deelt de voorzitter van de landsexamencommissie het resultaat mede aan de voorzitter van de
examencommissie.
Artikel 30
1. De voorzitter van de examencommissie doet het gemaakte werk van het centraal examen met een exemplaar van de opgaven, een
exemplaar van de beoordelingsnormen en het proces-verbaal van het examen toekomen aan de examinator van het desbetreffende
vak.
2. De examinator beoordeelt het examenwerk zo spoedig mogelijk en retourneert dit aan de voorzitter van de examencommissie
3. De voorzitter van de examencommissie zendt het door de examinator beoordeelde examenwerk onverwijld aan de betrokken gecommitteerde.
4. De gecommitteerde beoordeelt het examenwerk zo spoedig mogelijk en retourneert dit aan de voorzitter van de examencommissie.
5. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de beoordelingsprocedure,
bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid.
Artikel 31
1. De voorzitter van de examencommissie draagt er zorg voor dat tijdens het praktisch gedeelte van het centraal examen van een
eindexamen v.s.b.o. de examinator in het desbetreffende vak of programma aanwezig is. De examinator beoordeelt de prestaties
tijdens het maken van de praktijkopgaven en legt zijn bevindingen van de verrichtingen van de kandidaat schriftelijk vast.
De examinator beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de in artikel 22, tweede lid, bedoelde beoordelingsnormen
toe. De examinator drukt zijn beoordeling uit in een score. De examinator zendt de score en voor zover mogelijk het beoordeelde
werk aan de voorzitter van de examencommissie.
2. De gecommitteerde beoordeelt het resultaat van de praktijkopgaven, alsmede de verrichtingen van de kandidaat zoals blijkend
uit de in het eerste lid bedoelde schriftelijke vastlegging daarvan. De voorzitter van de examencommissie overhandigt de gecommitteerde
daartoe een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces-verbaal, alsmede de regels voor het bepalen van de
score, bedoeld in het eerste lid. Artikel 30, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 32
1. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het cijfer voor het examenwerk vast. Artikel 14, tweede en
vijfde lid, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2. De examinator vult de vastgestelde cijfers voor het centraal examen in op een cijferlijst, waarvan het model door het Hoofd
van het Examenbureau wordt vastgesteld. De examinator levert de lijst na ondertekening door hem en de gecommitteerde in bij
de voorzitter van de examencommissie. Deze vergewist zich ervan dat de lijst deugdelijk is ondertekend en de eindcijfers juist
zijn berekend en ondertekent daarna de lijst.
Artikel 33
1. Indien het centraal examen naar het oordeel van de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie niet op regelmatige
wijze heeft plaatsgehad, of twijfel is gerezen, of het centraal examen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad, kan de met
het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie besluiten dat het centraal examen geheel of gedeeltelijk bij één
of meer kandidaten opnieuw wordt afgenomen.
2. De met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie verzoekt het Hoofd van het Examenbureau nieuwe opgaven vast
te stellen en bepaalt op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen.
3. Indien door onvoorziene omstandigheden het centraal examen in één of meer vakken niet op de voorgeschreven wijze kan worden
afgenomen, beslist de Minister hoe alsdan moet worden gehandeld.
Artikel 34
1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig deel van het centraal examen dan wel ten aanzien van een aanspraak op vrijstelling
aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, dan wel zonder geldige reden afwezig is, kan de voorzitter van
de examencommissie maatregelen nemen.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, die afhankelijk van de aard van de onregelmatigheid ook in combinatie met elkaar
genomen kunnen worden, zijn:
a. het toekennen van het cijfer 1 voor een toets van het centraal examen,
b. het ontzeggen van de deelname of de verdere deelname aan een of meer toetsen van het centraal examen,
c. het ongeldig verklaren van een of meer toetsen van het reeds afgelegde deel van het centraal examen,
d. het bepalen dat het diploma en de cijferlijst slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in door de voorzitter
van de examencommissie aan te wijzen onderdelen. Indien het hernieuwd examen bedoeld in de vorige volzin betrekking heeft
op een of meer onderdelen van het centraal examen legt de kandidaat dat examen af in een volgend tijdvak van het centraal
examen.
3. Alvorens een beslissing, als bedoeld in het eerste en tweede lid, te nemen wordt de kandidaat in de gelegenheid gesteld door
de voorzitter van de examencommissie te worden gehoord. Bij minderjarigheid van de kandidaat geschiedt dit in aanwezigheid
van diens ouders, voogden of verzorgers.
4. De voorzitter van de examencommissie stelt de kandidaat, en bij minderjarigheid van de kandidaat ook diens ouders, voogden
of verzorgers, van zijn beslissing in kennis en wijst daarbij op het bepaalde in het zesde lid.
5. De voorzitter van de examencommissie maakt van de beslissing en van de feiten waarop deze steunt, onverwijld een rapport op.
Hij zendt van dit rapport terstond een afschrift aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.
6. De kandidaat kan binnen drie dagen nadat de beslissing van de voorzitter van de examencommissie te zijner kennis is gebracht,
schriftelijk aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie verzoeken de beslissing te herzien. De met
het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie stelt vervolgens een onderzoek in en beslist op het verzoek. In de
beslissing wordt zo nodig vastgelegd op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het centraal
examen af te leggen in de vakken waarvan hij de zittingen gedeeltelijk of geheel niet heeft meegemaakt.
§ 4 Uitslag, herkansing en diploma
Artikel 35
1. Kennis, inzicht en vaardigheden van een kandidaat worden voor elk examenvak uitgedrukt in een eindcijfer. Artikel 14, tweede
lid, is hierbij van toepassing.
2. De voorzitter van de examencommissie bepaalt het eindcijfer op het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het schoolexamen
en het cijfer voor het centraal examen. Voor de in artikel 11 van de Landsverordening voortgezet onderwijs genoemde praktisch
basisgerichte leerweg geldt in afwijking van de eerste volzin dat voor de bepaling van het eindcijfer het cijfer voor het
schoolexamen tweemaal wordt meegerekend, en het cijfer voor het centraal examen éénmaal.
3. Bij de vakken waarin alleen een schoolexamen wordt afgenomen, is het gewogen gemiddelde van de beoordelingen voor een schoolexamen
tevens eindcijfer van het desbetreffende vak.
4. Voor de slagingsregeling van het v.s.b.o., bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt het gemiddelde bepaald van de eindcijfers
van de vakken en deelvakken van het gemeenschappelijk deel en het keuzedeel waarin slechts schoolexamen is afgelegd.
5. Voor de slagingsregeling van het v.w.o. en het h.a.v.o., bedoeld in artikel 36, derde lid, wordt het gemiddelde bepaald van
de eindcijfers van de verplicht te volgen vakken en deelvakken van het gemeenschappelijk deel en het gekozen profieldeel,
bedoeld in de artikelen 19 en 19a van het Landsbesluit dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o. met een studielast van ten hoogste
160 uren in het h.a.v.o. respectievelijk 200 uren in het v.w.o.
6. Indien het gemiddelde niet een geheel getal is, wordt dit getal afgerond naar het dichtstbijgelegen geheel getal, waarbij
een getal van 50 of meer achter de komma naar boven wordt afgerond tot een geheel getal.
Artikel 36
1. De kandidaat die eindexamen v.s.b.o. heeft afgelegd, is geslaagd indien hij:
a. voor al zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, het eindcijfer 6 of hoger heeft behaald,
b. voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger,
of
c. voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 4 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger
waarvan ten minste één 7 of hoger, of
d. voor twee van zijn examenvakken, waarvan ten hoogste één behorend tot het sectordeel, het eindcijfer 5 heeft behaald en voor
zijn overige examenvakken een 6 of hoger waarvan ten minste één 7 of hoger, met dien verstande dat het eindcijfer van het
sectorprogramma in de praktisch basisgerichte leerweg dan wel de praktisch kadergerichte leerweg een voldoende dient te zijn.
2. In aanvulling op het eerste lid geldt tevens dat voor het sectorwerkstuk en voor het cultureel artistiek sectorwerkstuk de
kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ is behaald.
3. De kandidaat die eindexamen v.w.o. of h.a.v.o. heeft afgelegd, is geslaagd indien hij met inachtneming van artikel 35, vijfde
lid, tweede volzin:
a. voor al zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, het eindcijfer 6 of hoger heeft behaald;
b. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, het eindcijfer 4 of 5 en voor de overige vakken waarvoor
een eindcijfer is vastgesteld, het eindcijfer 6 of hoger heeft behaald, of
c. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, het eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken
waarvoor een eindcijfer is vastgesteld het eindcijfer 4 en voor één van deze vakken het eindcijfer 5 heeft behaald, en voor
de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, het eindcijfer 6 of hoger heeft behaald, met dien verstande dat
van deze vakken waarvoor het eindcijfer 4 of 5 is behaald, niet meer dan één vak het profieldeel betreft.
4. In aanvulling op het derde lid geldt dat het profielwerkstuk en de deelvakken culturele en artistieke vorming 1 en lichamelijke
opvoeding 1 van het gemeenschappelijk deel van elk profiel, moeten zijn beoordeeld als ‘voldoende’ of ‘goed’.
5. De kandidaat die eindexamen heeft afgelegd en niet voldoet aan één van de voorwaarden, genoemd in het eerste en tweede dan
wel derde en vierde lid, is afgewezen.
6. Indien een kandidaat in het laatste leerjaar langdurig ziek is dan wel lange tijd niet in staat is onderwijs in het laatste
leerjaar te volgen, kan het bevoegd gezag van een dagschool, de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie
gehoord, toestaan dat, in afwijking van het vijfde lid deze kandidaat het eindexamen gedurende twee achtereenvolgende schooljaren
aflegt.
Artikel 37
1. Ten aanzien van een kandidaat die in één schooljaar het eindexamen verspreid aan twee of meer scholen aflegt, is bij de bepaling
van de uitslag artikel 36, eerste lid tot en met vierde lid, van toepassing.
2. De kandidaat, bedoeld in het eerste lid, doet een schriftelijk verzoek tot toepassing van artikel 38, tweede lid, aan de directeur
van de school waar hij eindexamen in het grootste aantal vakken aflegt.
3. De Minister kan nadere voorschriften stellen met betrekking tot de uitvoering van het eerste en tweede lid.
Artikel 38
1. De voorzitter en de secretaris van de examencommissie stellen een lijst op van de cijfers van het schoolexamen en het centraal
examen en de eindcijfers voor alle eindexamenvakken van elke kandidaat waarbij de op deze lijst vermelde vakken een eindexamen
vormen als bedoeld in de artikelen 4 respectievelijk 5 respectievelijk 6. Hierbij wordt vermeld of de kandidaat voldaan heeft
aan het bepaalde van artikel 36, eerste tot en met het vierde lid.
2. Het aantal eindcijfers per kandidaat kan het aantal vereiste eindexamenvakken, bedoeld in de artikelen 4 respectievelijk 5
respectievelijk 6, overtreffen. In geval van de eerste volzin, en indien nodig om een kandidaat te laten slagen, betrekken
de voorzitter en de secretaris van de examencommissie ook deze extra eindcijfers bij de bepaling van de uitslag.
3. Indien de kandidaat slechts kan slagen wanneer één of meer van de in het tweede lid bedoelde eindcijfers niet bij de bepaling
van de uitslag wordt betrokken, stellen de voorzitter en de secretaris van de examencommissie de kandidaat een keuze uit de
eindcijfers, bedoeld in het tweede lid, voor. De keuze door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie is definitief,
indien de kandidaat binnen vier dagen geen mededeling heeft gedaan van een andere keuze. De keuze, bedoeld in de eerste volzin,
betreft slechts een of meer vakken die ter keuze van de kandidaat waren, met in achtneming van het aantal vereiste eindexamenvakken,
bedoeld in de artikelen 4, 5 of 6.
4. Indien de kandidaat eindexamen heeft afgelegd en in datzelfde jaar een aanvullend examen, wordt het met het aanvullend examen
behaalde cijfer, indien de kandidaat daarom tijdig en schriftelijk heeft verzocht, betrokken bij de uitslagbepaling.
5. Met het afleggen van het eindexamen in enig jaar aan een avondschool of dagavondschool wordt gelijkgesteld het in dat jaar
afleggen van examen in een of meer vakken aan die school met het oogmerk, in dat jaar het diploma te behalen door de combinatie
met het overleggen door de desbetreffende kandidaat aan de examencommissie avondschool of dagavondschool van:
a. een in artikel 43, derde lid, bedoelde cijferlijst van een school die is uitgereikt in een eerder jaar;
b. een in artikel 43, derde lid, of artikel 44, eerste lid, bedoelde cijferlijst, afgegeven aan een andere avondschool of dagavondschool;
c. een of meer bewijzen van vrijstelling als bedoeld in artikel 48, vierde lid.
6. Cijferlijsten worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken, indien na het jaar waarin zij zijn vastgesteld,
nog geen 10 jaren zijn verstreken. Vrijstellingsbewijzen worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken indien
na het jaar waarin het onderliggende diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.
Artikel 39
1. De voorzitter van de examencommissie draagt er zorg voor dat de beoordeling van het schoolexamen en het centraal examen en
de eindcijfers worden overgenomen op een verzamellijst, waarvan het model door het Hoofd van het Examenbureau is vastgesteld.
Op de lijst wordt ten minste vermeld:
a. het profiel of de profielen dan wel de leerweg waarop het examen betrekking heeft;
b. de vakken waarin examen is afgelegd;
c. de cijfers van het schoolexamen, alsmede in voorkomend geval de beoordeling van het profielwerkstuk of sectorwerkstuk en de
vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft respectievelijk het thema van het sectorwerkstuk;
d. de cijfers van het centraal examen;
e. de eindcijfers;
f. de uitslag van het eindexamen;
g. het registratienummer van het afgegeven diploma.
2. De voorzitter en de secretaris van de examencommissie vergewissen zich ervan dat de cijfers voor het schoolexamen en het centraal
examen en de eindcijfers juist zijn overgenomen.
Artikel 40
1. De examencommissie stelt in een vergadering vast welke kandidaten zijn geslaagd of afgewezen voor het eindexamen, nadat de
voorzitter van de examencommissie de eindcijfers heeft opgelezen.
2. De uitslag wordt aangetekend op de verzamellijst van cijfers, bedoeld in artikel 39, eerste lid.
3. De voorzitter en de secretaris van de examencommissie ondertekenen vervolgens de verzamellijst van cijfers.
4. Zo spoedig mogelijk na de vergadering deelt de voorzitter van de examencommissie de uitslag tezamen met de eindcijfers aan
iedere kandidaat en, bij minderjarigheid van de kandidaat, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers mede.
Artikel 41
1. Elke kandidaat die eindexamen dan wel deeleindexamen heeft afgelegd, heeft het recht om in één vak herkansing te doen.
2. Indien de kandidaat een schriftelijk verzoek om herkansing doet aan de voorzitter van de examencommissie vóór een door de
voorzitter van de examencommissie te bepalen en tijdig bekendgemaakt tijdstip, is de uitslag, bedoeld in artikel 40, tweede
lid, voorlopig.
3. Indien de kandidaat in het tweede tijdvak geen mogelijkheid tot herkansing heeft gehad, en hij een schriftelijk verzoek daartoe
indient bij de voorzitter van de examencommissie vóór een door de voorzitter van de examencommissie te bepalen en tijdig bekendgemaakt
tijdstip, alsmede in geval van artikel 29, tweede lid, is de uitslag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, voorlopig.
4. Indien de kandidaat niet tijdig herkansing heeft aangevraagd, is de uitslag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, definitief.
Artikel 42
1. De herkansing in een eindexamenvak geschiedt op dezelfde wijze als het examen is afgenomen in het eerste tijdvak.
2. Het cijfer van de herkansing wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 35.
3. Het hoogste van de cijfers, behaald bij de herkansing en bij het eerder afgelegde centraal examen, geldt als definitief cijfer
voor het centraal examen.
4. Na afloop van de herkansing wordt met toepassing van artikel 36, eerste tot en met vijfde lid, de definitieve uitslag van
het eindexamen door de examencommissie vastgesteld. Artikel 40 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een vak waarin in een examenjaar deeleindexamen is
afgelegd. De kandidaat die in een examenjaar zowel eindexamen als een aanvullend examen aflegt, oefent het recht op herkansing
per examenjaar ten hoogste eenmaal uit.
Artikel 43
1. Na vaststelling van de uitslag van het eindexamen worden de diploma’s en de cijferlijsten opgemaakt.
2. Bij ministeriële beschikking wordt het model voor de diploma’s en de cijferlijsten vastgesteld.
3. De voorzitter van de examencommissie van een dagschool reikt aan elke kandidaat die eindexamen heeft afgelegd, een cijferlijst
uit waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing
a. de cijfers voor het schoolexamen en de cijfers voor het centraal examen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk,
c. het thema van het sectorwerkstuk, alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk
d. het thema van het cultureel artistiek sectorwerkstuk, alsmede de beoordeling van het cultureel artistiek sectorwerkstuk,
e. de beoordeling van de deelvakken culturele en artistieke vorming 1 en lichamelijke opvoeding 1 in v.w.o. en h.a.v.o.,
f. de beoordeling van de vakken culturele en artistieke vorming en lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van
de leerweg in het v.s.b.o.,
g. volgens welke differentiatie als bedoeld in artikel 7, derde lid, is geëxamineerd,
h. de eindcijfers voor de examenvakken,
i. de uitslag van het eindexamen, alsmede
j. de vakken die niet bij de bepaling van de uitslag zijn betrokken tenzij de kandidaat daartegen bedenkingen heeft geuit.
4. De voorzitter van de examencommissie van een dagschool reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke voor het eindexamen
geslaagde kandidaat, daaronder mede begrepen de kandidaat die zijn eindexamen met gunstig gevolg heeft voltooid ten overstaan
van de examencommissie, een diploma uit, waarop het profiel of de profielen zijn vermeld die bij de uitslag zijn betrokken.
Op het diploma v.s.b.o. is de leerweg vermeld die bij de uitslag is betrokken.
5. De deelvakken culturele en artistieke vorming en het vak lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijke deel, waarvoor
de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een avondschool of dagavondschool, ingevolge artikel 47, vierde lid, artikel 48,
vierde lid, of artikel 6, derde lid is vrijgesteld, worden niet vermeld op de cijferlijst. Andere vakken waarvoor de kandidaat
is vrijgesteld bij het examen, worden zonder vermelding van een cijfer vermeld op de cijferlijst, behalve in geval van vrijstellingen
als bedoeld in artikel 47, die wel leiden tot vermelding van een cijfer.
6. De diploma’s en cijferlijsten worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie.
Artikel 44
1. De voorzitter van de examencommissie van een avondschool of dagavondschool reikt aan de kandidaat die deeleindexamen heeft
afgelegd aan een avondschool of dagavondschool, een cijferlijst uit waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. de cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk,
c. het thema alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk, en
d. de eindcijfers voor de examenvakken.
2. De voorzitter van de examencommissie van een avondschool of dagavondschool reikt aan de in het eerste lid bedoelde kandidaat,
alsmede aan de kandidaat aan wie op grond van de definitieve uitslag niet op grond van artikel 43, vierde lid, een diploma
kan worden uitgereikt, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald,
b. de vakken, het onderwerp, het thema of de titel van het profielwerkstuk, voor zover beoordeeld met ‘goed’ of ‘voldoende’,
en
c. het thema van het sectorwerkstuk, voorzover beoordeeld met ‘goed’ of ‘voldoende’.
3. De voorzitter van de examencommissie van een avondschool of dagavondschool reikt aan de definitief voor het eindexamen v.s.b.o..
afgewezen kandidaat die de school verlaat en die voor een of meer vakken van dat eindexamen een eindcijfer 6 of meer heeft
behaald, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voorzover van toepassing:
a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald,
b. het thema van het sectorwerkstuk, voorzover beoordeeld met ‘goed’ of ‘voldoende’, en
c. het thema van het cultureel artistiek werkstuk, voorzover beoordeeld met ‘goed’ of ‘voldoende’.
4. De Minister stelt het model van het certificaat en de cijferlijst vast.
Artikel 45
1. Duplicaten van afgegeven diploma’s, certificaten, vrijstellingsbewijzen en cijferlijsten worden niet verstrekt.
2. Een schriftelijke verklaring dat een in het eerste lid bedoeld document is afgegeven, welke verklaring dezelfde waarde heeft
als dat document zelf, kan uitsluitend door de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie worden verstrekt.
3. De voorzitter van de examencommissie is bevoegd aan degene die eindexamen of deeleindexamen heeft afgelegd een verklaring
over het eindexamen en een afschrift van de cijferlijst te verstrekken.
Artikel 46
De voorzitter van de examencommissie zendt binnen een week na de uitslag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, en na afloop
van de herkansing, bedoeld in artikel 42, vierde lid, een ingevuld en ondertekend exemplaar van de verzamellijst, bedoeld
in artikel 39, eerste lid, aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.
§ 5 Bewijs van vrijstelling en bewijs van kennis
Artikel 47
1. Onverminderd vrijstellingen, als bedoeld in artikelen 4, 5 en 6, is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een avondschool
of dagavondschool:
a. vrijgesteld van het examen in een vak in het v.s.b.o. van het gemeenschappelijk deel, bedoeld in artikel 20 van het Landsbesluit
dagscholen v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o., op grond van het examen v.w.o., h.a.v.o. of v.s.b.o., indien voor het overeenkomstige
vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald,
b. vrijgesteld van het examen in een vak in het h.a.v.o. op grond van een examen v.w.o. of h.a.v.o., indien voor het overeenkomstige
vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
c. vrijgesteld van het examen in een vak in het v.w.o. op grond van een examen v.w.o., indien voor het overeenkomstige vak een
eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
d. vrijgesteld van het examen in een vak van het v.w.o. of h.a.v.o. op grond van het overeenkomstige examen, afgelegd in Nederland
of in Aruba, indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
e. vrijgesteld van het profielwerkstuk of sectorwerkstuk, indien reeds eerder een profielwerkstuk respectievelijk sectorwerkstuk
is gemaakt dat betrekking heeft op twee vakken uit het desbetreffende profieldeel respectievelijk op een thema uit de desbetreffende
sector, en dat is beoordeeld als ‘voldoende’ of ‘goed’.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het cijfer of de beoordeling is vastgesteld, nog geen
10 jaren zijn verstreken.
3. In aanvulling op het eerste lid, onderdelen a en b, is de kandidaat die het eindexamen v.w.o. aflegt, vrijgesteld van het
vak literatuur, indien de kandidaat hiervoor bij een eerder afgelegd examen een eindcijfer 6 of hoger heeft behaald.
4. In aanvulling op het eerste lid, onderdelen a tot en met e, en het derde lid, kan de daar bedoelde kandidaat eveneens vrijgesteld
worden voor één of twee vakken, waarvoor het eindcijfer 5 of 4 is behaald, mits redelijkerwijs verondersteld mag worden dat
de kandidaat zal kunnen voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 om te slagen voor het eindexamen.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.
Artikel 48
1. Onverminderd artikel 47 kan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie op verzoek van de kandidaat die
het eindexamen aflegt aan een avondschool of dagavondschool vrijstelling verlenen voor een examenvak, indien de kandidaat
op grond van eerder gevolgd onderwijs aantoonbaar in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden ter zake van het desbetreffende
vak. De vrijstelling kan slechts worden verleend op basis van een diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk, al of niet behaald
in de Nederlandse Antillen, dat door de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie wordt aanvaard als bewijs
van voldoende kennis en vaardigheden. Indien de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie dit nodig oordeelt,
onderzoekt zij of de kandidaat in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het in dat lid bedoelde diploma, getuigschrift of ander
bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken
3. Tot de in het eerste lid bedoelde diploma’s, getuigschriften en andere bewijsstukken behoren in elk geval die betreffende
het Internationaal Baccalaureaat, het Europees Baccalaureaat, het Baccalaureaat betreffende het overeenkomstige onderwijs
in een lidstaat van de Europese Unie, dan wel met voornoemde bewijzen vergelijkbare bewijzen, afgegeven door de Caribbean
Examinations Council.
4. Indien de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie de gevraagde vrijstelling verleent, verstrekt zij de
verzoeker een bewijs van vrijstelling.
5. Het bewijs van vrijstelling vermeldt de gronden van de vrijstelling, het tijdstip van het verrichten van de onderwijs- of
examenprestatie waarop de vrijstelling berust, en gaat in voorkomend geval vergezeld van een verklaring betreffende het in
het eerste lid bedoelde onderzoek naar de kennis en vaardigheden van de examenkandidaat, of naar de in het eerste lid bedoelde
bewijsstukken.
6. De Minister stelt het model van het bewijs van vrijstelling vast.
Artikel 49
Een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 48 wordt schriftelijk ingediend bij de met het uitoefenen van het toezicht
daarop belaste instantie onder overlegging van een uittreksel uit het geboorte- of persoonsregister en een gewaarmerkte fotokopie
van het diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk waarop het verzoek om vrijstelling berust.
Artikel 50
1. Een bewijs van kennis wordt op verzoek van de kandidaat door de voorzitter van de examencommissie uitgereikt binnen drie weken
nadat de uitslag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, aan de kandidaat is medegedeeld.
2. Op het bewijs van kennis worden in ieder geval vermeld:
a. het vak of de vakken waarin de kandidaat het volgende schooljaar geen examen behoeft af te leggen;
b. de cijfers die voor de in onderdeel a. bedoelde vak of vakken zijn behaald;
c. de datum van afgifte van het bewijs van kennis.
3. Het bewijs van kennis is slechts één jaar geldig.
Artikel 51
De voorzitter van de examencommissie zendt aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie:
Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen
Artikel 52
1. Het schriftelijk werk van het centraal examen en het schoolexamen der kandidaten, de beoordelingsnormen en de verzamellijst,
bedoeld in artikel 39, eerste lid, worden gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard door
de voorzitter van de examencommissie ter inzage voor belanghebbenden.
2. Een door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie ondertekend exemplaar van de verzamellijst, bedoeld in artikel
39, eerste lid, wordt gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag in het archief van de school bewaard.
3. De voorzitter van de examencommissie draagt er zorg voor dat een volledig stel van de bij de centrale examens en schoolexamens
gebruikte opgaven gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard blijft in het archief van de
school.
4. Een kandidaat die voor een vak ten overstaan van de landsexamencommissie centraal examen als bedoeld in artikel 19, vierde
lid, aflegt, kan omtrent zijn werk gedurende genoemde periode van zes maanden inlichtingen inwinnen bij de voorzitter van
de landsexamencommissie.
Artikel 53
Elke voorzitter van een examencommissie brengt jaarlijks zo spoedig mogelijk na afloop van het eindexamen, doch vóór 1 oktober
van het navolgende schooljaar, verslag uit aan de met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie over de in
het voorgaande schooljaar bij de uitvoering van zijn taak verrichte werkzaamheden, uitgeoefende bevoegdheden en gedane bevindingen.
Artikel 54
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit landsbesluit en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij
het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk
voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor
zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit landsbesluit de
noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 55
Ingetrokken worden:
a. Het Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o.;
c. Het Landsbesluit eindexamens alternatief lager beroepsonderwijs.
Artikel 56
1. In afwijking van artikel 17, eerste lid, wordt in de vakken Papiamentu A en Papiamentu B geen centraal examen afgenomen voor:
a. de cohorten 2001–2002, 2002–2003, 2003–2004 en 2004–2005 van het v.w.o.;
b. de cohorten 2001–2002, 2002–2003, 2003–2004 en 2004–2005 van het h.a.v.o.
2. In afwijking van artikel 17, eerste lid, wordt in de vakken geschiedenis, aardrijkskunde en culturele en artistieke vorming
2 geen centraal examen afgenomen voor:
a. de cohorten 2001–2002, 2002–2003 en 2003–2004 van het v.w.o.;
b. de cohorten 2001–2002, 2002–2003 en 2003–2004 van het h.a.v.o.,
met dien verstande dat deze vakken worden beschouwd als centraal af te nemen vakken in de zin van artikel 17.
2. In afwijking van artikel 17, eerste lid, wordt in het vak Papiamentu geen centraal examen afgenomen voor de cohort 2002-2003
van het v.s.b.o.
3. Onder cohort in het eerste lid, onderdelen a en b dan wel onderdeel c, wordt verstaan de groep leerlingen die in dat betreffende
schooljaar het vierde leerjaar van het v.w.o. of h.a.v.o. dan wel het derde leerjaar van het v.s.b.o. volgt.
Artikel 57
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is en werkt terug tot en met 1 augustus 2002 met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het eindexamen van
het h.a.v.o. die met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2001 inwerkingtreden, met dien verstande dat de bepalingen van het
Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. het Landsbesluit beroepsvoorbereidend onderwijs (P.B. 1995, no. 106) zoals
die luiden op de datum voor de inwerkingtreding van dit landsbesluit, van kracht blijven voor de leerlingen die reeds met
het eindexamen zijn gestart voor wat betreft:
Artikel 58
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o., v.s.b.o.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 23ste november 2000 ter uitvoering van artikel 36, vierde lid, van de
Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no. 29) (Landsbesluit voorschriften onderwijsbevoegdheid niet-Antilliaanse
diploma’s).
IN NAAM DER KONINGIN!
DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,
In overweging genomen hebbende:
dat het wenselijk is ter uitvoering van artikel 36, vierde lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no.
29) voorschriften vast te stellen omtrent het verlenen door de Minister belast met onderwijs van de bevoegdheid tot het geven
van voortgezet onderwijs aan een, buiten de Nederlandse Antillen, behaald diploma of getuigschrift hetwelk, niet opgenomen
is in de bijlage, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van voornoemde landsverordening;
Heeft, de Raad van Advies gehoord, besloten:
Artikel 1
1. Indien een diploma voldoet aan de vastgestelde voorwaarden kan de Minister verklaren dat de bezitter van een, buiten de Nederlandse
Antillen, behaald diploma, de bevoegdheid heeft om voortgezet onderwijs te geven in de Nederlandse Antillenin de vakken en
aan de scholen, door hem aangegeven.
2. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. het diploma moet behaald zijn aan een buiten de Nederlandse Antillen gevolgde opleiding hetwelk qua duur en inhoud gelijkwaardig
is aan enige Nederlands-Antilliaanse opleiding waaraan een diploma met onderwijsbevoegdheid is verbonden;
b. aan het diploma moet in het land van herkomst een onderwijsbevoegdheid verbonden zijn;
c. het diploma is niet opgenomen in de bijlage, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs
(P.B. 1979, no. 29).
3. Ter verkrijging van de onderwijsbevoegdheid dient de bezitter, bedoeld in het eerste lid, bij de Minister een verzoek daartoe
in onder bijvoeging van:
a. een kopie van het diploma;
b. een kopie van de cijferlijst c.q. het transcript;
c. een kopie van de studiegids van het betreffende examen-jaar;
d. personalia van de bezitter.
4. De Minister neemt binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek een beslissing op het verzoek.
5. Het model van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt door de Minister vastgesteld.
6. In dit artikel wordt onder Minister verstaan de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd- en Sportzaken.
Artikel 2
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is.
Artikel 3
Dit besluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit voorschriften onderwijsbevoegdheid niet-Antilliaanse diploma’s.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 23ste november 2000 ter uitvoering van artikel 36, derde lid, van de Landsverordening
voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no. 29) (Landsbesluit bevoegdheidsverklaring leraren).
IN NAAM DER KONINGIN!
DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,
In overweging genomen hebbende:
dat het wenselijk is ter uitvoering van artikel 36, derde lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no.
29) voorschriften vast te stellen op grond waarvan de Minister belast met Onderwijs kan verklaren dat een leraar geacht wordt
in het bezit te zijn van een bewijs van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs in vakken waarvoor geen bewijzen
van bekwaamheid zijn aangewezen, en van een bewijs als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van voornoemde landsverordening;
Heeft, de Raad van Advies gehoord, besloten:
Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- a. de Minister:
de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd- en Sportzaken;
- b. de landsverordening:
de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no. 29);
- c. het bevoegd gezag:
voor wat betreft:
Artikel 2
1. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, kan de Minister verklaren, dat een leraar geacht wordt
in het bezit te zijn van een bewijs van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs in vakken waarvoor geen bewijzen
van bekwaamheid zijn aangewezen, en van een bewijs als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van de landsverordening.
2. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. de leraar komt niet in aanmerking voor een verklaring als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de landsverordening;
b. de leraar moet tenminste twee schooljaren naar volle tevredenheid van het bevoegd gezag lesgegeven hebben in het desbetreffende
vak;
c. het bevoegd gezag vraagt met toestemming van de leraar de verklaring, bedoeld in het eerste lid, aan;
d. de inspectie brengt, na het indienen van het verzoek van het bevoegd gezag, een positief advies uit over het functioneren
van de leraar;
e. geen enkel bewijs van bekwaamheid voor het desbetreffende vak voor de desbetreffende schoolsoort is aangewezen;
f. het desbetreffende vak komt niet voor op het, jaarlijks door de Minister samen te stellen, overzicht van de vakken waarvoor
geen verklaring als bedoeld in het eerste lid, meer zal worden afgegeven.
3. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt in elk geval aangevraagd indien het de intentie is de leraar na het tweede
schooljaar nogmaals met de lessen te belasten.
4. De Minister neemt binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek een beslissing op het verzoek.
5. Het model van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt door de Minister vastgesteld.
6. Bij het totstandbrengen van het overzicht, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, moet gewerkt worden met gegevens van de
instanties belast met aangelegenheden betreffende studie-financiering.
Artikel 3
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is.
Artikel 4
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit bevoegdheidsverklaring leraren.
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 9de april 2010 houdende aanwijzing van een Meldpunt maritiem archeologisch
erfgoed als bedoeld in de Landsverordening maritiem beheer voor de Eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Beschikking
Meldpunten maritiem archeologisch erfgoed Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
Artikel 1
Als Meldpunt maritiem archeologisch erfgoed wordt in elk van de Eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba aangewezen
het onderdeel van de bestuursdienst waaronder de bescherming van archeologisch erfgoed ressorteert.
Artikel 2
Bij de vervulling van de taken, omschreven in artikel 32, tweede lid, en die, voortvloeiend uit artikel 32, derde lid, van
de Landsverordening maritiem beheer stelt het desbetreffende Meldpunt maritiem archeologisch erfgoed het Instituut voor National
Archeological and Anthropological Memory Management (Stichting NAAM) in de gelegenheid terzake te adviseren.
Artikel 3
Ingeval een melding zaken betreft die zich bevinden in de aansluitende zone van de territoriale zee van een eilandgebied,
draagt de desbetreffende dienst, bedoeld in artikel 1, ervoor zorg dat de Minister van Onderwijs en Cultuur onverwijld langs
schriftelijke weg wordt ingelicht.
Artikel 4
Deze ministeriële beschikking wordt in het Publicatieblad geplaatst.
Artikel 5
Deze ministeriële beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad, waarin
deze geplaatst is.
Artikel 6
Deze ministeriële beschikking kan worden aangehaald als: Beschikking Meldpunten maritiem archeologisch erfgoed Bonaire, Sint
Eustatius en Saba.
MINISTERIËLE BESCHIKKING van de 23ste november 2000 ter uitvoering van artikel 1, vijfde lid, van het Landsbesluit voorschriften
onderwijsbevoegdheid niet-Antilliaanse diploma’s (P.B. 2000, no. 142).
DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR, JEUGD- EN SPORTZAKEN;
Overwegende:
dat het wenselijk is het model van de verklaring, bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van het Landsbesluit voorschriften onderwijsbevoegdheid
niet-Antilliaanse diploma’s (P.B. 2000, no. 142), vast te stellen;
Gelet op:
artikel 1, vijfde lid, van het Landsbesluit voorschriften onderwijsbevoegdheid niet-Antilliaanse diploma’s (P.B. 2000, no.
142);
HEEFT BESLOTEN:
Artikel 1
De verklaring, bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van het Landsbesluit voorschriften onderwijsbevoegdheid niet-Antilliaanse
diploma’s (P.B. 2000, no. 142), wordt overeenkomstig het model, opgenomen in de bij deze ministeriële beschikking behorende
bijlage, opgesteld.
Artikel 2
Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is.
Bijlage behorende bij de Ministeriële Beschikking van de 23ste november 2000 ter uitvoering van artikel 1, vijfde lid, van
het Landsbesluit voorschriften onderwijsbevoegdheid niet-Antilliaanse diploma’s (P.B. 2000, no. 142)
Gelezen:
het verzoek van ..... te .....;
Overwegende:
dat voor het voortgezet onderwijs in het vak .....geen bewijs van bekwaamheid is aangewezen;
Gelet op:
artikel 36, vierde lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no. 29);
Gezien:
het advies van de inspectie van het voortgezet onderwijs;
VERKLAART:
dat te rekenen van .....
aan de heer/mevrouw .....,
geboren ..... te ..... op grond van haar buiten de Nederlandse Antillen behaalde getuigschrift/diploma ....., behaald aan
....., d.d. .... de bevoegdheid wordt verleend tot het geven van voortgezet onderwijs in de Nederlandse Antillenin de/het
vak(ken) .... aan de in de bijlage, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B.
1979, no. 29), met de/het codenummer(s) ..... aangeduide soorten van onderwijs.
Curaçao,
De Minister van Onderwijs, Cultuur,
Jeugd- en Sportzaken,
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 29ste december 1998 ter uitvoering van artikel 24, eerste lid, van de
Landsverordening voortgezet onderwijs (P.B. 1979, no. 29).
DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR, JEUGD- EN SPORTZAKEN;
Overwegende:
dat het wenselijk is de ministeriële beschikking met algemene werking ter uitvoering van artikel 24, eerste lid, van de Landsverordening
voortgezet onderwijs (P.B.1979, no. 29) opnieuw vast te stellen;
HEEFT BESLOTEN :
Artikel 1
Het schooljaar vangt aan op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar.
Artikel 2
1. Het totaal aantal vakantiedagen bedraagt, met inbegrip van de feestdagen, genoemd in het tweede lid, 61 schooldagen per jaar.
2. Geen school wordt gehouden op:
de nieuwjaarsdag;
de datum vallende na de in ieder eilandgebied afzonderlijk gehouden Carnavalsoptocht;
de Goede Vrijdag;
de christelijke tweede Paasdag;
de Hemelvaartsdag;
de dag waarop de verjaardag van de Koningin officieel wordt gevierd;
de dag waarop de dag van de Arbeid officieel wordt gevierd;
de datum 21 oktober (‘Dia di Antia’);
de eerste en tweede Kerstdag;
de datum 6 september voor wat betreft het eilandgebied Bonaire;
de datum 2 juli voor wat betreft het eilandgebied Curaçao;
de datum 11 november voor wat betreft het eilandgebied Sint Maarten;
de datum 16 november voor wat betreft het eilandgebied Sint Eustatius;
de eerste vrijdag in de maand december voor wat betreft het eilandgebied Saba.
Artikel 3
De Ministeriële Beschikking van de 29ste juli 1983 ter uitvoering van artikel 24, eerste lid, van de Landsverordening voortgezet
onderwijs (P.B. 1979, no. 29) (P.B. 1983, no. 83) wordt ingetrokken.
Artikel 4
Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag van de uitgifte van het Publicatieblad waarin het is opgenomen en
werkt terug tot en met 21 oktober 1997.
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 6de januari 2009 ter uitvoering van artikel 9, zesde lid, van de Landsverordening
funderend onderwijs
Artikel 1
1. Het totale aantal vakantiedagen bedraagt, met inbegrip van de feestdagen, genoemd in het tweede lid, 61 schooldagen per jaar.
2. De in het eerste lid bedoelde feestdagen zijn:
de nieuwjaarsdag;
de dag vallende na de in het desbetreffende eilandgebied gehouden Carnavalsoptocht;
de Goede Vrijdag;
de christelijke tweede Paasdag;
de Hemelvaartsdag;
de dag waarop de verjaardag van de Koningin officieel wordt gevierd;
de dag waarop de dag van de Arbeid officieel wordt gevierd;
de datum 15 december (‘de Koninkrijksdag dan wel Dia di Reino dan wel Kingdom Day’);
de eerste en tweede Kerstdag;
de datum 6 september voor wat betreft het eilandgebied Bonaire;
de datum 2 juli voor wat betreft het eilandgebied Curaçao;
de datum 11 november voor wat betreft het eilandgebied Sint Maarten;
de datum 16 november voor wat betreft het eilandgebied Sint Eustatius;
de eerste vrijdag in de maand december voor wat betreft het eilandgebied Saba.
Artikel 2
1. Deze beschikking wordt aangehaald als: Regeling vakantiedagen funderend onderwijs.
2. Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin de afkondiging
is geschied.
MINISTERIËLE BESCHIKKING MET ALGEMENE WERKING van de 6de januari 2009 ter uitvoering van artikel 21, tweede lid, van de Landsverordening
funderend onderwijs betreffende de eisen voor een onderwijskundig rapport
Artikel 1
Het onderwijskundig rapport geeft de noodzakelijke basisinformatie over de schoolvorderingen en leermogelijkheden van de leerling
op grond waarvan de doorstroom naar het voortgezet onderwijs plaatsvindt.
Artikel 2
Het onderwijskundig rapport bevat minimaal de volgende informatie:
a. gegevens van de leerling,
b. het verwijzingsadvies en motivering hiervan, vergezeld van het portfolio,
c. gegevens van de toeleverende school,
d. gegevens van de ontvangende school,
e. gegevens over de schoolloopbaan van de leerling,
f. gegevens over de beheersing van de acht educatiegebieden in woord en cijfers,
g. gegevens over de sociaal emotionele ontwikkeling van de leerling, en
i. gegevens over de werkhouding van de leerling.
Artikel 3
Het bestuurscollege stelt het formaat voor het onderwijskundig rapport vast.
Artikel 4
1. Deze beschikking wordt aangehaald als: Beschikking onderwijskundig rapport funderend onderwijs.
2. Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin de afkondiging
is geschied.
LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 8ste mei 1973 t.u.v. artikel 5, vierde lid, sub c, van de Landsverordening
Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en artikel 6, vierde lid, sub c, van de Landsverordening Algemene Weduwen-
en Wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194)
Artikel 1
Niet als verzekerd in de zin van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en van de Landsverordening
Algemene Weduwen- en wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194) worden aangemerkt de werknemers van Saipem S.p.A., die van vreemde
nationaliteit zijn, indien hun verblijf in de Nederlandse Antillen niet langer dan vier jaren heeft geduurd.
Artikel 2
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn afkondiging en werkt terug tot en met 1 januari 1970.
LANDSVERORDENING van 23 december 1996 houdende een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering ter zake
van bijzondere ziektekosten (Landsverordening algemene verzekering bijzondere Ziektekosten)
Hoofdstuk I Algemene Bepalingen
Artikel 1
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a. Minister:
de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne;
- b. Uitvoeringsorgaan:
de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen, bedoeld in artikel 10, eerste lid;
- c. Fonds:
het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, bedoeld in artikel 18, eerste lid;
- d. Indicatiecommissie:
de Indicatiecommissie Bijzondere Ziektekosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid;
- e. Bank:
de Bank van de Nederlandse Antillen;
- f. Inspecteur:
i. ten aanzien van de werkgever, die hetzij zijn woonplaats, hetzij zijn vestigingsplaats, of bij gebreke daarvan zijn vaste
inrichting of vaste vertegenwoordiger heeft
1. in het eilandgebied Bonaire: de Inspecteur der Belastingen op Bonaire;
2. in het eilandgebied Curaçao: de Inspecteur der Belastingen op Curaçao;
3. in één van de overige eilandgebieden: de Inspecteur der Belastingen op Sint Maarten;
ii. ten aanzien van de verzekerde, die bij het begin van het desbetreffende jaar of bij de aanvang van zijn premieplicht in de
loop van dat jaar, zijn woonplaats heeft:
1. in het eilandgebied Bonaire: de Inspecteur der Belastingen op Bonaire;
2. in het eilandgebied Curaçao: de Inspecteur der Belastingen op Curaçao;
3. in één van de overige eilandgebieden: de Inspecteur der Belastingen op Sint Maarten;
- g. toezichthouder:
de toezichthouder, bedoeld in artikel 40, eerste lid;
- h. ingezetene:
degene die blijkens inschrijving in het bevolkingsregister van een der eilandgebieden, metterwoon in een der eilandgebieden
van de Nederlandse Antillen gevestigd is;
- i. instelling:
een instelling die zich jegens het Uitvoeringsorgaan heeft verbonden om onder bij overeenkomst, bedoeld in artikel 13, te
bepalen voorwaarden, behandeling, verpleging of verzorging te verlenen;
- j. zorgverlener:
een medische beroepsbeoefenaar of andere deskundige die zich jegens het Uitvoeringsorgaan heeft verbonden om onder bij overeenkomst,
bedoeld in artikel 13, te bepalen voorwaarden, behandeling, verpleging of verzorging te verlenen;
- k. chronische zieke:
degene die als gevolg van een ziekte of een complicatie ervan of door ouderdom dermate verpleeg- of zorgbehoeftig is geworden,
dat deze zich in zowel sociaal, maatschappelijk als economisch opzicht, niet meer als zelfstandig individu in de samenleving
kan handhaven;
- l. psychiatrisch zieke:
degene die door een combinatie van persoonlijke en maatschappelijke factoren in psychische nood verkeert;
- m. gehandicapte:
degene die in een nadelige positie verkeert door een stoornis of een beperking die de normale rolvervulling van die persoon
begrenst of verhindert; onder stoornis wordt verstaan iedere afwezigheid of afwijking van een psychologische, fysiologische
of anatomische structuur of functie; onder beperking wordt verstaan iedere vermindering of afwezigheid van de mogelijkheid
van een voor de mens normale activiteit;
- n. lichamen:
rechtspersonen, maat- en vennootschappen, andere verenigingen van personen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen
en doelvermogens;
- o. prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie:
het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde afgeleide prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie in de Nederlandse
Antillen.
Artikel 2
1. Waar een lichaam feitelijk gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2. Degene die de Nederlandse Antillen metterwoon heeft verlaten en binnen één jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels
in Nederland, Aruba of op het grondgebied van een andere mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid
geacht in de Nederlandse Antillen te hebben gewoond.
Artikel 3
Behoudens hetgeen in deze landsverordening ten aanzien van de heffing en de invordering van premies is bepaald, wordt in de
uitvoering van de in deze landsverordening geregelde verzekering voorzien door het Uitvoeringsorgaan.
Hoofdstuk II Kring der verzekerden
Artikel 4
1. Verzekerd ingevolge deze landsverordening is degene die:
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden
gegeven aan de kring der verzekerden.
3. Een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in het tweede lid, wordt aan de Staten overgelegd. Het treedt
in werking op een tijdstip dat, nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, bij landsbesluit wordt vastgesteld, tenzij
binnen die termijn door de Staten de wens te kennen wordt gegeven dat de uitbreiding of beperking bij landsverordening wordt
goedgekeurd. In dat geval wordt een daartoe strekkende ontwerp-landsverordening zo spoedig mogelijk aan de Staten aangeboden.
Hoofdstuk III Aanspraken
Artikel 5
1. Verzekerden hebben met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens het tweede lid aanspraak op de volgende vormen van zorg
in de Nederlandse Antillen:
a. behandeling, verpleging en verzorging van chronisch zieken in een verpleeghuis;
b. behandeling, verpleging en verzorging van psychiatrisch zieken in een psychiatrisch ziekenhuis voor zover deze een ononderbroken
periode van tenminste 90 verpleegdagen in een psychiatrisch ziekenhuis te boven gaat;
c. verpleging en verzorging van psychiatrisch zieken in een gezinsvervangend tehuis voor psychiatrisch zieken;
d. verzorging en begeleiding van psychiatrisch zieken in een dagverblijf voor psychiatrisch zieken;
e. verzorging en begeleiding van psychiatrisch zieken in de thuissituatie door organisaties die integrale thuiszorg verlenen
met waar nodig professionele ondersteuning;
f. behandeling, verpleging en verzorging van verstandelijk gehandicapten in een instelling voor verstandelijk gehandicapten;
g. verzorging en begeleiding van verstandelijk gehandicapten in een gezinsvervangend tehuis voor verstandelijk gehandicapten;
h. verzorging en begeleiding van verstandelijk gehandicapten in ten dagverblijf voor verstandelijk gehandicapten;
i. verzorging en begeleiding van verstandelijk gehandicapten in de thuissituatie door organisaties die integrale thuiszorg verlenen
met waar nodig professionele ondersteuning;
j. behandeling, verpleging en verzorging van lichamelijk gehandicapten in een instelling voor lichamelijk gehandicapten;
k. verzorging en begeleiding van lichamelijk gehandicapten in een gezinsvervangend tehuis voor lichamelijk gehandicapten;
l. verzorging en begeleiding van lichamelijk gehandicapten in een dagverblijf voor lichamelijk gehandicapten;
m. verzorging en begeleiding van lichamelijk gehandicapten in de thuissituatie door organisaties die integrale thuiszorg verlenen
met waar nodig professionele ondersteuning;
n. voortzetting van de behandeling in een algemeen ziekenhuis van een somatisch chronisch zieke na een ononderbroken verblijf
in een ziekenhuis van tenminste 365 dagen alsmede indien na ontslag uit het ziekenhuis na 365 dagen binnen een periode van
182 dagen wederom om dezelfde reden opname in het ziekenhuis noodzakelijk is;
o. verpleging en verzorging van een somatisch chronisch zieke in de thuissituatie na een periode van 90 dagen door organisaties
die integrale thuiszorg verlenen met waar nodig professionele ondersteuning;
p. verstrekking van kunst- of hulpmiddelen voor zover noodzakelijk in het kader van de ingevolge deze landsverordening te verstrekken
zorg;
q. de voorziening van geneesmiddelen ten behoeve van de nazorg van psychiatrisch zieken aansluitend op de zorg, bedoeld in onderdeel
b;
r. andere bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, de Sociaal-Economische Raad gehoord, te bepalen vormen van zorg.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden inhoud en omvang van de zorg waarop en de tijdsduur gedurende welke
aanspraak bestaat, geregeld; daarbij kan met betrekking tot de inhoud en omvang van de desbetreffende zorg worden bepaald
dat deze onder beperkingen wordt verleend en kan als voorwaarde voor het verkrijgen van zorg worden gesteld, dat degene die
zorg geniet, bijdraagt in de kosten daarvan. Daartoe worden in dat landsbesluit mede criteria gesteld voor het bepalen van
deze bijdrage.
3. Voor zover de zorg als bedoeld in het eerste lid mede de verstrekking van geneesmiddelen, verbandmiddelen daaronder begrepen,
omvat, geschiedt deze verstrekking overeenkomstig bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gestelde regels.
4. Indien in verband met de uitvoering, bedoeld in het derde lid, diensten worden verleend waaraan kosten zijn verbonden, kan
bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, een vergoeding worden vastgesteld voor de verlening van elk van die diensten.
5. Aanspraken op zorg als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts geldend gemaakt worden indien daarop niet krachtens een andere
wettelijke voorziening noch krachtens een particuliere ziektekostenverzekering aanspraak gemaakt kan worden. Bij landsbesluit,
houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het in de eerste volzin bepaalde.
Artikel 6
1. Het Uitvoeringsorgaan draagt zorg, dat de aanspraken van verzekerden tot gelding kunnen worden gebracht. Ten aanzien van de
wijze waarop aanspraken tot gelding kunnen worden gebracht, kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen regels
worden gesteld.
2. Alvorens de verzekerde de aanspraken, welke hem ingevolge deze landsverordening toekomen, tot gelding kan brengen, dient de
verzekerde daartoe een aanvraag in bij het Uitvoeringsorgaan met inachtneming van het ingevolge het derde lid bepaalde. Het
Uitvoeringsorgaan legt deze aanvraag voor aan de Indicatiecommissie. Na ontvangst van het advies van de Indicatiecommissie
neemt het Uitvoeringsorgaan een beslissing.
3. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld inzake de aanvraag, de daarbij
over te leggen bescheiden en de te volgen procedure.
4. De verzekerde die zijn aanspraak op zorg daadwerkelijk tot gelding wil brengen, wendt zich na de beslissing, bedoeld in het
tweede lid, voor de gewenste zorg tot de door het Uitvoeringsorgaan bij de beslissing aangewezen instelling of tot een zorgverlener.
Artikel 7
1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald in welke mate en onder welke voorwaarden aanspraak bestaat
op vergoeding wegens kosten terzake van in of buiten de Nederlandse Antillen verleende zorg als bedoeld in artikel 5, eerste
lid, in gevallen, waarin aan een verzekerde als gevolg van in dat landsbesluit omschreven omstandigheden zorg is verleend,
welke deze, indien die omstandigheden zich niet zouden hebben voorgedaan, op de krachtens artikel 6 omschreven wijze had kunnen
verkrijgen.
2. Onverminderd het bepaalde krachtens artikel 5, tweede lid, kan het Uitvoeringsorgaan degene die zorg behoeft, en aan wiens
opzet of grove schuld is te wijten dat hij deze zorg behoeft, extra in de kosten van de te verlenen zorg doen bijdragen.
Artikel 8
1. Ieder is verplicht aan het Uitvoeringsorgaan of aan een daartoe door of vanwege het Uitvoeringsorgaan aangewezen persoon de
ten behoeve van de uitvoering van deze landsverordening van hem verlangde inlichtingen te geven.
2. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht, schriftelijk worden verstrekt binnen een door het Uitvoeringsorgaan of
een daartoe door of vanwege het Uitvoeringsorgaan aangewezen persoon schriftelijk te stellen termijn.
3. Ieder is verplicht aan het Uitvoeringsorgaan of een door of vanwege het Uitvoeringsorgaan daartoe aangewezen persoon desgevraagd
inzage te verlenen van boeken, bescheiden en andere stukken, voor zover dit nodig is ten behoeve van de uitvoering van deze
landsverordening.
4. Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan het Uitvoeringsorgaan
de door deze gevraagde uittreksels uit die registers kosteloos te verstrekken. Publiekrechtelijke lichamen zijn verplicht
op de door de Minister van Algemene Zaken aan te geven wijze kosteloos hun medewerking te verlenen tot het verkrijgen van
de inlichtingen, benodigd voor de uitvoering van deze landsverordening.
Artikel 9
Het Uitvoeringsorgaan vordert van degene die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, aanspraken heeft doen gelden, alsmede van
degene die met wetenschap daarvan zijn medewerking daaraan heeft verleend, het bedrag aan ten onrechte of te veel verleende
zorg terug.
Hoofdstuk IV Uitvoering
§ 1. Uitvoeringsorgaan
Artikel 10
1. Met de uitvoering van deze landsverordening wordt belast de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen.
2. Het Uitvoeringsorgaan is gevestigd op Curaçao. Het Uitvoeringsorgaan kan op elk der andere eilanden een hulpkantoor vestigen.
3. Het Uitvoeringsorgaan heeft mede tot taak:
4. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld inzake de uitvoering van deze landsverordening
door het Uitvoeringsorgaan.
5. De Minister kan het Uitvoeringsorgaan met het oog op de uitvoering van deze landsverordening aanwijzingen geven.
Artikel 11
1. Het Uitvoeringsorgaan stelt een meerjarenbeleidsplan op dat een periode van ten minste drie jaren omvat en dat jaarlijks wordt
bijgesteld. Dit plan behoeft de goedkeuring van de Minister.
2. Jaarlijks stelt het Uitvoeringsorgaan voor het daaropvolgende kalenderjaar een overzicht van de geraamde kosten, investeringen
en middelen vast welke ten laste onderscheidenlijk ten gunste van het Uitvoeringsorgaan komen. Dit overzicht wordt vóór 15
november van elk kalenderjaar aan de Minister aangeboden.
3. Jaarlijks stelt het Uitvoeringsorgaan over het afgelopen kalenderjaar een jaarverslag vast bestaande uit een algemeen verslag
en een financieel verslag.
4. Het algemeen verslag geeft een overzicht van de in het afgelopen kalenderjaar verrichte werkzaamheden.
5. Het financieel verslag bevat een overzicht van de ten laste van het Uitvoeringsorgaan gemaakte kosten en investeringen, van
de door het Uitvoeringsorgaan ontvangen middelen en van de bezittingen van het Uitvoeringsorgaan.
6. Het jaarverslag wordt, vergezeld van een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van het Wetboek
van Koophandel van de Nederlandse Antillen, vóór 1 juli van het jaar volgend op dat waarop het verslag betrekking heeft, aangeboden
aan de Minister en de Bank.
7. Met het oog op de controle van de administratie en van het financieel verslag wijst het Uitvoeringsorgaan een deskundige aan
als bedoeld in het zesde lid.
§ 2. Indicatiecommissie Bijzondere Ziektekosten.
Artikel 12
1. Er is een Indicatiecommissie Bijzondere Ziektekosten.
2. De Indicatiecommissie heeft tot taak het beoordelen van door het Uitvoeringsorgaan aan haar voorgelegde aanvragen van verzekerden
voor zorg en het uitbrengen van advies aan het Uitvoeringsorgaan of er voor de toewijzing van een aanvraag voor zorg een noodzakelijke
indicatie bestaat.
3. De Indicatiecommissie bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter, die beschikken over ruime en veelzijdige ervaring
op gebieden van zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 5 te weten:
4. De arts bedoeld in het derde lid, onderdeel a, bekleedt het voorzitterschap.
5. De leden worden benoemd, geschorst en ontslagen bij landsbesluit. Voor elk lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd. Het
bepaalde in de eerste volzin is van toepassing.
6. Een benoeming geldt voor een periode van vijf jaren.
7. Een lid of plaatsvervangend lid van de Indicatiecommissie wordt ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een zodanige
uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard,
surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
d. indien hij uit hoofde van ziekte of gebrek gedurende langere tijd ongeschikt is geworden zijn functie te vervullen;
e. bij ongeschiktheid voor zijn functie anders dan door ziekten of gebreken.
8. De Indicatiecommissie stelt een reglement op betreffende haar werkwijze, dat de goedkeuring van de Minister behoeft.
9. De Indicatiecommissie raadpleegt steeds deskundigen indien zulks voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk is.
10. De leden en plaatsvervangende leden van de Indicatiecommissie alsmede de deskundigen, bedoeld in het negende lid, ontvangen
een bij landsbesluit te bepalen vergoeding voor hun werkzaamheden.
11. De Indicatiecommissie wordt bijgestaan door een secretaris die door de Directeur van het Uitvoeringsorgaan wordt aangewezen
uit de medewerkers van dat orgaan.
§ 3. Instellingen en zorgverleners
Artikel 13
1. Het Uitvoeringsorgaan sluit met in de Nederlandse Antillen gevestigde instellingen en zorgverleners overeenkomsten ter verwezenlijking
van de aanspraken van verzekerden, neergelegd in hoofdstuk III, in zodanige omvang dat het in staat is zijn verplichtingen
jegens de verzekerden naar behoren na te komen.
2. Een overeenkomst wordt schriftelijk aangegaan.
3. Een overeenkomst houdt ten minste bepalingen in over:
a. het tijdstip waarop de overeenkomst aanvangt te werken en de periode waarvoor zij Is gesloten;
b. de te verlenen vorm van zorg, de omvang en de kwaliteit van die zorg;
c. de acceptatie van patiënten;
d. de medewerking aan kwaliteitsbewaking;
e. de voorwaarden van administratieve aard waaraan partijen hebben te voldoen;
f. de controle op de naleving van de overeenkomst
g. de gegevensverstrekking ten behoeve van die controle;
h. de vergoedingen die bij het Uitvoeringsorgaan in rekening kunnen worden gebracht, de berekeningswijze en de hoogte van die
vergoedingen en de regeling van de betaling;
i. de wijze waarop de overeenkomst kan worden beëindigd.
4. De Minister kan nadere regels omtrent de inhoud van de overeenkomsten vaststellen.
5. Het Uitvoeringsorgaan brengt een overeenkomst ter kennis van de Minister.
Artikel 14
Het Uitvoeringsorgaan stelt kwaliteitseisen vast voor instellingen en zorgverleners die worden gehanteerd bij het aangaan
van de in artikel 13, eerste lid, bedoelde overeenkomsten. Deze kwaliteitseisen behoeven de goedkeuring van de Minister.
Artikel 15
De Minister stelt, gehoord het Uitvoeringsorgaan, eens per vier jaren per instelling het jaarlijkse totaalbedrag vast van
de ten laste van het Fonds komende middelen ter dekking van de kosten van de ingevolge deze landsverordening door die instelling
te verlenen zorg.
Artikel 16
Elke bepaling in de in artikel 13, eerste lid, bedoelde overeenkomsten, die in strijd is met deze landsverordening of de daarop
berustende bepalingen is nietig.
§ 4. Toezicht op het Uitvoeringsorgaan
Artikel 17
1. De Bank houdt toezicht op het Uitvoeringsorgaan. Zij adviseert, op verzoek of uit eigen beweging, de Minister, de Minister
van Financiën en het Uitvoeringsorgaan met betrekking tot aangelegenheden het Uitvoeringsorgaan betreffende, overeenkomstig
de regels van de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf (P.B. 1990, no. 77).
2. Het Uitvoeringsorgaan vergoedt op declaratiebasis de kosten welke voor de Bank aan de uitvoering van haar taken krachtens
het eerste lid zijn verbonden. Daartoe houdt de Bank een overzicht bij van verrichte werkzaamheden in het kader van bedoelde
taken. De declaraties worden eens per kwartaal ingediend en terstond betaalbaar gesteld.
3. Het Uitvoeringsorgaan is gehouden de Bank alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan verlangen ter uitoefening
van het in het eerste lid bedoelde toezicht.
4. De artikelen 42 tot en met 45 zijn van overeenkomstige toepassing op het door de Bank ingevolge het eerste lid te houden toezicht.
Hoofdstuk V Dekking van de kosten
Artikel 18
1. Er is een Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.
2. De middelen tot dekking van de uitgaven voor de zorg ingevolge deze landsverordening en van de aan de uitvoering van deze
landsverordening verbonden kosten alsmede de middelen nodig voor het vormen en in standhouden van een bij landsbesluit, houdende
algemene maatregelen, te bepalen reserve, bestaan uit:
a. het heffen van premie;
b. het heffen van bijdragen als bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, en 7, tweede lid, van degenen die zorg genieten;
c. de jaarlijkse bijdrage van het Land; en
d. overige inkomsten.
3. De premies, de bijdragen van degenen die zorg genieten, de jaarlijkse bijdrage van het Land en de overige inkomsten worden
gestort in het Fonds
4. Het Fonds wordt beheerd door het Uitvoeringsorgaan.
5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot belegging van de gelden van
het Fonds.
Artikel 19
De Minister geeft jaarlijks, gehoord het Uitvoeringsorgaan, een aanwijzing voor het totaal van de ten laste van het Fonds
komende besteedbare middelen ter dekking van de kosten van de ingevolge deze landsverordening te verlenen zorg.
Artikel 20
1. De premie, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden,
geheven naar de maatstaf van het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen en bedraagt een percentage van dat
inkomen. Ten aanzien van degene, die slechts een gedeelte van een kalenderjaar verzekerd is geweest, treedt dit gedeelte voor
het kalenderjaar in de plaats.
2. Onder inkomen wordt verstaan het zuiver inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (PB. 1956,
no. 9) met dien verstande dat dit inkomen wordt vermeerderd met de krachtens de Landsverordening op de inkomstenbelasting
1943 als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies algemene ouderdomsverzekering ingevolge de Landsverordening Algemene
Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83), algemene weduwen weduwnaars- en wezenverzekering ingevolge de Landsverordening Algemene
Weduwen- en wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194).
3. Premie is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand volgende op het bereiken van de vijftienjarige leeftijd.
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen met betrekking tot het bepaalde in het eerste en tweede lid nadere
regelen worden gesteld.
Artikel 21
1. Het premiepercentage, bedoeld in artikel 20, eerste lid, wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gehoord het
Uitvoeringsorgaan en de Sociaal-Economische Raad, vastgesteld.
2. Het in het eerste lid bedoelde percentage kan voor een zuiver inkomen dat minder bedraagt dan het laagste bedrag dat wordt
genoemd in de tabel, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, afwijkend worden
vastgesteld doch niet meer dan de helft minder bedragen.
3. Het premie percentage bedraagt ter zake van het zuiver inkomen voorzover bestaande uit pensioen het percentage bedoeld in
het eerste lid, verminderd met het percentage, bedoeld in het vijfde lid. Onder pensioen wordt verstaan de opbrengst uit een
recht op periodieke uitkering, welke terzake van een vroegere dienstbetrekking wordt ontvangen
4. Indien het inkomen meer bedraagt dan NAF. 382.214,–, dan is over het meerdere geen premie verschuldigd.
5. Werkgevers die personen in dienst hebben, die krachtens deze landsverordening verzekerd zijn, betalen aan deze werknemers
ter compensatie van de door hen verschuldigde premie een toeslag op het loon. Deze toeslag bedraagt een bij landsbesluit,
houdende algemene maatregelen, te bepalen deel van het in het eerste lid bedoelde percentage.
6. Indien het loon met terugwerkende kracht is verhoogd, wordt voor de berekening van de premie met deze verhoging rekening gehouden
vanaf het tijdstip dat de verhoging van het loon door de werkgever aan de werknemer is uitbetaald.
7. Het in het derde [bedoeld zal zijn: vierde] lid genoemde bedrag wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangepast
aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.
8. De aanpassing, bedoeld in het zesde [bedoeld zal zijn: zevende] lid, heeft plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar
op basis van de stijging welke het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie ultimo augustus daaraan voorafgaande aangeeft
ten opzichte van het prijsindexcijfer ultimo augustus van het voorafgaande jaar.
9. Het is een werkgever verboden de voor hem uit de bepalingen van deze landsverordening voortvloeiende kosten geheel of gedeeltelijk
te verhalen op het loon van de werknemer.
Artikel 22
1. Tenzij bij of krachtens deze landsverordening anders is bepaald, geschiedt de heffing van de ingevolge deze landsverordening
verschuldigde premie, onder verrekening van eventueel krachtens het derde lid geheven premie, bij wege van aanslag en met
overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regelen.
2. De aanslag wordt vastgesteld door de Inspecteur. De in het eerste lid bedoelde aanslag blijft achterwege indien artikel 41B
van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 toepassing vindt.
3. De premie van de verzekerde, die in dienstbetrekking werkzaam is, wordt geheven bij wege van inhouding door de werkgever.
Het bepaalde in de artikelen 3, leden 2, 3, 4 en 5, 4, 21, lid 1, 21a, 21b, 21c en 21d van de Landsverordening op de Loonbelasting
1976 (P.B. 1975, no. 254) is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ingevolge deze landsverordening verschuldigde
premies, met dien verstande dat in plaats van ‘inhoudingsplichtige’ telkens gelezen wordt ‘werkgever(s)’. Indien de ingevolge
artikel 20, eerste lid, in totaal over een kalenderjaar verschuldigde premie door inhouding is geheven, blijft het bepaalde
in het eerste lid buiten toepassing. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een werkgever gelijkgesteld de Sociale Verzekeringsbank,
het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen, alsmede pensioenfondsen in zin van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen
(P.B. 1985, no. 44), verzekeringsmaatschappijen voor zover het betreft door deze uit te betalen pensioenen en de bestuurscolleges
van de onderscheiden eilandgebieden voor wat betreft door deze te verstrekken onderstanduitkeringen.
4. De werkgever is verplicht de premie in te houden op het tijdstip waarop het loon:
a. betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt; of
b. vorderbaar en tevens inbaar wordt.
5. De premie wordt geïnd door de Landsontvanger.
6. Tenzij bij of krachtens deze landsverordening anders is bepaald, zijn ten aanzien van de invordering van de ingevolge deze
landsverordening verschuldigde premie, de regels geldende voor de invordering van directe belastingen als opgenomen in de
Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 (P.B. 1942, no. 248), van overeenkomstige toepassing.
7. De Minister en de Minister van Financiën kunnen nadere regels geven inzake de heffing, de invordering en de afdracht van de
premie ingevolge deze landsverordening.
Artikel 23
De Minister van Financiën is bevoegd, met inachtneming van het vastgestelde premiepercentage, bedoeld in artikel 20, eerste
lid, de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premie te doen berekenen volgens tabellen. Bij het opstellen van deze
tabellen en voor de toepassing daarvan bepaalt de Minister van Financiën de door hem nodig geachte afrondingen.
Artikel 24
1. De werkgever is verplicht de premie, die hij over een tijdvak van een maand of korter heeft ingehouden of had moeten inhouden
te zamen met de te zijnen laste komende toeslag, vóór de zestiende dag van de daarop volgende maand, op aangifte af te dragen.
Indien de inhouding over een tijdvak van langer dan een maand geschiedt, is de werkgever verplicht de premie vóór de zestiende
dag na het einde van dat tijdvak op aangifte af te dragen.
2. De aangifte wordt gelijktijdig met de afdracht gedaan bij de Landsontvanger die de ontvangen premies zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst, stort op de rekening van het Fonds.
3. De Inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van het indienen van aangifte verlenen.
4. De Inspecteur kan van de werkgever die de premie over een tijdvak van langer dan een maand moet afdragen, vorderen dat hij
binnen vijftien dagen na het einde van elke maand een gedeelte van de in te houden premie bij wijze van voorlopige betaling
afdraagt.
5. De werkgever houdt in en draagt af onafhankelijk van het feit of en tot welk bedrag andere werkgevers van de werknemer inhouden,
behoudens een andersluidende beslissing van de Inspecteur. Indien onverschuldigd is betaald, zal de onverschuldigd betaalde
premie op verzoek door de Inspecteur worden gerestitueerd aan de rechthebbenden. De rechtsvordering tot terugbetaling van
onverschuldigd betaalde premie verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie
is afgedragen.
6. Een werkgever die de Nederlandse Antillen metterwoon wenst te verlaten, is verplicht terstond aangifte en afdracht te doen
over het lopende kalenderjaar.
7. Ook in de gevallen, dat geen premie behoeft te worden ingehouden, moet de aangifte op de in de vorige leden aangegeven tijden
ingediend worden. Personen, die stellen geen werkgever te zijn, moeten niettemin de hen verstrekte aangifteformulieren vóór
de zestiende dag van de daarop volgende maand, waarin de aangifteformulieren aan hen zijn verstrekt, indienen.
Artikel 25
1. De Inspecteur verstrekt de inhoudingsplichtige het benodigde aantal aangifteformulieren, hetzij op diens verzoek, hetzij ambtshalve.
De werkgever is, in het geval hij deze formulieren niet van de Inspecteur heeft ontvangen, verplicht om de Inspecteur te verzoeken
deze te verstrekken.
2. De werkgever is gehouden het aangifteformulier duidelijk, volledig, stellig en zonder voorbehoud naar waarheid in te vullen
of te doen invullen en te ondertekenen.
3. De Minister stelt het model voor het aangifteformulier vast
Artikel 26
Indien de premie geheel of gedeeltelijk niet binnen de voorgeschreven termijn door de werkgever is afgedragen, kan de niet
of te weinig afgedragen premie door middel van een aanslag, op te leggen ten name van de werkgever, door de Inspecteur nageheven
worden, zolang niet sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premieschuld is ontstaan, vijf jaren zijn verstreken.
De werkgever is gerechtigd het nageheven bedrag te verhalen op zijn werknemer voor zover het betrekking heeft op van de werknemer
ten onrechte niet ingehouden premie.
Artikel 27
1. Indien de werkgever niet binnen de voorgeschreven termijn aangifte en afdracht doet, dan wel het aangifteformulier onjuist
of onvolledig invult, wordt het bedrag van de premie verhoogd met ten hoogste 100%.
2. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, wordt als premie beschouwd. De werkgever is niet gerechtigd deze verhoging op zijn
werknemers te verhalen.
3. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, blijft buiten toepassing, indien de in gebreke geblevene uit eigen beweging schriftelijk
mededeling heeft gedaan, dat ten onrechte geen of te weinig premie is afgedragen en daarbij tevens de nodige inlichtingen
verstrekt.
4. Dwanginvordering geschiedt overeenkomstig de regels van de Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen,
bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en
vergoedingen (P.B. 1942, no. 246).
Artikel 28
1. Indien bij het vaststellen van de premie-aanslag of bij controle van de door de werkgever ingehouden premie blijkt dat teveel
of te weinig is ingehouden dan wel teveel of te weinig is betaald op een voorlopige premie-aanslag, wordt gedurende een periode
van ten hoogste vijf jaren de teveel ingehouden premie gerestitueerd of verrekend en de te weinig ingehouden premie alsnog
ingevorderd.
2. Geen restitutie of invordering als bedoeld in het eerste lid heeft plaats, indien het te restitueren of alsnog in te vorderen
bedrag lager is dan NAF. 50,-.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid blijft het opleggen van de definitieve premieaanslag achterwege.
Artikel 29
1. De werkgever is gehouden een loonadministratie te voeren, waaruit duidelijk blijkt aan de hand waarvan en de wijze waarop
de premie is berekend en ingehouden.
2. De werkgever is gehouden na afloop van het kalenderjaar aan de werknemer, die bij het einde van het kalenderjaar in zijn dienst
is of persoonlijk in aangenomen werk arbeid voor hem verricht, een verklaring af te geven betreffende het in dat kalenderjaar
verkregen loon en de ingehouden premie. Bij beëindiging van het dienstverband of de werkzaamheden in de loop van het kalenderjaar
is de werkgever gehouden aan de werknemer eenzelfde verklaring af te geven over de tijd, waarin hij bij hem in dat kalenderjaar
in dienstverband werkzaam was onderscheidenlijk voor hem werkzaamheden verrichtte. De verklaring wordt binnen tien dagen na
het verzoek van de werknemer afgegeven.
3. De loonadministratie moet gedurende tien jaren na het einde van het kalenderjaar waarop het betrekking heeft, worden bewaard.
Artikel 30
1. Hoofdelijk aansprakelijk is:
a. voor de premie en de administratieve boete af te dragen respectievelijk verschuldigd door een niet binnen de Nederlandse Antillen
wonende of gevestigde werkgever de leider van zijn vaste inrichting binnen de Nederlandse Antillen, zijn binnen de Nederlandse
Antillen wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger dan wel degene die de leiding heeft van de hier te lande verrichte
werkzaamheden;
b. voor de premie en de administratieve boete af te dragen respectievelijk verschuldigd door een binnen de Nederlandse Antillen
gevestigde rechtspersoon: ieder van de bestuurders;
c. voor de premie en de administratieve boete af te dragen respectievelijk verschuldigd door twee of meer werkgevers: ieder van
de werkgevers.
2. De werknemer kan hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de van hem ten onrechte niet of te weinig ingehouden premie,
tenzij hij de Inspecteur tijdig van de nalatigheid van de werkgever in kennis heeft gesteld.
3. Indien de werkgever niet binnen de Nederlandse Antillen woont of gevestigd is, kan de werknemer mede aansprakelijk worden
gesteld voor het gedeelte van de premie dat ten laste komt van de werkgever.
4. De werknemer die in dienstbetrekking is bij of werkzaamheden verricht voor een niet binnen de Nederlandse Antillen wonende
of gevestigde werkgever en die de Nederlandse Antillen metterwoon wenst te verlaten, dient hiervan schriftelijk mededeling
te doen aan de Inspecteur en kan terstond mede aansprakelijk gesteld worden voor het gedeelte van de premie dat te zijnen
laste komt.
5. De heffing van de premie ingevolge het eerste tot en met het vierde lid geschiedt door middel van een aanslag.
Artikel 31
1. De werkgever, diens vaste vertegenwoordiger, de leider van de vaste inrichting van de werkgever of degene die de leiding heeft
van de hier te lande verrichte werkzaamheden is desgevraagd gehouden aan de Inspecteur of aan de door deze aangewezen personen
en deskundigen inzage te verlenen of afschrift te verstrekken van de boeken, bescheiden en geschriften, welke voor de vaststelling
van de premie redelijkerwijs van belang zijn.
2. Degene die inzage van de boeken, bescheiden en geschriften, bedoeld in het eerste lid, is gevraagd, wordt geacht die in zijn
bezit te hebben, tenzij het tegendeel aannemelijk is gemaakt.
3. Bij een weigering om te voldoen aan een verplichting als bedoeld in het eerste lid, kan een werkgever, diens vaste vertegenwoordiger,
de leider van de vaste inrichting van de werkgever of degene die de leiding heeft van de hier te lande verrichte werkzaamheden,
niet met vrucht een beroep doen op de omstandigheid dat hij uit hoofde van zijn stand, zijn beroep of zijn ambt tot geheimhouding
verplicht is, zelfs al mocht deze hem bij enig wettelijk voorschrift zijn opgelegd.
Artikel 32
1. De jaarlijkse bijdrage van het Land, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, wordt bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, vastgesteld.
2. De Minister en de Minister van Financiën kunnen regelen geven inzake de betaling van de in het eerste lid bedoelde bijdrage
aan het Uitvoeringsorgaan.
3. De in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt jaarlijks bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, met inachtneming van
het bepaalde in het vierde lid aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.
4. Aanpassing van de in het eerste lid bedoelde bijdrage heeft plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis
van de stijging die het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie ultimo van de maand augustus daaraan voorafgaande aangeeft
ten opzichte van het prijsindexcijfer ultimo augustus daaraan voorafgaand.
Hoofdstuk VI Bezwaar en beroep
Artikel 33
1. Aan de belanghebbende wordt schriftelijk kennis gegeven van een beslissing betreffende:
a. het verlenen van zorg en het vaststellen van een bijdrage als bedoeld in artikel 5, tweede lid;
b. het vaststellen van een bijdrage in de kosten van geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging als bedoeld in artikel
7, tweede lid.
2. Een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid vermeldt de dagtekening van de beslissing, de gronden waarop deze berust, alsmede
de rechtsmiddelen die tegen de beslissing openstaan.
Artikel 34
1. De belanghebbende die bezwaar heeft tegen een beslissing van het Uitvoeringsorgaan, kan binnen zes weken na de dagtekening
daarvan een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij het Uitvoeringsorgaan. Een bezwaarschrift kan tevens worden ingediend,
indien het Uitvoeringsorgaan, na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand, niet binnen zes weken na de aanmaning een beslissing
heeft genomen. In laatstgenoemd geval vangt de termijn van zes weken aan op de dag volgend op die waarop de termijn van zes
weken na de aanmaning verstreken is.
2. Indien de reclamant zich buiten de Nederlandse Antillen bevindt, bedraagt de termijn, genoemd in de eerste volzin van het
eerste lid, zes weken.
3. Indien de reclamant redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht binnen de in het eerste of tweede lid gestelde termijnen
een bezwaarschrift in te dienen, worden die termijnen verlengd, zodanig dat een nieuwe termijn van zes weken begint te lopen
vanaf de dag waarop hij redelijkerwijs wel in staat kan worden geacht een bezwaarschrift in te dienen.
4. Het bezwaarschrift heeft geen schorsende werking.
Artikel 35
1. Het Uitvoeringsorgaan beschikt op een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 34, eerste lid.
2. Indien de reclamant in zijn bezwaarschrift het verlangen daartoe heeft te kennen gegeven, wordt hij vooraf door of vanwege
het Uitvoeringsorgaan gehoord. Hij kan ook ambtshalve worden opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen of om de overwegingen
te vernemen die bij het nemen van de beslissing hebben gegolden.
3. De reclamant kan zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen.
4. De reclamant is, desgevraagd, gehouden aan het Uitvoeringsorgaan of aan de door deze aangewezen personen inzage te verlenen
van boeken of andere bescheiden, die tot staving zijner beweringen kunnen dienen.
Artikel 36
1. Het Uitvoeringsorgaan beschikt binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift. In voorkomende gevallen kan het Uitvoeringsorgaan
onder schriftelijke mededeling aan de reclamant de genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen. Indien het Uitvoeringsorgaan
niet binnen bedoelde termijn heeft beschikt, geldt zulks als een weigering om te beschikken.
2. De beschikking van het Uitvoeringsorgaan op het bezwaarschrift is met redenen omkleed.
3. Afschrift wordt door het Uitvoeringsorgaan aan de reclamant uitgereikt bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs.
Artikel 37
Tegen een beschikking van het Uitvoeringsorgaan staat voor belanghebbende binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven,
beroep open bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen.
Artikel 38
[vervallen]
Artikel 39
1. Voor zover bij of krachtens deze landsverordening niet anders is bepaald, zijn ter zake van de ingevolge deze landsverordening
verschuldigde premies, die bij wege van aanslag dan wel bij wijze van inhouding worden geheven, de rechtsmiddelen die gelden
in het kader van de heffing van de inkomstenbelasting, bedoeld in de artikelen 43 tot en met 47 van de Landsverordening op
de inkomstenbelasting 1943 en in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (P.B. 1941, no. 12) van overeenkomstige
toepassing.
2. De Inspecteur doet op een bezwaarschrift eerst uitspraak nadat is komen vast te staan, dat geen feiten en omstandigheden in
geding zijn, welke tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, dan wel voor zover zulks wel het geval is,
de beslissing daaromtrent voor de heffing van die belasting onherroepelijk is geworden.
3. Met betrekking tot een naheffingsaanslag, welke geheel of gedeeltelijk berust op feiten welke mede tot het opleggen van een
naheffingsaanslag [bedoeld zal zijn: navordering] in de inkomstenbelasting ten laste van belanghebbende aanleiding hebben
gegeven, neemt de termijn voor het instellen van beroep eerst een aanvang op de datum, waarop laatstbedoelde naheffingsaanslag
onherroepelijk is komen vast te staan.
4. Tegen hetgeen omtrent de toepassing van artikel 2 van deze landsverordening alsmede omtrent het zuiver inkomen in de zin van
de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) voor de heffing van die belasting onherroepelijk is komen
vast te staan, is beroep niet toegelaten.
Hoofdstuk VII Toezicht en opsporing
Artikel 40
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening zijn belast:
a. de bij landsbesluit aangewezen ambtenaren of personen werkzaam bij het Departement van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, voor
wat betreft alle aangelegenheden met uitzondering van die betreffende de premieheffing alsmede die betreffende het toezicht
op het Uitvoeringsorgaan; en
b. de bij landsbesluit aangewezen ambtenaren werkzaam bij de Inspectie der Belastingen, voor wat betreft alle aangelegenheden
de premieheffing betreffende.
2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Curaçaosche Courant.
3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening
van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.
Artikel 41
1. Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthouders een legitimatiebewijs bij zich.
2. Desgevraagd tonen zij hun legitimatiebewijs aanstonds.
3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.
Artikel 42
1. De toezichthouders zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden voor zover dat voor de
vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.
2. Zonodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.
3. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel
van het betreden redelijkerwijs nodig is.
4. Indien de plaats, bedoeld in het eerste lid, een woning is, treedt een toezichthouder de woning zonder de uitdrukkelijke toestemming
van de bewoner niet binnen dan met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid.
5. Op het binnentreden in woningen is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing,
met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede,
en 160, eerste lid en met dien verstande dat de machtiging wordt verleend door de procureur-generaal.
Artikel 43
Toezichthouders zijn bevoegd inlichtingen te verlangen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig
is.
Artikel 44
1. Toezichthouders zijn bevoegd inzage te verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van
hun taak redelijkerwijs nodig is.
2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor
korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
4. Indien zulks voor de uitoefening van hun taak wenselijk is, kunnen zij de hulp van deskundigen inroepen voor de beoordeling
van gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 45
1. Een ieder is verplicht aan toezichthouders alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen ter uitoefening
van hun bevoegdheden.
2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking
weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Artikel 46
1. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze landsverordening zijn, behalve de ambtenaren, bedoeld
in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij landsbesluit aangewezen:
a. ambtenaren of personen werkzaam bij het Departement van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, voor wat betreft alle aangelegenheden
met uitzondering van die betreffende de premieheffing alsmede die betreffende het toezicht op het Uitvoeringsorgaan; en
b. ambtenaren werkzaam bij de Inspectie der Belastingen, voor wat betreft alle aangelegenheden betreffende de premieheffing.
2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Curaçaosche Courant.
3. Artikel 41 is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vereisten waaraan de krachtens
het eerste lid aangewezen ambtenaren dienen te voldoen.
Hoofdstuk VIII Strafbepalingen
Artikel 47
1. Op overtreding van artikel 21, negende lid, en het niet of niet tijdig nakomen van een van de verplichtingen gesteld bij de
artikelen 24, zesde en zevende lid, 30, vierde lid, 31, eerste lid, 45, eerste lid, 61, en in krachtens deze landsverordening
gegeven regels wordt een administratieve boete geheven van ten hoogste vijfduizend gulden.
2. Onder het niet voldoen aan de verplichtingen, genoemd in de artikelen 31, eerste lid en 45, eerste lid, wordt mede verstaan
het verstrekken van onjuiste inlichtingen.
3. Indien een aanslag, welke werd opgelegd wegens het niet voldoen aan de verplichting van artikel 24, zevende lid, in zijn geheel
moet worden verminderd, wordt een boete geheven van honderd gulden.
4. Indien er sprake is van herhaling van eenzelfde overtreding binnen twee jaar wordt het maximum van de boetes, genoemd in het
eerste tot en met het derde lid, verdubbeld.
5. De boete wordt geheven door middel van aanslagen.
Artikel 48
1. De werkgever die de voor hem uit de bepalingen van deze landsverordening voortvloeiende kosten geheel of gedeeltelijk verhaalt
op het loon van de werknemer wordt gestraft, hetzij met hechtenis van ten hoogste zes maanden, hetzij met een geldboete van
ten hoogste vijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.
2. De werkgever, die niet voldoet aan de verplichting, opgelegd krachtens artikel 21, vijfde lid, wordt gestraft, hetzij met
hechtenis van ten hoogste zes maanden, hetzij met een geldboete van ten hoogste vijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.
Deze straffen kunnen worden opgelegd voor elk geval waarin een werkgever voor één zijner werknemers de in dit lid bedoelde
verplichting niet nakomt.
Artikel 49
Degene, die niet voldoet aan een der verplichtingen opgelegd in artikel 27 wordt gestraft, hetzij met hechtenis van ten hoogste
zes maanden, hetzij met een geldboete van ten hoogste vijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.
Artikel 50
1. Degene, die de bij artikel 61 opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt gestraft, hetzij met gevangenisstraf van
ten hoogste twee jaren, hetzij met een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden, hetzij met beide straffen.
2. Degene, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is wordt gestraft, hetzij met hechtenis van ten hoogste
zes maanden, hetzij met een geldboete van ten hoogste vijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.
3. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.
Artikel 51
Degene, die op grond van de bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens
te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen en daarbij opzettelijk een valse opgave
doet dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft, hetzij met gevangenisstraf van
ten hoogste twee jaren, hetzij met een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden, hetzij met beide straffen
Artikel 52
Degene, die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is tot bewijs van enig
feit te dienen opzettelijk een opgave doet in strijd met de waarheid, zulks met het oogmerk om aldus de verlening van zorg
of een uitgebreidere verlening van zorg te verkrijgen, wordt gestraft, hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren,
hetzij met een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden, hetzij met beide straffen.
Artikel 53
Overtredingen van bepalingen van een krachtens deze landsverordening vastgesteld landsbesluit, houdende algemene maatregelen,
voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, worden gestraft, hetzij met hechtenis van
ten hoogste zes maanden, hetzij met een geldboete van ten hoogste vijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.
Artikel 54
De in de artikelen 50, eerste lid, 51 en 52 bedoelde strafbare feiten zijn misdrijven, de in de artikelen 48, 49, 50, tweede
lid, en 53, bedoelde strafbare feiten zijn overtredingen.
Artikel 55
[vervallen]
Artikel 56
Een administratieve boete vervalt, indien degene die haar heeft belopen, wegens het feit op grond waarvan boete is verschuldigd,
onherroepelijk is veroordeeld, is vrijgesproken of is ontslagen van rechtsvervolging.
Hoofdstuk X Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 57
1. Verzekerden die op het tijdstip van het in werking treden van deze landsverordening krachtens enige wettelijke voorziening
of particuliere verzekering zorg genieten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, en zoals nader uitgewerkt ingevolge het tweede
lid van dat artikel, genieten, in afwijking van artikel 5, vierde lid, deze zorg krachtens deze landsverordening met ingang
van het tijdstip waarop deze landsverordening in werking treedt.
2. Voor zover de betrokkenen daarvoor reeds premie hadden betaald, verlaagt de desbetreffende ziektekostenverzekeraar voor alle
betrokken verzekerden in gelijke mate en naar rato van het vervallen gedeelte van de in het derde lid bedoelde overeenkomsten
de tarieven van gesloten en nieuw af te sluiten ziektekostenverzekeringsovereenkomsten.
3. De premie, welke degene wiens verzekering krachtens het bepaalde in het tweede lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft
vooruitbetaald, wordt door de ziektekostenverzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst, terugbetaald
onder aftrek van ten hoogste 25 percent van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.
Artikel 58
Zolang de Landsontvanger nog niet over de mogelijkheid beschikt tot dwanginvordering over te gaan, geschiedt de dwanginvordering
op verzoek van de Landsontvanger door de Eilandsontvanger. Artikel 27, vierde lid, is van toepassing.
Artikel 59
Het Uitvoeringsorgaan is voor de bij of krachtens deze landsverordening opgedragen taken geen winstbelasting verschuldigd.
Artikel 60
Alle ingevolge deze landsverordening opgemaakte of overgelegde stukken, verzoekschriften en beschikkingen, zijn vrij van recht
van zegel en formaliteit van registratie.
Artikel 61
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan
hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep
of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan,
behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze
landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Artikel 62
1. Ieder beding dat de aansprakelijkheid van de werkgever ingevolge de bepalingen van deze landsverordening uitsluit of vermindert,
is nietig.
2. De aansprakelijkheid van de niet hier te lande gevestigde werkgever krachtens de bepalingen van deze landsverordening wordt
gedragen door zijn hier te lande gevestigde vertegenwoordiger dan wel degene die de leiding heeft over de hier te lande verrichte
werkzaamheden.
3. Degene die gehouden is tot vergoeding der schade door de verzekerde geleden als gevolg van ziekte of ongeval, is voor ingevolge
deze landsverordening aan de verzekerde verleende zorg aansprakelijk jegens het Uitvoeringsorgaan.
Artikel 63
Het meerjarenbeleidsplan, bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt voor de eerste keer vastgesteld binnen zes maanden na de
inwerkingtreding van deze landsverordening.
Artikel 64
De bijdrage van het Land, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, bedraagt in het jaar 1997 NAF. 21.753.130,–.
Artikel 65
1. Het premiepercentage, bedoeld in artikel 21, eerste lid, bedraagt voor de jaren 1997 en 1998: 2.
2. Het premiepercentage, bedoeld in artikel 21, tweede lid, bedraagt voor de jaren 1997 en 1998: 1.
3. Het premiepercentage, bedoeld in artikel 21, derde lid, bedraagt voor de jaren 1997 en 1998: 1,5.
4. Het toeslagpercentage, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, bedraagt voor de jaren 1997 en 1998: 0,5
Artikel 66
Deze landsverordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.
Artikel 67
Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten.
Verordening van den 9den Juni 1921, houdende bepalingen ter bestrijding van besmettelijke ziekten.
TEKST in P.B. 1921, no. 61
Inwtr. 1 januari 1922, P.B. 1921, no. 67, gewijzigd bij:
P.B. 1923, no. 24: (inwtr. m.i.v. 1 juni 1923);
P.B. 1931,no. 76;
P.B. 1944,no. 184 (inwtr. m.i.v. 1 november 1944);
P.B. 1948, no. 40 (inwtr. m.i.v. 5 mei 1948);
P.B. 1952, no. 164 (inwtr. m.i.v. 1 januari 1953 (P.B. 1952, no.175);
P.B. 1957, no. 18 (inwtr. m.i.v. 9 februari 1957);
P.B. 1960, no. 60 (inwtr. m.i.v. 12 april 1960);
P.B. 1975, no. 185; P.B. 1989, no. 93;
P.B. 1997, no. 237 (inwtr. m.i.v............);
P.B. 2000, no. 99 (inwtr. m.i.v. 1 oktober 2000);
P.B. 2003, no. 8 (inwtr. m.i.v. l februari 2003);
P.B. 2005, no. 5 (inwtr. m.i.v. 29 januari 2005).
IN NAAM DER KONINGIN
DE GOUVERNEUR van Curaçao,
In overweging genomen hebbende, dat het noodig is de bestaande bepalingen tot voorziening tegen besmettelijke ziekten te wijzigen
en aan te vullen;
Heeft, na verkregen goedkeuring van den Kolonialen Raad, vastgesteld onderstaande verordening:
Algemeene bepalingen
Art. 1. Onder zieken worden in de Algemeene bepalingen dezer verordening personen verstaan, lijdende aan eene der besmettelijke ziekten,
in art. 4 bedoeld; onder ziekten deze besmettelijke ziekten zelve.
Art. 2. Twijfelachtige gevallen van een besmettelijke ziekte, als in deze verordening genoemd en bedoeld, waarbij de aan de aangewezen
rechtspersoon, bedoeld in artikel l van de Gezondheidslandsverordening 1952 (P.B. 1952, no.157), ter beschikking staande methoden
en hulpmiddelen van onderzoek nog niet, niet, of met twijfelachtig resultaat werden gebruikt, worden als duidelijke gevallen
der ziekte beschouwd.
Art. 3. Onder ontsmetting wordt in deze verordening mede verstaan reiniging, benevens het verdelgen van ongedierte en insecten.
Art. 4. De ziekten, waarop de Algemeene bepalingen dezer verordening worden toegepast, zijn:
Bij besluit van den Gouverneur kan deze verordening, geheel of gedeeltelijk, ook op andere, niet in deze verordening genoemde
ziekten in de gehele kolonie, of in deelen daarvan, tijdelijk van toepassing worden verklaard.
Dat besluit is niet langer geldig dan na gedurende twee jaren na zijne afkondiging, tenzij het binnen dien tijd door eene
verordening is bekrachtigd.
Art. 5. De door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige is bevoegd zieken, die zich in hotels, pensions of slaapsteden bevinden,
naar eene inrichting, ter afzondering, verpleging en geneeskundige behandeling te doen overbrengen.
Laat de toestand van den zieke geen vervoer toe, dan worden ter plaatse door de in het vorig lid bedoelde geneeskundige de
noodige maatregelen van afzondering en verpleging voorgeschreven.
Bij niet naleving dezer voorschriften kan het hotel en het pension of de slaapstede door het plaatselijk hoofd van politie
worden gesloten, zoolang de ziekte en het besmettingsgevaar zulks eischen, zonder eenig recht op schadevergoeding voor belanghebbenden.
Dezelfde bevoegdheid, als in het eerste lid vermeld, bestaat ten opzichte van ziekten, die zich in andere dan de in het eerste
lid bedoelde verblijven bevinden, woningen inbegrepen, indien:
a. de omstandigheden niet toelaten den zieke voldoende af te zonderen en te verplegen, terwijl ernstig gevaar voor de volksgezondheid
dreigt;
b. de voorgeschreven maatregelen van afzondering en verpleging niet stipt worden nagekomen, waardoor ernstig gevaar voor de volksgezondheid
dreigt.
Op personen, die behooren tot de naaste omgeving van den zieke en verder op hen, van wie ernstig vermoed wordt, dat zij de
besmetting op anderen kunnen overbrengen, kunnen maatregelen van onderzoek, behandeling en ontsmetting worden toegepast; benevens
tijdelijke afzondering, al dan niet in eene vanwege het eilandgebied aangewezen inrichting, overeenkomstig den incubatieduur
der ziekte.
Zij, die smetstof-dragers blijken te zijn, kunnen voor ten hoogste vier weken in afzondering, als in de vorige alinea aangeduid,
worden gesteld en kunnen ook zoowel gedurende dien tijd als daarna worden onderworpen aan toezicht buiten afzondering, met
verplichting hunnerzijds om de hun voorgeschreven maatregelen van voorzorg nauwkeurig op te volgen.
Indien belanghebbenden tegen een der krachtens dit artikel gegeven voorschriften zonder verwijl bij het bestuurscollege bezwaar
maken, wordt, hangende de beslissing van het bestuurscollege, aan het voorschrift geen gevolg gegeven, mits de hulpmaatregelen
eventueel middelwijl door de gezaghebber bevolen tipt worden nageleefd.
Art 6. De door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige is bevoegd maatregelen van ontsmetting toe te passen in verblijven,
waar zieken vertoeven of vertoefd hebben, benevens andere maatregelen ter voorkoming van verspreiding der ziekte.
Bij verzet tegen deze maatregelen in hotels, pensions en slaapsteden kunnen deze inrichtingen door het plaatselijk hoofd van
politie zoolang worden gesloten, als met het oog op den aard der besmetting en den duur van het besmettingsgevaar noodig is;
en worden niet weder geopend dan na ontsmetting en verdere noodig geachte maatregelen.
Art. 7. Het bestuurscollege is bevoegd alle gebouwen, inrichtingen, getimmerten en vaartuigen van wat aard en naam of tot welk doel
dienende ook, met het oog op van daaruit dreigend of gevreesd besmettingsgevaar, te doen ontsmetten; en besmette en van besmetting
verdachte voorwerpen, goederen en stoffen, waar ook aanwezig te doen ontsmetten.
Nagenoeg waardeloze stoffen en goederen, als kaf, gebruikt stroo, bedvulsel van varen en zeegras en onbruikbaar geworden stoffen
in kleine hoeveelheid worden zonder vergoeding vernietigd.
In de overige gevallen, waarin ontsmetting door den aard, den toestand of de hoeveelheid der voorwerpen en goederen of stoffen
niet mogelijk is zonder groote schade aan die voorwerpen, goederen en stoffen, kan onteigening geschieden volgens de bestaande
voorschriften.
Art. 8. Bij het dreigen, verschijnen of heerschen van besmettelijke ziekten kan het bestuurscollege verzamelingen van mest of ander
vuil, waar die zich ook bevinden, doen onschadelijk maken of opruimen, terreinen doen reinigen en andere voorzieningen tot
bevordering der reinheid treffen, tenzij belanghebbenden binnen een door hem vastgestelden termijn zelven de door hem noodig
geachte maatregelen nemen.
Die maatregelen worden uitgevoerd op kosten van belanghebbenden, indien de toestand, die op hunne, of onder hunne berusting
zijnde, eigendommen verbetering eischte in strijd was met de voorschriften, te dien aanzien bestaande.
Art. 9. Het is verboden voorwerpen, die in aanraking waren met of afkomstig zijn van personen, die leden of stierven aan eene besmettelijke
ziekte, te vervoeren, ten geschenke of in gebruik te geven of te nemen, tenzij na de ontsmetting door de zorg van de door
het bestuurscollege aangewezen geneeskundige uitgevoerd of onder toezicht en volgens regelen, door of vanwege hem gesteld,
verricht.
Het is verboden opzettelijk of door schuld gevaar van besmetting met eene besmettelijke ziekte voor anderen te doen ontstaan.
Art. 10. Het is verboden over den openbaren weg zieken te vervoeren, of lijdende aan eene der ziekten in artikel 4 genoemd, zich naar
eene andere plaats te begeven, tenzij met toestemming en onder inachtneming van de voorschriften van de door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundige.
Het is verboden daarbij van openbare middelen van vervoer gebruik te maken.
Art. 11. Overledenen aan eene der in art. 4 bedoelde ziekten, moeten langs den kortsten weg naar de voor hen bestemde begraafplaats
of crematorium worden vervoerd.
Het lijk moet gekist zijn volgens de aanwijzingen door of vanwege de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige te
geven.
De lijkkist mag slechts in een bedehuis worden gebracht, dat uitsluitend ten behoeve van de begraafplaats of crematorium gebruikt
wordt.
Indien de zorg voor de gezondheid van de bewoners van het sterfhuis of van nabijwonenden zulks noodig maakt, kan het gekiste
lijk op last van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige naar de begraafplaats of crematorium worden vervoerd,
ter tijdelijke bewaring in een lijkenhuis.
Art. 12. Bewoners van verblijven, van wat naam of aard ook, als bedoeld in art. 5, waarin eene ziekte voorkomt of voorkwam, mogen
geene scholen bezoeken, dan na overlegging van eene schriftelijke, gedagtekende en ondertekende verklaring, afgegeven door
de personen in de volgende alinea aangewezen, dat het gevaar van besmetting, door het schoolbezoek van den met name genoemde
persoon, als geweken kan worden beschouwd. Deze verklaring kan worden gevraagd van de door het bestuurscollege aangewezen
geneeskundige die verplicht is haar af te geven, indien de omstandigheden zulks toelaten; eene verklaring van gelijken inhoud
als in het eerste lid van dit artikel aangeduid en afgegeven door eenen particulieren geneeskundige, is geldig, indien zij
voor gezien is geteekend door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige.
Hoofden of bestuurders van scholen mogen de personen, in het eerste lid van dit artikel aangeduid, niet toelaten zonder eene
verklaring als in dit lid omschreven.
De verklaringen in dit artikel genoemd zijn vrij van zegel.
Art 13. De geneeskundigen doen aan de Inspecteur van de Volksgezondheid en de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige onverwijld
mededeling van een door hen waargenomen geval van ziekte, als in art. 4 bedoeld, zoomede van andere door hen waargenomen ziekten,
waardoor de volksgezondheid bedreigd wordt; dit evenwel met uitzondering van melaatscheid, tuberculose en van de besmettelijke
geslachtsziekten.
De mededeeling, in het eerste lid van dit artikel genoemd, moet naam, leeftijd, geslacht, beroep en woonplaats van den zieke
vermelden, plaats en wijze van verpleging, benevens, zoo mogelijk, gegevens omtrent de oorzaak der besmetting.
Art. 14. Het hoofd van een gezin, inrichting of verblijf van wat naam of aard ook, dat weet, vermoedt, of van wien redelijkerwijze
moet worden aangenomen, dat hij kon vermoeden, dat in zijn verblijf een geval van ziekte voorkomt, als bedoeld in art. 4,
is verplicht daarvan terstond kennis te geven aan de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige, indien geen geneeskundige
den zieke heeft waargenomen of nog behandelt.
De in het eerste lid bedoelde geneeskundige licht terstond de Inspectie voor de Volksgezondheid in.
Art. 15. Verblijven, waarin eene ziekte voorkomt, bedoeld in art. 4, worden na de aangifte, onverwijld voorzien van een van buiten
duidelijk zichtbaar kenmerk, zoo nodig van meer dan een, de woorden ‘besmettelijke ziekte’ en den naam der ziekte, zoowel
in het Nederlandsen als in de landstaal vermeldende.
Het kenmerk wordt door de zorg van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige aangebracht en verwijderd; dit laatste,
indien het gevaar van besmetting als geweken kan worden beschouwd.
Dat het gevaar van besmetting als geweken kan worden beschouwd, wordt op overeenkomstige wijze als in art. 12 is omschreven,
vastgesteld.
De verklaringen in de vorige alinea bedoeld zijn vrij van zegel.
Blijkt het hoofd van het verblijf, in het eerste lid van dit artikel genoemd, niet in staat of geneigd om het aangebrachte
kenmerk tegen wegneming of onbruikbaarmaking te beveiligen, dan kan de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige door
een wachtpost of door openbare aankondiging op het bestaande gevaar van besmetting de aandacht vestigen. Van het plaatsen
van den wachtpost geeft de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige zoo spoedig mogelijk schriftelijk kennis aan
het plaatselijk hoofd van politie.
Het kenmerk, in de eerste zinsnede van dit artikel aangeduid, wordt niet aangebracht, indien voor den zieke spoedig geneeskundige
hulp is ingeroepen, het geval van ziekte na de waarneming onverwijld is aangegeven, de zieke terstond daarop uit het verblijf
is verwijderd en de noodige maatregelen van ontsmetting zijn genomen.
De aanhechting van het kenmerk wordt uitgesteld zoolang de door de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige voorgeschreven
maatregelen van afzondering en verpleging van den zieke, benevens de verdere maatregelen van voorzorg stipt worden nageleefd;
deze voorschriften worden gegeven in de gevallen, dat behoorlijke verpleging van den zieke in zijn verblijf, door de door
het bestuurscollege aangewezen geneeskundige niet onmogelijk of volstrekt onraadzaam wordt geacht.
Art. 16. De geneeskundigen van de gezondheidsdienst van het betrokken eilandgebied en de gouvernements-geneeskundigen mogen bij hun
onderzoek in woningen en verblijven, als in het vorig artikel genoemd, niet tegen den wil der naaste verwanten en omgeving
tot een geneeskundig onderzoek van een zieke overgaan.
Wordt hun de toestemming voor het geneeskundig onderzoek van een zieke overgaan.
Wordt hun de toestemming voor het geneeskundig onderzoek van een zieke zonder deugdelijken grond geweigerd, in de gevallen
voorzien in de beide laatste zinsneden van het voorgaande artikel, dan worden de bijzondere voorschriften, in die alinea’s
ten gunste van belanghebbenden gemaakt, niet toegepast.
Art. 16bis. De krachtens deze landsverordening door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige(n) is (zijn) gehouden de door de Inspecteur
van de Volksgezondheid gegeven aanwijzingen op te volgen.
BIJZONDERE BEPALINGEN
Van het weren en verdelgen van ongedierte en insecten, die ziekten kunnen overbrengen
§ 1. Van de bestrijding van de gele koorts mug
Art. 17. Vervallen.
Art. 17A. Vervallen.
Art. 17B. Vervallen.
Art. 17C. Alle voor gebruik dienende holle voorwerpen, van welk soort of aard ook, waarin muggen broeden of kunnen broeden, worden
behandeld overeenkomstig door de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige te stellen regelen.
Art. 17D. De eigenaar, huurder of gebruiker van terreinen is verplicht alle verzamelingen van blikken, flessen en andere niet voor
gebruik dienende holle voorwerpen welke water bevatten of kunnen bevatten ongeschikt voor het broeden van muggen te doen maken
ofte doen opruimen en binnen een door de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige gestelde termijn, volgens aanwijzingen
door deze te geven, die terreinen te doen reinigen en alle door deze ter zake nodig geachte maatregelen te treffen.
Art. 17E. Het is verboden voorwerpen of goederen zodanig te stapelen of gestapeld te hebben op voorwerpen welke water bevatten of kunnen
bevatten, dat het onderzoek en de te nemen maatregelen als bedoeld in artikel 46 derde lid bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt
wordt.
Art. 17F.
1. Elke watertank, waterbak, regenbak of ander voorwerp dat water bevat of kan bevatten en niet of moeilijk toegankelijk is voor
onderzoek en behandeling, moet toegankelijk gemaakt worden door het aanbrengen van een toegangsluik of mangat met deksel,
tenzij van deze bepaling in bijzondere gevallen door de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige ontheffing wordt
verleend.
2. De eigenaar, huurder of gebruiker van de in het eerste lid genoemde voorwerpen is verplicht zorg te dragen dat deze voorwerpen
muggendicht afgesloten zijn en volgens aanwijzingen van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige muggendicht worden
gehouden.
3. Het vorige lid is niet van toepassing op irrigatiebakken, die doorlopend in gebruik zijn.
4. De eigenaar, huurder of gebruiker van de in het eerste lid genoemde voorwerpen is gehouden op zijn kosten de daartoe te maken
veranderingen te doen aanbrengen.
Art. 17G. De bewoners of gebruikers van gebouwen zijn verplicht zorg te dragen, dat de daarbij behorende erven vrij zijn en gehouden
worden van lege blikken, flessen of andere niet voor gebruik dienende voorwerpen welke water bevatten of kunnen bevatten.
Art. 17H.Eigenaars van opgeslagen oude metalen of ander materiaal op terreinen, werven of andere plaatsen, zijn verplicht zorg te dragen,
dat deze op zodanige wijze zijn opgeslagen, dat zij geen muggenbroedplaatsen zijn of kunnen vormen.
Art. 17I.
1. Dakgoten moeten zo ingericht zijn en door de eigenaars, huurders of gebruikers volgens aanwijzingen van de door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundige dusdanig onderhouden worden, dat er geen stilstaand water daarin achter kan blijven.
2. Eigenaars van beerputten en putten voor afvalwater zijn verplicht zorg te dragen dat deze muggendicht afgesloten zijn en volgens
aanwijzingen van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige muggendicht worden gehouden.
3. Indien door het afsluiten, zoals bedoeld in het vorige lid, naar het oordeel van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige
de putten niet meer aan hun doel zouden beantwoorden, moeten deze ten minste eenmaal per week met een muggenlarvendodende
vloeistof behandeld of met water doorgespoeld worden.
Art. 17J. Eigenaars van percelen zijn verplicht zorg te dragen, dat de tot deze percelen behorende afvoerleidingen van faecaliën of
huishoudwater ontoegankelijk voor muggen zijn en uitmonden in een beerput, put voor afvalwater, riolering of zee.
Art. 17K. Indien de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige dit nodig acht of de belanghebbenden zulks uitdrukkelijk verzoeken,
wordt een schriftelijk bewijs verstrekt, waarop de datum van onderzoek en de genomen maatregelen zijn aangegeven.
Art. 17L.
1. Ter bestrijding van de volwassen gele koorts mug kan de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige de muuroppervlakken,
zowel die aan de buitenkant van als die in woningen, gebouwen, loodsen, bergplaatsen en andere door hem nodig geachte ruimten,
met een muggendodend middel laten besproeien.
2. De eigenaar, huurder of gebruiker van de in het vorige lid bedoelde ruimten is verplicht toe te laten dat de daarin gemelde
besproeiing met een muggendodend middel plaats vindt.
3. De besproeiing geschiedt zodanig, dat geen schade wordt toegebracht aan wandschilderingen, beschilderde panelen of wandsieraden,
welke niet van de wand te verwijderen zijn.
Art. 17M. De eigenaar, huurder of gebruiker van regenbakken, waterputten en waterreservoirs is verplicht toe te laten dat het zich
daarin bevindende water of de wanden van deze reservoirs worden behandeld met een muggendodend of muggenlarvendodend middel.
Art. 17N. Het is, voor zover het Wetboek van Strafrecht voor Curacao er niet in voorziet, verboden de handelingen van de ambtenaren
als bedoeld in het eerste lid van artikel 17, ter uitvoering van de bepalingen vervat in deze paragraaf, op enigerlei wijze
te verijdelen, te bemoeilijken, of ongedaan te maken.
Art. 17O.
1. Indien de in deze paragraaf bedoelde eigenaars, huurders of gebruikers geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven binnen een
door de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige gestelde termijn de door deze ter uitvoering van de bepalingen van
deze paragraaf gegeven aanwijzingen of opdrachten te volgen kan hij de nodige voorzieningen treffen en de maatregelen doen
uitvoeren als bedoeld in artikel 46 derde lid.
2. De eigenaar, huurder of gebruiker is aansprakelijk voor de kosten gemaakt in verband met de voorzieningen en maatregelen in
het vorige lid bedoeld.
Art. 18. Eigenaars en huurders zijn verplicht te zorgen, dat zich op de bij hun woning of werkplaats behorende erven bevindende verzamelingen
van regenwater, huishoudwater of ander afvalwater, waarin muggen kunnen broeden, worden opgeheven.’.
§ 2. Van de bestrijding van andere insecten en ongedierte
Art. 19. Aan eigenaars en huurders is het verboden in werkplaatsen, winkels, pakhuizen, magazijnen, loodsen, schuren en stallen niet
verpakte levensmiddelen, veevoeder of andere stoffen en waren, die ratten en muizen kunnen aanlokken, zoodanig te bewaren,
dat zij voor dat gedierte open toegankelijk zijn.
De in het eerste lid genoemde gebouwen moeten zindelijk worden gehouden en zodanig ingericht, onderhouden en gebruikt worden,
dat zij geene voor ratten en muizen geschikte schuil- en broedplaats vormen.
Aan het daartoe door of vanwege het bestuurscollege aangewezen personeel van de gezondheidsdienst van het eilandgebied moet
tusschen zonsopkomst en zonsondergang toegang worden verleend tot de gebouwen in dit artikel bedoeld, tot het plaatsen of
wegnemen van ratten- en muizenvallen, die van overheidswege worden uitgezet.
Art. 20. Huisvuil, keuken- en ander afval moeten buiten bereik van ratten, muizen en insecten bewaard worden, in goed gesloten, na
elke lediging behoorlijk gereinigde voorwerpen.
Eigenaars en huurders van erven zijn verplicht te zorgen, dat zich daarop bevindende mestputten of beerputten voortdurend
en volkomen afgedekt en de luchtkokers daarvan met metaalgaas van ten minste achttien mazen per vijf en twintig millimeter
(Engelsche duim) afgesloten worden gehouden.
Art. 21. Het is verboden aan eigenaars en huurders, om levensmiddelen of andere stoffen en waren, die vliegen kunnen aanlokken, in
hotels, logementen, pensions, restauraties, koffiehuizen, winkels, pakhuizen, magazijnen en werkplaatsen zoo te bewaren, dat
zij voor vliegen toegankelijk zijn.
De in het eerste lid genoemde levensmiddelen, stoffen en waren, waar en door wie ook ten verkoop uitgestald, moeten buiten
het bereik van vliegen worden gehouden.
Uitwerpselen van mensch en dier, mestverzamelingen en vuilnishoopen, moeten in voldoende mate bedeeld worden met stoffen,
die vliegen weren of vliegenlarven verdelgen, of na ten hoogste elke zes dagen geheel worden opgeruimd en onschadelijk gemaakt.
Het in het voorgaande lid ten opzichte van mestverzamelingen en voorgeschrevene is niet van toepassing op voor uitvoer bestemde
meststoffen, mits deze in voor vliegen en ander ongedierte ontoegankelijke voorwerpen, vertrekken of pakhuizen bewaard worden.
Tonnen of andere voorwerpen, gebruikt tot het opvangen of verzamelen van menschelijke faecaliën, moeten zoo zijn ingericht
of geplaatst, dat hun inhoud voor vliegen ontoegankelijk is, of die inhoud in voldoende mate bedeeld worden met stoffen, die
vliegen weren of vliegenlarven dooden.
Art. 22. In de artikelen 17D–21 worden onder ‘eigenaars’ ook verstaan beheerders en voorts allen, die krachtens eenig zakelijk recht,
bezit daaronder begrepen, beschikking over eenig goed hebben.
Van maatregelen tegen melaatschheid.
Art. 23. De geneeskundigen, die een geval of verdacht geval van melaatschheid hebben waargenomen, geven daarvan binnen een week of
zoo spoedig als anders doenlijk is kennis aan de Inspecteur van de Volksgezondheid en de door het bestuurscollege aangewezen
geneeskundige onder meedeeling van naam, geslacht, leeftijd en woonplaats van den zieke of verdachte.
Art. 24. Ieder van melaatschheid verdachte wordt door de zorg van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige door ten minste
drie geneeskundigen in overheidsdienst, hemzelf inbegrepen, geneeskundig onderzocht
De verdachte wordt gedurende den tijd van het onderzoek op kosten van het eilandgebied verpleegd in een apart vertrek of gedeelte
eener inrichting voor besmettelijke ziekten, doch niet in een gesticht voor melaatschen.
De verdachte zieke is gehouden zich voor het onderzoek beschikbaar te stellen en zich daaraan te onderwerpen; hij zal, op
vooraf te bepalen tijd, daartoe vanwege de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige van zijne woning of verblijf
worden afgehaald.
Voor verdachten, op Curafao woonachtig, mag slechts met hunne toestemming een observatie-termijn van twee weken achtereen
voor het onderzoek worden overschreden, maar het onderzoek kan tweemalen worden herhaald.
Tot het onderzoek wordt niet overgegaan dan na machtiging van de Inspecteur van de Volksgezondheid.
Art. 25. Melaatschen worden, op kosten van het Gouvernement, in een gesticht voor me-laatschen opgenomen en verpleegd.
Art. 26. Opneming in en ontslag uit een gesticht voor melaatschen heeft niet plaats dan met schriftelijke lastgeving van den Gouverneur,
uitgevaardigd na kennisneming van een gemotiveerd rapport van de Inspecteur van de Volksgezondheid, die daarbij de afzonderlijke
adviezen overlegt van de geneeskundigen, die het ziekte-geval eveneens hebben onderzocht.
Op verzoek van den persoon, die voor opneming in een gesticht voor melaatschen wordt voorgedragen, of op verzoek van zijne
naaste familie of verzorgers worden de rapporten in de vorige alinea genoemd, overgelegd aan een of meer door hen aangewezen,
niet in overheidsdienst zijnde geneeskundigen.
Art. 27. De Gouverneur kan in bepaalde gevallen, op gemotiveerd advies van de Inspecteur van de Volksgezondheid, aan melaatschen toestaan
tijdelijk buiten een gesticht voor melaatschen te vertoeven, mits alle voorwaarden, waaronder het verlof wordt gegeven, stipt
worden nageleefd.
Het is aan melaatschen geoorloofd onder stipte inachtneming van de voorwaarden hun door de Inspecteur van de Volksgezondheid,
gesteld, de kolonie te verlaten.
Bij verlating van het gesticht door melaatschen zonder dat daartoe toestemming is gegeven door de Inspecteur van de Volksgezondheid,
worden zij opgespoord en naar het gesticht teruggebracht.
Art. 28. Er bestaat een gesticht voor melaatschen op het eiland Curacao.
Melaatschen en van melaatschheid verdachten op de eilanden buiten Curacao worden voor rekening van het Gouvernement en onder
geleide van een persoon door de Inspecteur van de Volksgezondheid daartoe aangewezen of goedgekeurd, met inachtneming de noodige
maatregelen van voorzorg, naar Curacao overgebracht.
Herstelde melaatschen, en niet als melaatschen herkende verdachten, die het geneeskundig onderzoek hebben ondergaan, genoemd
in art. 24, kunnen voor rekening van het Gouvernement terugkeeren.
Art. 29. Het gesticht voor melaatschen op Curacao wordt, ten minste eenmaal in de drie maanden, bezocht door den Procureur-generaal,
die van zijn bezoek verslag uitbrengt aan den Gouverneur.
De Inspectie voor de Volksgezondheid vergezelt den Procureur-generaal bij dat bezoek telkens als de Gouverneur hem daartoe
de opdracht geeft.
Van maatregelen tegen tuberculose
Art. 30. De geneeskundigen doen binnen eene week aan de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige mededeeling van een door
hen waargenomen geval van open tuberculose.
Die mededeeling moet naam, leeftijd, geslacht, beroep en woonplaats van den zieke vermelden, benevens bijzonderheden over
de wijze waarop de verpleging geschiedt.
Art. 31. Het hoofd van een verblijf, dat weet, begrijpt of vermoedt, dat een persoon lijdende aan open tuberculose daarin zijn intrek
heeft genomen of daaruit is verhuisd, is verplicht binnen eene week daarvan aan de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige
kennis te geven.
Art. 32. De door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige is bevoegd, na overleg met den behandelenden geneeskundige en onder
toestemming van belanghebbenden, in het verblijf van een persoon, lijdende aan open tuberculose, ter beperking van het gevaar
van besmetting, maatregelen te bevorderen of te treffen; deze maatregelen mogen zoonodig zich ook uitstrekken tot de verzorging
en verpleging van den zieke.
Art. 33. Voor zooveel noodig licht de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige een zieke, als in het vorig artikel bedoeld,
benevens zijne huisgenooten in omtrent eenvoudige maatregelen, die in aller belang kunnen genomen worden.
De inlichting geschiedt bij zieken, die geheel of gedeeltelijk nog hun gewone werk buiten hun verblijf verrichten, aan hen
zelven en voorts aan geene andere omgeving dan in het vorig lid bedoeld.
Art. 34. De door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige kan een verblijf met zijnen inhoud doen ontsmetten, indien een zieke,
als in art. 30 aangeduid, is verhuisd of is overleden.
Van maatregelen tegen besmettelijke geslachtsziekten
Art. 34bis. De plaatselijke hoofden van politie in de eilandgebieden Curacao en Aruba leggen ieder voor zich, respectievelijk voor het
eiland Curacao en het eiland Aruba, een register aan, waarin worden opgenomen de namen, leeftijden, woonadressen en hetgeen
verder noodig wordt geacht, van de personen van het vrouwelijk geslacht, die van het plegen van ontucht met personen van het
andere geslacht een beroep of gewoonte maken.
Genoemde plaatselijke Hoofden der Politie geven de namen, leeftijden en woonadressen, alsmede de verdere gegevens welke gewenscht
worden en in het register voorkomen, van haar, die in het register worden ingeschreven, ten spoedigste schriftelijk op aan
den door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige.
Van alle wijzigingen in reeds eerder toegezonden opgaven, wordt eveneens ten spoedigste schriftelijk opgave gedaan aan genoemde
geneeskundige. In de eilandgebieden Bonaire en de Bovenwindse Eilanden wordt het register door of vanwege de door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundige voor het betreffende eilandgebied aangelegd.
Art. 34ter. Personen van het vrouwelijk geslacht, die van het plegen van ontucht met personen van het andere geslacht, een beroep of
gewoonte maken, zijn verplicht zich persoonlijk aan te melden ten bureele van het daarvoor aangewezen Plaatselijk Hoofd der
Politie voor het eiland waar zij verblijven, teneinde zich te doen inschrijven in het register in het artikel 34bis bedoeld.
In de eilandgebieden Bonaire en de Bovenwindse Eilanden geschiedt de aanmelding ten burele van de door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundige.
De aanmelding m het vorig lid bedoeld dient te geschieden:
a. binnen een week na het in werking treden van het bepaalde in het eerste lid voor het betreffende eilandgebied
b. door haar voor wie verplicht tot inschrijving later komt te ontstaan, binnen een week na het ontstaan van zoodanige verplichting;
c. door haar, die uit het buitenland het Staatsdeel binnenkomt, zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uren na aankomst.
In bedoeld register ingeschreven zijnde, zijn zij verplicht van elke verandering in hun woonadres, binnen tweemaal vierentwintig
uren in persoon kennis te geven ten bureele van het plaatselijk hoofd van politie, onderscheidenlijk de door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundige, waar zij zijn ingeschreven.
Art. 34quater. Zij, die in het in artikel 34bis bedoelde register zijn ingeschreven, zijn verplicht zich ten minste eenmaal per week aan
te melden bij de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige, teneinde zich door dezen geneeskundig te doen onderzoeken.
De aanmelding moet telkenmale geschieden op plaats en tijd, welke door deze geneeskundige te harer kennis zijn gebracht.
Zij, die van buiten het Staatsdeel binnenkomen, melden zich voor de eerste maal op den eersten werkdag volgende op den dag
van aankomst.
Art. 34quinquie. Van het niet nakomen van de bepalingen van artikel 34quater geeft de in artikel 34quater genoemde geneeskundige ten spoedigste
schriftelijk kennis aan het Plaatselijk Hoofd der politie, die, zoo het een vreemdelinge betreft, de noodige maatregelen treft
voor haar verwijdering uit het Staatsdeel. Betreft het een niet-vreemdelinge, dan treft hij de noodige maatregelen om haar
voor den aangewezen geneeskundige te doen verschijnen.
Art. 34sexies. Zij, die in het in artikel 34bis bedoelde register zijn ingeschreven, zijn verplicht de aanwijzingen, welke haar door of
vanwege de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige met betrekking tot de hygiëne worden gegeven, nauwgezet op te
volgen.
Art. 34septies. Het is aan haar, die in het in artikel 34bis bedoelde register zijn ingeschreven, verboden, personen van het andere geslacht,
alcoholhoudende drank te schenken of te doen schenken, toe te staan dat deze in hare verblijven alcoholhoudenden drank gebruiken
of, in welken vorm ook, medewerking te verleenen om deze alcoholhoudenden drank te doen gebruiken.
Art. 35. Zij, die aan eene besmettelijke geslachtsziekte lijden, en zulks weten, begrijpen of vermoeden, mogen geene geslachtsgemeenschap
uitoefenen, zoolang zij daarbij ernstig gevaar voor besmetting opleveren.
Art. 36. Onverminderd de bepaling van het vorig artikel is het aan personen lijdende aan eene besmettelijke geslachtsziekte verboden
opzettelijk of door schuld gevaar voor besmetting daarmede voor anderen te doen ontstaan.
Art. 37. Indien de dader van een der in de twee vorige artikelen omschreven overtredingen, die niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot
is van den persoon tegen wien het misdrijf is gepleegd, wordt eene strafvervolging slechts ingesteld op klachte van den anderen
echtgenoot.
Art. 38. De personen, in art. 35 aangeduid, zijn verplicht zich onder geregelde, persoonlijke behandeling te stellen van eenen in
de kolonie bevoegden geneeskundige, ten minste zoolang tot ernstig gevaar van besmetting voor anderen geweken is.
Art. 38bis. De geneeskundige, wien na onderzoek gebleken is, dat een persoon aan een besmettelijke geslachtsziekte lijdt, is verplicht:
1e. te onderzoeken of deze persoon zich daarvoor onder geregelde geneeskundige behandeling heeft gesteld;
2e. Indien hem gebleken is, dat deze persoon zich niet onder geregelde geneeskundige behandeling heeft gesteld of, zich onder
geneeskundige behandeling gesteld hebbende, zich zonder advies van den behandelenden geneesheer, niet meer regelmatig aan
die behandeling onderwerpt, binnen 48 uur hiervan mededeeling te doen aan den door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige.
De verplichting bestaat niet, voorzoover de geneeskundige is gebleken, dat de betrokken persoon geheel is genezen of zoodanig
is hersteld, dat ernstig gevaar voor besmetting voor anderen geweken is en de geneeskundige dien persoon daarvan een schriftelijke,
gedateerde verklaring heeft afgegeven.
Art. 39. Zij, die een der artikelen 35, 36 en 38 overtreden, worden, op schriftelijken last van de Gezaghebber, op kosten van het
eilandgebied, in eene daartoe aangewezen inrichting geneeskundig behandeld tot ernstig gevaar van besmetting voor anderen
geweken is.
Wie zich aan de geneeskundige behandeling, of aan een, volgens art. 41 bevolen geneeskundig onderzoek onttrekt, of de inrichting
verlaat, vóór daartoe toestemming is gegeven door de geneeskundige, die de behandeling leidt, wordt opgespoord en naar de
inrichting teruggebracht.
Nadat hem gebleken is, dat een in de inrichting opgenomen persoon geheel of voldoende is genezen, zoodat er geen ernstig gevaar
voor besmetting meer aanwezig is, geeft de geneeskundige, die de behandeling leidt, toestemming tot het verlaten van de inrichting,
onder kennisgeving hiervan aan de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige.
Art. 40. Zij, die in een inrichting, als in het vorig artikel aangeduid, worden onderzocht, behandeld en verpleegd, hebben zich aan
de huisorde te onderwerpen, rust en vrede te bewaren en de gegeven voorschriften op te volgen.
Art. 41. Personen, omtrent wie er eene aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat, dat zij een der artikelen 35, 36 en 38
overtreden, kunnen, mits met stipte inachtneming van hetgeen verder in dit artikel is bepaald, van overheidswege aan een geneeskundig
onderzoek worden onderworpen, om na te gaan, of zij aan eene besmettelijke geslachtsziekte lijden en ernstig gevaar van besmetting
opleveren.
De door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige, geneeskundig onderzoek van een persoon, als in den aanhef van het vorig
lid bedoeld, noodig achtende, wendt zich met gemotiveerd advies tot de gezaghebber.
De gezaghebber beslist niet, dan na den persoon, voor wien een geneeskundig onderzoek is voorgesteld, de gelegenheid te hebben
gegeven, op korten termijn, zich uit te spreken terzake van het tegen hem uitgebracht advies en eventuele bezwaren daartegen
toe te lichten, zoono-dig door getuigenis van derden.
De gezaghebber kan het hooren van personen in de vorige alinea aangeduid, opdragen aan den Kantonrechter ter plaatse met de
uitspraak belast, aan wien als deskundige wordt toegevoegd.
Indien de gezaghebber beslist, dat een geneeskundig onderzoek zal plaats hebben, wordt dit geleid door een geneeskundige,
bedoeld in de eerste alinea van art. 43. Wijst dit onderzoek uit, dat de onderzochte persoon lijdt aan een geslachtsziekte,
die ernstig gevaar van besmetting van anderen oplevert, dan geeft de geneeskundige, die het onderzoek leidt, den betrokken
persoon schriftelijk daarvan kennis met mededeeling, dat hij zich onder geregelde, persoonlijke behandeling van eenen in de
kolonie bevoegden geneeskundige moet stellen, totdat ernstig gevaar voor besmetting met eene geslachtsziekte voor anderen
geweken is.
Indien de betrokken persoon in gebreke blijft binnen eene week daaraan te voldoen, of zich aan de verdere behandeling van
laatstbedoelden geneeskundige onttrekt, wordt hij op schrifte-lijken last van de gezaghebber op kosten van het eilandgebied
in de in art. 39 bedoelde inrichting opgenomen en verpleegd.
Tegen den uitslag van het geneeskundig onderzoek bedoeld in de 5e alinea van dit artikel, kan de betrokken persoon, binnen
een week, nadat hem die uitslag zal zijn medegedeeld, rechtstreeks bij de Gezaghebber zijne schriftelijke, met redenen omkleede
bezwaren indienen, waarna deze een nieuw geneeskundig onderzoek kan doen gelasten en, indien daartoe termen bestaan, de maatregelen,
tegen den betrokken persoon genomen, kan opschorten.
Art. 42. De Gouverneur stelt het tijdstip, waarop de artt. 35, 36, 37,38, 39, 40,41 en 43 in werking treden, afzonderlijk vast.
Art. 42bis. De Gouverneur stelt het tijdstip vast, waarop artikel 38bis in werking treedt.
Art. 432. Vervallen
Toezicht- en strafbepalingen
Art. 44. Vervallen
Art. 45. Vervallen
Art. 46.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast de daartoe door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundigen en ambtenaren van de Gezondheidsdienst van het betrokken eilandgebied. Een zodanige aanwijzing wordt
bekendgemaakt in De Curaçaosche Courant.
2. Zij zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:
a. alle inlichtingen te vragen;
b. van ieder inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze
daartoe tijdelijk mee te nemen;
c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;
d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van
door hen aangewezen personen;
e. woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.
3. Voor onderzoek naar, alsmede ter uitvoering van het in paragraaf l van de Bijzondere bepalingen van deze landsverordening
vervatte zijn de in het eerste lid bedoelde personen voorts bevoegd tot:
a. het verzamelen van inlichtingen en gegevens in het belang van de muggenbestrijding;
b. het opsporen en vangen van gelekoortsmuggen of andere muggen;
c. het opsporen van alle broedplaatsen van de gelekoortsmug;
d. het treffen van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundigen noodzakelijk geachte voorzieningen, genoemd in paragraaf
1, tot opheffing van broedplaatsen van de gelekoortsmug;
e. het treffen van door het bestuurscollege aangewezen geneeskundigen noodzakelijk geachte maatregelen, genoemd in paragraaf
1, ter verhindering van het broeden, het zich ontwikkelen en in leven blijven van de gelekoortsmug.
4. Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.
5. Op het binnentreden van woningen of van tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel
e, is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de
artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid,
en met dien verstande dat de machtiging wordt verleend door de gezaghebber.
6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening
van de krachtens het eerste lid aangewezen geneeskundigen en ambtenaren.
7. Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen geneeskundigen en ambtenaren alle medewerking te verlenen
die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.
Art. 47. Behoudens het voorschrift van art. 42 treedt deze verordening op een door den Gouverneur vast te stellen tijdstip in werking.
Art. 48. De kosten van de uitvoering der maatregelen in deze verordening bedoeld, komen, behoudens het bepaalde in het tweede lid
van art. 8 en artikel 34 quinquies, voor rekening van het eilandgebied.
Art. 48a. Waar ter uitvoering dezer landsverordening bevoegdheden worden toegekend aan de bestuurscolleges der eilandgebieden om, zo
nodig op kosten van de overtreders, te doen wegnemen, beletten, verrichten of in de vorige toestand herstellen van hetgeen
in strijd mét deze landsverordening is of wordt gehouden, gemaakt of gesteld, ondernomen, weggelaten, beschadigd of weggenomen,
kunnen de bestuurscolleges de daaraan verbonden kosten bij dwangbevel invorderen. Het dwangbevel wordt op kosten van de schuldenaar
bij deurwaardersexploot betekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van de
Nederlandse Antillen ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven.
Binnen dertig dagen na de dagtekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van het eilandgebied. Het verzet
schorst de tenuitvoerlegging.
Art. 49. Met hechtenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van ten hoogste f 25,– wordt gestraft overtreding van de art. 9, 10,
11, 12, lste lid, 13, 14, 19, 20, 21, 23, 30, 31 en 38bis.
Art. 49A.
1. Hij, die een der artikelen 17 D tot en met 17 J, of 18 overtreedt, wordt voor zover het Wetboek van Strafrecht voor Curaçao
er niet in voorziet, gestraft met hechtenis van ten hoogste zeven dagen of een geldboete van ten hoogste f 50,–.
2. Hij, die een der artikelen 17 A, 17 L tweede lid, 17 M of 17 N overtreedt, wordt, voor zover het Wetboek van Strafrecht voor
Curaçao er niet in voorziet, gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of een geldboete van ten hoogste f 100,–.
3. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in de eerste twee leden genoemde straffen verdubbeld worden. Met
een vroegere veroordeling wordt gelijkgesteld vrijwillige voldoening aan de voorwaarden, door de bevoegde ambtenaar van het
openbaar ministerie krachtens het eerste lid van artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht voor Curaçao gesteld.
Art. 50. Met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste f 100,-wordt, voor zoover het Wetboek van Strafrecht
er niet in voorziet, gestraft:
1. verzet tegen de uitvoering van maatregelen, voorgeschreven krachtens art. 5, 1ste, 4e, 5e en 6e lid, art. 6, 1ste lid, 7, 1ste lid, 8, 1ste lid, 19,3de lid, 24, 3de lid en art. 34;
2. het wegnemen, verplaatsen, onleesbaar of onzichtbaar maken van het kenmerk in art. 15 vermeld;
3. niet nakoming van de bepalingen van artikel 34ter en overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 34septies.
Art. 51. Met hechtenis van ten hoogste 45 dagen of geldboete van ten hoogste f 75,– wordt gestraft:
1. overtreding van art. 34quater, 34quinquies, 34sexies, 35, 36,38 en 40;
2. het zich onttrekken aan het geneeskundig onderzoek of de geneeskundige behandeling, benevens het verlaten van de inrichting,
een en ander in art. 39, 2e lid, bedoeld;
3. de weigering van toelating onder de omstandigheden vermeld in het tweede lid van art. 45, voor zoover het wetboek van Strafrecht
er niet in voorziet.
Art. 51 bis. Overtreding van artikel 38bis eerste lid wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste l maand of geldboete van ten hoogste
f 250,–.
Art. 52. De bij deze verordening strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
Art. 53. Slotbepaling
Bij de inwerktreding dezer verordening vervallen:
de verordening van 28 februari 1888 (P.B. 1888, No. 2) tot voorziening tegen besmettelijke ziektes in de kolonie Curaçao;
de verordening van den 23sten Juli 1902 (P.B. 1902,No 28), betreffende de gestichten voor melaatschen in de kolonie Curaçao;
de verordening van den 7den April 1906, (P.B. 1907, No. 2), houdende bijzondere voorschriften tot voorkoming en beteugeling
van gele koorts;
de verordening van den 25sten November 1901 (P.B. 1902 No. 34), houdende bijzondere voorschriften tot voorkoming en beteugeling
van de pest;
zooals deze verordeningen sedert zijn gewijzigd en aangevuld;
en verder alle bepalingen inzake bestrijding van besmettelijke ziekten in de kolonie Curaçao, uitgezonderd de Quarantaine-verordening
(PB. 1917, No. 42).
| Gegeven te Willemstad, den 9den Juni 1921 |
| O. L. HELFRICH. |
De Gouvernements-Secretaris, | |
BOOMGAART | |
| Uitgegeven den 26n. November 1921 |
| De wd. Gouvernements-Secretaris, |
| HAAYEN |
LANDSVERORDENING van de 3de December 1952 houdende regeling van het toezicht op en de bevordering van de volksgezondheid
HOOFDSTUK I Laboratoriumonderzoeken ten behoeve van de volksgezondheid en justitie
Artikel 1
1. Bij landsbesluit wordt een rechtspersoon aangewezen die tot taak heeft laboratoriumonderzoeken te verrichten ten behoeve van
de volksgezondheid en justitie. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat de aangewezen rechtspersoon
andere diensten dan die in de eerste volzin genoemd, ten behoeve van de volksgezondheid en justitie dient te verrichten. Bij
landsbesluit wordt bepaald welke autoriteiten en instanties met een publiekrechtelijke taak een beroep op die rechtspersoon
kunnen doen.
2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats als de rechtspersoon naar het oordeel van de Minister van
Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling in staat blijkt te zijn de in het eerste lid bedoelde taak naar behoren te vervullen.
3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan bij landsbesluit worden ingetrokken, indien de aangewezen rechtspersoon naar
het gezamenlijk oordeel van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling en de Minister van Justitie niet meer
in staat blijkt te zijn de in het eerste lid bedoelde taak naar behoren te vervullen dan wel een publiek belang dit vereist.
4. Intrekking van de in het eerste lid bedoelde aanwijzing geschiedt onder gelijktijdige voorziening door de Minister van Volksgezondheid
en Sociale Ontwikkeling in de in het eerste lid genoemde taak, waaromtrent hij nadere regels kan stellen. De intrekking heeft
onmiddellijk ontbinding van de rechtspersoon tot gevolg en doet de vermogensbestanddelen daarvan onder algemene titel op het
Land overgaan.
5. Een aanwijzing en een intrekking van een aanwijzing als bedoeld in dit artikel, worden aangekondigd in het blad waarin van
landswege officiële berichten worden geplaatst.
6. De aangewezen rechtspersoon kan zijn statuten niet wijzigen, tenzij de wijziging door de Minister van Volksgezondheid en Sociale
Ontwikkeling is goedgekeurd.
Artikel 2
1. De aangewezen rechtspersoon stelt jaarlijks vóór 1 juli een verslag op van zijn werkzaamheden, het gevoerde beleid ten aanzien
van de in artikel 1 genoemde taak, alsmede de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het
bijzonder in het afgelopen jaar. Het verslag wordt aan de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling toegezonden.
2. De werknemers van de aangewezen rechtspersoon zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het verrichten van hun
werkzaamheden is bekend geworden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of uit hun
taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
3. De Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling stelt jaarlijks vóór 1 juli, na overleg met de aangewezen rechtspersoon,
de tarieven vast voor door de aangewezen rechtspersoon ten behoeve van de volksgezondheid en justitie verrichte onderzoeken
en andere diensten. Ingeval de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling vóór 1 juli van het lopend jaar de tarieven
niet vaststelt, blijven de tarieven die golden vóór 1 juli van het lopend jaar van toepassing tot het moment dat de Minister
van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling de tarieven vaststelt.
4. Tenzij tussen de aangewezen rechtspersoon en de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen anders is overeengekomen, vindt
betaling van door de aangewezen rechtpersoon verrichte onderzoeken en andere diensten plaats binnen zestig dagen na de dag
dat het resultaat van het onderzoek bekend is gemaakt.
HOOFDSTUK II Strafbepalingen
Artikel 3
1. Degene die opzettelijk de bij artikel 2, tweede lid, opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf
van ten hoogste twee jaren hetzij met een geldboete van ten hoogste tweehonderdvijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.
Het in dit lid strafbaar gestelde feit is een misdrijf.
2. Degene aan wiens schuld schending van de geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden
hetzij met een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden, hetzij met beide straffen. Het in dit lid strafbaar gestelde
feit is een overtreding.
3. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klachte van degene te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.
HOOFDSTUK III Slotbepaling
Artikel 4
1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als ‘Gezondheidslandsverordening 1952’.
2. Zij treedt in werking met ingang van de dag waarop de Overdrachtslandsverordening IX: Volksgezondheid in werking treedt.
3. Met ingang van deze dag vervalt de Gezondheidsverordening (P.B. 1917, no. 44, zoals sindsdien gewijzigd) en worden overal
in de geldende wettelijke regelingen, besluiten en beschikkingen in plaats van ‘Dienst van de Openbare Gezondheid’ en ‘Directeur
van de Openbare Gezondheidsdienst’ gelezen: respectievelijk ‘Inspectie van de Volksgezondheid’ en ‘Inspecteur van de Volksgezondheid’.
19. QUARANTAINE-VERORDENING
Beschikking van den 10den december 1931, no. 1662, bepalende de opneming in het publicatieblad van den thans geldenden tekst
van de quarantaine-verordening (P.B. 1917 no. 42).
Tekst in P.B. 1931, no. 92.
Inwtr.: ......
Gewijzigd bij: PB. 1936, no. 81; PB. 1950, no. 143; PB. 1952, no. 164 (inwtr. PB. 1952, no. 175); PB. 1958, no. 170; PB. 1960,
no. 46; PB. 1997, no. 237; P.B. 2001, no. 80; PB 2003, no. 8
DE GOUVERNEUR van Curaçao
Overwegende, dat ingevolge artikel 2 van de verordening van den 10den November 1931, P.B. No. 82. de Gouverneur bevoegd is
den tekst van de Quarantaine-verordening (P.B. 1917 No. 42), zoals deze luidt volgens de daarin, laatstelijk door gemelde
verordening, aangebrachte wijzigingen en plaats gehad hebbende aanvullingen, door opneming in het Publicatieblad bekend te
maken, voor zoover noodig in eene doorloopend genummerde reeks artikelen samengevat en onder wijziging dienovereenkomstig
van de aanhaling daarin van de artikelen of gedeelten daarvan.
Heeft goedgevonden te bepalen:
dat de tekst van voormelde verordening, zoals deze luidt volgens de daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullingen bij:
1. de verordening van den 16den Februari 1918 (P.B. No. 8),
2. de verordening van de 20sten Januari 1919 (P.B. No. 45),
3. de verordening van den l Iden September 1919 (P.B. No. 89),
4. de verordening van den 11 den Maart 1921 (P.B. No. 17),
5. de verordening van den 2den Januari 1922 (P.B. No. 16),
6. de verordening van den Ssten Mei 1930 (P.B. No. 30) en
7. de verordening van den l Oden November 1931 (P.B. No. 82)
in een doorloopend genummerde reeks artikelen samengevat en onder wijziging dienovereenkomstig van de aanhaling daarin van
de artikelen of gedeelten daarvan, nevens afschrift dezer beschikking, in het Publicatieblad zal worden opgenomen.
De Gouverneur voornoemd,
VAN SLOBBE.
Uitgegeven den 16den December, 1931,
De Gouvernements-Secretaris,
BOOMGAART
Tekst van de Quarantaine-verordening
(P.B. 1917 No. 42),
zooals deze luidt volgens de daarin aangebrachte wijzigingen een aanvullingen bij:
1. de verordening van den 16den Februari 1918 (P.B. No. 8),
2. de verordening van den 20sten Januari 1919 (P.B. No. 45),
3. de verordening van den 11den September 1919 (P.B. No. 89),
4. de verordening van den 11den Maart 1921 (P.B. No. 17),
5. de verordening van den 2den Januari 1922 (P.B. No. 16),
6. de verordening van den 8sten Mei 1930 (P.B. No. 30) en
7. de verordening van den 10den November 1931 (P.B. No. 82).
Art. 1. Onder schepen verstaan deze verordening en de daarop berustende besluiten alle vaar- en vliegtuigen, van welken aard en vorm
en tot welk doel dienende ook.
Art. 2. De jongste zeereis wordt, in deze verordening en in de daarop berustende besluiten gerekend te zijn aangevangen in de haven
waar het schip thuis behoort en overigens op niet langer dan zes maanden gesteld.
Art. 3. Onder quarantaine-maatregelen verstaat deze verordening en de daarop berustende besluiten de maatregelen, die ter voorkoming
of wering van besmettingsgevaar, op uit zee komende en in dit gebiedsdeel liggende schepen, hunnen inhoud en hunne opvarenden,
geheel of gedeeltelijk kunnen worden toegepast, als daar zijn:
1°. een gezondheidsonderzoek;
2°. het buiten gemeenschap met den wal en met andere schepen houden;
3°. het voorkomen en verhinderen van ontreiniging of besmetting van bodem, lucht of water, door schepen en hunne opvarenden;
4°. het reinigen en ontsmetten van schepen met hunnen geheelen inhoud, het opslaan van ladingen en goederen, het onschadelijk
maken van smetstof in stoffen en goederen en het vernietigen van ratten of ander ongedierte en insecten aan boord:
5°. de afzondering of waarneming van en toezicht op opvarenden, reiniging, ontsmetting, geneeskundig onderzoek, verzorging en
verpleging en geneeskundige behandeling;
6°. het verbieden of aan voorwaarden onderwerpen van den invoer, den doorvoer of het vervoer van huiden, lompen, gebruikte kleedingstukken,
gebruikt lijf- en beddegoed en van andere goederen, scheepslading of scheepsinhoud.
Art. 4. Het gezondheidsonderzoek, in deze verordening en in de daarop berustende besluiten genoemd, kan zich uitstrekken tot alle
scheepspapieren, tot het schip met zijnen geheelen inhoud en tot alle opvarenden, met aanwending van alle hulpmiddelen, die
voor het onderzoek noodig of bevorderlijk zijn.
Art. 5. Onder de geneeskundige verstaat deze verordening en de daarop berustende besluiten een geneeskundige, die door het Bestuurscollege
met het gezondheidsonderzoek van schepen en met de uitvoering van quarantaine-maatregelen is belast.
Art. 6. Elk schip, uit zee in dit gebiedsdeel aankomende of na aankomst daar liggende, wordt onderworpen aan een gezondheidsonderzoek:
1°. wanneer het komt uit landen, landstreken of plaatsen, die, op het tijdstip van het vertrek van het schip, door den Gouverneur
zijn besmet verklaard of van besmetting verdacht verklaard, wegens eene der ziekten, in of krachtens het volgend artikel aangewezen,
of waarvan op het tijdstip van aankomst van het schip in dit gebiedsdeel bekend is, dat er een of meer gevallen van een der
ziekten in of krachtens het volgend artikel aangewezen, voorkomen;
2°. wanneer een of meer gevallen van ziekte, al dan niet in het volgende artikel genoemd, tijdens de jongste zeereis zijn voorgekomen
of nog voorkomen;
3°. wanneer een der opvarenden tijdens de jongste zeereis aan boord is overleden;
4°. wanneer er veel ratten aan boord zijn of sterfte onder de ratten is waargenomen of met pest besmette of van pest verdachte
ratten aan boord gevonden zijn;
5°. wanneer de geneeskundige, die steeds de bevoegdheid heeft, om op elk binnenkomend schip de scheepspapieren in te zien, een
gezondheidsonderzoek noodig acht;
6°. wanneer een schip, niet vallende onder het bepaalde sub 1°. tot en met 5°. van dit artikel, in dit gebiedsdeel aankomt en
ligt op eene plaats, die niet voor het gezondheidsonderzoek en voor quarantaine-maatregelen is aangewezen.
De Gezaghebbers der eilandgebieden zijn in voorkomende gevallen bevoegd tot verklaring, bedoeld sub 1°. van het eerste lid
van dit artikel, voorzooveel hun ambtsgebied betreft.
De genomen maatregel wordt ten spoedigste aan de beslissing van den Gouverneur onderworpen.
Art. 7. De ziekten, in het voorgaande artikel bedoeld, zijn: cholera, gele koorts, pest en pokken. Bij besluit van den Gouverneur
kan deze verordening ook van toepassing verklaard worden op daarin niet genoemde ziekten.
Dit besluit is niet langer van kracht dan gedurende een jaar na zijne afkondiging, tenzij het binnen dat tijdperk door eene
verordening bekrachtigd is.
Art 8. De Gezagvoerder van een schip, als bedoeld sub 1°., 2°., 3°., 4°. en 6°. van art. 6, uit zee een der eilanden van het gebiedsdeel
willende aandoen en niet rechtstreeks komende van een eiland, haven, baai of plaats van het gebiedsdeel zorgt, zoodra hij
in het gezicht van den wal is, dat zijn schip een bij besluit van den Gouverneur te omschrijven sein voert totdat het schip
dit gebiedsdeel heeft verlaten en zorgt voorts, dat geene gemeenschap met den wal of met andere schepen plaats hebbe, alvorens
het gezondheidsonderzoek is afgeloopen of het schip door of vanwege den geneeskundige tot het vrije verkeer is toegelaten.
De loods, die het schip hulp verleent, is gehouden voor de naleving van het in de eerste alinea van dit artikel vermelde voorschrift
te waken, voor zoover dit nog niet vóór zijne komst is nageleefd, en den gezagvoerder zooveel mogelijk bekend te maken met
zijne verplichtingen krachtens deze verordening.
De gezagvoerder is verplicht met zijn schip de ligplaats hem, door of vanwege het Bestuurscollege aangewezen in te nemen en
aldaar te blijven totdat hem, in verband met op eene andere plaats te nemen quarantaine-maatregelen, bevel tot opvaren daarheen
is verstrekt, of zijn schip tot het vrije verkeer is toegelaten, of hij, gebruik makende van de bevoegdheid hem bij art. 13
toegekend, weder zee kiest.
Art. 9. Het verbod van gemeenschap met den wal of met andere schepen brengt mede, dat geen der opvarenden het schip mag verlaten
en dat niemand zich aan boord van het schip mag begeven dan de loods, de geneeskundige, de desbetreffende Inspecteur voor
de volksgezondheid, de ambtenaren van de gezondheidsdienst van het eilandgebied, de personen onder hunne leiding met de uitvoering
van quarantaine-maatregelen belast, de dienaren van den Godsdienst, voor zoover hun ambtsplicht hen aan boord roept, de ambtenaren
der belastingen, de ambtenaren bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering, wanneer hunne ambtsverrichtingen
dit vereischen, notarissen, voor zooveel hunne tegenwoordigheid aan boord, voor het opmaken van een testament, verlangd wordt,
en de naaste betrekkingen van een ernstig zieke, die niet naar den wal kan worden vervoerd; dat geene goederen uitgezonderd
de post gelost mogen worden tenzij met toestemming van de gezaghebber en geene andere goederen aan boord gebracht mogen worden
dan die voor het levensonderhoud der opvarenden, voor de uitvoering van quarantaine-maatregelen of voor de verpleging van
zieken noodig zijn, met bepaling, dat de personen met het overbrengen belast zich niet aan boord mogen begeven.
De personen, die krachtens het vorig lid aan boord worden toegelaten, zijn verplicht zich te onderwerpen aan de voorschriften
van den geneeskundige, ook voor wat betreft de ontsmetting van hunne kleederen en andere materialen, die de besmetting kunnen
overbrengen. Zij, die zich in strijd met het verbod aan boord hebben begeven, worden onder de opvarenden gerekend en zijn
aan dezelfde bepalingen als dezen onderworpen, onverminderd de straffen tegen de overtreding bedreigd.
De gezagvoerder van een buiten gemeenschap met den wal of met andere schepen gehouden schip, die zich met den geneeskundige
in verbinding wil stellen is verplicht een bij besluit van den Gouverneur te omschrijven sein te geven.
Art. 10. Vervallen.
Art. 11. Het gezondheidsonderzoek heeft plaats tusschen zonsopgang en zonsondergang. Het gezondheidsonderzoek wordt tusschen zonsondergang
en zonsopkomst ingesteld:
a. indien een of meer opvarenden aan boord van een schip, dat aan een gezondheidsonderzoek onderworpen is, zoodanig ongesteld
zijn, dat hunne onmiddellijke overbrenging naar eene ziekeninrichting aan den wal noodig is;
b. indien de aard of toestand van lading aan boord van een schip, als sub a bedoeld, bespoedigd onderzoek noodig maakt, om des
te eerder met lossen te kunnen aanvangen;
c. om andere gewichtige redenen, ook die, in verband met de navigatie en de veiligheid van het schip;
d. indien de betrokken eigenaar, gezagvoerder of scheepsagent daartoe het verzoek doet:
e. in spoedeischende gevallen, dit ter beoordeeling van de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige.
Door belanghebbenden is ten behoeve van het betrokken eilandgebied verschuldigd:
1. indien het onderzoek plaats heeft tusschen 6 uur ’s namiddags en 10 uur ’s namiddags een bedrag van f. 33,–;
2. indien het onderzoek plaats heeft tusschen 10 uur ’s middags en 6 uur ’s voormiddags een bedrag van f. 55,–.
3. Voor een gezondheidsonderzoek van de opvarenden tot vaststelling van hun gezondheidstoestand zijn de in het vorige lid genoemde
bedragen niet verschuldigd.
Art. 11a. De beoordeling van den toestand sub a, b en c van het vorig artikel aangeduid, staat aan den geneeskundige, genoemd in art.
5.
Het gezondheidsonderzoek kan slechts op die schepen des nachts worden voltooid, die met zoodanige middel van verlichting zijn
uitgerust, als voor het onderzoek bij kunstlicht noodig zijn; op de overige schepen, vallende onder de bepalingen van artt.
11 en l la, wordt het des nachts aangevangen onderzoek overdag herhaald en voltooid.
Art. 12. De gezagvoerder van een in dit gebiedsdeel liggend vaartuig geeft uiterlijk binnen twaalf uren kennis wanneer een der opvarenden
ziek is geworden. Deze kennisgeving geschiedt aan de gezaghebber of een ambtenaar van de gezondheidsdienst van het eilandgebied
of aan een der ambtenaren bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering.
Art. 13. De gezagvoerder zorgt met al de te zijner beschikking staande middelen de middelen voor de stipte naleving van de voorschriften,
die in of krachtens deze verordening worden gegeven.
Het staat hem evenwel vrij weder naar zee te vertrekken, wanneer hij zich aan deze voorschriften niet wil onderwerpen; hij
neemt daarbij de hem gegeven bevelen in acht.
In het geval, in de vorige alinea bedoeld, kan het ontschepen van passagiers, van poststukken en van eenige lading door den
gezaghebber worden toegestaan, onder nader te stellen voorwaarden.
Echter mag de gezagvoerder, die zich eerst aan de gegeven voorschriften onderwierp, niet naar zee vertrekken zoolang de voorgeschreven
maatregelen nog niet zijn uitgevoerd, tenzij met vergunning van de gezaghebber en onder in achtneming van de nader gegeven.
De Gezaghebber is gehouden de hem door of vanwege de Gouverneur gegeven aanwijzingen in acht te nemen.
Maatregelen, waaraan het schip, dat aan een gezondheidsonderzoek onderworpen is geweest, zijn inhoud en zijne opvarenden worden
of kunnen worden onderworpen.
Art. 14. De geneeskundige, genoemd in art. 5, zal bij de keuze en de mate van toepassing der door hem noodig geachte maatregelen,
rekening houden met:
a. de gezondheidsmaatregelen, die op een schip, in de haven van vertrek of in eene andere haven zijn toegepast, indien van die
maatregelen blijkt door juiste, volledige onderteekende en gedagteekende verklaringen van bevoegde ambtenaren van den gezondheidsdienst
ter plaatse;
b. de aanwezigheid aan boord van een scheepsgeneeskundige, indien de wijze waarop de zieken verzorgd worden, maatregelen worden
genomen, registers en ziektegeschiedenissen worden bijgehouden, vertrouwen wekken kan;
c. de aanwezigheid aan boord van een ontsmettingstoestel of van eene inrichting tot het verdelgen van ratten en insecten, indien
het gebruik en de bruikbaarheid dier toestellen en inrichtingen geen bedenking geven.
Hij is gehouden de hem door de Inspectie voor de Volksgezondheid gegeven aanwijzingen in acht te nemen.
Art 14a. Poststukken zullen niet aan ontsmetting worden onderworpen, uitgezonderd postpakketten, indien deze, naar het oordeel van
den geneeskundige, ontsmetting behoeven. De zakken, waarin de poststukken worden aangebracht, zullen zoonoodig worden ontsmet.
Waardeloze bedvulling en kleeding lorren, gebruikte verbandstoffen, papier en andere voorwerpen of goederen van weinig waarde,
worden met goedvinden van den gezagvoerder, niet ontsmet, maar verbrand.
Art. 14b.Voor de toepassing van quarantaine-maatregelen worden de schepen in de volgende klassen verdeeld:
klasse A omvat de schepen, waar aan boord gevallen van cholera, gele koorts, pest of pokken
voorkomen of gedurende de jongste zeereis zijn voorgekomen;
klasse B omvat de schepen, komende uit landen of plaatsen, die besmet of van besmetting verdacht verklaard zijn wegens cholera, gele
koorts, pest of pokken, maar waar aan boord geen geval van een dier ziekten voorkomt of gedurende de jongste zeereis voorkwam,
benevens de schepen genoemd sub 4°. van art. 6;
klasse C omvat de schepen vallende onder 2 (voor zooveel niet schepen van klasse A bedoeld zijn), 3, 5 en 6 van art. 6.
Verdachte gevallen van de ziekten, in dit artikel genoemd, worden, tot de definitieve uitslag van het ingestelde onderzoek
bekend is, voor werkelijke gevallen dier ziekten gehouden.
Van maatregelen bij cholera
Art. 14c. Schepen van klasse A worden aan de volgende maatregelen onderworpen:
1°. de zieken worden, tenzij hun toestand dit niet gedoogt, ontscheept en overgebracht naar eene daarvoor aan te wijzen inrichting;
zij worden afgezonderd, gereinigd, nader onderzocht, geneeskundig behandeld en verpleegd tot zij geen gevaar voor het overbrengen
van besmetting meer opleveren;
2°. de personen, die met de lijders in aanraking zijn geweest en zij, die als verdacht worden beschouwd, worden eveneens ontscheept,
gereinigd, nader onderzocht, verpleegd en gedurende een tijd van ten hoogste zes dagen na de aankomst van het schip afgezonderd;
3°. de overige opvarenden worden, zoo mogelijk en zoo noodig, eveneens ontscheept, gereinigd, nader onderzocht en gedurende ten
hoogste zes dagen na de aankomst van het schip, hetzij afgezonderd, hetzij aan waarneming en toezicht buiten afzondering onderworpen;
Zij die aan waarneming en toezicht buiten afzondering worden onderworpen, zijn verplicht:
a. nauwkeurig hunne verblijfplaats op te geven; wanneer die verblijfplaats, naar het oordeel van den geneeskundige, te veraf
gelegen is moet eene andere dichterbij worden gezocht;
b. zich in persoon voor een geneeskundig onderzoek aan te melden ter plaatse en ten tijde door den geneeskundige bepaald, en
bij verhindering door overmacht om te komen, onmiddellijk kennis daarvan te geven aan den geneeskundige. Dit geneeskundig
onderzoek geschiedt voor zoover het de bemanning van stoomschepen betreft, zooveel doenlijk (ter beoordeling van den geneeskundige
aan boord van die schepen.
Wanneer iemand zich niet strikt houdt aan de voorschriften sub a en b gegeven of op andere wijze hinderlijk, nalatig en wederstrevig
is, wordt waarneming en toezicht in afzondering veranderd, onverminderd de straffen bedreigd in art. 23 en 24.
De geneeskundige is bevoegd van den aanvang af, de waarneming en het toezicht te veranderen in afzondering, voor die personen,
van wie hij vreest, dat zij de gegeven voorschriften niet of niet getrouw zullen nakomen.
De personen in afzondering of onder waarneming en toezicht buiten afzondering, gedragen zich naar de bevelen en aanwijzingen,
hun door de bevoegde autoriteiten gegeven.
4°. lijf- en beddegoed, gebruiksvoorwerpen, kleeding en bagage van de opvarenden worden, zooveel noodig, ontsmet en die opvarenden
zelf gereinigd;
5°. de gedeelten van het schip, waarin choleralijders verblijf hebben gehouden, privaten, urinoirs, badkamers en andere gedeelten,
die als besmet worden beschouwd, zoomede, voor zooveel noodig, drink- en ballastwatertanks en de vullingen of het ruimwater
worden ontsmet;
6°. het drinkwater aan boord, als het verdacht is, wordt onschadelijk gemaakt en – zoo mogelijk ten koste van het schip – vervangen
door goed drinkwater; op dezelfde wijze kan met levensmiddelen en eetwaren worden gehandeld;
7°. ballastwater, ingenomen in eene besmet verklaarde haven, vulling- of ruimwater, huishoudwater en faecaliën mogen niet dan
met vergunning en na ontsmetting uit het schip worden geloosd.
Aan boord kunnen de noodige voorzieningen worden getroffen om het bepaalde sub 7 te bevorderen als daar zijn: het plaatsen
van hulpprivaten en tonnen voor menagewater, het afsluiten van privaten en huishoud- en badleidingen.
Art. 14d. Op schepen van klasse B kunnen de voorschriften sub 4,6 en 7 van het vorig artikel toegepast worden.
Het schip kan, zoo dit noodig wordt geoordeeld, geheel of gedeeltelijk worden gereinigd of ontsmet.
Aan de bemanning kan, gedurende hoogstens zes dagen, na het verlaten van het besmette land of de besmette haven, verboden
worden van boord te gaan, behoudens voor zooveel dienstredenen, naar het oordeel van den geneeskundige, het verlaten van het
schip vereischen.
Alle opvarenden, voor zooveel hun het verlaten van het schip niet verboden is, kunnen worden onderworpen aan waarneming en
toezicht buiten afzondering, als in het vorig artikel beschreven, van gelijken tijdsduur als in het vorig lid vermeld.
Art. 14e. Op schepen van klasse C kunnen, indien de omstandigheden zulks vereischen, de maatregelen in de beide vorige artikelen aangegeven eveneens in hun
geheel of gedeeltelijk worden toegepast.
Van maatregelen bij gele koorts.
Art. 14f. Voor schepen van Klasse A gelden naar de omstandigheden de maatregelen voorgeschreven in art. 14c tot aan het bepaalde sub 5, evenwel met dien verstande,
dat de zieken en verdachten worden afgezonderd in ruimten, die vrij zijn van en ontoegankelijk voor muggen; voorts worden
geene maatregelen van afzondering of waarneming en toezicht buiten afzondering toegepast op gezonde personen, die bewijzen
kunnen, dat zij tien jaar vertoefden in een land, waar gele koorts voorkomt, of dat zij aan gele koorts hebben geleden.
Het schip moet ankeren op minstens 200 M. verwijderd van den wal en van andere schepen, indien het tot de vastgestelde ligplaatsen
voor het gezondheidsonderzoek en voor de quarantaine-maatregelen aangewezen, wordt toegelaten.
Op Curaçao zal het schip, als regel, eerst naar de Caracasbaai worden verwezen, om van daar terug te keeren zodra de noodige
maatregelen van muggenverdelging zijn toegepast. De verdelging van de muggen aan boord moet hebben plaats gehad vóór tot de
lossing of lading van het schip kan worden overgegaan. Het schip kan geheel of gedeeltelijk worden gereinigd of ontsmet.
Art 14g. Op schepen van klasse B kan de afgezonderde ligging, de verdelging van muggen, de waarneming en toezicht buiten afzondering,
en de reiniging of ontsmetting worden toegepast, een en ander als bedoeld in het vorig artikel; eveneens het bepaalde in het
derde lid van art. I4d.
Art. 14h. Op schepen van klasse C kunnen, indien de omstandigheden zulks vereischen, de maatregelen in de beide vorige artikelen aangegeven,
eveneens in hun geheel of gedeeltelijk worden toegepast.
Van maatregelen bij pest
Art. 14i. Voor schepen van klasse A gelden naar de omstandigheden de maatregelen voorgeschreven in art. 14c, met dien verstande, dat
het bepaalde in het tweede gedeelte sub 5, sub 6 en 7 niet van toepassing te achten is.
Voorts mag met de lossing of lading van het schip niet worden begonnen dan na vernietiging van ratten en insecten aan boord;
deze uitrooking zal uiterlijk binnen 24 uur na den aanvang moeten zijn afgeloopen.
Terstond na aankomst worden de kabels van het schip voorzien van rattenschermen, terwijl het schip op minstens vijf meter
uit den wal wordt vastgesmeerd en vooral na zonsondergang en vóór zonsopkomst, niet door loop-planken of bruggen voortdurend
met den wal mag verbonden zijn. De in de vorige alinea voorgeschreven maatregelen worden minstens gehandhaafd tot de uitrooking
van het schip is afgeloopen.
Art. 14j. Op schepen van klasse B kunnen de voorschriften sub 4 van art. 14c worden toegepast. Het schip kan, zoo dit noodig wordt
geoordeeld, worden gereinigd, ontsmet en uitge-rookt. Totdat de eventueel voorgeschreven maatregelen zijn uitgevoerd, mag
met het lossen of laden niet worden aangevangen; eveneens gelden de voorschriften betreffende rattenschermen en betreffende
den in acht te nemen afstand van den wal.
Aan de bemanning kan, gedurende hoogstens zes dagen, na het verlaten van het besmette land of de besmette haven, verboden
worden van boord te gaan, behoudens voor zooveel dienstre-denen, naar het oordeel van den geneeskundige, het verlaten van
het schip vereischen. Alle opvarenden, voor zooveel hun het verlaten van het schip niet verboden is, kunnen worden onderworpen
aan waarneming en toezicht buiten afzondering, van gelijken tijdsduur, als in het vorig lid vermeld.
Art. 14k. Op schepen van klasse C kunnen, indien de omstandigheden zulks vereischen, de maatregelen in de beide vorige artikelen aangegeven,
eveneens in hun geheel of gedeeltelijk worden toegepast.
Van maatregelen bij pokken
Art. 14l. Schepen van klasse A worden aan de volgende maatregelen onderworpen:
1°. de zieken worden, tenzij hun toestand dit niet bedoogt, ontscheept en overgebracht naar eene daarvoor aan te wijzen inrichting;
zij worden afgezonderd, gereinigd, nader onderzocht, geneeskundig behandeld en verpleegd tot zij geen gevaar voor het overbrengen
van besmetting meer opleveren;
2°. de personen, die met de lijders in aanraking zijn geweest, en zij, die als verdacht worden beschouwd, worden eveneens ontscheept,
gereinigd, nader onderzocht, zoonodig ingeënt, verpleegd en gedurende een tijd van ten hoogste twee weken na de aankomst van
het schip afgezonderd;
3°. de overige opvarenden worden, zoo mogelijk en zoo noodig, eveneens ontscheept, gereinigd, nader onderzocht en gedurende ten
hoogste twee weken na de aankomst van het schip, hetzij afgezonderd, hetzij aan waarneming en toezicht buiten afzondering,
onderworpen;
Voor waarneming en toezicht gelden verder de bepalingen in art. 14c tusschen sub 3 en sub 4 ingelascht.
4°. lijf- en beddegoed, gebruiksvoorwerpen, kleeding en bagage van de opvarenden worden, zooveel noodig, ontsmet en die opvarenden
zelf gereinigd;
5°. de gedeelten van het schip, waarin pokkenlijders hebben verblijf gehouden, en andere
gedeelten, die als besmet worden beschouwd, worden ontsmet;
6°. de koepokinenting wordt toegepast op alle opvarenden, voor wie dit noodig wordt geoordeeld, in de eerste plaats bij het ontbreken
van volledige en betrouwbare bewijzen, dat de koepokinenting met goed gevolg en binnen de laatstverloopen tien jaren is ondergaan;
7°. maatregelen van ontsmetting of uitrooking van lading worden niet genomen, tenzij daarvoor bijzondere aanleiding bestaat, in
de eerste plaats gelegen in den aard der goederen en voorts in de mogelijkheid van besmetting.
Art. 14m. Op schepen van klasse B kunnen de voorschriften sub 3,4, 6 en 7 van het vorig artikel worden toegepast.
Het schip kan, zoo dit noodig wordt geoordeeld, geheel of gedeeltelijk worden gereinigd of ontsmet.
Aan de bemanning kan, gedurende hoogstens twee weken na het verlaten van het besmette land of de besmette haven, verboden
worden van boord te gaan, behoudens voor zooveel dienstredenen, naar het oordeel van den geneeskundige, het verlaten van het
schip vereischen.
Alle opvarenden, voor zooveel hun het verlaten van het schip niet verboden is, kunnen worden onderworpen aan waarneming en
toezicht buiten afzondering, als in het vorig artikel beschreven, en van gelijken tijdsduur als in het vorig artikel geschreven,
en van gelijken tijdsduur als in het vorig lid vermeld.
Art 14n. Op schepen van klasse C kunnen, indien de omstandigheden zulks vereischen, de maatregelen in de beide vorige artikelen aangegeven
eveneens in hun geheel of gedeeltelijk worden toegepast.
Art. 15.
1. Een schip zijn inhoud en opvarenden kunnen vóór en bij vertrek uit dit gebiedsdeel aan maatregelen worden onderworpen:
a. indien in de kolonie eene der ziekten voorkomt, bedoeld in art. 7;
b. indien goederen of lading van welken aard ook, eerst na den invoer van elders als besmet of van besmetting verdacht, zijn
kenbaar geworden;
c. indien andere redenen, voornamelijk in verband met de gezondheid der opvarenden, tot het nemen van maatregelen nopen.
2. De hier bedoelde maatregelen zijn het verbod dat het schip vertrekt, voordat de algemene reiniging ontsmetting en uitrooking
daarvan heeft plaats gehad, het verbod dat zieken of bepaalde zieken worden meegenomen en kunnen voorts ontleend worden aan
de voorschriften, die, ter wering en bestrijding van de ziekten bedoeld in art. 7 in dit gebiedsdeel van kracht zijn.
3. Het in het voorgaand lid bedoeld verbod wordt door de gezaghebber uitgevaardigd.
Art. 15a.
1. Op verzoek van belanghebbenden kunnen, buiten het bepaalde in het vorig artikel om, maatregelen van reiniging, ontsmetting
en uitrooking, ter verdelging van ratten en insecten, door de gezondheidsdienst van het eilandgebied worden toegepast op vertrekkende
schepen en hunnen inhoud.
2. Door belanghebbenden zijn, ten behoeve van de kas van het eilandgebied, de voor de in het vorige lid bedoelde verrichtingen
bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgestelde bedragen verschuldigd.
3. Van de toegepaste maatregelen wordt, door of namens de door de bestuurscollege aangewezen geneeskundige eene verklaring aan
belanghebbenden afgegeven, volgens model door den Gouverneur vast te stellen.
Indien bij onderzoek door het personeel van den gezondheidsdienst is gebleken, dat er geen ratten aan boord van een schip
zijn, kan het bestuurscollege een vrijstellingscertificaat afgeven, volgens model door den Gouverneur vast te stellen.
Dit certificaat is geldig voor ten hoogste zes maanden. De kosten van dit vrijstellingscertificaat worden door het bestuurscollege
aangewezen geneeskundige vastgesteld.
Art. 16. Bij besluit van den Gouverneur kunnen voorschriften worden gegeven ten aanzien van de periodieke verdelging van ratten aan
boord van alle schepen in het gebiedsdeel liggende.
Art. 17. Desverlangd wordt kosteloos aan belanghebbenden een gezondheidspas afgegeven, benevens desgevraagd verklaringen betreffende
de quarantaine-maatregelen toegepast op hun persoon, en op de schepen en goederen in hun eigendom of aan hunne zorg toevertrouwd.
Bij besluit van den Gouverneur wordt de vorm van dezen gezondheidspas en van deze verklaringen vastgesteld.
Art. 18. Bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen worden de plaatsen aangewezen, waar het gezondheidsonderzoek wordt ingesteld
en waar de quarantaine-maatregelen worden toegepast.
In het besluit kunnen tevens de gevallen worden aangegeven, waarin afwijking van den regel kan worden toegestaan en de voorwaarden
waaronder.
Art. 19. Op oorlogsschepen kan het gezondheidsonderzoek zich bepalen tot eene schriftelijke en onderteekende beantwoording van vragen
door den geneeskundige gedaan.
Art. 20.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast de daartoe bij landsbesluit
aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Curaçaosche Courant.
2. De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze
noodzakelijk is, bevoegd:
a. alle inlichtingen te vragen;
b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe
tijdelijk mee te nemen;
c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;
d. de in de Nederlandse Antillen aankomende of afgemeerde schepen met uitzondering van tot woning bestemde gedeelten daarvan
zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;
e. de tot woning bestemde gedeelten van schepen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.
3. Zo nodig, wordt de toegang tot een schip verschaft met behulp van de sterke arm. Van de handeling en van de aanleiding daartoe
maken de betrokken personen binnen twee etmalen proces-verbaal op, dat aan de bij de handeling betrokken gezagvoerder in afschrift
wordt toegezonden.
4. Op het binnentreden in woningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, is titel X van het Derde boek van het Wetboek
van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157,
tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid, en met dien verstande dat de machtiging wordt
verleend door de Gezaghebber.
5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening
van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.
6. Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die op grond van het
tweede lid wordt gevorderd.
Art. 21. Vervallen.
Art. 22. Onverminderd de bepaling van het tweede lid van artikel 11 komen de kosten van het gezondheidsonderzoek, indien dit tussen
6 uur ’s namiddags en 6 uur ’s voormiddags plaats heeft, alsmede de kosten van de quarantainemaatregelen, waaronder niet begrepen
het geneeskundig onderzoek bedoeld in artikel 3 onder 5°, ten laste van de belanghebbende en worden door of namens deze in
de kas van het eilandgebied gestort. Voor den nachtdienst krijgt de havendokter op Aruba en die op Curaçao de door de belanghebbenden
te storten bedragen tot een maximum van f. 6000,– ’s jaars. Blijven die jaarlijksche bedragen beneden f. 3000,– dan vult het
eilandgebied het ontbrekende tot dit bedrag aan.
De hoegrootheid van de vergoeding voor quarantainemaatregelen wordt bepaald bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Schepen, die ná 6 uur ’s voormiddags voor het gezondheidsonderzoek gereed liggen – dit ter beoordeeling door den loods, die
het schip binnenbracht en vastmeerde – worden ten aanzien van de volgens het eerste lid van dit artikel anders verschuldigde
gelden beschouwd als voor dien tijd onderzocht te zijn.
Art. 23. Overtreding van de artikelen 8, 9,12 en 13 dezer verordening of van de krachtens deze verordening uitgevaardigde besluiten
wordt gestraft met gevangenisstraf van eene maand tot een jaar of geldboete van driehonderd gulden tot vijfduizend gulden.
Met dezelfde straf wordt gestraft:
1°. overtreding van de maatregelen genomen ter uitvoering van het in deze verordening bepaalde betreffende de afzondering van
zieken en andere personen en betreffende de waarneming en het toezicht buiten afzondering;
2°. Het in strijd met deze verordening lossen of laden, van boord gaan of uit een schip loozen van ballast, vulling-, ruim- of
huishoudwater of faecaliën;
3°. Het niet in acht nemen van den bij deze verordening voorgeschreven afstand van den wal;
4°. overtreding van de maatregelen bedoeld in artikel 15, voorlaatste lid.
Art. 24. Vervallen.
Art. 25. Vervallen
Art. 26. De stukken krachtens deze verordening of krachtens de naar aanleiding hiervan uit te vaardigen besluiten op te maken, zijn
vrij van zegel.
Art. 26a. De in artikel 11, derde lid sub l en 2, artikell4 e, tweede lid, sub c, en artikel 22, tweede lid, genoemde bedragen kunnen
voor ieder eilandgebied bij eilandsverordening worden gewijzigd.
Art. 27. Deze verordening kan worden aangehaald als quarantaine-verordening.
Art. 28. Deze verordening treedt in werking op een door den Gouverneur te bepalen tijdstip; alsdan vervallen de verordening van 20
september 1883 (P.B. No. 17), waarbij voorzorg- en quarantaine-maatregelen worden vastgesteld tot wering van besmettelijke
epidemische ziekten, welke door de scheepvaart naar deze kolonie kunnen worden overgebracht, zooals aangevuld en gewijzigd
bij de verordeningen van 5 Maart 1900 (P.B. No. 8), 12 juli 1905 (P.B. No. 31), 20 juli 1907 (P.B. No. 19) en 17 Maart 1913
(P.B. No. 13), en alle andere bepalingen in zake quarantaine-maatregelen.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 13de juli 2001 ter uitvoering van het bepaalde in artikel 38, eerste lid,
tweede volzin, en artikel 38, derde lid, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996,
no. 211) (Landsbesluit College van Beroep inzake Bijzondere Ziektekosten)
Artikel 1
1. Benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het College van Beroep inzake Bijzondere Ziektekosten geschiedt voor
de tijd van zes jaren. De leden en plaatsvervangende leden zijn bij hun aftreden terstond herbenoembaar.
2. Op hun verzoek wordt hen vóór het verstrijken van het in het vorig lid genoemd tijdvak door de tot benoeming bevoegde instantie
ontslag verleend.
3. Bij met redenen omkleed besluit van de tot benoeming bevoegde instantie kunnen zij voorts worden ontslagen:
a. wanneer zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf tot gevangenisstraf of hechtenis zijn veroordeeld;
b. wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard, surséance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld;
c. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij herhaaldelijk gebleken achteloosheid in de uitoefening hunner functie.
4. In geval van tussentijds ontslag of overlijden van een lid of plaatsvervangend lid wordt een nieuw lid onderscheidenlijk plaatsvervangend
lid benoemd voor het overblijvende deel der ambtsperiode.
Artikel 2
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden en plaatsvervangende leden in handen van de Minister de eed of belofte af
dat zij de verplichtingen, aan hun ambt verbonden, naar behoren en getrouw zullen vervullen.
Artikel 3
1. Het is de leden en de plaatsvervangende leden vergund reis- en verblijfkosten te declareren wanneer werkzaamheden van het
College op een ander eiland dan waarop zij woonachtig zijn dienen plaats te vinden, een en ander conform het bepaalde in de
Beschikking van de 20ste juni 1933, no. 700, houdende vaststelling van een regeling der vergoeding voor reis- en teerkosten,
gelijk mede voor verhuiskosten binnen de Nederlandse Antillen (P.B. 1958, no. 153).
2. Het Landsbesluit Verzekering Vliegrisico’s 1952 (P.B. 1952, no. 10) is op de leden en plaatsvervangende leden van het College
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4
1. Aan de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van het College wordt voor het bijwonen van de bijeenkomsten van het College
als presentiegeld een vergoeding toegekend van NAF. 500,– per maand.
2. Aan de overige leden van het College en hun plaatsvervangers wordt voor het bijwonen van de bijeenkomsten van het College
als presentiegeld een vergoeding toegekend van NAF. 250,– per maand
3. Dit presentiegeld wordt door een lid of een plaatsvervangend lid slechts genoten indien deze in de daarmee corresponderende
maand tenminste één bijeenkomst van het College heeft bijgewoond.
Artikel 5
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is.
Artikel 6
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit College van Beroep inzake Bijzondere Ziektekosten.
VERORDENING van den 13den Februari 1934, regelende de praktijk als Vroedvrouw
Artikel 1
1. tot de uitoefening van de praktijk als vroedvrouw in Curaçao zijn bevoegd:
2. De voorzitter van de in het eerste lid, 2°, onder b, bedoelde commissie is de Directeur Volksgezondheid. De andere leden en
hun plaatsvervangers worden op de voordracht van de directeur bij Landsbesluit benoemd.
3. Indien het examen met goed gevolg wordt afgelegd, reikt de commissie daarvan een getuigschrift uit.
Artikel 2
Het in artikel 1 onder 2°. sub b. bedoeld examen wordt niet afgenomen, dan na overlegging van:
1°. een geboorteakte, of bij gebreke daarvan van een getuigschrift, waaruit blijkt, dat de candidate den leeftijd van 21 jaren
heeft bereikt;
2°. het zij een geldig, buiten Nederland, Nederlandsch-Indië of Suriname afgegeven akte van bevoegdheid als vroedvrouw, hetzij
het bewijs, dat de candidate een opleiding van ten minste twee jaren van een in Curaçao bevoegd geneeskundige heeft gehad
en ten minste twintig gewone verlossingen en ten minste twee buitengewone verlossingen in tegenwoordigheid en onder leiding
van een in Curaçao bevoegd geneeskundige heeft verricht;
3°. het bewijs, dat voor dit doel het bedrag van vijf en twintig gulden in ’s Lands kas is gestort.
Het onder 3° bedoeld bewijs geeft het recht zich tweemaal voor het afleggen van het examen aan te melden, echter niet later
dan twee jaar na de gedane storting.
Artikel 3
Aan haar, dit met goed gevolg het in artikel 1 onder 2°. sub b. bedoeld examen heeft afgelegd, wordt door de daarin genoemde
commissie een akte van bevoegdheid uitgereikt.
Artikel 4
Het is aan een vroedvrouw als in artikel 1 bedoeld, verboden in Curaçao de praktijk als zoodanig uit te oefenen, alvorens
door den Gouverneur tot de uitoefening er van te zijn toegelaten.
Artikel 5
Zoo noodig kan de Gouverneur, den Directeur van het departement van Volksgezondheid gehoord, met afwijking in zooverre van
het bepaalde bij artikel 1, voor wat andere eilanden dan het eiland Curaçao aangaat, en op het eiland Curaçao voor wat andere
districten dan het stadsdistrict aangaat, voor de uitoefening van de praktijk als vroedvrouw toelating verleenen aan eene
vrouwe, die den leeftijd van 21 jaren heeft bereikt en, na door een gouvernements-geneeskundige gedurende ten minste twee
jaren te zijn opgeleid en in Curaçao ten minste twintig gewone verlossingen in tegenwoordigheid en onder leiding van dien
geneeskundige te hebben verricht, door dezen en den de door het bestuurscollege aangewezen geneeskundige bekwaam wordt geacht
de praktijk als vroedvrouw uit te oefenen.
Eene toelating als in dit artikel bedoeld, kan te allen tijde door den Gouverneur, den Directeur van het Departement van Volksgezondheid
gehoord, worden ingetrokken.
Artikel 6
Het is aan een vroedvrouw als in artikel 1 of 5 bedoeld, verboden de praktijk als vroedvrouw uit te oefenen alvorens:
1°. hare akte van bevoegdheid, of in het geval bedoeld bij artikel 5, hare toelating door den Directeur van het departement van
Volksgezondheid voor gezien is geteekend;
2°. in handen van den betrokken gezaghebber den volgende eed (belofte) te hebben afgelegd:
‘Ik zweer (beloof), dat ik de verloskunst volgens de daar op wettelijk vastgestelde bepalingen naar mijn beste weten en vermogen
zal uitoefenen en dat ik aan niemand zal openbaren wat in die uitoefening als geheim mij is toevertrouwd of te mijner kennis
is gekomen, tenzij mijne verklaring als getuige of deskundige in rechten of ik anderszins tot het geven van mededeeling door
een algemeene verordening verplicht worde.
Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig! (Dat beloof ik)’.
Artikel 7
De vroedvrouwen zijn bevoegd:
a. de zwangeren in de tweede helft van de zwangerschap raad of bijstand te geven met betrekking tot de zwangerschap;
b. bij het waarnemen van afwijkingen over te gaan tot het nemen van maatregelen, indien en voor zoover deze bij besluit van den
Gouverneur zijn aangegeven.
In alle andere gevallen zijn zij verplicht de waargenomen afwijkingen ter kennis te brengen van een door belanghebbende aan
te wijzen geneeskundige.
c. tot het verleenenen van verloskundigen raad of bijstand, het aanwenden van den katheter hieronder begrepen, bij ongestoord
verloopende baringen.
Zoodra de vroedvrouw bemerkt, dat het verrichten van eenige verloskundige kunstbewerking noodig is of zal worden, draagt zij
zorg, dat ten spoedigste de hulp van een geneeskundige wordt ingeroepen.
Indien een geneeskundige als bedoeld in het vorige lid niet aanwezig is op een tijdstip, waarop een noodzakelijke verloskundige
kunstbewerking, welke zonder gebruikmaking van instrumenten kan geschieden, moet plaats vinden en niet langer kan worden uitgesteld,
gaat de vrouwvrouw zelve tot die kunstbewerking over. Tot deze handeling zijn niet bevoegd vroedvrouwen, bedoeld in artikel
1 onder 2° en in artikel 5.
Artikel 8
Zoodra de vroedvrouw bemerkt, dat in verband met de baring het toedienen van eenig geneesmiddel noodig is of zal worden, draagt
zij zorg, dat ten spoedigste de hulp van een geneeskundige wordt ingeroepen.
Indien een geneeskundige niet aanwezig is op een tijdstip waarop de toediening van een der bij besluit van den Gouverneur
aan te wijzen geneesmiddelen moet plaats vinden, gaat de vroedvrouw zelve tot de toediening van het geneesmiddel over. Tot
deze handeling zijn niet bevoegd de vroedvrouwen bedoeld in artikel 1 onder 2°. en in artikel 5.
Artikel 9
De vroedvrouwen zijn bevoegd de kraamvrouwen gedurende tien dagen of zooveel langer als voor het herstel noodig is te behandelen.
Bij de waarneming van afwijkingen zijn zij verplicht de hulp van een geneeskundige in te roepen.
Artikel 9a
De vroedvrouw, die na 23 juli 1951 in Nederland een geldig diploma als zodanig heeft behaald, of die een aantekening op haar
diploma heeft gekregen ingevolge de Beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 12 juli 1951, Afdeling Volksgezondheid
1, No. 13150 (Ned. Stcrt. 1951, nr. 135), bezit naast de bevoegdheid tot het verrichten van de handelingen als in de artikelen 7, 8 en 9 van deze verordening bedoeld,
daarenboven nog de bevoegdheid tot:
a. het geven van raad of bijstand aan zwangeren in de eerste helft der zwangerschap, met dien verstande, dat zij bevoegd is tot
het nemen van maatregelen ter voorkoming van afwijkingen, daaronder begrepen het door middel van de aderprik afnemen van bloed
voor onderzoek;
b. het hechten van inscheuringen van beperkt omvang volgens bij beschikking van de Minister van Volksgezondheid vast te stellen
regelen, welke in het publicatieblad zal worden bekendgemaakt.
Artikel 10
De vroedvrouwen geven aan den Directeur van het departement van Volksgezondheid en de door het bestuurscollege aangewezen
geneeskundige alle door hen verlangde inlichtingen in den vorm en binnen den tijd, door hen vastgesteld.
Van al hare verrichtingen houden zij een dagboek aan, waarvan de inrichting door den directeur van het departement van Volksgezondheid
wordt vastgesteld.
Artikel 11
Voor zoover het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao er niet in voorziet, wordt overtreding van eenige bepaling
van deze verordening gestraft met geldboete van ten hoogste één honderd gulden.
De feiten bij deze verordening strafbaar gesteld worden beschouwd als overtredingen.
Slot- en Overgangsbepalingen.
Deze verordening treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging.
Vroedvrouwen, die bij de in werking treding van deze verordening bevoegd zijn de praktijk als vroedvrouw uit te oefenen, behouden
deze bevoegdheid in denzelfden omvang als onder de werking van de wettelijk bepalingen, krachtens welke haar zoodanige bevoegdheid
is verleend.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 31ste december 1996 ter uitvoering van artikel 5, tweede lid, van de Landsverordening
algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211) (Landsbesluit zorg)
Artikel 1
1. In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- a. landsverordening:
de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211);
- b. intramurale zorg:
de zorg binnen de muren van een instelling, waar personen 24 uur per dag zijn opgenomen en volledige verzorging krijgen, zoals
in algemene en psychiatrische ziekenhuizen, verpleeghuizen, bejaardenhuizen met een gedeeltelijke verpleeghuisfunctie en instellingen
voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten;
- c. semi-murale zorg:
de zorg die wordt geboden aan psychiatrische zieken en geestelijk gehandicapten die na verkregen intramurale zorg zodanig
zijn hersteld dat zij buiten deze instelling in een beschermde woonomgeving onder professioneel toezicht in beperkte mate
zelfstandig kunnen wonen;
- d. extramurale zorg:
de zorg die wordt geboden aan thuiswonende, somatisch en psychiatrische zieken of lichamelijk of verstandelijk gehandicapten,
welke zorg tot doel heeft deze personen zo lang mogelijk onder optimale omstandigheden in de thuissituatie te laten blijven;
deze zorg kan bestaan uit verpleegkundige zorg, gezinshulp of bejaardenhulp, waar nodig, met ondersteuning door zorgverleners
van diverse professionele disciplines;
- e. professionele zorg:
de zorg die wordt geboden door psychiaters, psychologen, orthopedagogen, revalidatie-artsen, ergotherapeuten, logopedisten,
fysiotherapeuten, oefentherapeuten of podotherapeuten met wie het Uitvoeringsorgaan een zorgcontract heeft afgesloten; deze
zorg vindt plaats in de praktijkruimte van deze zorgverlener onder de in het zorgcontract overeengekomen voorwaarden met dien
verstande dat bij uitzondering, onder door het Uitvoeringsorgaan vast te stellen voorwaarden, de zorg bij de verzekerde thuis
wordt geboden;
- f. kunstmiddelen:
middelen die dienen ter vervanging van een geamputeerd lichaamsdeel, zoals een beenprothese of ter ondersteuning van een krachteloos
lichaamsdeel, zoals een spalk;
- g. hulpmiddelen:
zijnde hulpmiddelen voor de voortbeweging van een lichamelijk gehandicapte, zoals een rolstoel of een looprek; hulpmiddelen
ter ondersteuning van een lichamelijk gehandicapte, mede ter voorkoming van doorliggen of doorzitten (decubitus); hulpmiddelen
die een lichamelijk gehandicapte in staat stelt gebruik te maken van sanitair, zoals steunbeugels en een verhoogde toiletpot;
hulpmiddelen om lichamelijk gehandicapten te verplaatsen, zoals een zogenaamde papegaai of tillift; mede begrepen hieronder
zijn de kosten van woningaanpassing voor het zodanig aanpassen van de eigen woning van de rolstoelgebonden gehandicapte dat
deze zich met zijn rolstoel (zelfstandig) door zijn woning kan verplaatsen, alsmede gebruik kan maken van zijn sanitaire voorzieningen.
2. Aanvragen van verzekerden voor professionele zorg wordt door het Uitvoeringsorgaan beoordeeld aan de hand van de daartoe opgestelde
criteria.
3. Het realiseren van de aanpassingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, vindt plaats conform de richtlijnen die door het
Uitvoeringsorgaan ter zake zijn vastgesteld.
Artikel 2
Onder instellingen waar intramurale zorg wordt verleend, worden begrepen:
- a. algemeen ziekenhuis:
zijnde een instelling waar medisch specialistische zorg wordt geboden in de vorm van onderzoek en behandeling van lichamelijke
ziekten en aandoeningen en letsels door ongevallen en waar de nodige faciliteiten voor deze zorgverlening aanwezig zijn;
- b. psychiatrisch ziekenhuis:
zijnde een instelling waar personen met een psychiatrische ziekte vrijwillig of gedwongen worden onderzocht en behandeld door
psychiaters en andere zorgverleners op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg;
- c. verpleeghuis:
zijnde een instelling waar personen verblijven en worden verzorgd die verpleegbehoeftig zijn en (para)medische, verpleegkundige
of psychosociale zorg nodig hebben, waarbij de verpleegbehoeftigheid op basis van internationaal geldende criteria wordt vastgesteld
door meting van de activiteiten van het dagelijks leven die betrokkene nog zelf kan uitvoeren; de oorzaak van de verpleegbehoeftigheid
kan lichamelijk, geestelijk of een combinatie van beide zijn;
- d. bejaardenhuis met een verpleeghuisfunctie:
zijnde een in oorsprong gesticht verzorgingshuis voor bejaarden in een eilandgebied dat niet beschikt over een verpleeghuis,
waar een deel van de bewoners voldoet aan de criteria van verpleegbehoeftigheid en waar verpleeghuiszorg kan worden geboden;
- e. psychogeriatrisch verzorgingshuis:
zijnde een instelling ter verzorging van personen die lijden aan een geestesstoornis die kan worden aangeduid met dementie,
waarvan de ernst zodanig is dat wordt voldaan aan de opnamecriteria van deze instelling, hetgeen wordt vastgesteld door middel
van een screeningtest, bestaande uit een algemeen lichamelijk en neurologisch onderzoek met aanvullend laboratoriumonderzoek,
een psychiatrisch onderzoek, een neuropsychologisch en verpleegkundig onderzoek;
- f. instelling voor lichamelijk gehandicapten:
zijnde een instelling waar lichamelijk gehandicapten of lichamelijk èn geestelijk gehandicapten verblijven die worden behandeld
en verzorgd door speciaal daartoe opgeleid personeel, met als doelstelling voor elke opgenomen gehandicapte de meest bereikbare
revalidatie en resocialisatie te bewerkstelligen;
- g. instelling voor geestelijk gehandicapten:
zijnde een instelling waar geestelijk gehandicapten verblijven die worden verzorgd en geholpen door speciaal daartoe opgeleid
personeel met als doelstelling het contact van de geestelijk gehandicapten met de samenleving zo lang mogelijk in stand te
houden, met name door voorbereiding voor doorstroming naar een semi-murale instelling of waar mogelijk naar het eigen gezin.
Artikel 3
Onder instellingen waar semi-murale zorg wordt verleend, worden begrepen:
woonvormen voor een beperkt aantal bewoners die bestaan uit òf geestelijk gehandicapten òf grotendeels herstelde psychiatrische
patiënten die onder professionele begeleiding met elkaar een zelfstandig huishouden voeren; deze instellingen worden ook wel
gezinsvervangende tehuizen genoemd.
Artikel 4
1. Onder instellingen en organisaties alwaar of door welke extramurale zorg wordt verleend, worden begrepen:
- a. dagverblijf of activiteitencentrum:
zijnde opvang in verblijven, respectievelijk centra van geestelijk of lichamelijk gehandicapten of psychiatrische patiënten
van elke leeftijd, die thuis wonen, op werkdagen naar deze verblijven of centra worden vervoerd en aldaar worden opgevangen,
beziggehouden, begeleid en waar nodig verzorgd, met de nadruk op bezighouden, hetgeen kan bestaan uit het doen van spelen,
het maken van dingen, koken, tuinieren en het kijken naar speciaal voor deze doelgroepen ontwikkelde films op een televisietoestel,
waarbij elk verblijf of centrum haar eigen populatie vaststelt;
- b. organisatie van wijkverpleging:
zijnde een instelling die wijkverpleegkundige zorg biedt aan verzekerden, bestaande uit een veelzijdig pakket van zorg, zoals
verpleging, verzorging, begeleiding, verpleegtechnisch handelen, algemene en psychosociale ondersteuning en voorlichting met
betrekking tot medicatie, dieet, hygiëne of leefstijl;
- c. organisaties van gezinshulp:
een vorm van zorg die bestaat uit het bieden van lichte huishoudelijke hulp aan de verzekerde thuis, met nadruk op de verstrekking
van voedsel, het wassen van kleding en beddengoed en het in huis handhaven van aanvaardbare hygiënische normen;
- d. organisaties van open bejaardenwerk:
een vorm van zorg die bestaat uit ondersteuning bij lichte huishoudelijke taken, waaronder het doen van boodschappen, het
waken over het welzijn van de verzekerde en het bieden van gezelschap;
- e. organisaties van thuiszorg:
een vorm van zorg waarin de in onderdelen b, c en d beschreven vormen van zorg zijn geïntegreerd tot een aantal op maat gesneden
pakketten van thuiszorg.
2. De instellingen en organisaties, bedoeld in het eerste lid, bieden extramurale zorg op grond van een met het Uitvoeringsorgaan
afgesloten zorgcontract.
Artikel 5
De zorg bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de landsverordening omvat:
- a. somatische zorg:
de zorg aan personen die wegens een ziekte, aandoening of letsel langer dan 365 dagen onafgebroken in een algemeen ziekenhuis
zijn opgenomen, bij wie deze behandeling moet worden voortgezet en waarvoor de Indicatiecommissie vooraf toestemming heeft
verleend. De omvang van de behandeling betreft het totaal aan specialistische zorg die het desbetreffende ziekenhuis aan deze
persoon kan bieden, hetgeen nader is omschreven in het zorgcontract dat het Uitvoeringsorgaan met de desbetreffende instelling
afsluit. De duur van de zorg is in principe onbeperkt, maar staat onder toezicht van het Uitvoeringsorgaan;
- b. psychiatrische zorg:
de zorg aan personen die lijden aan een psychiatrisch ziekte die langer dan 90 dagen behandeling behoeven in een psychiatrisch
ziekenhuis of langer dan 90 dagen wijkverpleegkundige zorg behoeven in de thuissituatie en waarvoor de Indicatiecommissie
vooraf toestemming heeft verleend. De omvang van de psychiatrische behandeling betreft het totaal aan psychiatrische zorg
die het psychiatrisch ziekenhuis kan bieden, hetgeen nader is omschreven in het zorgcontract dat het Uitvoeringsorgaan met
de desbetreffende instelling afsluit. De omvang van de zorg in de thuissituatie betreft de wijkverpleegkundige zorg die kan
worden geboden mede op aanwijzingen van de behandelend psychiater of de huisarts van de betrokken psychiatrisch zieke, hetgeen
nader is omschreven in het zorgcontract dat het Uitvoeringsorgaan met de wijkverpleegkundige organisaties afsluit. De duur
van beide vormen zorg is in principe onbeperkt, maar staat onder toezicht van het Uitvoeringsorgaan;
- c. verpleeghuiszorg:
de zorg die een verpleeghuis of een bejaardenhuis biedt aan personen die verpleegbehoeftig zijn. De omvang van de zorg betreft
het totaal aan zorg wat het verpleeghuis en bejaardenhuis op dit gebied kan geven, hetgeen nader is omschreven in het zorgcontract
dat het Uitvoeringsorgaan met de verpleeghuizen en bejaardenhuizen afsluit. De duur van deze zorg gaat in vanaf de eerste
dag van opname en is verder onbeperkt, maar staat onder toezicht van het Uitvoeringsorgaan;
- d. gehandicaptenzorg:
de zorg aan lichamelijk, geestelijk en dubbel gehandicapten, in zowel de intra-, semi- als extramurale vorm, zoals in artikel
1 van dit landsbesluit is omschreven. De omvang van deze zorg is het totaal aan zorg dat de intra- en semi-murale instellingen,
alsmede wijkverpleegkundige organisaties kunnen bieden, hetgeen nader wordt omschreven in de zorgcontracten die het Uitvoeringsorgaan
met deze instellingen of thuiszorgorganisaties afsluit. De duur van deze zorg is in principe onbeperkt, maar staat onder toezicht
van het Uitvoeringsorgaan;
- e. verstrekking van kunst- en hulpmiddelen:
de verstrekking van middelen aan lichamelijk gehandicapten, bij wie op het tijdstip dat de lichamelijk handicap of ziekte
is ontstaan, direct met zekerheid kan worden gesteld dat deze handicap blijvend is, zonder enig uitzicht op herstel, of bij
wie deze vaststelling niet mogelijk is, een half jaar na bedoeld tijdstip hiervoor in aanmerking komt.
Artikel 6
1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de landsverordening, van een verzekerde aan wie intramurale zorg
wordt verleend en die een pensioen ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) ontvangt,
is gelijk aan uitsluitend dat pensioen.
2. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsorgaan de bijdrage wegens sociaal-maatschappelijke en humanitaire overwegingen
tijdelijk verlagen nadat een maatschappelijk rapport door of namens de verzekerde ter beoordeling van het Uitvoeringsorgaan
is overlegd.
Artikel 7
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.
Artikel 8
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit zorg.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 27ste december 2001 ter uitvoering van artikel 21, zevende lid, van de
Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Landsbesluit AVBZ-premie-inkomensgrens 2002)
Artikel 1
Het bedrag, bedoeld in artikel 21, zevende lid, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten wordt
vastgesteld op: NAF. 336.830,-.
Artikel 2
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002
Artikel 3
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit AVBZ-premie-inkomensgrens 2002.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 27ste december 2001 ter uitvoering van artikel 5, eerste lid, onderdeel
r, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten ( Landsbesluit uitbreiding AVBZ-zorg aan visueel en
auditief gehandicapten)
Artikel 1
De in artikel 5 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten wordt uitgebreid met de zorg aan visueel
en auditief gehandicapten die een zodanige stoornis van het gezichtsvermogen of het gehoor hebben, dat de normale activiteiten
van het dagelijks leven niet of nauwelijks meer zelfstandig door die persoon kunnen worden uitgevoerd en deze persoon als
gevolg hiervan, voor zijn functioneren sterk afhankelijk is van anderen of van kunst- of hulpmiddelen die het niet of gebrekkig
functioneren van het desbetreffende zintuiglijke orgaan zinvol kunnen compenseren.
Artikel 2
De verzekerden ingevolge de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211) hebben met
inachtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 5, tweede lid, van genoemde landsverordening naast de vormen van zorg,
genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met q, van genoemd artikel aanspraak op de volgende vormen van zorg:
a. verzorging en begeleiding van de in artikel 1 bedoelde visueel of auditief gehandicapten in een speciaal daartoe ingericht
dagverblijf voor blinden of slechtzienden of dagverblijf voor doven en ernstig slechthorenden, die door het Uitvoeringsorgaan
is erkend en waarmee het uitvoeringsorgaan een overeenkomst heeft gesloten;
b. verzorging en begeleiding van de in artikel 1 bedoelde visueel of auditief gehandicapten thuis door een wijkverpleegkundige
of een zorgverlener van een integrale thuiszorgorganisatie, indien deze persoon door zijn stoornis van het zichtsvermogen
al dan niet in combinatie met andere stoornissen, verpleegbehoeftig is geworden en dus niet meer in staat is zonder hulp de
normale activiteiten van het dagelijks leven uit te voeren.
Artikel 3
Onder kunst- of hulpmiddelen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder p, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere
ziektekosten worden voor de in artikel 1 bedoelde visueel of auditief gehandicapten verstaan bijzondere, elektronische voorzieningen,
met uitzondering van voorzieningen, zoals brillen, contactlenzen en standaard gehoorapparaten die thans door de meeste ziektekosten-verzekeraars
normaal worden verstrekt aan personen die geen zintuiglijk gehandicapte in de zin van onderdeel a zijn, die zijn opgenomen
in een door het Uitvoeringsorgaan met behulp van medische specialisten op het gebied van visuele en auditieve handicaps samengestelde
lijst, die gedeponeerd wordt bij het Uitvoeringsorgaan en jaarlijks kan worden aangepast binnen de financiële ruimte van het
Fonds op basis van nieuwe technologische ontwikkelingen en verbeteringen op dit gebied.
Artikel 4
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is en werkt terug tot en met 1 januari 2001.
Artikel 5
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit uitbreiding AVBZ-zorg aan visueel en auditief gehandicapten.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van 27 december 2001 ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening
algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211) (Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ)
Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- landsverordening:
de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211).
Artikel 2
1. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die uitsluitend buiten de Nederlandse Antillen arbeid verricht.
2. Verricht de betrokkene zowel in de Nederlandse Antillen als daarbuiten arbeid dan is hij niet verzekerd ingevolge de landsverordening,
indien hij:
a. buiten de Nederlandse Antillen in loondienst arbeid verricht; dan wel
b. niet overeenkomstig het gestelde in artikel 4, eerste lid, van de landsverordening ingezetene is, tenzij hij in Nederlandse
Antillen in loondienst werkzaam is.
Artikel 3
1. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die uitsluitend in dienstbetrekking staat tot een orgaan van
een buitenlandse overheid of tot een buitenlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, tenzij hij in de Nederlandse Antillen
is aangeworven dan wel onmiddellijk voorafgaand aan deze dienstbetrekking reeds verzekerd was ingevolge de landsverordening.
2. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening zijn de echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden van de in het eerste
lid bedoelde persoon, tenzij zij in de Nederlandse Antillen arbeid verrichten.
3. Het tweede lid blijft ingeval van overlijden van de in het eerste lid bedoelde persoon van overeenkomstige toepassing op de
aldaar bedoelde echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden gedurende een periode van een jaar na de dag van overlijden,
tenzij zij in de Nederlandse Antillen arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een verordening van een eilandgebied
van de Nederlandse Antillen inzake financiële bij stand aan onvermogenden ter voorziening in de eerste levensbehoefte.
Artikel 4
Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die behoort tot het vliegend of varend personeel van een buiten
de Nederlandse Antillen wonende of gevestigde werkgever die internationaal vervoer verricht tenzij hij in hoofdzaak in de
Nederlandse Antillen arbeid verricht dan wel werkt bij een filiaal of een vaste vertegenwoordiging van die onderneming in
de Nederlandse Antillen.
Artikel 5
Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die niet duurzaam in de Nederlandse Antillen woonachtig is,
en die onder overlegging van een door het bevoegd gezag van een andere mogendheid afgegeven schriftelijke verklaring ten genoegen
van het Uitvoeringsorgaan kan aantonen dat op hem een voorziening van die andere mogendheid van toepassing is, waaraan hij
dezelfde of nagenoeg dezelfde rechten kan ontlenen als aan de landsverordening.
Artikel 6
Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die zich metterwoon in de Nederlandse Antillen heeft gevestigd
met het oogmerk te worden behandeld, verpleegd of verzorgd als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de landsverordening,
tenzij de betrokkene vóór de vestiging in de Nederlandse Antillen reeds verzekerd was ingevolge de landsverordening.
Artikel 7
Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is degene die, geen ingezetene zijnde, in het genot is gesteld van een pensioen
of een periodieke uitkering ten laste van de begroting van de Nederlandse Antillen of van een der tot de Nederlandse Antillen
behorende eilandgebieden, dan wel van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen, en die onder overlegging van
door het bevoegd gezag van een andere mogendheid afgegeven schriftelijke verklaring ten genoegen van het Uitvoeringsorgaan
kan aantonen dat op hem een voorziening van die andere mogendheid van toepassing is, waaraan hij dezelfde of nagenoeg dezelfde
rechten kan ontlenen als aan de landsverordening.
Artikel 8
1. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening zijn de leden van de consulaire post van een andere mogendheid, niet zijnde honorair
consul, zijn echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden, indien zij geen ingezetene zijn.
2. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening zijn de leden van het particuliere personeel, die uitsluitend in dienst zijn
van de in het eerste lid bedoelde leden van de consulaire post indien zij niet duurzaam in de Nederlandse Antillen woonachtig
zijn of geen ingezetene zijn en die onder overlegging van een verklaring van het bevoegd gezag van een andere mogendheid ten
genoegen van het Uitvoeringsorgaan kunnen aantonen dat op hen, een voorziening van die andere mogendheid van toepassing is,
waaraan zij dezelfde of nagenoeg dezelfde rechten kunnen ontlenen als aan de landsverordening.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de aldaar bedoelde leden van de consulaire post of het particuliere personeel
voor zover deze in de Nederlandse Antillen arbeid verrichten anders dan uit hoofde van hun dienstbetrekking.
4. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op de echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden van het lid van
de consulaire post of het particuliere personeel, indien zij in de Nederlandse Antillen arbeid verrichten of voor zolang het
aldaar bedoelde lid van de consulaire post in de Nederlandse Antillen niet van de werking van de landsverordening zijn uitgesloten.
5. Het eerste en tweede lid blijven ingeval van overlijden van het aldaar bedoelde lid van de consulaire post en het lid van
het particuliere personeel van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden van
het overleden lid van de consulaire post of het particuliere personeel, gedurende een periode van een jaar na de dag van overlijden,
mits zij geen arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een verordening van een eilandgebied van de Nederlandse
Antillen inzake financiële bijstand aan onvermogenden ter voorziening in de eerste levensbehoefte
Artikel 9
Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de vreemdeling die deel uitmaakt van de bemanning van een zeevaartuig, mits
hij woont aan boord van dat vaartuig.
Artikel 10
Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de niet ingezetene die ter zake van in de Nederlandse Antillen als de musicus
of anderszins als artiest of als beroepssportbeoefenaar in dienstbetrekking verrichte arbeid aan loonbelasting onderworpen
is, indien die dienstbetrekking van korte duur is.
Artikel 11
1. De ingezetene die een uitkering ontvangt ingevolge een buitenlandse wettelijke regeling inzake sociale zekerheid of ingevolge
een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kan op verzoek door het Uitvoeringsorgaan van de verzekering, bedoeld
in de landsverordening, worden vrijgesteld tenzij hij in de Nederlandse Antillen arbeid verricht, en mits hij onder overlegging
van een schriftelijke verklaring van het bevoegd gezag van het land, krachtens de wettelijke regeling waarvan hij bovenbedoelde
uitkering ontvangt, of van de volkenrechtelijke organisatie, krachtens de regeling waarvan hij bovenbedoelde uitkering ontvangt,
ten genoegen van het Uitvoeringsorgaan kan aantonen dat op hem een voorziening van dat andere land of die volkenrechtelijke
organisatie van toepassing is, waaraan hij dezelfde of nagenoeg dezelfde rechten kan ontlenen als aan de landsverordening.
2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, gaat in met ingang van de datum van het verzoek om vrijstelling doch niet eerder
dan op het moment van de buitenlandse uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie daadwerkelijk wordt ontvangen.
Artikel 11a
[dit artikel is nog niet in werking getreden]
1. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die onder overlegging van een door het bevoegd gezag van een
andere mogendheid afgegeven schriftelijke verklaring ten genoegen van het Uitvoeringsorgaan kan aantonen dat op hem op het
tijdstip van inwerkingtreding van de landsverordening reeds een voorziening van die andere mogendheid van toepassing is, waaraan
hij dezelfde of nagenoeg dezelfde rechten kan ontlenen als aan de landsverordening, doch slechts voor zolang de betrokkene
zulks ten genoegen van het Uitvoeringsorgaan kan aantonen.
2. Het aantonen, bedoeld in de laatste zinsnede van het eerste lid, dient, behoudens voor zover het verzoek betrekking heeft
op jaren voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit landsbesluit, te geschieden uiterlijk een maand vóór de aanvang van
elk nieuw kalenderjaar.
Artikel 12
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van een bij landsbesluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 januari
1997.
Artikel 13
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 31ste augustus 2009 ter uitvoering van artikel 13 van de Landsverordening Ongevallenverzekering, artikel 13 van de Landsverordening
Ziekteverzekering, artikel 13 van de Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden, de artikelen 9, eerste
lid, 12, vierde lid, en 13, vierde lid, van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren, en
artikel 5, derde lid, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Landsbesluit vergoeding kosten
geneesmiddelen)
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit landsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a. Minister:
de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling;
- b. uitvoeringsorgaan:
1. Bureau Ziektekostenvoorzieningen;
2. het Fonds Ziektekosten Overheidsgepensioneerden;
3. de Sociale Verzekeringsbank;
- c. geneesmiddel:
een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening;
- d. spécialité:
een geneesmiddel in een farmaceutische vorm, dat in de handel wordt gebracht onder een speciale benaming en in een standaardverpakking;
- e. preparaat:
een geneesmiddel in een farmaceutische vorm, dat in de handel wordt gebracht, niet onder een speciale benaming of niet in
een standaardverpakking;
- f. farmaceutische vorm:
de vorm die met het oog op de toediening of aanwending van een geneesmiddel wordt gebezigd;
- g. branded generic:
een spécialité dat in de handel wordt gebracht onder een benaming waarin de stofnaam is vermeld en waaraan een merknaam is
toegevoegd;
- h. combinatiepreparaat:
een geneesmiddel dat meer dan één werkzaam bestanddeel bevat;
- i. geregistreerd geneesmiddel:
een geneesmiddel dat is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening;
- j. Defined Daily Dose:
de dagdosis van een geneesmiddel, zoals vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het WHO Collaborating Centre for Drug Statistics
Methodology;
- k. Anatomical Therapeutical Chemical Classification:
de classificatie van geneesmiddelen, zoals samengesteld onder verantwoordelijkheid van het WHO Collaborating Centre for Drug
Statistics Methodology;
- l. standaardkuur:
de totale hoeveelheid van het werkzame bestanddeel van een geneesmiddel die wordt gegeven, blijkens de dosering, welke wordt
vermeld in de door de fabrikant, ingevolge artikel 13, vierde lid, van het Landsbesluit verpakte geneesmiddelen geleverde
gegevens inzake het gebruik;
- m. referentiehoeveelheid:
de hoeveelheid van een werkzaam bestanddeel van een geneesmiddel, niet zijnde een retardvorm, waarmee, gegeven de standaarddosis
en het gebruikelijke aantal keren per dag dat het geneesmiddel wordt gegeven om die standaarddosis te bereiken, de gebruikelijke
dagelijkse dosering kan worden bereikt;
- n. rechthebbende:
een ieder die krachtens wettelijke regeling aanspraak kan maken op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten verbonden
aan de verstrekking van geneesmiddelen;
- o. importeur:
degene die geneesmiddelen invoert en krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Landsverordening
op de geneesmiddelenvoorziening aflevert;
- p. werkelijke kosten:
de kosten van inkoop door de apotheek;
- q. vergoedingslimiet:
het bedrag dat ten hoogste wordt vergoed voor verstrekte geneesmiddelen;
- r. recept:
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel h, van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening, mits
voorzien van de naam, het adres, het telefoonnummer van de voorschrijvende geneeskundige en de datum van afgifte daarvan.
Artikel 2
Hetgeen in dit landsbesluit is bepaald ten aanzien van geneesmiddelen is van overeenkomstige toepassing op verbandmiddelen.
§ 2. Vergoeding van geneesmiddelen
Artikel 3
1. Voor vergoeding komen in aanmerking verstrekte:
a. geregistreerde geneesmiddelen, die zijn opgenomen in de bij dit landsbesluit behorende bijlagen;
b. niet geregistreerde geneesmiddelen, die op grond van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening hier te lande mogen
worden afgeleverd, indien de behandeling met die geneesmiddelen als rationele farmacotherapie kan worden aangemerkt;
c. bloedproducten in de zin van de Landsverordening organisatie bloedvoorziening voor zover die therapeutische werking hebben;
d. polymere, oligomere, monomere en modulaire dieetpreparaten.
2. Bij dit landsbesluit behoren twee bijlagen. Bijlage 1 bevat de lijst van de geneesmiddelen die voor vergoeding in aanmerking
komen. Deze bijlage bestaat uit twee delen, te weten deel A, dat bevat de lijst van geneesmiddelen waarvoor een vergoedingslimiet
is vastgesteld, en deel B, dat bevat de lijst van geneesmiddelen waarvoor geen vergoedingslimiet is vastgesteld. Bijlage 2
bevat een lijst van geneesmiddelen, die eveneens voorkomen in, doch die slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover
wordt voldaan aan in Bijlage 2 genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen verschillend zijn voor zover het betreft de uitvoering
van de onderscheiden wettelijke regelingen ter uitvoering waarvan dit landsbesluit strekt.
3. In de bijlagen bij dit landsbesluit kunnen afwijkingen per eilandgebied worden opgenomen.
4. Wijziging van de bijlagen, bedoeld in het tweede lid, kan geschieden bij ministeriële beschikking met algemene werking.
Artikel 4
Niet voor vergoeding komen in aanmerking:
a. geneesmiddelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, indien niet voldaan is aan de in Bijlage 2 bij dit landsbesluit
gestelde voorwaarden;
b. geneesmiddelen uit voorzorg of ter voorkoming van een ziekte aan verzekerde af te leveren met het oog op een reis;
c. geneesmiddelen als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening tenzij het een
verzekerde betreft die lijdt aan een hier te lande zelden voorkomende ziekte, te wiens behoeve het desbetreffende uitvoeringsorgaan
vooraf toestemming heeft verleend;
d. dieetpreparaten, tenzij het een verzekerde betreft die lijdt aan een ernstige slikstoornis, een ernstige passagestoornis,
een ernstige resorptiestoornis, een ernstige voedselallergie, een ernstige stofwisselingsstoornis, chronisch obstructief longlijden,
cystische fibrose of een ernstige congenitaal hartfalen en bij dat hartfalen een dreigende groeiachterstand heeft;
e. verbandmiddelen, tenzij het een verzekerde betreft met een ernstige aandoening waarbij een langdurige medische behandeling
met deze middelen is aangewezen;
f. een geneesmiddel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, dat gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig is aan enig niet
aangewezen geregistreerd geneesmiddel.
Artikel 5
1. Een uitvoeringsorgaan kan ten aanzien van verzekerden wier kosten door hem worden vergoed in afwijking van artikel 3, eerste
lid, geneesmiddelen, bloedproducten of dieetpreparaten aanwijzen, die:
a. slechts voor vergoeding in aanmerking komen;
b. niet voor vergoeding in aanmerking komen;
c. slechts na voorafgaande goedkeuring door dat uitvoeringsorgaan vergoed worden;
d. slechts vergoed worden indien zij zijn voorgeschreven door een specialist;
e. slechts vergoed worden indien zij op stofnaam zijn voorgeschreven, waarbij tevens een maximale vergoeding die lager is dan
de vergoedingslimiet kan worden vastgesteld. In dat geval geldt die maximale vergoeding als vergoedingslimiet.
2. Een uitvoeringsorgaan kan ten aanzien van verzekerden wier kosten door hem worden vergoed andere geneesmiddelen, bloedproducten
of dieetpreparaten dan die bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanwijzen, die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Een uitvoeringsorgaan kan ten aanzien van verzekerden wier kosten door hem worden vergoed in afwijking van artikel 6 de maximale
hoeveelheden en perioden bepalen waarop verzekerden aanspraak kunnen maken.
4. Het eerste, tweede of derde lid vindt geen toepassing voor zover behandeling met een krachtens die leden aangewezen geneesmiddel,
bloedproduct of dieetpreparaat voor een verzekerde medisch niet verantwoord is. In een zodanig geval behoeft de verzekerde
vooraf de toestemming van het desbetreffende uitvoeringsorgaan.
Artikel 6
1. De rechthebbende heeft, behoudens schriftelijke instemming van het uitvoeringsorgaan waarbij deze is ingeschreven, per recept
slechts aanspraak op geneesmiddelen voor een periode van ten hoogste:
a. een half jaar, indien het orale anticonceptiva betreft;
b. drie maanden, indien het geneesmiddelen betreft ter behandeling van chronische ziekten, waaronder insuline, met uitzondering
van hypnotica of anxiolytica;
c. vijftien dagen, indien het geneesmiddelen betreft ter bestrijding van acute aandoeningen met antibiotica of chemotherapeutica;
d. de periode van een standaardkuur voor zover voor het desbetreffende geneesmiddel een standaardkuur is vastgesteld;
e. een maand, in alle overige gevallen, tenzij de behandeling van een ziekte een kortere duur rechtvaardigt.
2. In afwijking van het eerste lid heeft de rechthebbende die wordt ingesteld op een voor hem nieuwe medicatie, aanspraak op
aflevering van geneesmiddelen voor een periode van ten hoogste vijftien dagen.
Artikel 7
1. Een uitvoeringsorgaan verleent de rechthebbende overeenkomstig de voor dat orgaan geldende wettelijke voorschriften en met
inachtneming van de bij dit landsbesluit gegeven regels voor verstrekte geneesmiddelen een vergoeding die gelijk is aan het
bedrag van de werkelijke kosten doch niet meer bedraagt dan de vergoedingslimiet voor zover deze is vastgesteld, vermeerderd
met een bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgestelde vergoeding per receptregel, die voor elk
uitvoeringsorgaan en per eilandgebied verschillend kan worden vastgesteld. Indien toepassing is gegeven aan artikel 5, eerste
lid, onder e, dan bedraagt de vergoeding, bedoeld in de eerste volzin, het bedrag vastgesteld krachtens evengenoemde bepaling
vermeerderd met de vastgestelde vergoeding per receptregel.
2. Indien voor een geneesmiddel een vergoedingslimiet geldt doch de werkelijke kosten van dat geneesmiddel meer bedragen dan
die vergoedingslimiet, is de rechthebbende een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de vergoedingslimiet
en de werkelijke kosten. Een bijdrage is eveneens verschuldigd voor zover een geneesmiddel is bereid uit een geneesmiddel
waarvoor een bijdrage is verschuldigd.
3. De rechthebbende betaalt de in het tweede lid bedoelde bijdrage aan de apotheek die het geneesmiddel aflevert.
§ 3. Onderlinge vervangbaarheid van geneesmiddelen
Artikel 8
Bij de opneming van een geneesmiddel in de bijlagen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, wordt vastgesteld of het geneesmiddel
onderling vervangbaar is met een of meer andere geneesmiddelen.
Artikel 9
Bij de toepassing van de artikelen 10 tot en met 16 van dit landsbesluit wordt uitsluitend acht geslagen op:
a. de door de fabrikant krachtens artikel 12, vierde lid, van het Landsbesluit verpakte geneesmiddelen geleverde gegevens;
b. de publicaties onder auspiciën van de Wereldgezondheidsorganisatie over de Defined Daily Dose en de Anatomical Therapeutical
Chemical Classification;
c. de in medisch-farmaceutische kringen gebruikelijke farmacologische en farmacotherapeutische handboeken;
d. publicaties in tijdschriften die in medisch-farmaceutische kringen als betrouwbare bronnen voor geneesmiddeleninformatie gelden.
Artikel 10
1. Geneesmiddelen worden als onderling vervangbaar als bedoeld in artikel 8 aangemerkt, indien zij:
a. een gelijksoortige wijze van werking of een gelijksoortig werkingsmechanisme hebben;
b. bij een gelijksoortig indicatiegebied kunnen worden toegepast;
c. via een gelijke toedieningsweg worden toegediend; en
d. in het algemeen voor dezelfde leeftijdscategorie zijn bestemd.
2. Bij de toedieningswegen wordt een onderscheid gemaakt in toediening door middel van injectie waarbij systemisch het gewenste
effect wordt beoogd, toediening niet door middel van een injectie waarbij systemisch het gewenste effect wordt beoogd, toediening
door middel van injectie waarbij lokaal het gewenste effect wordt beoogd en toediening niet door middel van een injectie waarbij
lokaal het gewenste effect wordt beoogd.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid worden geneesmiddelen niet als onderling vervangbaar beschouwd, indien:
a. tussen die geneesmiddelen verschillen in eigenschappen bestaan;
b. deze verschillen in eigenschappen zich voordoen of kunnen voordoen bij de gehele patiëntenpopulatie, bij welke de geneesmiddelen
kunnen worden toegepast; en
c. uit de gegevens en publicaties, bedoeld in artikel 9, blijkt dat deze verschillen in eigenschappen, tezamen genomen, bepalend
zijn voor de keuze van het geneesmiddel door de geneeskundige.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid worden geneesmiddelen die behoren tot een subgroep die alleen uit preparaten bestaat
of alleen uit spécialités onder dezelfde merknaam niet als onderling vervangbaar beschouwd.
5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid wordt een combinatiepreparaat als onderling vervangbaar aangemerkt met een
in de bijlagen bij dit landsbesluit vermeld geneesmiddel, niet zijnde een combinatiepreparaat, dat een werkzaam bestanddeel
bevat dat voorkomt in het combinatiepreparaat, indien:
a. alle werkzame bestanddelen van het combinatiepreparaat voorkomen in geneesmiddelen niet zijnde combinatiepreparaten, die zijn
vermeld in de bijlagen bij dit landsbesluit; en
b. de in onderdeel a bedoelde geneesmiddelen langs dezelfde toedieningsweg worden toegediend en in het algemeen voor dezelfde
leeftijdscategorie zijn bestemd als het combinatiepreparaat.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing op combinatiepreparaten van oestrogenen en progestagenen en combinatiepreparaten van
thiazide- en kaliumsparende diuretica.
§ 4. Berekening vergoedingslimiet
Artikel 11
Bij de opneming van een geneesmiddel in de bijlagen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, wordt voor de geneesmiddelen
waarvan is vastgesteld dat zij onderling vervangbaar zijn met een of meer andere geneesmiddelen, een vergoedingslimiet vastgesteld
overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 12 tot en met 18. De vergoedingslimiet kan per eilandgebied verschillend worden
vastgesteld.
Artikel 12
1. Voor de berekening van de vergoedingslimiet wordt uitgegaan van een standaarddosis van het werkzame bestanddeel van het geneesmiddel.
2. De standaarddosis is gelijk aan de Defined Daily Dose, voor zover deze is vastgesteld.
3. Indien een werkzaam bestanddeel onder verschillende zout- of estervormen in de handel is en bij de Defined Daily Dose geen
onderscheid is gemaakt naar de zout- of estervorm, wordt de standaarddosis voor de verschillende zout- of estervormen, voor
zoveel mogelijk, herleid tot de zout- of estervorm die het meest voorkomt in de in artikel 9 genoemde bronnen.
4. Voor uitwendig toegepaste dermatologica geldt als standaarddosis 1 gram, 1 ml of 100 cm2, afhankelijk van de gehanteerde hoeveelheidsmaat.
5. Indien voor een geneesmiddel geen Defined Daily Dose is vastgesteld, wordt de standaarddosis zoveel mogelijk vastgesteld met
overeenkomstige toepassing van de methodiek, die wordt gehanteerd bij de vaststelling van de Defined Daily Dose.
6. In afwijking van het eerste tot en met het vijfde lid wordt bij geneesmiddelen waarvoor geldt dat de kuur van de medicatie
wordt bekort door de hoeveelheid per dag gegeven werkzame bestanddelen te verhogen, uitgegaan van de standaardkuur.
7. De vergoedingslimiet van een geneesmiddel wordt opnieuw vastgesteld, indien:
a. de Defined Daily Dose van dat geneesmiddel bij een herziening van de Defined Daily Doses van een categorie van geneesmiddelen
in de Anatomical Therapeutic Chemical Classification op niveau 4 wordt gewijzigd ten opzichte van de Defined Daily Dose waarvan
eerder bij de bepaling van de standaarddosis was uitgegaan; of
b. voor dat geneesmiddel de standaarddosis was bepaald overeenkomstig het vijfde lid en voor dat geneesmiddel alsnog een Defined
Daily Dose wordt vastgesteld.
8. Indien de Defined Daily Dose van een geneesmiddel of van geneesmiddelen, van de prijs waarvan is uitgegaan voor de berekening
van een vergoedingslimiet, bij een herziening van de Defined Daily Dose van een categorie van geneesmiddelen in de Anatomical
Therapeutic Chemical Classification op niveau 4 wordt gewijzigd, wordt de vergoedingslimiet voor de groep onderling vervangbare
geneesmiddelen waartoe dat geneesmiddel behoort, opnieuw vastgesteld. Bij de berekening van de nieuwe vergoedingslimiet worden
slechts betrokken de geneesmiddelen die betrokken zijn bij de eerdere berekening van de vergoedingslimiet.
Artikel 13
1. Per groep van onderling vervangbare geneesmiddelen wordt een gemiddelde prijs berekend.
2. Voor de berekening van de gemiddelde prijs wordt de groep verdeeld in subgroepen van geneesmiddelen die hetzelfde werkzaam
bestanddeel of dezelfde combinatie van werkzame bestanddelen hebben.
3. Binnen een subgroep wordt voor de spécialités met eenzelfde merknaam, met uitzondering van de branded generics, een gemiddelde
prijs per standaarddosis berekend.
4. Binnen een subgroep wordt voor andere geneesmiddelen dan die, bedoeld in het derde lid, een gemiddelde prijs per standaarddosis
berekend. Die prijs is het gemiddelde van de laagste prijzen van de geneesmiddelen in dezelfde farmaceutische vorm.
5. Per subgroep worden de ingevolge het derde en vierde lid berekende gemiddelde prijzen per standaarddosis opgeteld en wordt
die uitkomst gemiddeld, zodat een prijs per subgroep wordt verkregen.
Artikel 14
1. Indien de groep van onderling vervangbare geneesmiddelen bestaat uit slechts één subgroep, is de in artikel 13, vijfde lid,
bedoelde prijs per subgroep de basis voor de berekening van de vergoedingslimiet van de tot die groep behorende geneesmiddelen.
2. Indien de groep van onderling vervangbare geneesmiddelen bestaat uit meer dan een subgroep, worden, indien:
a. de geneesmiddelen behoren tot een categorie in de Anatomical Therapeutic Chemical Classification op niveau 4, alle prijzen
per subgroep bij elkaar opgeteld en wordt vervolgens het gemiddelde ervan berekend;
b. de geneesmiddelen behoren tot verschillende categorieën op niveau 4 van de Anatomical Therapeutic Chemical Classification,
de prijzen voor de verschillende subgroepen, voor zover behorend tot dezelfde categorie, gemiddeld, worden de aldus berekende
prijzen voor de afzonderlijke categorieën opnieuw gemiddeld en vormt het aldus verkregen gemiddelde de berekeningsbasis voor
de bepaling van de vergoedingslimiet.
Artikel 15
1. Indien er binnen een groep van onderling vervangbare geneesmiddelen een geneesmiddel is, waarvan de prijs per standaarddosis
gelijk is aan de in artikel 14 bedoelde berekeningsbasis, is de vergoedingslimiet voor de geneesmiddelen uit die groep gelijk
aan de prijs per standaarddosis van dat geneesmiddel.
2. Indien er binnen een groep van onderling vervangbare geneesmiddelen geen geneesmiddel is waarvan de prijs per standaarddosis
gelijk is aan de in artikel 14 bedoelde berekeningsbasis, is de vergoedingslimiet voor de geneesmiddelen uit die groep gelijk
aan de prijs per standaarddosis van het geneesmiddel die zo dicht mogelijk onder de berekeningsbasis ligt.
Artikel 16
1. Indien van een geneesmiddel verschillende toedieningsterkten bestaan, wordt de vergoedingslimiet, berekend overeenkomstig
de artikelen 12 tot en met 15, voor het geneesmiddel met de kleinste toedieningsterkte gecorrigeerd door de ongecorrigeerde
vergoedingslimiet te vermenigvuldigen met 2/10 maal het quotiënt van de referentiehoeveelheid en de kleinste toedieningsterkte
van dat geneesmiddel, vermeerderd met 8/10.
2. Voor geneesmiddelen die voor andere leeftijdscategorieën dan volwassenen zijn bestemd, is de referentiehoeveelheid de hoeveelheid
die voorkomt in het preparaat van de hoogste hoeveelheid van die andere leeftijdscategorieën.
3. De dimensie van de referentiehoeveelheid moet gelijk zijn aan de dimensie van de kleinste toedieningsvorm.
4. Bij geneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 10, vijfde lid, en 12, zesde lid, blijft het eerste tot en met het derde lid
buiten toepassing.
Artikel 17
1. De vergoedingslimiet voor een combinatiepreparaat als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, is gelijk aan de som van de vergoedingslimieten
voor de geneesmiddelen, niet zijnde combinatiepreparaten, die de werkzame bestanddelen bevatten die in het combinatiepreparaat
voorkomen en langs dezelfde toedieningsweg worden toegediend en in het algemeen voor dezelfde leeftijdscategorie zijn bestemd
als het combinatiepreparaat.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde geneesmiddelen, niet zijnde combinatiepreparaten, een in het combinatiepreparaat voorkomend
werkzaam bestanddeel bevatten in een andere hoeveelheid of in een andere toedieningsvorm dan die welke in het combinatiepreparaat
voorkomt, wordt uitgegaan van de vergoedingslimieten, die voor die geneesmiddelen zouden hebben gegolden indien die geneesmiddelen
dat werkzaam bestanddeel zouden hebben bevat in de hoeveelheid en de toedieningsvorm die in het combinatiepreparaat voorkomt.
Artikel 18
1. Bij de toepassing van de artikelen 8 tot en met 17 wordt onderscheid gemaakt tussen:
a. geneesmiddelen die vóór 1 januari 2009 zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van de Landsverordening op
de Geneesmiddelenvoorziening; en
b. geneesmiddelen die ná 1 januari 2009 zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van de Landsverordening op de
Geneesmiddelenvoorziening.
2. Indien twee of meer geneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, als onderling vervangbaar worden aangemerkt,
wordt voor de berekening van de vergoedingslimiet voor die geneesmiddelen uitgegaan van de prijzen per 1 januari 2009.
3. Indien twee of meer geneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, als onderling vervangbaar worden aangemerkt,
wordt voor de berekening van de vergoedingslimiet uitgegaan van het geneesmiddel met de laagst bekende prijs.
4. Indien een of meer geneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, als onderling vervangbaar worden aangemerkt
met een of meer geneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt voor de berekening van de vergoedingslimiet
uitgegaan van de prijs of de prijzen van het geneesmiddel of de geneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, per
1 januari 2009, en worden de prijzen van de geneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing gelaten.
5. Bij de berekening van de vergoedingslimiet worden de prijzen van door apotheken parallel geïmporteerde geneesmiddelen en van
combinatiepreparaten als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, buiten beschouwing gelaten.
Artikel 19
In de gevallen waarin de artikelen 8 tot en met 18 niet voorzien of waarin de toepassing van deze artikelen naar het oordeel
van de Minister tot een uitkomst leidt die niet in overeenstemming is met de strekking van deze artikelen, beslist de Minister
over de opneming in de bijlagen zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van het in deze artikelen bepaalde en met inachtneming
van de strekking daarvan.
§ 5. Commissie Geneesmiddelenvergoedingssysteem
Artikel 20
Er is een Commissie Geneesmiddelenvergoedingssysteem, verder te noemen de Commissie GVS.
Artikel 21
De Commissie GVS heeft tot taak:
a. het beoordelen van aanvragen om opneming in de bijlagen behorende bij dit landsbesluit;
b. het uitbrengen van een advies aan de Minister met het oordeel van de Commissie GVS ter zake van een ingediende aanvraag; en
c. het gevraagd en ongevraagd adviseren van de Minister over alle aangelegenheden het onderhavige landsbesluit betreffende, waaronder
voorgenomen wijzigingen daarvan.
Artikel 22
1. De Commissie GVS bestaat uit de volgende leden:
– een onafhankelijk voorzitter te benoemen bij landsbesluit op de voordracht van de Minister, handelende in overeenstemming
met het gevoelen van de Raad van Ministers;
– de Directeur van de Sociale Verzekeringsbank of een door deze aan te wijzen medewerker;
– de Directeur van het Bureau Ziektekostenvoorzieningen of een door deze aan te wijzen medewerker;
– een onafhankelijk bij landsbesluit te benoemen apotheker; en
– een onafhankelijk bij landsbesluit te benoemen geneeskundige.
2. De Commissie GVS wijst uit haar midden een secretaris aan.
3. De bij landsbesluit te benoemen leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste drie jaren en kunnen ten hoogste eenmaal
worden herbenoemd.
Artikel 23
De Commissie GVS stelt een reglement op betreffende haar werkwijze. Het reglement behoeft de goedkeuring van de Minister.
Artikel 24
De bij landsbesluit benoemde leden van de Commissie GVS ontvangen een vergoeding, welke wordt vastgesteld bij landsbesluit.
Artikel 25
1. De Commissie GVS wordt voor haar werkzaamheden bijgestaan door een Bureau. De medewerkers van het Bureau worden in onderling
overleg en zo veel mogelijk in een gelijke verdeling ter beschikking gesteld door de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen
en de Sociale Verzekeringsbank. De aanstelling van de medewerkers behoeft de instemming van de Commissie GVS.
2. De Commissie GVS is bevoegd voor haar werkzaamheden een beroep te doen op externe deskundigen, met dien verstande dat de door
deze in rekening te brengen honoraria en overige kosten alsmede de toedeling daarvan voorafgaande goedkeuring behoeven van
de Minister.
Artikel 26
1. De leden van de Commissie GVS zijn bevoegd om, indien zulks voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is, vergaderingen
bij te wonen in een ander eilandgebied, dan waar zij woonachtig zijn.
2. De leden van de Commissie GVS kunnen de hieraan verbonden reis- en verblijfskosten declareren overeenkomstig de regels vermeld
in de Beschikking van de 20ste juni 1933, no. 700, houdende vaststelling van een regeling der vergoeding voor reis- en teerkosten,
gelijk mede voor verhuiskosten binnen de Nederlandse Antillen.
3. Het Landsbesluit Vliegrisico’s 1952 is op de leden van de Commissie GVS van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27
1. De Commissie GVS stelt jaarlijks een begroting op voor het daaropvolgende kalenderjaar. De regels van de Comptabiliteitslandsverordening
(P.B. 1953, no. 1) en de daarop berustende bepalingen worden daarbij in acht genomen. De begroting behoeft de goedkeuring
van de Minister.
2. Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar.
3. Binnen vijf maanden na afloop van elk kalenderjaar maakt de Commissie de rekening op van de staat van inkomsten en uitgaven
gedurende het daaraan voorafgaande kalenderjaar. De rekening behoeft de goedkeuring van de Minister.
Artikel 28
De aan de werkzaamheden van de Commissie GVS verbonden kosten komen voor wat betreft de kosten van de bij landsbesluit benoemde
leden en de uitvoeringskosten van de commissie, waaronder de kosten verband houdende met het voeren van het secretariaat,
ten laste van het hoofdstuk betreffende het Ministerie van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling van de Landsbegroting.
De kosten van de overige leden komen ten laste van de organisatie of dienst waaruit zij afkomstig zijn. De kosten van het
Bureau, bedoeld in artikel 25, eerste lid, komen in gelijke mate ten laste van de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen
en de Sociale Verzekeringsbank.
§ 6. Verzoeken om opneming in bijlagen
Artikel 29
1. De importeur kan de Minister verzoeken een door hem geïmporteerd geneesmiddel in de bijlagen behorende bij dit landsbesluit
te doen opnemen.
2. Het verzoek wordt gericht aan de Minister en ingediend bij Directie Volksgezondheid van het Ministerie van Volksgezondheid
en Sociale Ontwikkeling met gebruikmaking van een namens de Minister door de genoemde directie te verstrekken formulier.
3. Bij de indiening van het verzoek worden de voor de beslissing benodigde gegevens en bescheiden overgelegd.
4. De datum van ontvangst wordt aan de verzoeker meegedeeld.
5. De verzoeker is voor de behandeling van diens verzoek een vergoeding verschuldigd van NAF. 500,– .
6. Indien de krachtens het derde lid verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn, dan wel indien de vergoeding, bedoeld
in het vijfde lid, niet is betaald, stelt de Directie Volksgezondheid de verzoeker in de gelegenheid binnen een door die directie
te bepalen termijn deze alsnog aan te vullen respectievelijk te betalen.
7. Indien de verzoeker nalatig is binnen de door de Directie Volksgezondheid te bepalen termijn de gevraagde aanvullende gegevens
of bescheiden te verstrekken dan wel de verschuldigde vergoeding te betalen, wordt dit door genoemde directie aan de Minister
meegedeeld. De Minister deelt de verzoeker vervolgens schriftelijk onder opgave van reden mee dat het verzoek niet of niet
verder in behandeling wordt genomen.
Artikel 30
1. De Directie Volksgezondheid zendt een verzoek als bedoeld in artikel 29 zo snel mogelijk door naar de Commissie GVS, die ter
zake van een zodanig verzoek binnen twee maanden advies uitbrengt aan de Minister door tussenkomst van de Directie Volksgezondheid.
2. De Minister neemt binnen een maand na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde advies een beslissing en deelt deze aan
de verzoeker mee. Daarbij wordt dat advies overgelegd en wordt de motivering vermeld tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen
dat daaraan geen behoefte bestaat. Aan de verzoeker wordt meegedeeld welke rechtsmiddelen hem ter beschikking staan.
3. Indien de Directie Volksgezondheid de verzoeker heeft uitgenodigd de door deze verstrekte gegevens en bescheiden aan te vullen,
begint de in het eerste lid genoemde termijn opnieuw te lopen op de dag waarop deze aanvullingen zijn ontvangen of de daarvoor
gestelde termijn is verstreken.
4. Zo spoedig mogelijk na het nemen van de beslissing, bedoeld in het tweede lid, doet de Minister, indien zulks uit die beslissing
voortvloeit, een voordracht aan de Gouverneur tot wijziging van de bij dit landsbesluit behorende bijlagen.
Artikel 31
1. Artikel 29, tweede tot en met zevende lid, en artikel 30 zijn van overeenkomstige toepassing indien de importeur van een bepaald
geneesmiddel verzoekt om herziening van een beslissing tot opneming van dat geneesmiddel in de bijlagen en hij daartoe nieuw
gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanvoert.
2. Indien de Minister, zonder een daartoe strekkend verzoek, voornemens is te beslissen tot opname van een geneesmiddel in de
bijlagen of een beslissing inzake de opneming in de bijlagen te wijzigen, deelt hij zulks, uiterlijk zes weken voor de beoogde
datum van inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging van de bijlagen, mee aan de importeur van het desbetreffende geneesmiddel.
Artikel 30, eerste en tweede lid, is in een zodanig geval van overeenkomstige toepassing.
3. Indien sprake is van een geneesmiddel met dezelfde werkzame bestanddelen, van dezelfde sterkte en in dezelfde farmaceutische
vorm als een geneesmiddel dat reeds ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, in de bij dit landsbesluit behorende bijlagen
is opgenomen, zijn het eerste en tweede lid, zomede de artikelen 29, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid, en 30, eerste
lid, tweede lid, tweede volzin, en derde lid, niet van toepassing.
§ 6. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 32
De Minister brengt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit landsbesluit en vervolgens elke vier jaar een verslag uit
over de doeltreffendheid en effecten van dit landsbesluit in de praktijk.
Artikel 33
1. Een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, behoeft niet te worden ingediend voor geneesmiddelen die zijn geregistreerd
vóór de datum van inwerkingtreding van dit landsbesluit.
2. De geneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, worden ambtshalve overeenkomstig de regels van dit landsbesluit, met uitzondering
van artikel 31, tweede lid, in de bij dit landsbesluit behorende bijlagen opgenomen.
Artikel 34
De in artikel 7, eerste lid, bedoelde vergoeding per receptregel bedraagt in geval van vergoeding krachtens:
a. de Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden NAF. 10,00; en
b. de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren en de Landsverordening algemene verzekering bijzondere
ziektekosten NAF. 9,00.
Artikel 35
De bij dit landsbesluit behorende bijlagen worden met inbegrip van de latere wijzigingen ervan ter inzage gelegd bij:
– de Directie Volkgezondheid;
– de Inspectie Geneesmiddelen;
– de Sociale Verzekeringsbank;
– het Bureau Ziektekostenvoorzieningen;
– de eilandelijke dienst belast met de gezondheidszorg;
– de eilandelijke dienst belast met juridische zaken;
– het kabinet van de gezaghebber voor zover aanwezig;
– de Directie Wetgeving en Juridische Zaken; en
– de Afdeling Documentaire Informatievoorziening van het Land.
Artikel 36
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die van uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst
is, met dien verstande dat de artikelen 3, vierde lid, 7, eerste lid, voor wat betreft de vaststelling van de vergoeding per
receptregel bij ministeriële beschikking met algemene werking, en 29, vijfde lid, op een later bij landsbesluit te bepalen
tijdstip in werking treden en dat artikel 34, onderdeel a, terugwerkt tot en met 1 augustus 2006.
Artikel 37
Dit landsbesluit wordt aangehaald als: Landsbesluit vergoeding kosten geneesmiddelen.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 23ste december 1966 ter uitvoering van artikel 4 lid 2 van de Landsverordening
Ongevallenverzekering (P.B. 1966, N. 14)
Artikel 1
De kunstmiddelen, bedoeld in artikel 4 lid 21 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no. 14) zijn:
Kunstogen, brillen.
Tandprothesen.
Pruiken.
Steuncorsetten.
Buikbanden.
Breukbanden.
Suspensoirs.
Beugels.
Kniekappen, polsriemen, leren manchetten.
Elastieken kousen.
Steunzolen.
Orthopedische schoenen.
Prothesen voor verloren gegane extremiteiten of delen daarvan.
Krukken.
Loopstoelen.
Plastische aangezichtsprothesen, indien het beroep van getroffene aanleiding geeft tot verstrekken daarvan, bijv. kunstmatige
neuzen of oren.
Invalidenwagentjes of -rijwielen.
Blindenstokken.
Geleidehonden voor blinden.
Hoorapparaten.
Artikel 2
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1967.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 23ste december 1966 ter uitvoering van artikel 4 leden 2 en 3 van de Landsverordening
Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no. 14)
Artikel 1
De vergoeding aan de werknemer, bedoeld in artikel 4 lid 2 laatste volzin van de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B.
1966, no. 14), wordt vastgesteld met inachtneming van het volgende:
a. indien de werknemer niet tevens arbeidsongeschikt is en hij terzake van het verzuimen van zijn werkzaamheden geen aanspraak
heeft op loon, wordt de vergoeding terzake van loonderving gesteld op het bedrag, dat hem bij gehele arbeidsongeschiktheid
tijdens de eerste 52 weken aan ongevallengeld zou toekomen;
b. indien de werknemer niet ter verpleging of observatie in een ziekeninrichting wordt opgenomen, wordt de vergoeding terzake
van verblijfkosten voor de duur van het verblijf op het andere eiland gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, doch
ten hoogste op 40,– per etmaal. Gedeelten van een etmaal van langer dan 12 uur worden daarbij voor een vol etmaal gerekend;
gedeelten van etmaal van langer dan 6 uur doch niet langer dan 12 uur voor een 1/2 etmaal, terwijl gedeelten van een etmaal
van 6 uur of korter worden verwaarloosd;
c. de vergoeding terzake van reiskosten worden gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, doch ten hoogste op een bedrag
gelijk aan de kosten van vliegtuigpassage.
Artikel 2
De vergoeding aan de verzekerde, bedoeld in artikel 4 lid 3 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no.
14) wordt gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, doch ten hoogste op het bedrag, dat ten laste van de Sociale Verzekeringsbank
zou zijn gekomen, in geval de geneeskundige behandeling en verpleging zouden zijn geschied door de bij de bank ingeschreven
medewerkenden.
Artikel 3
Het verzoek om een vergoeding, bedoeld in het voorgaande artikel, moet worden gericht tot de Sociale Verzekeringsbank dan
wel – ingeval de werkgever eigen risicodrager is – tot de werkgever uiterlijk 6 maanden nadat de genees- of tandheelkundige
behandeling of verpleging heeft plaats gehad onder overlegging van bewijsstukken omtrent de gedane uitgaven.
Artikel 4
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1967.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste april 1966 t.u.v. artikel 4 leden 2 en 3 van de Landsverordening
Ziekteverzekering
Artikel 1
De vergoeding aan de verzekerde, bedoeld in artikel 4 lid 2 laatste volzin van de Landsverordening Ziekteverzekering (P.B.
1966, no. 15), wordt vastgesteld met inachtneming van het volgende:
a. indien de werknemer niet tevens arbeidsongeschikt is en hij terzake van het verzuimen van zijn werkzaamheden geen aanspraak
heeft op loon, wordt de vergoeding terzake van loonderving gesteld op het bedrag, dat hem bij arbeidsongeschiktheid aan ziekengeld
zou toekomen;
b. indien de verzekerde niet ter verpleging of observatie in een ziekeninrichting wordt opgenomen, wordt de vergoeding terzake
van verblijfkosten voor de duur van het verblijf op het andere eiland gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, doch
ten hoogste op 40,– per etmaal. Gedeelten van een etmaal van langer dan 12 uur worden daarbij voor een vol etmaal gerekend;
gedeelten van een etmaal van langer dan 6 uur doch niet langer dan 12 uur voor een 1/2 etmaal, terwijl gedeelten van een etmaal
van 6 uur of korter worden verwaarloosd;
c. de vergoeding terzake van reiskosten wordt gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, doch ten hoogste op een bedrag
gelijk aan de kosten van vliegtuigpassage.
Artikel 2
De vergoeding aan de verzekerde, bedoeld in artikel 4 lid 3 van de Landsverordening Ziekteverzekering (P.B. 1966, no. 15)
wordt gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, doch ten hoogste op het bedrag, dat ten laste van de Sociale Verzekeringsbank
zou zijn gekomen, in geval de geneeskundige behandeling en verpleging zouden zijn geschied door de bij de bank ingeschreven
medewerkenden dan wel ingeval van tandheelkundige behandeling op ten hoogste:
f 25,– per consult zonder verdere behandeling;
f 25,– per extractie van een element;
f 50,– voor behandeling van een geïmpacteerde kies, tand of wortelrest;
f 8,75 per keer voor wondbehandeling;
f 25,– per behandeling van mondinfectie en
f 20,– voor een röntgenfoto.
Artikel 3
Het verzoek om een vergoeding, bedoeld in het voorgaande artikel, moet worden gericht tot de Sociale Verzekeringsbank dan
wel – ingeval de werkgever eigen risico-drager is – tot de werkgever uiterlijk 6 maanden nadat de genees- of tandheelkundige
behandeling of verpleging heeft plaats gehad onder overlegging van bewijsstukken omtrent de gedane uitgaven.
Artikel 4
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van 1 mei 1966.
LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 29ste april 2005 ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, onder j, van de Warenlandsverordening (P.B. 1997, no. 334) (Landsbesluit
productie en uitvoer producten op basis van melk)
§ 1. Algemene voorschriften
Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
- a. rauwe melk:
melk die is afgescheiden door de melkklier van een of meer koeien, ooien, geiten of buffelkoeien, en die niet is verwarmd
tot boven 40 °C en die evenmin een behandeling met een gelijkwaardig effect heeft ondergaan;
- b. warmtebehandelde melk:
melk die is verkregen door rauwe melk een warmte-behandeling te laten ondergaan van boven 40 °C of met een gelijkwaardig effect;
- c. producten op basis van melk:
zuivelproducten, dat wil zeggen producten die uitsluitend zijn verkregen uit melk, met dien verstande dat stoffen die voor
de bereiding ervan noodzakelijk zijn, mogen worden toegevoegd, mits deze stoffen niet worden gebruikt voor de volledige of
gedeeltelijke vervanging van één van de bestanddelen van de melk, en producten die zijn samengesteld uit melk, dat wil zeggen
producten waarvan geen enkel element in de plaats komt van een melkbestanddeel of bedoeld is om daarvoor in de plaats te komen
en waarvan de melk of een zuivelproduct een essentieel bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij omdat het effect
kenmerkend is voor deze producten;
- d. warmtebehandeling:
elke behandeling door verhitting die, onmiddellijk na de toepassing ervan, een negatieve reactie bij de fosfatasetest tot
gevolg heeft;
- e. pasteurisatie:
verhitting van, in bijlage B, hoofdstuk I, bedoelde melk verkregen uit melkpoeder, gedurende ten minste 15 seconden op een
temperatuur van minimaal 71,7 °C, zodat de melk na deze behandeling negatief reageert op de fosfatasetest en positief reageert
op de peroxydasetest;
- f. melkverwerkingsinrichting:
een inrichting waar producten op basis van melk worden behandeld, verwerkt en verpakt;
- g. bevoegde autoriteit:
de Inspectie voor de Volksgezondheid, zijnde de autoriteit van de Nederlandse Antillen die belast is met het toezicht op de
uitvoering van de gezondheids- en de veterinaire controles;
- h. onmiddellijke verpakking:
het beschermen van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde producten door middel van een eerste omhulsel of een eerste bergingsmiddel
dat rechtstreeks in contact komt met het betrokken product, alsmede het eerste omhulsel of het eerste bergingsmiddel zelf;
- i. eindverpakking:
het plaatsen van een of meer in artikel 2, eerste lid, bedoelde producten die al dan niet van een onmiddellijke verpakking
zijn voorzien, in een bergingsmiddel, alsmede het bergingsmiddel zelf;
- j. derde landen:
die landen welke niet toebehoren tot het grondgebied van de Nederlandse Antillen
- l. Europese Commissie:
de commissie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en de artikelen 211 tot en met 219 van het Vedrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap (PbEG 1997 C 340).
Artikel 2
1. Het is verboden naar het douanegebied van de Europese Gemeenschap uit te voeren: rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten
op basis van melk, met toepassing van de regels inzake producten van oorsprong, bedoeld in bijlage III bij het Besluit 2001/822/EG
van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (PbEG L 314).
2. Van het verbod kan door de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling ontheffing verleend worden voor producten
op basis van melk.
3. Bij verzoeken om een ontheffing worden overlegd:
a. een verklaring van de bevoegde autoriteit dat de producten op basis van melk worden vervaardigd in een door deze erkende en
geïnspecteerde melkverwerkingsinrichting;
b. een verklaring van de Directie Economische Zaken dat de producten op basis van melk voldoen aan de vereisten gesteld aan producten
van oorsprong als opgenomen in bijlage III bij het Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie
van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap;
c. een verklaring van de Europese Commissie dat het bedrijf is geplaatst op de derde landenlijst voor melk en melkproducten van
de Europese Commissie.
4. Een ontheffing wordt ingetrokken indien gehandeld wordt in strijd met voorschriften bij of krachtens de Warenlandsverordening
(P.B. 1997, no. 334) gegeven.
§ 2. Voorschriften voor de productie van producten op basis van melk, bestemd voor uitvoer naar het douanegebied van de Europese
Gemeenschap.
Artikel 3
1. Het gebruik van inheemse, in de Nederlandse Antillen geproduceerde, rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis
van melk, hetzij vloeibaar of bevroren, alsmede het gebruik van uit derde landen ingevoerde rauwe melk en warmtebehandelde
melk, hetzij vloeibare of bevroren melk, is niet toegestaan voor de productie van producten op basis van melk bestemd voor
de export naar het douanegebied van de Europese Gemeenschap.
2. Voor de productie van producten op basis van melk mogen uitsluitend worden gebruikt producten op basis van melk, die afkomstig
zijn uit de landen behorende tot de Europese Gemeenschap dan wel uit landen die geplaatst zijn op de lijst, bedoeld in artikel
23, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/46/EEG van de Europese Raad van 16 juni 1992, mits deze producten op basis van
melk afkomstig zijn vanuit in die landen door de Europese Gemeenschap geïnspecteerde inrichtingen en vergezeld gaan van een
gezondheidscertificaat welke tenminste gelijkwaardige garanties biedt als de in bijlage D opgenomen gezondheidscertificaten.
3. Producten op basis van melk:
a. worden toebereid in een melkverwerkingsinrichting die voldoet aan de normen en voorschriften van bijlage A, hoofdstukken I,
II, III en IV, en die wordt gecontroleerd overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 6;
b. voldoen aan de in bijlage B, hoofdstuk II, vastgestelde normen;
c. worden voorzien van een onmiddellijke en een eindverpakking overeenkomstig bijlage B, hoofdstuk III, en, indien het gaat om
vloeibare producten die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker, overeenkomstig punt 3 van dat hoofdstuk;
d. worden opgeslagen en vervoerd overeenkomstig bijlage B, hoofdstuk IV;
e. worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 6 en bijlage B, hoofdstuk V;
f. bevatten uitsluitend voor menselijke consumptie geschikte stoffen;
g. hebben tijdens het bereidingsproces een warmtebehandeling ondergaan, of worden bereid uit producten die een warmtebehandeling
hebben ondergaan, of worden onderworpen aan voldoende strenge hygiënevoorschriften om te voldoen aan de hygiënecriteria die
voor elk eindproduct worden gewaarborgd.
4. Producten op basis van melk mogen niet worden onderworpen aan ioniserende straling.
Artikel 4
1. De bevoegde autoriteit stelt de lijst op van erkende melkverwerkingsinrichtingen. Elke inrichting krijgt een erkenningsnummer.
2. De bevoegde autoriteit erkent de desbetreffende inrichtingen slechts indien zij zich ervan vergewist heeft dat deze aan de
eisen van dit landsbesluit voldoen.
3. Wanneer de exploitant of de beheerder van de inrichting een geconstateerde inbreuk niet binnen de door de bevoegde autoriteit
vastgestelde termijn verhelpt, trekt deze autoriteit de erkenning in.
4. De bevoegde autoriteit dient zich met name te voegen naar de conclusies van een eventuele controle overeenkomstig artikel
6.
5. Wanneer een erkenning wordt opgeschort of ingetrokken, wordt dit medegedeeld aan de Europese Commissie.
6. De inrichtingen worden door de bevoegde autoriteit geïnspecteerd en gecontroleerd overeenkomstig bijlage B, hoofdstuk V.
7. De inrichting staat onder permanente controle van de bevoegde autoriteit, met dien verstande dat de noodzaak van een permanente
of periodieke aanwezigheid van de bevoegde autoriteit in een bepaalde inrichting afhangt van de grootte daarvan, het soort
product dat wordt vervaardigd, het risicobeoordelingssysteem en de overeenkomstig artikel 6, eerste lid, aanhef, onderdelen
e en f, geboden garanties.
8. De bevoegde autoriteit analyseert regelmatig de resultaten van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde controles. Zij kan op
grond van deze analyses aanvullend onderzoek laten verrichten in alle productiestadia of op de producten.
9. De aard en de frequentie van de controles, alsmede de bemonsteringsmethoden en de methoden voor microbiologisch onderzoek
worden vastgesteld door de bevoegde autoriteit.
10. Het resultaat van de analyses wordt neergelegd in een verslag waarvan de conclusies of aanbevelingen ter kennis worden gebracht
van de exploitant of de beheerder van de inrichting, die er zorg voor draagt dat de vastgestelde gebreken worden verholpen
ter verbetering van de hygiëne.
Artikel 5
De thans in bedrijf zijnde inrichtingen die voornemens hebben te exporteren naar de Europese Gemeenschap dienen bij de bevoegde
autoriteit een verzoek in om op basis van artikel 4 te worden erkend.
Artikel 6
1. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de exploitant of de beheerder van de melk-verwerkingsinrichting alle nodige maatregelen
treft om ervoor te zorgen dat de relevante voorschriften van dit landsbesluit in alle stadia van de productie worden nageleefd.
Daartoe dient de exploitant of de beheerder van de inrichting zelf constant controles uit te oefenen die gebaseerd zijn op
de volgende beginselen:
a. identificatie van de kritieke punten in de inrichting aan de hand van de gebruikte procédés;
b. toezicht en controle op deze kritieke punten volgens adequate methoden;
c. monsterneming voor analyse in een door de bevoegde autoriteit erkend laboratorium met het oog op de controle van de reinigings-
en ontsmettingsmethoden en om na te gaan of de in dit landsbesluit vastgestelde normen worden nageleefd;
d. bewaring van de uit hoofde van de onderdelen a, b, en c verlangde gegevens op schrift of op een andere wijze geregistreerd,
ten einde deze aan de bevoegde autoriteit te kunnen voorleggen. De resultaten van de verschillende controles en tests worden
gedurende ten minste twee jaar bewaard, behalve in het geval van producten op basis van melk die niet bij kamertemperatuur
kunnen worden bewaard, waardoor de termijn wordt teruggebracht tot twee maanden ingaande op de datum van minimale houdbaarheid;
e. informatie van de bevoegde autoriteit indien op grond van het laboratoriumonderzoek of van andere gegevens waarover zij beschikken
een ernstig gevaar voor de gezondheid wordt vastgesteld;
f. in geval van direct gevaar voor de menselijke gezondheid, uit de handel nemen van de hoeveelheid producten die is verkregen
onder technologisch vergelijkbare omstandigheden en die hetzelfde gevaar kan opleveren. Deze uit de handel genomen hoeveelheid
moet onder toezicht en onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit blijven, totdat zij wordt vernietigd, voor andere
doeleinden dan menselijke consumptie wordt gebruikt, dan wel na toestemming van genoemde autoriteit opnieuw wordt behandeld
om de veiligheid ervan te waarborgen.
2. De in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde beginselen worden aan de bevoegde autoriteit meegedeeld, die op gezette
tijden controleert of ze worden nageleefd.
3. De exploitant of de beheerder van de inrichting verstrekt een opleidingsprogramma of zet een zodanig programma op dat het
personeel in staat stelt te voldoen aan de voorschriften inzake hygiënische productie die zijn aangepast aan de productiestructuur,
behalve indien het personeel reeds over een voldoende kwalificatie beschikt, ten bewijze waarvan het een diploma kan overleggen.
De bevoegde autoriteit waaronder de inrichting ressorteert, wordt bij het opzetten en de uitvoering van dit programma of,
wanneer het een programma betreft dat op de datum van inwerkingtreding van dit landsbesluit bestaat, bij de controle daarop,
betrokken.
4. Wanneer een gegrond vermoeden bestaat dat niet aan de eisen van dit landsbesluit wordt voldaan, verricht de bevoegde autoriteit
de nodige controles en, indien dat vermoeden wordt bevestigd, neemt zij de passende maatregelen die kunnen leiden tot schorsing
van de erkenning.
Artikel 7
1. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat in het kader van de in artikel 6 bedoelde controles, controles worden verricht met
het oog op het opsporen van residuen van stoffen met farmacologische en hormonale werking, van antibiotica, van bestrijdingsmiddelen,
van detergenten en van andere stoffen die schadelijk zijn, die de organoleptische kenmerken van de producten op basis van
melk kunnen beïnvloeden of die eventueel ertoe kunnen leiden dat de consumptie van producten op basis van melk gevaarlijk
of schadelijk is voor de menselijke gezondheid wanneer deze residuen de toegestane toleranties overschrijden.
2. Indien in de onderzochte producten op basis van melk sporen van residuen voorkomen in hoeveelheden die de toegestane toleranties
overschrijden, worden zij van gebruik voor menselijke consumptie uitgesloten.
3. Het onderzoek op residuen moet worden verricht volgens methoden die weten-schappelijk zijn erkend en op hun praktische waarde
zijn getoetst, en met name volgens die welke zijn omschreven op internationaal niveau.
4. De bevoegde autoriteit stelt steekproefsgewijze onderzoek in of de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, worden nageleefd
en naar de wijze van uitvoering en de frequentie van deze controles, alsmede de in het eerste lid bedoelde toleranties en
referentiemethoden.
Artikel 8
1. De lokalen, de installaties en de apparatuur mogen voor andere levensmiddelen worden gebruikt mits alle passende maatregelen
worden genomen om besmetting of aantasting van de producten op basis van melk te voorkomen.
2. Wanneer een inrichting levensmiddelen bereidt die producten op basis van melk bevatten en daarnaast andere ingrediënten, die
geen warmtebehandeling of een andere behandeling met een gelijkwaardig effect hebben ondergaan, moeten deze producten op basis
van melk en deze ingrediënten afzonderlijk worden opgeslagen om besmetting te voorkomen en moeten zij in daartoe bestemde
lokalen behandeld of verwerkt worden.
3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, worden door de bevoegde autoriteit met inachtneming van bijlage B vastgesteld, met
name de voorschriften inzake wassen, reinigen en ontsmetten vóór gebruik, alsmede de voorschriften inzake de verpakking voor
vervoer.
Artikel 9
De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de vervaardiging van in dit landsbesluit bedoelde producten waarin een deel van de
melkbestanddelen vervangen is door andere producten dan producten op basis van melk, wordt onderworpen aan de in dit landsbesluit
in artikel 6 vastgestelde hygiënevoorschriften.
Artikel 10
1. De bevoegde autoriteit stelt vast:
de referentiemethoden voor de analyses en tests en, in voorkomend geval, de criteria voor de routinemethoden, die moeten worden
gebruikt om te controleren of de eisen van dit landsbesluit worden nageleefd, alsmede de wijze van bemonstering;
de analysemethoden voor de in Bijlage B, hoofdstukken I en II, bedoelde normen. Zolang de in onderdeel a bedoelde vaststelling
niet heeft plaatsgevonden, worden de internationaal aanvaarde analyse- en testmethoden als referentiemethoden erkend.
2. De bevoegde autoriteit kan besluiten dat sommige bepalingen van dit landsbesluit niet van toepassing zijn op de producten
op basis van melk die andere levensmiddelen bevatten en waarvan het percentage melk of producten op basis van melk niet essentieel
is.
3. De in het tweede lid bedoelde afwijkingen mogen geen betrekking hebben op:
de voorwaarden inzake de erkenning van de inrichtingen als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I;
de voorwaarden inzake inspectie als bedoeld in bijlage B, hoofdstuk V. Bij het verlenen van de afwijkingen wordt zowel met
de aard als met de samenstelling van het product rekening gehouden.
4. Onverminderd het in het tweede lid bepaalde ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat alle in de handel gebrachte producten
op basis van melk deugdelijke producten zijn die zijn bereid uit producten op basis van melk die voldoen aan de eisen van
dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 11
1. De bevoegde autoriteit belast het laboratorium, vermeld in bijlage C, hoofdstuk I, met:
a. de analyses voor de controle op de chemische of bacteriologische normen en met de tests, als bedoeld in dit landsbesluit,
houdende algemene maatregelen;
b. het assisteren van de bevoegde autoriteit bij de organisatie van het systeem voor de controle op producten op basis van melk;
c. de periodieke organisatie van vergelijkende tests.
2. De bevoegdheden en taken van het in het eerste lid bedoeld laboratorium zijn, in het bijzonder voor wat betreft de in het
eerste lid bedoelde werkzaamheden, vermeld in hoofdstuk II van genoemde bijlage.
Artikel 12
Met het oog op de ondertekening van de Gezondheidsverklaring (dierengezondheid), bedoeld in onderdeel IV van de Gezondheidscertificaten,
opgenomen in de bij dit landsbesluit behorende Bijlage D, wijst de bevoegde autoriteit, met inachtneming van artikel 7, eerste
lid, van de Landsverordening Inspectie voor de Volksgezondheid (P.B. 2003, no. 8), een officieel dierenarts aan.
§ 3. Overgangs- en Slotbepalingen
Artikel 13
Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad, waarin het is geplaatst
en werkt terug tot en met 7 april 2005.
Artikel 14
Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit productie en uitvoer producten op basis van melk.