Met deze regeling is de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG-regeling), in overeenstemming
met de Minister voor Jeugd en Gezin, gewijzigd. Door deze wijziging wordt de functie ‘behandeling in een groep’ in aanmerking
genomen voor het recht op TOG en kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) elektronisch uitgewisselde gegevens gebruiken.
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor TOG is dat een kind minstens tien uur geïndiceerde zorg heeft op grond
van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Bij de bepaling van het voor de TOG vereiste totaal aantal uren wordt
door de wijziging van de regeling ook de omvang van de functie ‘behandeling in een groep’ meegenomen.
De reden hiervoor is dat op deze manier de TOG behouden blijft voor kinderen die zo ernstig gehandicapt zijn dat zij een of
meer dagen per week naar een gespecialiseerd kinderdagverblijf gaan. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) indiceerde deze
kinderen tot voor kort onder ‘activerende begeleiding’ en indiceert ze nu onder ‘behandeling in een groep’. In tegenstelling
tot de uren ‘activerende begeleiding’ werden de uren zorg voor ‘behandeling in een groep’ op grond van de TOG echter niet
meegenomen bij de bepaling van het voor de TOG vereiste aantal uren. Door de functie ‘behandeling in een groep’ ook mee te
tellen voor het bepalen van de omvang van de zorg, wordt vergelijkbare zorg op dezelfde manier gewaardeerd voor de TOG. Het
gaat immers om dezelfde kinderen met dezelfde AWBZ-zorg. De wijziging kent een terugwerkende kracht tot en met 1 april 2010.
Sinds deze datum wordt gebruik gemaakt van een AWBZ-indicatie voor het recht op TOG.
Voor de volledigheid zij vermeld dat een indicatie voor de functie behandeling in de AWBZ alleen een aantal uren vermeldt
als het gaat om behandeling in een groep. Voor behandeling anders dan in een groep wordt geen aantal uren vermeld in de indicatie.
Om die reden is een indicatie voor behandeling anders dan in een groep niet relevant voor het recht op TOG.
Een voorgenomen aanpassing in de SUWI-wetgeving per 1 januari 2011 zorgt ervoor dat het CIZ en Bureau Jeugdzorg elektronisch
gegevens aanleveren aan de SVB. Deze instanties geven aan de SVB door voor welke kinderen minstens tien uur zorg per week
geïndiceerd is. De SVB zal na deze melding een zoveel mogelijk vooringevuld aanvraagformulier opsturen aan de ouders, waarmee
ze TOG kunnen aanvragen. Dit betekent dat ouders per 1 januari 2011 niet langer een AWBZ-indicatie hoeven op te sturen aan
de SVB. Hiermee wordt een klantvriendelijker proces bereikt.
De wijziging van artikel 6 volgt uit bovenstaande elektronische gegevensuitwisseling. In dit artikel was bepaald dat bij het
doen van een aanvraag voor de TOG een indicatiebesluit opgestuurd moest worden. Vanaf 1 januari 2011 is dat niet meer nodig
door de melding van het CIZ of Bureau Jeugdzorg.
De ouder dient het aanvraagformulier dat hij van de SVB ontvangt, binnen acht weken ondertekend te retourneren. Het recht
op TOG gaat in met ingang van het kwartaal waarin het indicatiebesluit geldig is. In de situatie dat ouders de aanvraag niet
indienen binnen acht weken nadat de SVB het aanvraagformulier aan de ouder heeft opgestuurd, gaat het recht op TOG in met
ingang van het kwartaal waarin de SVB het ondertekende aanvraagformulier ontvangt. Hiermee wordt een prikkel aan ouders gegeven
op tijd het aanvraagformulier terug te sturen aan de SVB. Dit wordt geregeld in de leden 3 en 5 van artikel 6.
In uitzonderingsgevallen kan het voorkomen dat een ouder een aanvraag doet en een indicatiebesluit op papier opstuurt, bijvoorbeeld
indien de SVB geen melding heeft gekregen van het CIZ of Bureau Jeugdzorg. In dat geval gaat het recht op TOG in met ingang
van het kwartaal waarin het indicatiebesluit geldig is.
Indien het kind elders in de EU woont, geldt een ander proces. In die gevallen zal de SVB na de aanvraag de procedure voor
een medisch advies starten. Zodra de SVB dit advies heeft gekregen, zal de SVB vaststellen of recht op TOG bestaat. Het recht
op TOG gaat dan in met ingang van het kwartaal waarin het medisch advies is afgegeven. In deze gevallen zijn het derde tot
en met vijfde lid niet van toepassing.
De situatie waarin een kind in het buitenland woont, wordt apart geregeld in het zesde lid, omdat het vierde lid (oud derde
lid) van artikel 6 is aangepast. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.