Onderlinge regeling in de zin van artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk inzake de verdeling over de landen Curaçao, Sint Maarten en Nederland van de economische waarde van de rechten en verplichtingen die van het land de Nederlandse Antillen overgaan op Curaçao, Sint Maarten of Nederland

De Nederlandse Antillen, Nederland, Curaçao en Sint Maarten;

Overwegende, dat artikel I van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen er in voorziet dat het land de Nederlandse Antillen wordt opgeheven, dat Curaçao en Sint Maarten de hoedanigheid krijgen van land binnen het Koninkrijk en dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel worden van het staatsbestel van Nederland;

dat de Gouverneur van de Nederlandse Antillen bij besluit van 26 juni 2006, nr. 1, een commissie inventarisatie en waardering boedel Nederlandse Antillen heeft ingesteld die tot taak kreeg de boedel van de Nederlandse Antillen in kaart te brengen en te laten taxeren, en een voorstel te doen met betrekking tot de verdeling van de boedel over de eilandgebieden die samen het grondgebied van de Nederlandse Antillen vormen;

dat deze commissie heeft voorgesteld voor de vaststelling van een verdeelsleutel uit te gaan van een gemiddelde van het aandeel in het Bruto Binnenlands Product en het aandeel in het bevolkingsaantal van de Nederlandse Antillen en dat de politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen Nederlandse Antillen op 1 juli 2010 heeft ingestemd met die verdeelsleutel;

dat de rechtsopvolging in de burgerlijke rechten en verplichtingen van het land Nederlandse Antillen wordt geregeld in het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlandse Antillen en, voor zover het betreft de door het land Nederlandse Antillen aangegane geldleningen, het Rijksbesluit overname geldleningen Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten;

dat de toepassing van de in het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlandse Antillen opgenomen regels voor rechtsopvolging kunnen leiden tot een feitelijke toedeling van activa en passiva die op onderdelen niet overeenkomt met de beoogde verdeling van de totale waarde van de boedel zoals tot uitdrukking komt in de overeengekomen verdeelsleutels, en dat het met het oog daarop wenselijk is afspraken te maken over onderlinge verrekening tussen de landen ter compensatie van eventuele over- of onderbedelingen ten opzichte van de overeengekomen verdeelsleutels;

dat het voorts wenselijk is afspraken te maken over de feitelijke afwikkeling van de scheiding van de boedel;

Gelet op de artikelen 38, eerste lid, 38a en 60c van het Statuut voor het Koninkrijk;

Komen het volgende overeen:

Paragraaf 1 Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder

  • a. de Nederlandse Antillen: het land de Nederlandse Antillen, zoals dat bestaat tot de transitiedatum;

  • b. landen: Curaçao, Sint Maarten en, met betrekking tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba, Nederland;

  • c. boedel: de boedel van de Nederlandse Antillen, zoals gedefinieerd in artikel 2;

  • d. de commissie: de vereffeningscommissie, genoemd in artikel 8;

  • e. de ministers: de Ministers van Financiën van Curaçao en van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland;

  • f. tijdstip van transitie: tijdstip waarop artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt.

Paragraaf 2 Vereffeningsakkoorden

Artikel 2

Onder de boedel van de Nederlandse Antillen wordt verstaan het geheel van rechten en verplichtingen van de Nederlandse Antillen onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van transitie, met uitzondering van de rechten en verplichtingen die betrekking hebben op roerende zaken, behalve voor zover het gaat om zeer waardevolle zaken, zulks ter beoordeling van de commissie.

Artikel 3

  • 1. Bij de vereffening van de boedel wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd: 73,3% voor Curaçao, 18,75% voor St. Maarten en 7,95% voor Nederland.

  • 2. De landen kunnen in onderlinge overeenstemming besluiten voor onderdelen van de boedel uit te gaan van een andere verdeelsleutel.

Artikel 4

  • 1. Binnen drie maanden na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 9, tweede lid, eerste volzin, beslissen de ministers over de definitieve verdeling van de aan de Nederlandse Antillen toebehorende aandelen in de naamloze vennootschappen, genoemd in de bijlage bij het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlands Antillen, en stellen zij vast in hoeverre er onderlinge vorderingen tussen de landen bestaan, gelet op:

    • a. de uit het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlandse Antillen of uit tussen de landen gemaakte boedelscheidingsafspraken voortvloeiende verdeling van activa en passiva, met uitzondering van die activa en passiva waarvan de waarde nog niet kan worden vastgesteld, en

    • b. de toepassing van de in artikel 3 bedoelde verdeelsleutel of verdeelsleutels.

  • 2. In het akkoord worden de in het eerste lid bedoelde activa en passiva vermeld en de overeengekomen waarde daarvan.

Artikel 5

  • 1. Met ingang van 2012 stellen de ministers jaarlijks vast in hoeverre er nadere onderlinge vorderingen tussen de landen bestaan betreffende de verdeling van activa en passiva waarvan de waarde ten tijde van het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 4, nog niet kon worden bepaald, alsmede van andere tot de boedel behorende activa en passiva die in 2010 nog niet bekend waren of om andere redenen niet in een eerder besluit als bedoeld in artikel 4 waren opgenomen.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen binnen drie maanden na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 3. Artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1. Indien een besluit als bedoeld in de artikelen 4 en 5 leidt tot de verplichting tot overdracht van aandelen of tot een of meer betalingsverplichtingen, wordt binnen drie maanden na vaststelling van het desbetreffende besluit aan die verplichtingen voldaan.

  • 2. In het besluit kan van het eerste lid worden afgeweken.

Paragraaf 3 De vereffeningscommissie

Artikel 7

  • 1. Er is een vereffeningscommissie.

  • 2. De commissie bestaat uit vier leden, waaronder een voorzitter:

    • a. een lid namens Curaçao, aangewezen door de Minister van Financiën van Curaçao;

    • b. een lid namens Sint Maarten, aangewezen door de Minister van Financiën van Sint Maarten;

    • c. een lid namens Nederland, aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland;

    • d. de voorzitter, aangewezen door de ministers gezamenlijk.

  • 3. De voorzitter en de overige leden worden benoemd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland.

  • 4. De voorzitter heeft stemrecht. Bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter.

  • 5. De commissie vangt met haar werkzaamheden aan met ingang van het tijdstip van transitie.

  • 6. De leden van het college oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 7. De leden worden benoemd voor de periode gedurende welke deze onderlinge regeling van kracht is.

  • 8. Een lid wordt op eigen verzoek ontslagen.

  • 9. Een lid kan worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende in zijn persoon gelegen redenen, dan wel wegens het aanvaarden van een ambt, betrekking of functie als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid.

  • 10. De ministers beslissen gezamenlijk over schorsing en ontslag. Schorsing en ontslag geschieden bij besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland.

  • 11. Voorafgaande aan een ontslag of een schorsing als bedoeld in het negende lid wordt de commissie gehoord, tenzij de omstandigheden met betrekking tot het ontslag of de schorsing dat horen belemmeren.

  • 12. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland stelt in overeenstemming met de beide andere ministers de vaste vergoeding van de leden van de commissie vast. Hierbij wordt de toepasselijke salarisschaal van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren en de toepasselijke deeltijdfactor aangegeven. De leden hebben voorts overeenkomstig het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten. Daarnaast hebben de leden op declaratiebasis recht op vergoeding van kosten van internationale telefoongesprekken die zij maken in het kader van de werkzaamheden voor de commissie.

Artikel 8

  • 1. Een lid van de commissie kan niet tevens zijn:

    • a. Gouverneur;

    • b. minister of staatssecretaris;

    • c. lid van de Staten of van een daarmee vergelijkbaar orgaan van Nederland;

    • d. lid van de Raad van Advies van een van de landen;

    • e. lid van de Raad van State van het Koninkrijk;

    • f. lid van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten;

    • g. lid van de Algemene Rekenkamer van een van de landen of van Nederland;

    • h. ombudsman of substituut-ombudsman van een van de landen of van Nederland;

    • i. ambtenaar bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf.

  • 2. Een lid vervult ook overigens geen andere betrekking of nevenfunctie die overigens ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 3. Een lid meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere betrekking of nevenfunctie aan de commissie. De commissie informeert de ministers.

  • 4. De commissie maakt de nevenfuncties van een lid openbaar. Openbaarmaking geschiedt bij zijn benoeming en voorts door jaarlijkse publicatie van een opgave van deze nevenfuncties in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en de Landscourant Sint Maarten.

Artikel 9

  • 1. De commissie adviseert de ministers over de verdeling van de aandelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en over door de hen vast te stellen onderlinge vorderingen als bedoeld in paragraaf 2. Die adviezen hebben mede betrekking op de vaststelling van:

    • a. de waarde van de onderdelen van de boedel;

    • b. de feitelijke toedeling van activa en passiva uit die boedel.

  • 2. Het advies ten behoeve van het besluit, bedoeld in artikel 4, wordt zo spoedig mogelijk na het tijdstip van transitie uitgebracht. De overige adviezen, bedoeld in het eerste lid, worden steeds uiterlijk 15 augustus uitgebracht.

  • 3. De commissie kan zich op verzoek dan wel ambtshalve met tussentijdse rapportages, verzoeken en voorstellen rechtstreeks wenden tot de ministers.

Artikel 10

  • 1. De commissie bepaalt zelf haar werkwijze.

  • 2. De commissie kan haar taak, genoemd in artikel 9, eerste lid, en andere taken geheel of gedeeltelijk laten uitvoeren door een door de commissie zelf aan te wijzen administratiekantoor. Het kantoor voert zijn werkzaamheden uit onder verantwoordelijkheid van de commissie.

  • 3. De commissie kan zich laten bijstaan door ambtenaren van de landen, aan te wijzen door de ministers en door deskundigen van buiten haar midden. Met instemming van de voorzitter kunnen deze adviseurs en deskundigen deelnemen aan bijeenkomsten en eventuele andere activiteiten van de commissie.

  • 4. De commissie kan voor haar taakvervulling voorts adviezen inwinnen.

Artikel 11

De leden van de commissie en de in artikel 10 bedoelde ambtenaren en deskundigen, hun vertegenwoordigers alsmede hun echtgenoten of geregistreerde partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren, worden van rechtswege toegelaten tot de landen. Aan de leden van de commissie en de desbetreffende ambtenaren, adviseurs en deskundigen, hun vertegenwoordigers alsmede hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere voorwaarden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid.

Artikel 12

  • 1. De ministers verstrekken de commissie alle inlichtingen die zij voor de uitoefening van haar taken nodig acht.

  • 2. De ministers verlenen de commissie dan wel door haar aangewezen vertegenwoordigers, te allen tijde toegang tot dan wel inzage in alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers.

  • 3. De commissie neemt de met betrekking tot natuurlijke personen en rechtspersonen in de desbetreffende landen geldende geheimhoudingsbepalingen in acht.

Artikel 13

De kosten van de bezoldiging van de leden van de commissie, alsmede de bekostiging van de overige apparaatsuitgaven worden gelijkelijk verdeeld tussen de landen. Met het oog daarop dient de commissie jaarlijks voor 1 augustus een begroting in bij de ministers.

Paragraaf 4 Geschillenbeslechting

Artikel 14

  • 1. Als de ministers niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, of artikel 5, tweede lid, overeenstemming kunnen bereiken over het te nemen besluit, wordt dat geschil voorgelegd aan een ter zake van de beslechting van dat geschil in te stellen arbitragecommissie. Het advies van de arbitragecommissie is bindend.

  • 2. De arbitragecommissie is als volgt samengesteld:

    • a. een lid namens Curaçao, aangewezen door de Minister van Financiën van Curaçao;

    • b. een lid namens Sint Maarten, aangewezen door de Minister van Financiën van Sint Maarten;

    • c. een lid namens Nederland, aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland;

    • d. een voorzitter, in onderlinge overeenstemming aangewezen door de leden, bedoeld onder a tot en met c.

  • 3. De voorzitter heeft stemrecht. Bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter.

  • 4. De voorzitter en de leden kunnen niet tevens lid zijn van de vereffeningscommissie.

  • 5. De artikelen 10, derde en vierde lid, en 11 tot en met 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 15

Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie en van een arbitragecommissie als bedoeld in artikel 14 wordt geregeld in de regeling van werkzaamheden van de vereffeningscommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie bewaard in het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland. De bescheiden worden in afschrift ter beschikking gesteld van Curaçao en Sint Maarten.

Artikel 16

  • 1. Deze onderlinge regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip van transitie en vervalt met ingang van 1 januari 2014.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de ministers bij gezamenlijk besluit de werking van deze regeling steeds met een jaar verlengen. Een dergelijk besluit wordt binnen 30 dagen na de ondertekening geplaatst in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en de Landscourant Sint Maarten.

Artikel 17

Deze onderlinge regeling wordt aangehaald als: Onderlinge regeling vereffening boedel Nederlandse Antillen.

Deze onderlinge regeling wordt binnen 30 dagen na de ondertekening geplaatst in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en de Landscourant Sint Maarten.

Den Haag, 7 september 2010

Namens het Land Nederlandse Antillen,

De minister-president,

E.S. de Jongh-Elhage.

Namens het land Nederland,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.

Namens Curaçao,

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken,

S. Osepa.

Namens Sint Maarten,

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken,

W. Marlin.

TOELICHTING

Algemeen

Als gevolg van de staatkundige hervorming van het Koninkrijk zal het land de Nederlandse Antillen ophouden te bestaan. De boedel van dat land zal daarom verdeeld moeten worden over de opvolgers: Curaçao, Sint Maarten en, voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, Nederland. Voorop staat de vraag welk land in concrete gevallen de rechtsopvolger wordt voor de Nederlandse Antillen. Dat wordt geregeld in wettelijke regelingen. Er zit echter ook een financiële kant aan. De rechten en verplichtingen die van de Nederlandse Antillen overgaan op andere entiteiten vertegenwoordigen een economische waarde. Omdat de juridische verdeling van die rechten en verplichtingen op grond van objectieve maatstaven moet gebeuren is het denkbaar dat het resultaat van die verdeling een economisch onevenwichtig resultaat oplevert. Daarvoor zal dan compensatie geleverd moeten worden. Hoe dat gebeurt is vastgelegd in deze onderlinge regeling.

Om de omvang van de nalatenschap van de Nederlandse Antillen in kaart te brengen is door de Gouverneur van de Nederlandse Antillen bij besluit van 26 juni 2006, nr. 1, een commissie in het leven geroepen: de Commissie inventarisatie en waardering boedel van de Nederlandse Antillen (commissie Boedelscheiding). Die commissie was belast is met de inventarisatie en waardering van de bezittingen en schulden van de Nederlandse Antillen. In het kader van de werkzaamheden van die commissie is besloten bij de verdeling van de boedel een sleutel te hanteren die zal worden berekend op basis van het gemiddelde van het aandeel in het Bruto Binnenlands Product (BBP) en het aandeel in het bevolkingsaantal van de Nederlandse Antillen. Voor Nederland gaat het dan uiteraard om de eilandgebieden – vanaf het tijdstip van transitie openbare lichamen – Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Vereffening

De bevindingen van die commissie vormen de basis voor de toepassing van de thans voorliggende regeling. Uitgangspunt is dat de economische waarde van de boedel van de Nederlandse Antillen wordt bepaald. Vervolgens wordt berekend wat de economische waarde is van de onderdelen van de boedel die naar Curaçao, Sint Maarten en Nederland zijn overgegaan. Dat zal normaal gesproken een ander resultaat opleveren dan de verdeling van de waarde die voortvloeit uit de overeengekomen verdeelsleutel. Dat zal dan moeten leiden tot onderlinge vorderingen, om te bereiken dat de economische verdeling van de boedel plaatsvindt overeenkomstig de overeengekomen verdeelsleutel. Het vaststellen van die vorderingen gebeurt in de vorm van een besluit van de verantwoordelijke ministers van de drie landen: de Ministers van Financiën van Curaçao en van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland.

De commissie Boedelscheiding heeft bij het bepalen van de verdeelsleutel naar verschillende criteria gekeken, met name de bevolkingsaantallen van de verschillende entiteiten, en het BBP. Toepassing van die criteria blijkt te leiden tot resultaten die erg dicht bij elkaar liggen. Tussen de betrokken partijen bestond geen overeenstemming over het antwoord op de vraag welk van beide criteria de voorkeur zou moeten genieten. De commissie heeft daarom voorgesteld beide criteria te combineren. Op 1 juli 2010 heeft de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen Nederlandse Antillen daar mee ingestemd. De sleutel is opgenomen in artikel 3, eerste lid. Als daar aanleiding toe is kunnen de ministers voor onderdelen van de boedel een andere verdeelsleutel overeen komen.

In artikel 2 worden de roerende zaken uitgesloten met betrekking waartoe de Nederlandse Antillen rechten of verplichtingen heeft. De Politieke Stuurgroep heeft op 1 juli 2010 besloten dat daarvoor om redenen van praktische uitvoerbaarheid geen compensatie of verrekening plaats behoeft te vinden. Daarop wordt in artikel 2 wel één uitzondering gemaakt. Denkbaar is dat een nu nog niet bekende zaak boven water komt met een zeer hoge waarde. In dat geval is een vereffening natuurlijk wel op zijn plaats. In voorkomende gevallen beoordeelt de vereffeningscommissie of van zo’n geval sprake is en maakt daarvan melding in haar advies.

Waardebepaling en vereffeningsakkoorden

In de praktijk zal niet voor alle onderdelen van de boedel meteen na de transitie de economische waarde vastgesteld kunnen worden. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat van sommige onderdelen van de boedel pas later het bestaan blijkt. Daarom voorziet de regeling er in dat de vaststelling van de waarde en de daaruit voortvloeiende onderlinge vorderingen in minimaal twee fasen zal plaatsvinden. Van de reeds bekende onderdelen van de boedel zal de waarde van het grootste deel in het najaar van 2010 worden vastgesteld (artikel 4). In de praktijk zijn dat

  • a. de onroerende zaken van de Nederlandse Antillen;

  • b. de zeer waardevolle zaken van de Nederlandse Antillen;

  • c. de activa en passiva van publiekrechtelijke rechtspersonen naar Nederlands-Antilliaans recht;

  • d. de deelnemingen van de Nederlandse Antillen in naamloze vennootschappen, voor zover de waarde daarvan al kan worden vastgesteld;

  • e. de schulden van de Nederlandse Antillen, met uitzondering van de geldleningen, bedoeld in het Besluit overname geldleningen Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten.

Met name van sommige deelnemingen zal de waarde niet meteen na de datum van transitie kunnen worden vastgesteld. Met het oog daarop wordt voor 2012 een volgend besluit voorzien waarin wordt bepaald in hoeverre er onderlinge vorderingen zijn (artikel 5). In de jaren daarna zal, voor zover nodig, jaarlijks een akkoord worden gesloten over de vereffening met betrekking tot later ontdekte onderdelen van de boedel. Het in het najaar van 2010 te sluiten akkoord zal grotendeels gebaseerd zijn op de bevindingen van de commissie Boedelscheiding. De vereffeningscommissie zal daarover dus redelijk snel na het tijdstip van transitie kunnen adviseren.

Deelnemingen

Artikel 6 van het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlandse Antillen regelt de overgang van de aan de Nederlandse Antillen toebehorende aandelen in de naamloze vennootschappen die zijn opgesomd in de bijlage bij dat besluit. Die toedeling is voorlopig. Er lopen nog politieke discussies over de toedeling van de aandelen van verschillende van die vennootschappen. Een voorlopige toedeling is echter noodzakelijk, om te voorkomen dat er na het tijdstip van transitie een vacuüm ontstaat en bijvoorbeeld niet duidelijk is welk land bevoegd is de aan een bepaald aandeel verbonden zeggenschapsrechten uit te oefenen.

In verband met het tijdelijke karakter van die toedeling voorziet artikel 5, eerste lid, van deze regeling daarom in het nemen van een besluit over de definitieve toedeling van die aandelen. De vereffeningscommissie zal daarover ook adviseren. Zodra die besluitvorming is afgerond zullen de landen er onderling zorg voor dragen dat de deelnemingen dienovereenkomstig over de landen worden verdeeld. Daarover handelt artikel 6.

De vereffeningscommissie

De besluitvorming van de landen over de vast te stellen onderlinge vorderingen zal moeten worden voorbereid. Voor dat doel is een vereffeningscommissie in het leven geroepen. Die bestaat uit vier leden: een voorzitter die door de landen gezamenlijk wordt aangewezen, en drie gewone leden namens elk van de drie landen. Bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter. De voorzitter en de overige leden worden benoemd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland.

De vereffeningscommissie is materieel de opvolger van de commissie Boedelscheiding. De vereffeningscommissie gaat door waar de commissie Boedelscheiding is opgehouden en vangt haar werkzaamheden dan ook aan met ingang van de transitiedatum.

Met ingang van het najaar van 2010 brengt de commissie jaarlijks advies uit aan de ministers van Financiën van Curaçao en Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland ten behoeve van de door de landen vast te stellen onderlinge vorderingen. In die adviezen wordt ook ingegaan op de waarde van de onderdelen van de boedel waarop het advies betrekking heeft en de feitelijke toedeling van activa en passiva uit die boedel. Desgewenst (of desgevraagd) kunnen ze zich tussentijds tot die ministers wenden met tussentijdse rapportages, verzoeken en voorstellen.

De leden van de commissie kunnen het werk op hun beurt natuurlijk niet alleen aan. Ze zijn afhankelijk van informatie die door de landen moet worden geleverd. Met dat doel wordt de commissie ondersteund door ambtenaren van de landen. Zonodig zal de commissie ook formeel aan de genoemde ministers van de landen inlichtingen kunnen vragen die zij voor de uitoefening van haar taak nodig acht. Ook deskundigen van buiten de commissie kan zonodig om bijstand worden gevraagd.

Geschillen

Bij het voorbereiden van de te nemen besluiten kunnen geschillen ontstaan. Het voorstel voor de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (Kamerstukken I 2009/10, 32 213, nr. A) voorziet in het toevoegen van een nieuw artikel 38a aan het Statuut, waarin expliciet wordt bepaald dat een onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 voorzieningen kunnen bevatten voor de behandeling van onderlinge geschillen. De regeling voorziet in dat geval in de mogelijkheid van het in het leven roepen van een arbitragecommissie. Een verzoek daartoe van een van de landen is voldoende. De wijze van samenstelling is soortgelijk als bij de vereffeningscommissie, maar een belangrijk verschil is hier dat de voorzitter niet wordt aangewezen door de landen zelf, maar door de drie leden van de arbitragecommissie die door de landen zijn aangewezen. Op die manier wordt de neutraliteit van de voorzitter het beste gewaarborgd.

Er is geen permanente geschillencommissie. Per geschil zal worden bezien wie het meest geschikt zijn daarin zitting te nemen. Die keuze zal afhangen van de aard van het geschil. Uiteraard kunnen het geen leden zijn van de vereffeningscommissie zelf.

Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip van transitie. Het zal niet tot in lengte van jaren nodig zijn om jaarlijks een beslissing te nemen over het bestaan van onderlinge vorderingen als in deze regeling bedoeld. De regeling voorziet er daarom in in dat deze vervalt met ingang van 1 januari 2014. Toch kan blijken dat er nog nadere vorderingen vastgesteld moeten worden. Daarom bepaalt het tweede lid van artikel 16 dat de werking van de regeling steeds met een jaar kan worden verlengd.

Namens het Land Nederlandse Antillen,

De minister-president,

E.S. de Jongh-Elhage.

Namens het land Nederland,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.

Namens Curaçao,

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken,

S. Osepa.

Namens Sint Maarten,

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken,

W. Marlin.

Naar boven