TOELICHTING
Inleiding
Op basis van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen bestaat een ministeriële beschikking waarin het aanmeldingsformulier
voor ondernemingspensioenfondsen werd vastgesteld. Die beschikking heeft op grond van Invoeringswet openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba de status van ministeriële regeling gekregen met de citeertitel Regeling Pensioenwet BES. De eveneens
op Landsverordening ondernemingspensioenfondsen gebaseerde Beschikking toezichtskosten ondernemingspensioenfondsen heeft niet
de status van ministeriële regeling gekregen omdat de regelgeving over de toezichtkosten is herzien en is opgenomen in de
onderhavige regeling.
De onderhavige regeling is aanzienlijk uitgebreider dan beide beschikkingen en bevat nadere regels die voortvloeien uit de
Pensioenwet BES, de opvolger van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen, en uit het Besluit Pensioenwet BES.
De onderhavige regeling bevat zowel bepalingen die inhoudelijk overeenkomen met de Nederlandse regelgeving als bepalingen
die ontleend zijn aan de Antilliaanse regelgeving en de beleidsregels van de Bank Nederlandse Antillen. Dit houdt verband
met de opzet van de Pensioenwet BES. Bij de formulering van de Pensioenwet BES is zowel rekening gehouden met Nederlandse
maatstaven als met lokale omstandigheden. Nederlandse maatstaven zijn alleen toegevoegd indien die echt noodzakelijk zijn
voor het goed functioneren van het pensioenstelsel. Voor het overige is de bestaande regelgeving zoveel mogelijk gehandhaafd.
Voor de paragrafen 3 en 6 tot en met 9 en bijlage 3 van deze regeling is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de tekst
van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (hierna Regeling PW en Wvb). Niet alle onderdelen van
deze regeling zijn echter overgenomen. Bij de nadere invulling van paragraaf 1 door middel van bijlage 1 is aansluiting gezocht
bij de formulieren van De Nederlandsche Bank (DNB). De paragrafen 2, 4 en 5 zijn met name ontleend aan Antilliaanse regels.
Voor de tekst van bijlage 2 is aansluiting gezocht bij de beleidsregels van de Bank van de Nederlandse Antillen en bij de
bijlage behorend bij artikel 32 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (hierna BUP).
De onderwerpen die in de onderhavige regeling nader uitgewerkt worden, zijn:
– aanmelding van een pensioenfonds
– toetsing betrouwbaarheid van personen die het beleid van pensioenfondsen (mede) bepalen
– continuïteitsanalyse
– afkoop kleine pensioenen bij ingang
– waardeoverdracht
– consistentie bij voorwaardelijke toeslagverlening
– vaststelling van het vereist eigen vermogen
– begroting, jaarverslag, verantwoording van DNB
– toezichtskosten.
Uitvoeringstoets
De concept Regeling Pensioenwet BES is aan DNB voorgelegd ten behoeve van een uitvoeringstoets. DNB heeft een opmerking gemaakt
over artikel 33 van de Regeling. Dit artikel bevat regels voor de vaststelling van het verschuldigde bedrag voor de kosten
van toezicht. DNB heeft geadviseerd de verwijzing in het tweede lid, onder a, naar de in Nederland geldende Regeling informatievoorziening
pensioenfondsen te vervangen door een verwijzing naar door de Bank op grond van artikel 36 van het Besluit Pensioenwet BES
vastgestelde regels. De Nederlandse Regeling informatievoorziening pensioenfondsen sluit niet zo goed aan op de Pensioenwet
BES. DNB overweegt daarom om voor de Pensioenwet BES met een aparte regeling te komen ten aanzien van de informatieverstrekking
door pensioenfondsen. In lijn met het advies van de DNB is artikel 33 aangepast.
Paragraaf 1 Aanmelding pensioenfonds
Artikel 1 verplicht het bestuur van een pensioenfonds om bij de aanmelding van de oprichting van het fonds bij de Minister
en de Bank gebruik te maken van het formulier dat is opgenomen in bijlage 1. Het opgenomen aanmeldingsformulier lijkt op de
in Nederland door DNB opgestelde formulieren die van toepassing zijn op verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen enerzijds
en op ondernemingspensioenfondsen en niet-verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen anderzijds. Beide formulieren zijn
in deze bijlage geïntegreerd tot één formulier. Op basis van de Nederlandse Pensioenwet worden deze formulieren opgesteld
door de Bank, op basis van de Pensioenwet BES wordt het formulier vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Paragraaf 2 Toetsing betrouwbaarheid beleidsbepalers
In deze paragraaf zijn regels opgenomen over de toetsing van de betrouwbaarheid van personen die het beleid (mede) bepalen
van een pensioenfonds.
De tekst van de artikelen van paragraaf 2 is grotendeels ontleend aan de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA. De in
deze Beleidsregel opgenomen artikelen 4, 5, en 6, eerste en tweede lid, zijn niet in deze regeling overgenomen omdat de inhoud
ervan al is verwerkt in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Besluit Pensioenwet BES.
De tekst van artikel 8 van de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA, waarin staat dat de Bank wanneer zij concludeert
dat de betrouwbaarheid niet meer buiten twijfel staat zij de in de wet genoemde bevoegdheden heeft, is niet overgenomen omdat
dat een overbodige bepaling is nu die bevoegdheid al uit de wet voortvloeit.
Artikel 2. Betrouwbaarheid
Artikel 2 lijkt op artikel 1, tweede en derde lid, van de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA. Het artikel geeft een
definitie van de begrippen betrouwbaarheid, gedragingen, antecedenten en betrokkenen. Onder gedragingen wordt zowel een doen
als een nalaten (bijvoorbeeld ten opzichte van ondergeschikten) begrepen. Uit zowel een doen als een nalaten kan blijken dat
betrokkene blijk geeft van zodanige eigenschappen, dat daaruit naar het oordeel van de Bank voortvloeit dat zijn betrouwbaarheid
niet (meer) buiten twijfel staat. Onder betrokkene wordt verstaan de (mede) beleidsbepaler van ieder pensioenfonds dat onder
het toezicht van de Bank valt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om directeuren en bestuursleden.
Artikel 3. Betrouwbaarheidstoetsing
Artikel 3 bevat nadere regels over de betrouwbaarheidstoetsing door de Bank. Het is vergelijkbaar met artikel 2, onderdelen
b, c en d, van de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA. Onderdeel a is niet overgenomen omdat dat onderdeel hier overbodig
is.
Artikel 4. Frequentie toetsing
In artikel 4 zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de frequentie van de toetsing door de Bank. DNB toetst de betrouwbaarheid
van de (mede) beleidsbepalers om de drie jaar en wanneer zij dit noodzakelijk acht, onder meer bij wijziging van antecedenten.
Op grond van artikel 5a, achtste lid, van de Pensioenwet BES is een pensioenfonds gehouden een wijziging in de antecedenten
die van invloed is op de betrouwbaarheid te melden aan de Bank. De tekst van artikel 4 lijkt inhoudelijk op artikel 3 van
de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA.
Artikel 5. Onverenigbaarheid van belangen
Een aantal gedragingen is zo ernstig dat deze op voorhand worden gekwalificeerd als onverenigbaar met de belangen die de Pensioenwet
BES beoogt te beschermen. Dit wordt geregeld in artikel 5. De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk op artikel 6, derde
en vierde lid, van de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA.
De inhoud van het eerste lid van artikel 6 van de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA is al opgenomen in artikel 6 van
het Besluit Pensioenwet BES. De inhoud van het tweede lid van artikel 6 van de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing BNA is
al opgenomen in artikel 7 van het Besluit Pensioenwet BES.
Paragraaf 3 Continuïteitsanalyse
Deze paragraaf bevat nadere regels met betrekking tot de continuïteitsanalyse.
Artikel 6. Continuïteitsanalyse
De tekst van artikel 6 komt overeen met artikel 30 van de Regeling PW en Wvb.
Het gebruik van kalenderjaren laat onverlet dat gerealiseerde ontwikkelingen op de financiële markten tot het moment van opstellen
van de continuïteitsanalyse als vaststaand worden beschouwd en volledig worden meegenomen.
In sommige gevallen is het wenselijk voor een continuïteitsanalyse niet uit te gaan van het begin van een kalenderjaar maar
van een ander peilmoment, bijvoorbeeld indien zich sindsdien naar de mening van de Bank aanzienlijke wijzigingen hebben voorgedaan.
Paragraaf 4 Afkoop kleine pensioenen bij ingang
Voor de tekst van deze paragraaf is aansluiting gezocht bij de tekst van het Landsbesluit afkoop pensioen overheidsdienaren.
Artikel 7. Hoogte van het bedrag
Artikel 7 legt de hoogte van het bedrag vast waaronder een pensioen bij ingang kan worden afgekocht. In artikel 76 van de
Pensioenlandsverordening overheidsdienaren was al geregeld dat kleine pensioenen werden afgekocht. Die bepaling is vervallen,
maar in plaats daarvan is artikel 7b in de Pensioenwet BES opgenomen.
De tekst van de onderhavige bepaling lijkt inhoudelijk op artikel 2, eerste lid, eerste zin, van het Landsbesluit afkoop pensioen
overheidsdienaren. De hoogte van het bedrag van NAF 200 is omgerekend naar dollars. De tweede zin van artikel 2, eerste lid,
van dit Landsbesluit is niet overgenomen omdat de aanpassing van het afkoopbedrag al geregeld is in artikel 7b, derde lid,
van de wet.
Het tweede lid van artikel 2 van het Landsbesluit afkoop pensioen overheidsdienaren alsmede de daarbij behorende afkooptabel
zijn niet overgenomen, omdat die specifiek gelden voor de pensioenen van ambtenaren.
Artikel 8. Uitzondering op afkoop
Artikel 8 bevat een tweetal uitzonderingen op de mogelijkheid tot afkoop. Voor de formulering van de bepaling is aangesloten
bij artikel 3 van het Landsbesluit afkoop pensioen overheidsdienaren.
Paragraaf 5 Waardeoverdracht
Voor de tekst van de onderhavige paragraaf is aangesloten bij de tekst van Landsbesluit overdracht en overname voorziening
pensioenverplichtingen overheidsdienaren.
Artikel 9. Definities
Voor de tekst van het onderhavige artikel is aansluiting gezocht bij artikel 1, onderdelen d tot en met j, van het Landsbesluit
overdracht en overname voorziening pensioenverplichtingen overheidsdienaren.
De onderdelen a tot en met c zijn niet overgenomen omdat de daarin opgenomen definities in deze regeling niet nodig of niet
relevant zijn.
Wanneer in deze paragraaf gesproken wordt over het ouderdoms-, weduwen- of weduwnaarspensioen, dan wordt daarmee de aanspraak bedoeld waarop bij ontslag aanspraak blijft bestaan.
De formulering ‘toekomstig recht op pensioen’ is vervangen door pensioenaanspraak zodat deze beter aansluit bij de wettekst.
In onderdeel f (voorheen i) is de term ‘voorziening pensioenverplichtingen’ vervangen door het begrip ‘overdrachtswaarde’.
De zinsnede ‘tot zijn ontslag’ is in dit onderdeel niet overgenomen omdat deze overbodig is. De aanspraken van een gewezen
deelnemer kunnen alleen betrekking hebben op de aanspraken die zijn opgebouwd tot zijn ontslag, dat wil zeggen het einde van
zijn deelneming.
Artikel 10. Procedure met betrekking tot overdragende pensioenuitvoerder
Voor de tekst van het eerste respectievelijk tweede lid is aansluiting gezocht bij artikel 78, tweede en derde lid, van de
Pensioenlandsverordening overheidsdienaren.
De tekst van het derde lid lijkt inhoudelijk op artikel 18, eerste lid, en 19 van het BUP, met dit verschil dat niet zoals
in Nederland de opgave door de overdragende aan de ontvangende pensioenuitvoerder wordt verstrekt, maar door de overdragende
pensioenuitvoerder aan de deelnemer.
De tekst van het vierde lid lijkt inhoudelijk op artikel 78, vierde lid, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren.
De tekst van het vijfde lid lijkt inhoudelijk op artikel 78, zevende lid, Pensioenlandsverordening overheidsdienaren Pensioenlandsverordening
overheidsdienaren.
Artikel 11. Procedure met betrekking tot ontvangende pensioenuitvoerder
Voor de tekst van het onderhavige artikel is aansluiting gezocht bij artikel 80, derde en vierde lid, van de Pensioenlandsverordening
overheidsdienaren.
Artikel 12. Realisatie waardeoverdracht
De tekst van deze bepaling lijkt inhoudelijk op artikel 79 van de Pensioenlandsverordening.
Artikel 13. Bepaling omvang overdrachtswaarde
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk op artikel 2 van het Landsbesluit overdracht en overname voorziening, zij het dat
de terminologie met betrekking tot de termen ‘voorziening overheidsverplichtingen’, ‘nabestaandenpensioen’ en ‘overheidsdienaar’
is aangepast.
Artikel 14. Berekening contante waarde
Voor de tekst van de eerste twee leden van dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 3, eerste en tweede lid, van het
Landsbesluit overdracht en overname voorziening pensioenverplichtingen overheidsdienaren. Het derde lid is niet overgenomen
omdat daarin verwezen werd naar tabellen die specifiek van toepassing zijn op de pensioenen van ambtenaren.
Artikel 15. Rentestandskorting
De tekst lijkt inhoudelijk grotendeels op artikel 6, eerste en tweede lid, van het Landsbesluit overdracht en overname voorziening
pensioenverplichtingen overheidsdienaren.
Het derde lid is niet overgenomen omdat op basis van het eerste lid het bestuur van het fonds de waardefactoren vaststelt.
Artikel 16. Berekening deelnemingsjaren
Voor de tekst van deze bepaling is aansluiting gezocht bij artikel 5 van het Landsbesluit overdracht en overname voorziening
pensioenverplichtingen overheidsdienaren, met dien verstande dat het derde lid nieuw is.
Artikel 17. Bijzondere gevallen
Artikel 17 geeft pensioenuitvoerders de mogelijkheid een regeling te treffen die met de strekking van paragraaf 5 overeenkomt
wanneer toepassing van de paragraaf naar hun oordeel tot onredelijke uitkomsten leidt. De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk
sterk op artikel 7 van het Landsbesluit overdracht en overname voorziening pensioenverplichtingen overheidsdienaren, zij het
dat niet het oordeel van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen bepalend is maar het oordeel van de betrokken
pensioenuitvoerders.
Paragraaf 6 Consistentie
Deze paragraaf stelt vast wanneer de consistentietoets moet worden uitgevoerd en onder welke voorwaarden er sprake is van
een ‘consistent geheel’ bij voorwaardelijke toeslagverlening.
Artikel 18. Consistentie
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk sterk op artikel 5 van de Regeling PW en Wvb, met dien verstande dat de gehanteerde
terminologie in lijn is gebracht met de Pensioenwet BES. Zo is in het tweede en derde lid het begrip ‘toeslagambitie’ vervangen
door ’gewekte verwachtingen’. Tevens is in het tweede, derde lid en vierde lid, de term ‘minimaal vereist eigen vermogen’
(MVEV) vervangen door ‘technische voorzieningen’, omdat de eis van het MVEV, die voortvloeit uit Europese regelgeving, niet
zal gelden op de BES-eilanden.
De toets op consistentie geschiedt in geval van pensioenfondsen minimaal eens per drie jaar in samenhang met de op grond van
artikel 12 van het Besluit Pensioenwet BES uitgevoerde continuïteitsanalyse. Verzekeraars berekenen de verwachte toeslagverlening
met het rekeninstrument voor verzekeraars. Dit rekeninstrument is door verzekeraars op te vragen bij het Verbond van Verzekeraars.
Paragraaf 7 Vaststelling vereist eigen vermogen
Voor de tekst van deze paragraaf is aangesloten bij de tekst van Hoofdstuk 3, paragraaf 1, van de Regeling PW en Wvb.
Artikel 19. Standaardmodel
De tekst van dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 24 van de Regeling Pw en Wvb.
In het standaardmodel wordt het vereist eigen vermogen per risicofactor bepaald aan de hand van een scenariomethode. De scenariomethode
houdt in dat een schok in elk van de risicofactoren die in dit artikel zijn aangegeven, direct na de rapportagedatum optreedt
en dat de daaruit voortvloeiende herwaardering onveranderd blijft tot het eind van het jaar. Alle effecten worden dus verondersteld
onmiddellijk plaats te vinden.
Artikel 20. Correlaties
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk sterk op artikel 25 van de Regeling PW en Wvb.
In het standaardmodel wordt het vereist eigen vermogen eerst per risicofactor bepaald, zoals dat is aangegeven in artikel
19. Voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen in het standaardmodel voor het gehele pensioenfonds wordt vervolgens
het vereist eigen vermogen per risicofactor geaggregeerd waarbij rekening wordt gehouden met de statistische samenhang tussen
de effecten van de scenario’s. Die samenhang komt met de aangegeven correlatiefactoren tot uitdrukking waarbij de berekening
dient plaats te vinden aan de hand van de in bijlage 3 aangegeven formules.
Artikel 21. Risicoprofiel
Voor de tekst van dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 26 van de Regeling Pw en Wvb.
Het fonds moet verklaren of het vereist eigen vermogen het risicoprofiel van het fonds adequaat weergeeft. In het bijzonder
moet worden aangegeven of bij het fonds sprake is van materiële risico’s die het standaardmodel niet of niet adequaat meetelt.
Is dat laatste het geval dan treedt het fonds in overleg met DNB over te nemen maatregelen, zoals het invoeren van een intern
model.
Artikel 22. Vereenvoudigd model
De tekst van dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 27 van de Regeling PW en Wvb.
Het Besluit Pensioenwet BES voorziet erin dat de Bank onder nadere voorwaarden aan een pensioenfonds toestemming kan geven
om het vereist eigen vermogen te bepalen aan de hand van een vereenvoudigd model. Dit is slechts mogelijk als het pensioenfonds
zich naar risicoprofiel, bedrijfsvoering en risicobeheer hiervoor kwalificeert. Het vereenvoudigd model zal omwille van de
zekerheid uitgaan van een hoger vereist vermogen dan bij toepassing van een standaardmodel of een intern model.
Artikel 23. Intern model
De tekst van dit artikel is sterk vergelijkbaar met artikel 28 van de Regeling PW en Wvb.
De fondsen kunnen met een intern model veel beter aansluiten bij de eigen specifieke kenmerken in het risicoprofiel dan met
het standaardmodel. Voorwaarde aan het gebruik van een intern model is dat de modelaannames en bepaling van de parameterwaarden
moeten worden gebaseerd op goed onderbouwde en binnen kwalificerende uitgangspunten passende verwachtingen. Voorts zal het
fonds moeten voldoen aan de door de Bank geformuleerde uitgangspunten ten aanzien van de kwaliteit van het model en de organisatorische
inbedding, de te hanteren data en de technische aspecten van het interne model.
Artikel 24. Overgangsregeling
Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met de tekst van artikel 29 van de Regeling PW en Wvb.
De Bank kan in het kader van het gebruik van het interne model tot verschillende oordelen komen. Denkbaar is dat toestemming
wordt gegeven voor gebruik van het intern model zonder dat additionele afspraken gemaakt hoeven te worden. Maar het is ook
mogelijk dat er toestemming wordt gegeven waarbij afspraken worden gemaakt over een groeipad met betrekking tot de organisatorische
inbedding of over verbetering van de technische aspecten van het interne model.
Paragraaf 8 Begroting, jaarverslag, verantwoording
De tekst van paragraaf 8 over de verantwoording van de Bank is geënt op de teksten die daarover zijn opgenomen in Hoofdstuk
1, paragraaf 3 van de Regeling PW en Wvb. De in de onderhavige regeling opgenomen verplichtingen van de DNB met betrekking
tot het opstellen van begroting, jaarverslag en verantwoording houden niet in dat de Bank aparte documenten moet opstellen
en toezenden aan de minister in het kader van het toezicht op de pensioenfondsen die op de BES actief zijn. Deze informatie
kan opgenomen worden in de stukken die op grond van de Nederlandse Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling
worden opgesteld.
Artikel 25. Indienen van de begroting
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk op artikel 7 van de Regeling Pw en Wvb. Onderdeel c van het eerste lid en het tweede
lid van artikel 7 zijn (nog) niet overgenomen omdat een met een bepaling vergelijkbaar met artikel 161 Pensioenwet (nog) niet
is overgenomen in de Pensioenwet BES. Artikel 161 Pensioenwet betreft overleg tussen de toezichthouder en de daarvoor in aanmerking
komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn toezicht staande pensioenuitvoerders.
Omdat de Bank op dit moment nog de enige toezichthouder is, wordt in het eerste lid, onderdeel c, alleen verwezen naar de
raad van commissarissen en niet naar de raad van toezicht (vergelijk artikel 7, eerste lid, onderdeel d, Regeling Pw en Wvb).
Artikel 26. Eisen aan de begroting
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk sterk op artikel 8 van de Regeling Pw en Wvb.
Artikel 27. Eisen aan de toelichting bij de begroting
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk sterk op artikel 9 van de Regeling Pw en Wvb, met dien verstande dat onderdeel
b van het derde lid niet is overgenomen. De reden daarvoor is dat in het Besluit Pensioenwet BES nog geen bepaling is opgenomen
die vergelijkbaar is met artikel 40 van het BUP omdat de bepaling in de Pensioenwet die daarvoor de grondslag biedt (artikel
151, zevende lid) en die betrekking heeft op de toedeling van taken aan de toezichthouders niet is overgenomen. Dat was gezien
het feit dat de Bank vooralsnog de enige toezichthouder is nog niet noodzakelijk.
Artikel 28. Eisen aan de gewijzigde of aanvullende begroting
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk sterk op artikel 10 van de Regeling Pw en Wvb. Artikel 154, vierde lid, van de
Pensioenwet is in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet BES van overeenkomstige toepassing verklaard. De in artikel 10
van de Regeling Pw en Wvb genoemde artikelen 7 tot en 9 zijn ook in de onderhavige regeling opgenomen, namelijk in de artikelen
25 tot en met 27.
Artikel 29. Indienen van jaarverslag en verantwoording
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk sterk op artikel 11 van de Regeling Pw en Wvb, met dien verstande dat zolang de
Bank de enige toezichthouder is alleen gesproken wordt over een verantwoording en een raad van commissarissen en niet over
jaarrekening en een raad van toezicht.
Artikel 30. Eisen aan verantwoording
De tekst van dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 12 van de Regeling Pw en Wvb, met dien verstande dat zolang
de Bank de enige toezichthouder is alleen gesproken wordt over een verantwoording en niet over jaarrekening.
Artikel 31. Eisen aan het jaarverslag
De tekst van dit artikel komt nagenoeg overeen met op artikel 13 van de Regeling Pw en Wvb. Onderdeel c van het eerste lid
van genoemd artikel 13 is niet overgenomen omdat evenals bij artikel 25 van de onderhavige regeling geldt dat geen verwijzing
naar een met artikel 40 BUP vergelijkbaar artikel mogelijk is.
Artikel 32. Bevindingen
De tekst van dit artikel komt nagenoeg overeen met op artikel 14 van de Regeling Pw en Wvb, met dien verstande dat zolang
de Bank de enige toezichthouder is alleen gesproken wordt over een verantwoording en een raad van commissarissen en niet over
jaarrekening en een raad van toezicht.
Paragraaf 9 Kosten
Deze paragraaf bevat nadere regels ten behoeve van de vaststelling van het verschuldigde bedrag aan toezichtskosten voor fondsen
en verzekeraars. De tekst van deze paragraaf is vergelijkbaar met de tekst van Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Regeling PW
en Wvb.
Artikel 33. Vaststelling verschuldigd bedrag kosten
De tekst van dit artikel lijkt inhoudelijk op artikel 23 Regeling PW en Wvb, met dien verstande dat er, gezien de zeer beperkte
verplichtingen die (vooralsnog) in het kader van het gedragstoezicht gelden op de BES er voor pensioenfondsen en verzekeraars
alleen kosten in rekening worden gebracht in verband met prudentieel en materieel toezicht. Voor de hoogte van die kosten
wordt aangesloten bij de voor Nederlandse fondsen geldende bedragen.
De in Nederland geldende Regeling informatieverstrekking pensioenfondsen, die is opgesteld door DNB, sluit niet goed aan op
de Pensioenwet BES. DNB overweegt daarom om voor de BES met een aparte regeling te komen ten aanzien van de informatieverstrekking
door pensioenfondsen. In het tweede lid, onder a, wordt daarom verwezen naar de regels van de Bank, bedoeld in artikel 36
van het Besluit Pensioenwet BES.
Omdat het op dit moment nog niet mogelijk is om de tarieven, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit
Pensioenwet BES die betrekking hebben op het prudentieel en materieel toezicht op pensioenfondsen en op het materieel toezicht
op verzekeraars voor het heffingsjaar 2010 vast te stellen, is de tekst van het vierde lid nog niet ingevuld.
Bijlage 1, behorend bij paragraaf 1
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Pensioenwet BES is een pensioenfonds verplicht zich binnen drie maanden na oprichting
bij de minister en bij de Bank aan te melden door middel van een door de minister vastgesteld aanmeldingsformulier.
In artikel 4, tweede lid, is tevens bepaald welke andere documenten aan de minister en de Bank gezonden moeten worden.
Het onderhavige formulier kan zowel voor ondernemingspensioenfondsen als voor bedrijfstakpensioenfondsen worden gebruikt. In de in Nederland gebruikte formulieren moeten pensioenfondsen ook aangeven of zij grensoverschrijdende
activiteiten uitvoeren in verband met het ontvangen van bijdragen van bijdragende ondernemingen die een zetel hebben in andere
lidstaten van de Europese Unie dan Nederland. Die vraag is in het kader van de onderhavige regelgeving niet relevant en daarom
is dat onderdeel van de vragenlijst ook niet overgenomen.
Bijlage 2, behorend bij paragraaf 2
In bijlage 2, die gebaseerd is op de bijlage A1 en A2 (strafrechtelijke antecedenten), bijlage B (financiële antecedenten), bijlage C (toezichtantecedenten) en bijlage D (overige antecedenten) behorend bij Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing
BNA zijn gedragingen opgesomd die voor de Bank in ieder geval een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. In
de Nederlandse regelgeving is bij het BUP een bijlage opgenomen behorend bij artikel 32 BUP waarin eveneens antecedenten zijn
vermeld die relevant zijn in het kader van de betrouwbaarheidsbeoordeling. Ook in die bijlage wordt een onderscheid gemaakt
naar verschillende soorten antecedenten.
De tekst van Bijlage 2.A.1 en 2.A.2 lijkt inhoudelijk sterk op de tekst van Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA, Bijlage
A1 en A2..
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen situaties waarin de betrokkene bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld (Bijlage
A1 van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA) en situaties waarin de betrokkene bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld (Bijlage A1 van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA). Dit onderscheid is in
de onderhavige regeling overgenomen.
Een verschil in opzet tussen de bijlage bij het BUP en Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA is dat in de eerstgenoemde
bijlage specifieke artikelen zijn genoemd en in de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA specifieke wetboeken of landsverordeningen. In Bijlage 2.A.1
en 2.A.2 is ervoor gekozen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de opzet van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA.
Uiteraard is de in Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA opgenomen opsomming van landsverordeningen die in het kader van
de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de status van wetten hebben gekregen zoveel mogelijk vervangen
door een opsomming van die wetten. Dat betekent dat een veroordeling op basis van een van die genoemde landsverordeningen
in gelijke mate relevant is na inwerkingtreding van de onderhavige regeling.
De tekst van Bijlage 2.B, die betrekking heeft op de financiële antecedenten is gebaseerd op de tekst van onderdeel 3 van
de bijlage behorend bij het BUP. Inhoudelijk lijkt deze tekst sterk op de tekst van Bijlage B van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing
BNA.
In Onderdeel 3.2. Zakelijk, derde subonderdeel van de bijlage behorend bij het BUP wordt verwezen naar een aantal bepalingen
uit het Burgerlijk Wetboek, te weten de artikelen 50a, 138, 149, 259 en 300a, die niet in dezelfde bewoordingen in het Burgerlijk
Wetboek BES staan. Inhoudelijk vergelijkbaar zijn de artikelen 16 en 19, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek BES.
De tekst van Bijlage 2.C, die betrekking heeft op de toezichtsantecedenten is gebaseerd op de tekst van onderdeel 4 van de
bijlage behorend bij het BUP. Inhoudelijk lijkt deze tekst sterk op de tekst van Bijlage C van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing
BNA. Het laatste subonderdeel van onderdeel 4.1 van de bijlage bij het BUP is overgenomen zonder de daarin opgenomen verwijzing
naar de bepalingen van het Nederlandse Burgerlijke Wetboek omdat die bepalingen niet van toepassing zijn op de BES. Deze bepalingen
zien op een verklaring van de Minister van Justitie inzake de oprichting of de wijziging van statuten van een vennootschap.
In de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA staat dit onderdeel in Bijlage D, eerste subonderdeel.
In Bijlage C van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA wordt de situatie dat sprake is van ‘een noodregel en/of stille
curatele door de Bank of een buitenlandse toezichthouder’ apart vermeld. Dit onderdeel is anders geformuleerd omdat de Pensioenwet
BES alleen voorziet in de mogelijkheid van een aanwijzing of een bewindvoerder.
Onderdeel 4.2 van de bijlage bij het BUP is eveneens overgenomen, een vergelijkbare bepaling staat in de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing
BNA, Bijlage C, 6e subonderdeel.
In de bijlage bij het BUP zijn in onderdeel 5 Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten opgenomen die verwijzen naar bepalingen
(artikel 67d, 67e en 67f) in de Algemene wet inzake rijksbelastingen inzake de oplegging van een vergrijpboete. In plaats
daarvan wordt hier in Bijlage 2.D verwezen naar de Belastingwet BES.
De tekst van Bijlage D van de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing BNA, tweede en derde subonderdeel, lijkt inhoudelijk op
het tweede en derde subonderdeel van Onderdeel 6 van de bijlage bij het BUP. De tekst van de laatstgenoemde subonderdelen
is overgenomen in Bijlage 2.E, evenals het eerste onderdeel in Onderdeel 6 van de bijlage bij het BUP.
Bijlage 3, behorend bij paragraaf 7
De tekst van deze bijlage lijkt inhoudelijk op bijlage 3 bij de Regeling PW en Wvb. Daarvan is alleen de tekst van het eerste
en het tweede artikel overgenomen. De tekst van het derde en het vierde artikel van de laatst genoemde bijlage heeft betrekking
op artikel 29, derde lid van de PW en Wvb. Dit artikellid is niet overgenomen in de onderhavige regeling, omdat de daarin
opgenomen overgangsregeling afliep op 1 januari 2010.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.