BIJLAGE TARIEVENTABEL
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
1.1 Begripsomschrijving
- bouwkosten:
aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor
de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten,
exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of
gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt, wordt onder bouwkosten verstaan: de prijs
die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de
aanvraag betrekking heeft.
1.2 Berekening tarief vergunningaanvraag
Het tarief voor de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning is opgebouwd uit de som van de verschuldigde rechten
voor de verschillende activiteiten waarop een aanvraag betrekking heeft, berekend overeenkomstig deze tarieventabel.
1.3 Tarief omgevingsvergunning in twee fasen
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de wet in twee fasen plaatsvindt,
bedraagt het tarief:
a. voor een aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase: het bedrag dat voortvloeit uit toepassing van de tarieven
in deze tarieventabel voor de activiteiten waarop een aanvraag voor de eerste fase betrekking heeft;
b. voor een aanvraag om een beschikking met betrekking tot de tweede fase: het bedrag dat voortvloeit uit toepassing van de tarieven
in deze tarieventabel voor de activiteiten waarop een aanvraag voor de tweede fase betrekking heeft.
Hoofdstuk 2. Tarieven per activiteit
2.1 Bouwactiviteit
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder a, van de wet, bedraagt het tarief:
a. | bij bouwkosten van € 2.000 tot € 20.000: | € 600 |
b. | bij bouwkosten van € 20.000 tot € 100.000: | € 3.700 |
c. | bij bouwkosten van € 100.000 tot € 1.000.000: | € 10.500 |
d. | bij bouwkosten van € 1.000.000 tot € 5.000.000: | € 27.600 |
e. | bij bouwkosten van € 5.000.000 tot € 25.000.000: | € 47.400 |
f. | bij bouwkosten van € 25.000.000 of meer: | € 56.200 |
2.2 Uitvoeren van werk of werkzaamheden
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder b, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 650 |
2.3 Planologisch strijdig gebruik
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder c, van de wet, bedraagt het tarief:
a. | indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de wet wordt toegepast (binnenplanse afwijking): | € 500 |
b. | indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet wordt toegepast (bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
buitenplanse afwijking):
| € 500 |
c. | indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt toegepast (andere buitenplanse afwijking): | € 5.000 |
d. | indien artikel 2.12, tweede lid, van de wet wordt toegepast (tijdelijke afwijking): | € 500 |
e. | indien artikel 2.12, eerste lid, onder b, van de wet wordt toegepast (afwijking van exploitatieplan): | € 500 |
f. | indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke
ordening en artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de wet wordt toegepast (afwijking van provinciale verordening):
| € 500 |
g. | indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke
ordening en artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de wet wordt toegepast (afwijking van nationale regelgeving):
| € 500 |
h. | indien artikel 2.12, eerste lid, onder d, van de wet wordt toegepast (afwijking van voorbereidingsbesluit): | € 350 |
2.4 Brandveilig gebruiken van een bouwwerk
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder d, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 1.300 |
2.5 Activiteiten met betrekking tot monumenten
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een beschermd monument
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, of op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid,
onder b, van de wet met betrekking tot een krachtens een gemeentelijke of provinciale verordening aangewezen monument, bedraagt
het tarief:
| € 1.300 |
2.6 Sloopactiviteiten
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder g of h, of 2.2, eerste lid, onder a of c, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 1.300 |
2.7 Aanleggen of veranderen weg
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het aanleggen van een weg of verandering brengen in de
wijze van aanleg van een weg, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder d, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 650 |
2.8 Uitweg
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het maken, hebben, veranderen of veranderen van het gebruik
van een uitweg, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 650 |
2.9 Alarminstallatie
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het in, op of aan een onroerende zaak hebben van een alarminstallatie,
bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder f, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 350 |
2.10 Vellen van houtopstand
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het vellen of doen vellen van houtopstand, bedoeld in artikel
2.2, eerste lid, onder g, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 600 |
2.11 Handelsreclame
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het op of aan een onroerende zaak maken of voeren van handelsreclame,
bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder h of i, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 500 |
2.12 Opslaan roerende zaken
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het opslaan van roerende zaken, bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid, onder j of k, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 350 |
2.13 Andere omgevingsvergunningverplichtige activiteiten op grond van artikel 2.1 van de wet
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het verrichten van een activiteit die behoort tot een bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 500 |
2.14 Andere omgevingsvergunningverplichtige activiteiten op grond van artikel 2.2 van de wet
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het verrichten van een activiteit die behoort tot een bij
provinciale verordening, gemeentelijke verordening of waterschapsverordening aangewezen categorie activiteiten die van invloed
kunnen zijn op de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de wet, bedraagt het tarief:
| € 500 |
2.15 Uitgebreide voorbereidingsprocedure
Indien de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, wordt het tarief verhoogd met: | € 1.600 |
tenzij de aanvraag om een omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder d of f, van de wet.
Hoofdstuk 3. Vermindering
3.1 Vermindering bij intrekking aanvraag
Indien een aanvrager een aanvraag om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekt, worden de met toepassing van
hoofdstuk 2 berekende bedragen voor de activiteiten waarvoor de aanvraag is ingetrokken, verminderd met:
a. indien een aanvraag wordt ingetrokken binnen 3 weken na indiening bij een reguliere voorbereidingsprocedure of binnen 6
weken na indiening bij een uitgebreide voorbereidingsprocedure:
| 75% |
b. indien een aanvraag wordt ingetrokken na 3 weken en binnen 6 weken na indiening bij een reguliere voorbereidingsprocedure
of na 6 weken en binnen 18 weken na indiening bij een uitgebreide voorbereidingsprocedure:
| 50% |
c. indien een aanvraag wordt ingetrokken na 6 weken na indiening bij een reguliere voorbereidingsprocedure of na 18 weken
na indiening bij een uitgebreide voorbereidingsprocedure:
| 25% |
3.2 Vermindering bij weigering omgevingsvergunning
Indien het bevoegd gezag een omgevingsvergunning geheel dan wel gedeeltelijk weigert, worden de met toepassing van hoofdstuk
2 berekende bedragen voor de activiteiten waarvoor de aanvraag is geweigerd, verminderd met:
| 50% |
3.3 Minimumbedrag voor vermindering
Een bedrag kleiner dan € 125 wordt op grond van de onderdelen 3.1 en 3.2 niet in mindering gebracht.
Hoofdstuk 4. Buiten behandeling laten aanvraag
Het tarief voor een aanvraag die na toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling wordt
gelaten, bedraagt:
| € 250 |
Hoofdstuk 5. Wijziging voorschriften omgevingsvergunning
Het tarief voor de behandeling van een aanvraag tot wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning bedraagt: | € 250 |
TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
De bevoegdheidsverdeling in het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) leidt er toe dat voortaan ook de Minister van VROM of
een andere bevoegde minister, in gevallen als in het Bor omschreven, een omgevingsvergunning kan verlenen. In de gemeentelijke
en provinciale praktijk is het gebruikelijk om voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning zogenaamde leges te
heffen. De leges vormen een vergoeding voor de door de overheid geleverde individuele diensten met betrekking tot de behandeling
van een aanvraag. Nu het met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) ook voorkomt
dat omgevingsvergunningen op rijksniveau worden verleend, zullen in die gevallen voor de behandeling van een omgevingsvergunning
ook door de Rijksoverheid leges worden geheven.
De onderhavige regeling voorziet in regels met betrekking tot het heffen van leges door de Rijksoverheid ingeval een omgevingsvergunning
op rijksniveau wordt verleend. Een grondslag hiervoor is gegeven in de artikelen 2.9, eerste lid, van de Wabo, en artikel 4.9
van het Bor. Op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wabo kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
bepaald dat door daarbij aangewezen bestuursorganen van het Rijk rechten worden geheven voor het behandelen van aanvragen
tot verlening of intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning. In artikel 4.9
van het Bor is ter uitwerking van artikel 2.9 van de Wabo bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld
over het heffen van rechten.
De legesheffing geldt niet voor activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
e, van de Wabo. Deze activiteiten zijn sinds 1 januari 1998 vrijgesteld van legesheffing, welke vrijstelling is gehandhaafd
in artikel 2.9a van de Wabo.
In overeenstemming met de Wabo, de Gemeentewet en de Provinciewet wordt in deze regeling de term rechten gehanteerd. In het
spraakgebruik is echter de term ‘leges’ gebruikelijk. Voor de herkenbaarheid is er voor gekozen om in de citeertitel van deze
regeling de term ‘leges’ te hanteren. Voor de eenduidigheid zal in deze toelichting telkens de term ‘leges’ gebruikt worden.
2. De omgevingsvergunning op rijksniveau
Verreweg de meeste omgevingsvergunningen die op rijksniveau worden verleend, hebben betrekking op mijnbouwwerken en defensie-inrichtingen.
Voor inrichtingen die in hoofdzaak mijnbouwwerk zijn en voor mijnbouwwerken, niet zijnde inrichtingen, is op grond van artikel 3.3,
vierde lid, van het Bor de Minister van EZ het bevoegd gezag. Er wordt rekening gehouden met ongeveer 50 omgevingsvergunningen
per jaar. Voor defensie-inrichtingen is op grond van artikel 3.3, tweede lid, van het Bor de Minister van VROM het bevoegd
gezag. Dit betreft naar verwachting ongeveer 200 omgevingsvergunningen per jaar.
Daarnaast is er nog een aantal andere gevallen te onderscheiden waarin een omgevingsvergunning op rijksniveau wordt verleend.
De Minister van Verkeer en Waterstaat is, in overeenstemming met de Minister van VROM, op grond van artikel 3.3, derde lid,
van het Bor het bevoegd gezag voor omgevingsvergunningen voor een groot aantal typen inrichtingen, gelegen in de territoriale
zee op een plaats die geen deel uitmaakt van een gemeente of provincie. De Minister van VROM, of een andere minister in overeenstemming
met de Minister van VROM, is voorts op grond van artikel 3.2 van het Bor het bevoegd gezag voor de in dat artikel aangewezen
gevallen waarbij nationale ruimtelijke belangen aan de orde zijn. Ook bij toepassing van de rijkscoördinatieregeling op grond
van de Wet ruimtelijke ordening kan een omgevingsvergunning op rijksniveau door de Minister van VROM, of een andere minister,
worden verleend. De hier genoemde gevallen zullen naar verwachting echter slechts sporadisch voorkomen.
3. Inhoud en opbouw regeling
De onderhavige regeling bestaat uit twee gedeelten, namelijk de regeling zelf en de tarieventabel met een omschrijving van
de betalingsplichtige feiten en de tarieven. De opbouw van de regeling sluit aan bij de model Legesverordening 2010 zoals
deze door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is opgesteld.
Omdat op rijksniveau nog geen ervaring bestaat met het heffen van leges voor vergunningen op het terrein van de fysieke leefomgeving,
is in deze regeling wat betreft de hoogte van de te heffen leges zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de reeds bestaande
praktijk binnen gemeenten en provincies en de in dat kader inmiddels ontwikkelde rekenmodellen voor bepaling van de hoogte
van leges. In dit verband zijn de afspraken die zijn gemaakt met het IPO en de VNG ter uitvoering van de motie-Wiegman (Kamerstukken
II 2007/08, 30 844, nr. 33) relevant. Afgesproken is dat het IPO en de VNG zullen bevorderen dat gemeenten en provincies bij de bepaling van de hoogte
van leges de Leidraad legestarieven omgevingsvergunning (hierna: de Leidraad) zullen hanteren. De Leidraad is als digitaal
dossier op internet gepubliceerd en te benaderen via http://www.rijksoverheid.nl/leges. Door het gebruik van de Leidraad moet
voor de vergunningaanvrager inzichtelijker worden hoe legesbedragen tot stand komen (Kamerstukken II 2009/10, 31 953, nr. 31).
De op grond van deze regeling te heffen leges bestaan uit twee componenten. In de eerste plaats zijn dat de kosten van inhoudelijke
advisering door gemeenten aan de betrokken minister met betrekking tot de aanvragen om een omgevingsvergunning waarvoor die
minister het bevoegd gezag is. De ministers die het aangaat hebben of zijn doende contracten (dienstverleningsovereenkomsten)
af te sluiten met gemeenten over inhoudelijke advisering met betrekking tot de voorbereiding en opstelling van omgevingsvergunningen
waarvoor de desbetreffende ministers het bevoegd gezag zijn. De contracten zijn uitgesplitst per vergunningplichtige activiteit.
Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat ook de op rijksniveau te hanteren legestarieven transparant zijn.
De tweede component van de op grond van deze regeling te heffen leges zijn de administratieve kosten voor het bevoegd gezag
voor de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarbij valt te denken aan correspondentie met de aanvrager
en de adviseurs, het beoordelen van de adviezen, het voeren van de procedure, het afhandelen van zienswijzen en het opstellen
van de vergunning. Deze administratieve kosten zijn geraamd op basis van het te verwachten aantal aanvragen om een omgevingsvergunning
en de uren die er aan deze handelingen besteed zullen worden. De kosten zijn op basis van deze kostenraming omgeslagen over
de verschillende vergunningplichtige activiteiten.
Het bovenstaande is in de regeling aldus vertaald, dat voor alle activiteiten is uitgegaan van de bedragen uit de productcatalogus
van de dienstverleningsovereenkomst. De bedragen zijn verhoogd met een opslag van gemiddeld € 100 per activiteit voor de administratieve
behandeling door de minister. Bij ingewikkelde aanvragen met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure zijn de
behandelkosten hoger dan bij eenvoudige aanvragen waarop de reguliere procedure van toepassing is. Daarom is voor die eerste
aanvragen een hoger bedrag aan behandelkosten geraamd. Het betreft een eenmalige opslag per aanvraag van € 1.600. Die opslag
is niet altijd aan de orde. Er is geen toeslag indien de uitgebreide voorbereidingsprocedure uitsluitend vanwege de brandveiligheid
of een ingreep aan een rijksmonument van toepassing is. Deze uitzonderingen worden gemaakt omdat de desbetreffende toeslag
onevenredig hoog wordt geacht in relatie tot het bedrag aan leges dat voor de activiteiten zelf wordt gerekend en in relatie
tot de complexiteit van de betreffende omgevingsvergunningen.
Zoals hierboven opgemerkt, bestaat op rijksniveau nog geen ervaring met de heffing van leges in de gevallen waarop deze regeling
betrekking heeft zodat de berekening van het aantal mensuren dat nodig is voor de behandeling van een aanvraag vooralsnog
op een (redelijke) schatting berust. Zodra op rijksniveau enige ervaring is opgedaan met de verlening van omgevingsvergunningen
zal blijken wat daarvan de daadwerkelijke kosten zijn. De dienstverleningsovereenkomsten zullen daarom na een jaar geëvalueerd
worden. Deze evaluatie zal ook kunnen leiden tot aanpassing van de tarieven, hetgeen dan zijn vertaling zal krijgen in een
gewijzigde regeling.
Op het punt van de invordering van verschuldigde leges wijkt de systematiek van de onderhavige regeling af van de systematiek
zoals deze door gemeenten en provincies wordt gehanteerd. Reden voor deze afwijking is dat op de invordering van gemeentelijke
en provinciale leges in de Gemeentewet, respectievelijk de Provinciewet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet
1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen van toepassing zijn verklaard. De betreffende wetten zijn uiteraard niet
van toepassing op leges die door de Rijksoverheid worden geheven.
Over de wijze van betaling van de leges die met toepassing van de onderhavige regeling worden geheven en daarmee samenhangende
aspecten zoals verzuim, wettelijke rente en invordering, zijn in de regeling geen voorschriften opgenomen omdat hierop de
voorschriften van titel 4.4 (bestuurlijke geldschulden) van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing
zijn. Weliswaar bepaalt artikel 4:85, tweede lid, van de Awb dat titel 4.4 niet van toepassing is op verplichtingen tot betalingen
van een geldsom voor het in behandeling nemen van een aanvraag, maar dat staat niet in de weg aan toepasselijkheid van titel
4.4 op de onderhavige legesheffing. Blijkens de memorie van toelichting op artikel 4:85, tweede lid, van de Awb (Kamerstukken
II 2003/2004, 29 702, nr. 3, p. 31) wordt in dat artikellid gedoeld op rechten waarvoor in de desbetreffende wettelijke regeling als sanctie op het niet-betalen
is voorgeschreven dat de aanvraag buiten behandeling moet worden gelaten. Een voorbeeld hiervan is artikel 24, tweede lid,
van de Vreemdelingenwet 2000. Bij de rechten die krachtens de onderhavige regeling worden geheven is van een dergelijke systematiek
geen sprake. Deze rechten vallen daarom niet onder de uitzondering, bedoeld in artikel 4:85, tweede lid, van de Awb. Overigens
kan geen gebruik worden gemaakt van de in titel 4.4 opgenomen voorschriften over de invordering bij dwangbevel. De bevoegdheid
tot invordering bij dwangbevel bestaat alleen indien zij bij wet is toegekend. De Wabo voorziet (vooralsnog) niet in deze
toekenning.
4. Totstandkoming van deze regeling
In het kader van de totstandkoming van deze regeling heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het Ministerie
van EZ, dat in een aantal gevallen bevoegd gezag zal zijn voor de omgevingsvergunning. Voor het overige gaat deze regeling
vooral de Minister van VROM aan, die bevoegd gezag is voor de verlening van omgevingsvergunningen in geval het Ministerie
van Defensie een omgevingsvergunning aanvraagt. Overigens is in die gevallen voor de voorbereiding van de vergunningverlening
de DCMR Milieudienst Rijnmond ingeschakeld als uitvoeringsinstantie.
5. Administratieve, financiële en bestuurlijke lasten
De onderhavige regeling maakt het mogelijk om leges te heffen voor omgevingsvergunningen die door de minister worden verleend.
In vrijwel alle gevallen is de aanvrager een bedrijf of een overheidsorgaan. Het heffen van deze leges leidt niet tot nieuwe
informatieverplichtingen voor het bedrijfsleven. Van toename van administratieve lasten is om die reden geen sprake. Omdat
de regeling geen effect heeft op administratieve lasten, zijn alternatieven, een afweging van het minst belastende alternatief
en lasten voor uitvoering en toezicht niet aan de orde. Evenmin doet zich een toename van financiële lasten voor het bedrijfsleven
voor. Het betreft immers leges voor diensten, waarvoor tot de introductie van de Wabo al leges geheven werden door gemeenten.
De leges zullen voor de hier bedoelde gevallen dus alleen door een ander bestuursorgaan, namelijk organen van de Rijksoverheid,
worden geheven. Het bedrag aan leges dat door toepassing van deze regeling per saldo voor een project in rekening zal worden
gebracht, is vergelijkbaar met de bedragen die door gemeenten gehanteerd worden. Vanwege een andere manier van doorberekening
van de kosten in leges voor afzonderlijke activiteiten zal de hoogte van de leges voor een project in individuele gevallen
echter hoger of lager kunnen uitvallen dan datgene wat daarvoor door gemeenten in rekening zou worden gebracht.
Doordat de omgevingsvergunning voor de hier bedoelde gevallen door de minister wordt verleend, dalen in beginsel zowel de
gemeentelijke lasten voor de vergunningverlening als de daartegenover staande legesinkomsten. De Ministers van VROM en EZ
hebben echter een aanbod aan iedere betrokken gemeente gedaan tot sluiting van een dienstverleningsovereenkomst. Die houdt
in dat de gemeente, waar zij beschikt over de kennis en expertise, adviseert over de vergunningverlening tegen een vergoeding
van de kosten. Via deze overeenkomsten wordt een gemeente naar verwachting afdoende gecompenseerd voor de vermindering aan
legesinkomsten en de vermindering aan werkzaamheden bij de vergunningverlenende gemeentelijke diensten.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
De omschrijving van de diensten waarvoor leges verschuldigd zijn, is van belang voor de vraag of een materiële betalingsplicht
ontstaat en voor het tijdstip waarop die betalingsplicht ontstaat. In deze regeling is ervoor gekozen om, overeenkomstig de
bewoordingen van artikel 2.9, eerste lid, van de Wabo, de behandeling van de aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning
of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning te benoemen als het onderwerp van de legesheffing. Voor de intrekking
van een omgevingsvergunning worden geen leges in rekening gebracht omdat dit op rijksniveau naar verwachting nauwelijks voorkomt
en de behandelkosten voor de intrekking van een omgevingsvergunning bovendien laag zijn. Leges worden uitsluitend geheven
voor de diensten die worden geleverd in het kader van de behandeling van de aanvraag. De diensten die het betreft zijn afzonderlijk
omschreven in de bij de regeling behorende tarieventabel. Overeenkomstig de gemeentelijke praktijk zijn leges reeds verschuldigd
op het moment dat een aanvraag wordt ingediend. Vanaf dat moment maakt de overheid immers kosten voor de behandeling van de
aanvraag, bijvoorbeeld voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een aanvraag en voor de correspondentie met de aanvrager.
Daarmee kunnen ook leges verschuldigd zijn als de vergunning wordt geweigerd of als het besluit wordt genomen om een aanvraag
op grond van artikel 4:5 van de Awb niet te behandelen. Aangegeven is voorts dat de minister die bevoegd gezag is voor de
omgevingsvergunning bevoegd is tot het heffen van de leges en het opleggen van de betalingsplicht.
Artikel 2
De betalingsplichtige is degene op wiens naam de leges worden geheven. Met gebruik van de woorden ‘dan wel’ wordt voorkomen
dat voor dezelfde dienst van twee betalingsplichtigen, te weten de aanvrager en degene te wiens behoeve de dienst wordt verricht,
leges zullen worden geheven. Het ligt voor de hand om in eerste instantie de aanvrager van de dienst als betalingsplichtige
aan te wijzen. Indien het niet mogelijk is een aanvrager als betalingsplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld omdat de aanvrager
duidelijk niet de belanghebbende is, dan kan degene ten behoeve van wie de dienst wordt verleend als betalingsplichtige aangemerkt
worden. Dat kan de toekomstige vergunninghouder zijn, of degene voor wie de omgevingsvergunning gaat gelden. Doorgaans is
de betalingsplichtige ook degene die de leges uiteindelijk moet betalen. Indien de aanvraag wordt gedaan door een gemachtigde
en uit de aanvraag de identiteit van de opdrachtgever (ten behoeve van wie de dienst wordt verleend) duidelijk blijkt, wordt
de opdrachtgever als betalingsplichtige aangemerkt.
Artikel 3
Een vrijstelling is opgenomen voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)
zijn of worden verhaald. Deze vrijstelling houdt verband met de bepalingen over de grondexploitatie in de Wro. Uitgangspunt
van de afdeling grondexploitatie van de Wro vormt een verplichting tot kostenverhaal. Deze verplichting houdt in dat de kosten
van grondexploitatie op de particuliere grondeigenaar dienen te worden verhaald in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling
van de gronden overgaat. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening
moeten de kosten, zoals opgenomen op de limitatieve kostensoortenlijst van artikel 6.2.4 van dat besluit, worden verhaald
op de particuliere ontwikkelaar. Deze kosten kunnen niet nogmaals via de leges in rekening worden gebracht. Dat zou namelijk
betekenen dat de aanvrager van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit bepaalde kosten twee keer zou gaan betalen.
Het verplichtende karakter van het kostenverhaal op grond van afdeling 6.4 van de Wro houdt ook in dat het niet toegestaan
is om af te zien van het kostenverhaal van verleende diensten via het stelsel van de grondexploitatie, om deze kosten vervolgens
alsnog via de leges te verhalen. Concreet betekent dit dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van een
bestemmingsplan, die vergezeld gaat van een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst, geen leges kunnen worden opgelegd
voor de planologische medewerking (voorheen de leges voor het projectbesluit).
Artikel 4
De hoogte van de verschuldigde leges wordt bepaald op basis van de heffingsmaatstaf, ook wel aangeduid als heffingsgrondslag,
in samenhang met het tarief. Voor de keuze van de heffingsmaatstaven is aangesloten bij de indeling die andere overheden hiervoor
hanteren. Voor bouwactiviteiten houdt dat in dat de bouwkosten van het ingediende bouwplan als heffingsmaatstaf worden gehanteerd.
In het kader van de uitvoering van de motie-Wiegman wordt nog gewerkt aan de toevoeging aan de Leidraad van een deel ‘Normkosten’.
Daarmee wordt objectivering van de bouwkosten als maatstaf voor de legesberekening nagestreefd. Te zijner tijd zal de onderhavige
regeling op dit punt worden aangepast. Voor andere activiteiten dan bouwen wordt zo veel mogelijk een vast tarief gehanteerd
op basis van de bedragen die gemeenten in rekening brengen voor deze activiteiten als omschreven in de dienstverleningsovereenkomst.
Wat betreft de tariefstelling geldt dat alleen de werkelijke kosten van dienstverlening kunnen worden verhaald. Daarbij mag
de totale geraamde opbrengst van de leges van de omgevingsvergunning de totale kosten van verlening van de vergunning niet
overschrijden. Dit is in overeenstemming met vaste jurisprudentie en de Dienstenwet. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties is in 2007 een Handreiking kostentoerekening leges en tarieven ontwikkeld, waarnaar wordt verwezen
voor een nadere toelichting op de doorberekening van de kosten in de rechten, heffingen en tarieven die maximaal 100% kostendekkend
mogen zijn. De handreiking is in 2010 volledig geactualiseerd en is te vinden op http://www.rijksoverheid.nl/leges.
Artikel 5
De legesheffing is een beschikking waartegen op grond van de Awb bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
De beschikking kan deel uitmaken van de beslissing op de aanvraag, maar kan ook afzonderlijk aan de betalingsplichtige worden
bekendgemaakt.
Artikel 6
Op grond van het kabinetsbeleid inzake Vaste Verandermomenten treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari,
1 april, 1 juli of 1 oktober. Bekendmaking geschiedt uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding. In deze regeling wordt
bepaald dat de Regeling leges omgevingsvergunningen Rijksoverheid in werking treedt met ingang van 1 oktober 2010, een van
de vaste veranderdata. De onderhavige regeling treedt daarmee op hetzelfde tijdstip in werking als de Wabo en het Bor. De
bekendmaking van de onderhavige regeling geschiedt echter niet twee maanden voor inwerkingtreding maar enkele dagen daarvoor.
Deze afwijkende bekendmaking houdt verband met het feit dat de doelgroepen van de regeling gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding
in verband met de inwerkingtreding van de Wabo per 1 oktober 2010 en de noodzakelijke duidelijkheid omtrent de door hen verschuldigde leges
voor de door hen aangevraagde omgevingsvergunningen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.C. Huizinga-Heringa.