Aanwijzing varen onder invloed

Categorie: Opsporing, vervolging, strafvordering

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4, Wet RO (nieuw)

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2010A020

Datum vaststelling: 07-12-2009

Datum inwerkingtreding: 01-10-2010

Geldigheidsduur: 30-09-2014

Publicatie in Stcrt: PM

Vervallen: Aanwijzing varen onder invloed (2005A023)

Relevante beleidsregels: Richtlijn voor strafvordering varen onder invloed (2010R008)

Wettelijke bepalingen: art. 27, 28, 28a, 29 en 31 Scheepvaartverkeerswet

art.1.02 lid 7 en 1.03 lid 4 Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR95) en artikel 32 Herziene Rijnvaartakte

Jurisprudentie: –

Bijlage(n): 3

Achtergrond

Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging ter zake van het varen onder invloed. Bij de uitvoering van deze taak zal het Openbaar Ministerie zoveel mogelijk eenduidig optreden. Deze aanwijzing is hiertoe een instrument.

In deze aanwijzing wordt aangegeven hoe in de praktijk met de handhaving van in de aanhef genoemde wettelijke strafbepalingen (Scheepvaartverkeerswet en Rijnvaartpolitiereglement 1995) dient te worden omgegaan. In deze aanwijzing is aansluiting gezocht bij het systeem dat gehanteerd wordt voor het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcoholhoudende drank.

De wet- en regelgeving op de Nederlandse binnenwateren verschilt per water. Op de internationale Rijn (grosso modo de Rijn, het Pannerdensch Kanaal, de Lek en de Waal) geldt bijvoorbeeld een ander regime dan op de overige scheepvaartwegen. Tegen varen onder invloed op de internationale Rijn wordt – op grond van de Herziene Rijnvaartakte/Akte van Mannheim – opgetreden op basis van het Rijnvaartpolitiereglement 1995; tegen varen onder invloed op de overige scheepvaartwegen wordt opgetreden op basis van de Scheepvaartverkeerswet. Tot voor kort liepen de alcohollimieten in het Rijnvaartpolitiereglement 1995 en de Scheepvaartverkeerswet uiteen. Met de op 24 juli 20101 in werking getreden wijziging van de Scheepvaartverkeerswet is de limiet geharmoniseerd; zowel op de internationale Rijn als op de overige binnenwateren geldt nu een maximaal toegestane alcoholconcentratie in de uitgeademde lucht, resp. in het bloed van 220 µg/l, resp. 0,5‰. Het beleid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van varen onder invloed is zoveel mogelijk gelijkgeschakeld voor de verschillende scheepvaartwegen. De Herziene Rijnvaartakte maakt echter dat het beleid met betrekking tot de Scheepvaartverkeerswet niet altijd onverkort kan worden toegepast ten aanzien van overtredingen op de internationale Rijn.

In deze aanwijzing wordt verstaan onder:

  • 1. ademtest: een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet;

  • 2. ademanalyse: een onderzoek van de uitgeademde adem als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet;

  • 3. scheepvaartwegen: voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande binnenwateren en de Nederlandse territoriale zee, daaronder begrepen de daarin aanwezige waterstaatswerken;

  • 4. klein schip: een schip met een lengte van minder dan 20 meter dat uitsluitend door spierkracht wordt voortbewogen; een schip met een lengte van minder dan 5 meter dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen of dat ter voortbeweging gebruik maakt van een motor waarmee geen hogere snelheid bereikt kan worden dan zes kilometer per uur. Volgens artikel 27, zevende lid, van de Scheepvaartverkeerswet dient onder lengte van een schip te worden verstaan de grootste lengte van de romp gemeten van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste deel van het schip.

  • 5. AAG: Ademalcoholgehalte in microgram per liter (µg/l).

  • 6. BAG: Bloedalcoholgehalte in milligram per milliliter (‰).

Samenvatting

De aanwijzing bestaat uit twee delen:

Het eerste deel gaat over de opsporing van varen onder invloed. Hier wordt ingegaan op de tegenonderzoeken op de ademanalyse en de bloedproef.

Het tweede deel handelt over het vervolgingsbeleid met betrekking tot varen onder invloed.

Opsporing

1. Tegenonderzoek bij ademanalyse

1.1 Procedure

Verdachte is verplicht bij verdenking te hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet medewerking te verlenen aan ademonderzoek en dient hiervoor ook mee te gaan naar het bureau of een andere plaats waar het ademanalyseapparaat zich bevindt; geen medewerking (dus ook niet meegaan) impliceert weigeren;

De verdachte meenemen met als titel aanhouding ex artikel 53 Sv heeft voordelen met betrekking tot de toetsing van het politieoptreden en verdient daarom de voorkeur.

Dit betekent tevens dat wanneer aanhouding niet wenselijk is (bijv. omdat de voorgeleiding lastig wordt) de verdachte zonder meer kan worden gevorderd medewerking te verlenen aan het ademonderzoek en daartoe mee te gaan naar de plaats waar het ademanalyse-apparaat zich bevindt.

Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een vervangende urineproef.2

De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.3

De politie is niet verplicht om de verdachte op de mogelijkheid van een tegenonderzoek te wijzen.4

Indien de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal te worden vermeld.

Net als bij de ‘gewone’ ademanalyse of bloedonderzoek dient in het geval van een tegenonderzoek de verdachte zich op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte in het politiebureau, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van de uitkomst van het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten.

Indien de verdachte toch zonder toestemming die ruimte verlaat, verleent hij onvoldoende medewerking aan het tegenonderzoek en kan de uitslag van dat tegenonderzoek geen betekenis hebben voor het bewijs. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.

Verzoekt verdachte een tegenonderzoek, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen. Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op met de arts van zijn keuze, waarbij de eis wordt gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek5, dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.

De arts komt naar het politiebureau om daar de verdachte door middel van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.6

Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal dient te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling, zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel wordt in het proces-verbaal vermeld.

Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig de daarvoor geldende regels. De politie dient deze situatie te onderscheiden van die waarbij bloedonderzoek in de plaats treedt van de ademanalyse. en geeft daarom aan dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek na ademanalyse Dit dient de politie op de in gebruik zijnde formulieren aan te tekenen.

Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI, nu niet de politie, maar de verdachte de opdrachtgever is.

De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte. De verdachte dient – voordat de arts wordt gewaarschuwd –, de kosten van het bloedblok en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het NFI dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI te worden voldaan. Pas nadat ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hier kan worden aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het bewijs wel mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, bereikt daarmee dat het bloedproefresultaat of het resultaat van de ademanalyse zondermeer voor het bewijs kan worden gebruikt. Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven van een betaling het bloedmonster vernietigen.

Aan de verdachte die om een tegenonderzoek, als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken (tegenonderzoek ademanalyse) heeft verzocht, wordt door de politie een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlage 1).

1.2 Tegenonderzoek bij het onder 1.1 verkregen resultaat

Op basis van de artikelen 21, eerste en tweede lid, van het Besluit alcoholonderzoeken en 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek kan de verdachte, die na tegenonderzoek door het NFI bij ademanalyse nog een tegenonderzoek wenst, hiertoe een van de daartoe aangewezen laboratoria uitkiezen. (zie bijlage 4).

Voor de kosten en de procedure van dit tegenonderzoek wordt hier verwezen naar het tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek.

2. Kosten en procedure tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek

Het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek kent de verdachte het recht toe een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek te laten verrichten na het onderzoek door het NFI bij een van de drie daartoe aangewezen laboratoria (zie bijlage 4). De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de verdachte en dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan (zie bijlage 3). Het NFI bewaart voor dit doel, conform de bepalingen, gedurende één jaar (te rekenen vanaf de datum bloedafname of het verzamelen van de urine) het bloed- of urinemonster. De wens tot het laten verrichten van een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek dient dus binnen dat jaar kenbaar te worden gemaakt.

De praktische uitvoering van de organisatie rond het tegenonderzoek is niet tot in detail wettelijk geregeld, maar wordt overgelaten aan de afdeling Toxicologie van het NFI. Deze afdeling heeft de onderstaande procedure opgesteld:

  • a. De verdachte of diens raadsman geeft de betreffende officier van justitie kennis van de wens een tegenonderzoek te laten uitvoeren. De officier van justitie deelt de verdachte schriftelijk mede welke laboratoria zijn aangewezen om tegenonderzoek uit te voeren. De verdachte of diens raadsman deelt aan de officier van justitie schriftelijk mede welk laboratorium hij heeft gekozen. De verdachte of diens raadsman neemt tevens contact op met het uitgekozen laboratorium.

  • b. Van de zijde van de officier van justitie wordt in vermelde brief (zie modelbrief, bijlage 2) de verdachte of diens raadsman erop gewezen, dat een alcoholbepaling door het aangewezen laboratorium pas wordt uitgevoerd nadat de kosten vooraf zijn voldaan aan het laboratorium.

  • c. De officier van justitie geeft het NFI schriftelijk kennis van de wens van de verdachte een tegenonderzoek te doen verrichten onder vermelding van: naam en adres verdachte; zaaks- en identiteitsnummer, plaats en datum van ‘aanhouding’ en de naam van het uitgekozen laboratorium.

  • d. Het NFI stelt het uitgekozen laboratorium op de hoogte van het te verwachten onderzoek. Na bevestiging van de betaling vindt verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster plaats.

  • e. Zodra het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster is verzonden, geeft het NFI hiervan bericht aan de betreffende officier van justitie.

  • f. Het uitgekozen laboratorium deelt het resultaat van het tegenonderzoek mede aan de verdachte of diens raadsman.

Vervolging

1. Artikel 27, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet

Wanneer met inachtneming van de wettelijke voorschriften een ademmonster/bloedproef is genomen, zodat het resultaat van dat onderzoek voor het bewijs kan worden gebruikt, zal een vervolging op basis van artikel 27, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet dienen te worden ingesteld.

2. Artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet

Een vervolging op basis van artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet komt in aanmerking in de volgende gevallen:

  • a. bij een AAG lager dan 235 µg/liter (BAG lager dan 0,54 ‰), terwijl de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het voeren of sturen van een schip, dan wel de bekwaamheid tot het adviseren van de kapitein of de verkeersdeelnemer kon verminderen, dat hij niet tot naar behoren voeren of sturen, dan wel adviseren in staat moest worden geacht7;

  • b. wanneer er andere stoffen dan alcohol in het geding zijn, zoals medicijnen en/of drugs;

  • c. wanneer er sprake is van andere omstandigheden dan het weigeren van de ademanalyse/bloedproef waardoor de adem- analyse/bloedproef achterwege is gebleven;

  • d. wanneer er sprake is van vormfouten in de procedure betreffende de ademanalyse of de bloedproef, terwijl wel aan alle vereisten voor een vervolging ex artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet is voldaan.

3. Artikel 28a, tweede en zevende lid, van de Scheepvaartverkeerswet

Indien de ademanalyse/bloedproef wordt geweigerd, zijn er twee situaties te onderscheiden:

  • a. de verdachte verkeerde naar het oordeel van de politie onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het voeren of sturen van het schip, dan wel de bekwaamheid tot het adviseren van de kapitein of de verkeersdeelnemer kon verminderen, dat hij niet tot het naar behoren kunnen voeren of sturen, dan wel de kapitein of de verkeersdeelnemer naar behoren te kunnen adviseren in staat moest worden geacht;

  • b. de politie heeft geen of onvoldoende bijzonderheden met betrekking tot de wijze van varen van de verdachte of zijn verdere gedrag geconstateerd, zodat niet kan worden gezegd dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van de alcohol, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, dat hij niet tot het naar behoren kunnen voeren of sturen, dan wel de kapitein of de verkeersdeelnemer naar behoren te kunnen adviseren in staat moest worden geacht;

Hoewel ten aanzien van het onder a omschreven geval het theoretisch mogelijk is artikel 28a en artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet cumulatief te laste te leggen, dient zowel in dit geval als in de situatie genoemd onder b de verdachte te worden vervolgd ter zake van artikel 28a van de Scheepvaartverkeerswet.8

4. Artikel 28a, tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet

Ten aanzien van artikel 28a, tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet valt met betrekking tot ‘de verdachte die niet in staat is zijn wil kenbaar te maken’ een drietal situaties te onderscheiden:

  • a. De verdachte die door zijn fysieke dan wel psychische hoedanigheid niet in staat is zijn wil kenbaar te maken ( bijvoorbeeld na betrokkenheid bij een scheepvaartongeval en aansluitende ziekenhuisopname vanwege verwondingen). Bestaat de verdenking dat hij onder invloed van alcohol gevaren heeft, dan kan het bloedmonster met toestemming van de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of politieambtenaar, door een arts worden afgenomen, tenzij aannemelijk is dat dit bij de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is Een onderzoek van het bloed vindt niet plaats dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Weigert hij, dan kan hij vervolgd worden op basis van artikel 28a, tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet. Indien de verdachte weigert zijn medewerking te verlenen, dan wordt het bloedmonster vernietigd. Het oordeel van de medicus is bepalend voor de beoordeling of verdachte in staat moet worden geacht zijn wil te bepalen.

  • b. De verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad in de vergelijkbare bepaling van de WVW1994 komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 28a, tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet. Het criterium om te bepalen of verdachte onder het tiende lid van artikel 28a of onder de regeling van het tweede of het zevende lid valt, ligt met name in de aanspreekbaarheid van de verdachte. Reageert hij niet of geeft hij – al dan niet daarnaar gevraagd – aan dat hij niet begrijpt wat er gebeurt, dan moet worden overgegaan naar de regeling van artikel 28a, tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet. Ook hier is het oordeel van de arts die de bloedproef moet afnemen een goede maatstaf bij de beantwoording van de vraag of verdachte simuleert. Een en ander moet dan ook in het proces-verbaal verwerkt worden.

  • c. Overleden verdachte: indien verdachte is komen te overlijden bestaat er binnen Scheepvaartverkeerswet geen enkele basis om na het overlijden (bijvoorbeeld aan de gevolgen van een verkeersongeval) alsnog bloed af te nemen. Gelet op artikel 69 Sr. vervalt het recht tot strafvordering bij het overlijden van verdachte. Indien niet onmiddellijk duidelijkheid bestaat omtrent de doodsoorzaak dan heeft het OM de mogelijkheid om een opdracht tot sectie te geven (art. 73, eerste lid, onder a, van de Wet op de Lijkbezorging ). Vanzelfsprekend zal met die bevoegdheid uiterst terughoudend moeten worden omgegaan.9

5. Aanvragen van een voorlichtingsrapport

Uitgangspunt is dat in beginsel steeds ten behoeve van de strafmaatbepaling een voorlichtingsrapport bij de Verslavingsreclassering kan worden aangevraagd indien:

  • de verdachte voor de derde maal binnen een termijn van vijf jaren een soortgelijk delict heeft gepleegd;

  • gebleken is van andere bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte.

Strafvordering

Zie de Richtlijn voor strafvordering varen onder invloed (2010R008).

Overgangsrecht

Deze aanwijzing is geldig met onmiddellijke ingang van de datum van inwerkingtreding.

BIJLAGE 1

Modelbrief politie

Betreft: tegenonderzoek ademanalyse

Op de datum als vermeld op het formulier ten behoeve van de afname van een bloed/urinemonster met het hieronder aangebrachte identiteitszegel is van u een bloed- c.q. urinemonster afgenomen door een arts in aanwezigheid van een opsporingsambtenaar.

Deze afname vond plaats op uw verzoek, nadat u de bedoelde arts opdracht had verstrekt. Het monster is overeenkomstig het bepaalde in de regeling bloed- en urineonderzoek gewaarmerkt, verpakt en voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. Een exemplaar hiervan is op dit formulier aangebracht.

Het monster is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. Bepaling van het alcoholgehalte zal niet eerder geschieden dan nadat door u een bedrag van € 91 is gestort op bankrekening 192325701 t..n.v. Nederlands Forensisch Instituut, Laan van Ypenburg 6, 2497 GB Den Haag.

Ruimte voor Identiteitszegel

Betaling van het bovenvermelde bedrag dient uiterlijk binnen 6 weken na de afname van het monster te geschieden onder vermelding van het op dit formulier aangebrachte zegelnummer. Bij het uitblijven van betaling zal na deze periode het monster worden vernietigd. De uitslag van de alcoholbepaling zal door het Nederlands Forensisch Instituut zo spoedig mogelijk na ontvangst van de betaling, worden doorgezonden aan het door u op het rapportformulier vermelde adres.

BIJLAGE 2

Modelbrief

PARKET VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE TE

Aan:

Betreft: tegenonderzoek bloedalcoholgehalte

Parketnr:

Naar aanleiding van uw mededeling dat u in bovenvermelde zaak een tegenonderzoek wenst te doen uitvoeren naar het bloedalcoholgehalte, bericht ik u dat u een keuze kunt maken uit de drie op bijgaand informatieblad genoemde laboratoria. Ik verzoek u mij schriftelijk mede te delen op welk laboratorium uw keuze is gevallen, zodat ik ervoor kan zorgdragen dat het bloedmonster c.q. urinemonster naar dat laboratorium wordt verzonden.

Ik wijs u er nog op dat de kosten van het tegenonderzoek voor uw rekening komen en dat het laboratorium eerst tot een tegenonderzoek overgaat nadat het verschuldigde bedrag aan het laboratorium is betaald. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag, de manier waarop kan worden betaald en de gegevens die bij de betaling dienen te worden vermeld, verwijs ik tevens naar bijgaand informatieblad.

Het resultaat van het tegenonderzoek wordt u te zijner tijd door het door u aangewezen laboratorium medegedeeld.

Mocht u echter binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief niet schriftelijk hebben gereageerd, ga ik er van uit dat u op het tegenonderzoek geen prijs meer stelt.

De officier van justitie,

BIJLAGE 3

Informatieblad tegenonderzoek bloedproef

Bij de betaling aan het laboratorium van uw keuze moet duidelijk worden vermeld: ‘tegenonderzoek bloedalcoholbepaling’ en de naam en het adres van de verdachte. Bij gebruikmaking van een giro- of bankrekening van een ander dan de verdachte zelf (bijvoorbeeld van echtgeno(o)t(e) of raadsman) mag dit geen aanleiding tot misverstanden kunnen geven.

De kosten van het tegenonderzoek bedragen € 136,13. Pas na betaling van dit bedrag voert het laboratorium het tegenonderzoek uit.

BIJLAGE 4

Laboratoria

Laboratorium der Apotheek van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis

1e Oosterparkstraat 179

1091 HA Amsterdam-Oost

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt

Dr. Molenwaterplein 40

3015 GD Rotterdam

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Groningen

Oostersingel 59

Postbus 30001

9700 RB Groningen


XNoot
1

Wet van 7 juli 2010 tot wijzigingen van de Scheepvaartwet in verband met het verlagen van het toegestane alcolholpromillage enz., Stb. 2010, 300.

XNoot
2

Bij het uitvoeren van het onderzoek dient verder op dezelfde wijze te worden gehandeld als wanneer op initiatief van de politie tot het afnemen van een bloedmonster (of urinemonster) zou zijn overgegaan. De artikelen 12 t/m 15, 18 t/m 21 (met uitzondering van het eerste en het tweede lid) en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken, respectievelijk de artikelen 3 t/m 7 en 8 t/m 13 van de Regeling bloed- en urine-onderzoek zijn van (overeenkomstige) toepassing.

XNoot
3

In dit verband wordt verwezen naar de conclusie van het OM bij het zgn. Ademanalyse-arrest (HR 6 maart 1990, NJ 1990, 467).

XNoot
4

Deze opvatting sluit aan bij de regeling inzake het onderzoek van bloed (of urine) en de jurisprudentie terzake. Verwezen wordt naar de arresten HR 15 februari 1983, NJ 1983, 448 en HR 12 april 1983, NJ 1983, 569, waarin werd beslist dat de verdachte niet behoeft te worden medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek met betrekking tot de uitslag van een bloedproef (of urineproef). In genoemde arresten is niet het voorbehoud gemaakt dat zulks anders zou zijn bij verdachten die niet beschikken over een raadsman. Het Hof Den Haag heeft op 21 november 1997, nr. 1020084997 een arrest gewezen met dezelfde strekking als de bovengenoemde arresten van de Hoge Raad.

XNoot
5

Uiteraard kan de verdachte zijn verzoek om een tegenonderzoek herroepen, indien de arts van zijn keuze niet binnen een uur beschikbaar blijkt te zijn. Dit dient in het proces-verbaal te worden vermeld.

XNoot
6

Een en ander is geregeld in artikel 11 van de Regeling bloed- en urineonderzoek

XNoot
7

Dit geval zal zich in de praktijk vrijwel nooit voordoen.

XNoot
8

Indien er in een situatie genoemd onder a enige twijfel bestaat of veroordeling ter zake van artikel 28a van de Scheepvaartverkeerswet zal volgen, verdient het aanbeveling artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet subsidiair te laste te leggen.

XNoot
9

Let op bij het onderzoek naar ongevallen. In het convenant afspraken OM en de Onderzoeksraad van veiligheid zijn omtrent sectie en onderzoeken op basis van de Rijkswet Onderzoeksraad van veiligheid specifieke afspraken opgenomen.

Naar boven