Regeling van de minister van Financiën houdende aanvullende regels betreffende het overgangsrecht voor de financiële markten in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede regels betreffende vrijstellingen op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES (Overgangs- en vrijstellingsregeling financiële markten BES)

17 september 2010

Nr. FM/2010/16875 M

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 6.16 van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, artikel 1b, eerste lid, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES en artikel 7, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES;

Besluit:

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 (definities)

In deze regeling wordt verstaan onder:

administrateur:

een administrateur als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES;

assurantiebemiddelaar:

een assurantiebemiddelaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES;

beleggingsinstelling:

een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES;

bijkantoor:

een duurzaam in een openbaar lichaam aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële onderneming;

effectenbeurs:

een effectenbeurs als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht effectenbeurzen BES;

financiële onderneming:

een administrateur, assurantiebemiddelaar, beleggingsinstelling, geldtransactiekantoor, houder van een effectenbeurs, kredietinstelling, trustkantoor of verzekeraar;

geldtransactiekantoor:

een geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES;

groep:

economische eenheid van organisatorisch verbonden rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen;

houder van een effectenbeurs:

degene die een effectenbeurs houdt;

kredietinstelling:

een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES;

De Nederlandsche Bank:

De Nederlandsche Bank N.V.;

openbaar lichaam:

het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

trustkantoor:

een trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht trustwezen BES;

verzekeraar:

een verzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES;

vestiging:

zetel of bijkantoor;

zetel:

de plaats waar een financiële onderneming blijkens haar statuten of reglementen is gevestigd dan wel, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar de onderneming haar hoofdvestiging heeft.

§ 2. Aanvullende regels van overgangsrecht

Artikel 2 (afbakening vergunning van rechtswege)

Een op grond van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht trustwezen of de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf verleende vergunning wordt voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gelijkgesteld met een op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES verleende vergunning, voor zover de vergunninghouder de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft, reeds ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling in of vanuit een vestiging in de openbare lichamen verrichtte.

Artikel 3 (overgangsrecht trustkantoren)

  • 1. Onverminderd artikel 2 worden voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van de personen vermeld op een bijlage bij een op grond van de Landsverordening toezicht trustwezen verleende vergunning slechts de personen geacht te zijn vermeld die ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling in of vanuit de openbare lichamen beheersdiensten als bedoeld in die landsverordening verleenden.

  • 2. Personen die zijn vermeld op een bijlage bij een op grond van de Landsverordening toezicht trustwezen verleende vergunning die niet op grond van artikel 6, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt gelijkgesteld met een op grond van de Wet toezicht trustwezen BES verleende vergunning, en die ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling in of vanuit de openbare lichamen beheersdiensten als bedoeld in die landsverordening verleenden, zijn tot 1 juli 2011 vrijgesteld van de eisen die de Wet toezicht trustwezen BES stelt aan het verlenen van beheersdiensten als bedoeld in die wet.

  • 3. In geval de betrokken persoon voor 1 januari 2011 een aanvraag voor een vergunning voor het werkzaam zijn als trustkantoor heeft ingediend die voldoet aan het ingevolge artikel 4 van de Wet toezicht trustwezen BES bepaalde, geldt in afwijking van het tweede lid de in dat lid bedoelde vrijstelling tot en met de dag waarop de vergunning wordt verleend, dan wel tot de eerste dag van de derde kalendermaand na het tijdstip van afwijzing van de aanvraag.

Artikel 4 (overgangsrecht assurantiebemiddelaars)

  • 1. Voor de toepassing van artikel 6.12 van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt onder kantoor houden op Bonaire, Sint Eustatius of Saba mede verstaan de uitoefening van het assurantiebemiddelingsbedrijf vanuit een bijkantoor in de openbare lichamen door een assurantiebemiddelaar met zetel in Curaçao of Sint Maarten.

  • 2. Degene die de feitelijke leiding heeft over een bijkantoor in Bonaire als bedoeld in het eerste lid, mag woonachtig zijn in Curaçao.

  • 3. Degene die de feitelijke leiding heeft over een bijkantoor in Saba of Sint Eustatius als bedoeld in het eerste lid, mag woonachtig zijn in Sint Maarten.

Artikel 5 (overgangsrecht geldtransactiekantoren)

  • 1. Degene die een maand voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling in de openbare lichamen het bedrijf van geldtransactiekantoor uitoefende, is tot 1 juli 2011 vrijgesteld van de eisen die ingevolge de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES aan de uitoefening van het bedrijf van geldtransactiekantoor worden gesteld.

  • 2. In geval de betrokken financiële onderneming voor 1 januari 2011 een aanvraag voor een vergunning tot uitoefening van het bedrijf van geldtransactiekantoor heeft ingediend die voldoet aan het ingevolge artikel 3a van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES bepaalde, geldt in afwijking van het eerste lid de in dat lid bedoelde vrijstelling tot en met de dag waarop de vergunning wordt verleend, dan wel tot de eerste dag van de derde kalendermaand na het tijdstip van afwijzing van de aanvraag.

Artikel 6 (overgangsrecht kredietinstellingen met zetel in de BES)

  • 1. Een kredietinstelling met zetel in een openbaar lichaam mag ter voldoening aan de artikelen 14, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES voor het boekjaar 2010 volstaan met indiening van de op dat boekjaar betrekking hebbende staten nopens haar bedrijf en de jaarrekening bij de Bank van de Nederlandse Antillen.

  • 2. Een kredietinstelling die deel uitmaakt van een groep waarop de Bank van de Nederlandse Antillen dan wel haar rechtsopvolger geconsolideerd toezicht uitoefent, behoeft voor de boekjaren 2010 en 2011 niet te voldoen aan de ingevolge de Regeling bank- en kredietwezen BES gestelde voorschriften met betrekking tot solvabiliteit en liquiditeit mits de groep waarvan zij deel uitmaakt voldoet aan de door de Bank van de Nederlandse Antillen gestelde voorschriften inzake solvabiliteit en liquiditeit op geconsolideerde basis.

§ 3. Vrijstellingen voor bijkantoren van kredietinstellingen en verzekeraars

Artikel 7 (vrijstellingen bijkantoren van kredietinstellingen)

  • 1. Een kredietinstelling met zetel buiten de openbare lichamen, die in de openbare lichamen door middel van een bijkantoor het bedrijf van kredietinstelling uitoefent, is vrijgesteld van de navolgende onderdelen van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES:

    • a. artikel 6 juncto artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met k;

    • b. hoofdstuk IV, met uitzondering van de artikelen 12 en 16;

    • c. hoofdstuk V, paragrafen 3 en 4, met uitzondering van de artikelen 25 tot en met 26a.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend, indien:

    • a. de kredietinstelling beschikt over een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling, verleend door de bevoegde autoriteit van het land of de staat waar zij haar zetel heeft;

    • b. de kredietinstelling zich vanuit het bijkantoor uitsluitend of hoofdzakelijk richt op ingezetenen van de openbare lichamen, en

    • c. de som van de bij het bijkantoor aangehouden betaalrekeningen, spaartegoeden en deposito's per ultimo van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan USD 90 miljoen bedraagt.

  • 3. Een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid die niet meer voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid, meldt dit terstond aan De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank stelt de kredietinstelling in de gelegenheid om binnen een door haar vast te stellen redelijke termijn alsnog aan de voorwaarden te voldoen dan wel haar activiteiten onder te brengen in een in de openbare lichamen gevestigde of te vestigen rechtspersoon of deze af te wikkelen.

Artikel 8 (vrijstellingen bijkantoren van verzekeraars)

  • 1. Een verzekeraar met zetel buiten de openbare lichamen, die in de openbare lichamen door middel van een bijkantoor het verzekeringsbedrijf uitoefent, is vrijgesteld van de navolgende onderdelen van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES:

    • a. artikel 22, eerste lid, onderdeel a;

    • b. het vereiste op grond van artikel 23, eerste lid, dat de vertegenwoordiger zijn woonplaats onderscheidenlijk zijn zetel in een openbaar lichaam heeft;

    • c. hoofdstuk III, met uitzondering van de artikelen 32 en 37 tot en met 40.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend, indien:

    • a. de verzekeraar beschikt over een vergunning voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf, verleend door de bevoegde autoriteit van het land of de staat waar hij zijn zetel heeft;

    • b. de verzekeraar zich vanuit het bijkantoor uitsluitend of hoofdzakelijk richt op ingezetenen van de openbare lichamen, en

    • c. de door het bijkantoor ontvangen bruto premies over het laatst afgesloten boekjaar niet meer bedragen dan USD 5 miljoen.

  • 3. Een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid die niet meer voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid, meldt dit terstond aan De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank stelt de verzekeraar in de gelegenheid om binnen een door haar vast te stellen redelijke termijn alsnog aan de voorwaarden te voldoen dan wel zijn activiteiten onder te brengen in een in de openbare lichamen gevestigde of te vestigen rechtspersoon of deze af te wikkelen.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 9

De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 7, tweede en derde lid, en 8, tweede en derde lid.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als Overgangs- en vrijstellingsregeling financiële markten BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling bestaat uit twee delen. Paragraaf 2 bevat enkele aanvullende regels van overgangsrecht, paragraaf 3 regelt de vrijstellingen voor bijkantoren van kredietinstellingen en verzekeraars. Het overgangsrecht in deze regeling bepaalt onder welke condities financiële ondernemingen die op het tijdstip van de staatkundige hervorming in de openbare lichamen werkzaam waren, aldaar nadien werkzaam kunnen blijven. Doel daarvan is een soepele overgang naar de nieuwe situatie mogelijk te maken. De vrijstellingen dienen ertoe rekening te houden met het feit dat de bijkantoren van kredietinstellingen en verzekeraars in de openbare lichamen te klein zijn om zelfstandig aan alle toezichteisen te kunnen voldoen, en met het feit dat op hun activiteiten al wordt toegezien door de toezichthouder in het land van herkomst (in de meeste gevallen de Bank van de Nederlandse Antillen; hierna: BNA).

Paragraaf 2 heeft naar zijn aard eenmalige werking, die eindigt zodra de toepasselijke tijdstippen en termijnen zijn verstreken, met dien verstande dat een van rechtswege verkregen vergunning op dezelfde wijze recht geeft op markttoegang als een op aanvraag verleende vergunning. De vrijstellingen van paragraaf 3 zijn van kracht zolang de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES van kracht zijn, dat wil zeggen tot deze worden vervangen door meer definitieve wetgeving. Bijkantoren van kredietinstellingen en verzekeraars zullen in beginsel overigens ook daarna worden vrijgesteld van de meeste toezichteisen. Daarvoor zal wel een aan het toekomstige wettelijke kader aangepaste vrijstellingsregeling nodig zijn.

Het overgangsrecht in paragraaf 2 bewerkstelligt dat geen aanvraag behoeft te worden gedaan om in aanmerking te komen voor een vergunning van rechtswege of een overgangsmaatregel. Evenmin is voorzien in een meldingsplicht voor de ondernemingen die het betreft. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) zullen de financiële ondernemingen die onder de werking van de onderhavige regeling vallen inschrijven in hun registers met gebruikmaking van de informatie uit de registers van de BNA naar de situatie op 10 oktober 2010.

§1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 (definities)

De definities behoeven weinig toelichting. Zij verwijzen in hoofdzaak naar de diverse categorieën financiële ondernemingen zoals gedefinieerd in de toezichtwetten.

De begrippen bijkantoor, zetel en vestiging worden in deze regeling zowel gebruikt in relatie tot rechtspersonen zoals kredietinstellingen en verzekeraars, als in relatie tot personen die beroepsmatig werkzaam zijn als financiële onderneming, zoals (sommige) assurantiebemiddelaars. In het laatste geval wordt onder zetel verstaan de hoofdvestiging en onder bijkantoor elke nevenvestiging.

§2. Aanvullende regels van overgangsrecht

Artikel 2 (vergunning van rechtswege)

Hoofdregel van het overgangsrecht is dat beslissingen die vóór de staatkundige hervorming zijn genomen door het toen bevoegde Nederlands-Antilliaanse bestuursorgaan (in dit geval: de BNA) worden gelijkgesteld met beslissingen van het Nederlandse bestuursorgaan (in dit geval: DNB of de AFM) waarop de bevoegdheid tot het nemen van de bedoelde beslissingen is overgegaan. Deze regel (artikel 6 van de Invoeringswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba) impliceert dat een BNA-vergunning van rechtswege wordt omgezet in een vergunning van DNB of de AFM. Om de werking van deze bepaling te verduidelijken en waar nodig aan te scherpen voorziet artikel 6.12 van de Aanpassingswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de mogelijkheid aanvullende regels van overgangsrecht te stellen. Dit artikel dient daartoe.

Op grond van artikel 2 heeft een financiële onderneming alleen aanspraak op een vergunning van rechtswege als zij op het tijdstip van de transitie al in de openbare lichamen actief was op basis van een door de BNA verleende vergunning en die activiteiten verrichtte in of vanuit een vestiging in de BES. Activiteiten verricht vanuit Curaçao of Sint Maarten vallen daar dus niet onder; er moet sprake zijn van een inrichting in de openbare lichamen. Een financiële onderneming die op het tijdstip van de transitie in het bezit was van een BNA-vergunning, en die op grond daarvan in de gehele Nederlandse Antillen werkzaam kon zijn maar feitelijk niet in de BES actief was, verkrijgt evenmin een vergunning van rechtswege. Als deze onderneming haar activiteiten na de transitie alsnog wil uitbreiden tot de BES zal zij derhalve een vergunning moeten aanvragen bij DNB of de AFM.

Artikel 3 (overgangsrecht trustkantoren)

Voor trustkantoren kan niet worden volstaan met de algemene regeling van artikel 2. Dit heeft te maken met het feit dat op grond van de Landsverordening toezicht trustwezen trustdiensten behalve door vergunninghouders ook mogen worden verleend door (natuurlijke en rechts)personen vermeld op de bijlagen bij een vergunning.

Eerste lid

Het eerste lid ziet op trustkantoren die op het tijdstip van de transitie in de BES actief waren, maar waarbij niet alle op de bijlage bij de vergunning vermelde personen ook in de BES actief waren. Deze overgangsmaatregel strekt ertoe dat de aan het trustkantoor toekomende vergunning van rechtswege mede de op de bijlage vermelde personen omvat, maar alleen voor zover die personen ook zelf op het tijdstip van de transitie in de BES actief waren.

Tweede lid

Het tweede lid ziet op trustkantoren die ten tijde van de transitie zelf niet in de BES actief waren, terwijl sommige van de op de bijlagen vermelde personen dat wel waren. Laatstgenoemden verlenen trustdiensten, maar krijgen geen vergunning van rechtswege omdat zij vóór de transitie geen vergunninghouder waren. Zonder nadere voorziening zouden zij op het tijdstip waarop de staatkundige hervorming haar beslag krijgt in overtreding zijn van de Wet toezicht trustwezen BES. Om dit te voorkomen voorziet artikel 3, tweede lid, in een overgangstermijn (van ruim acht maanden) waarin de hier bedoelde trustkantoren zijn vrijgesteld van de eisen van de genoemde wet. Dit geeft hun de gelegenheid een vergunning aan te vragen (in welk geval het derde lid van toepassing is) dan wel hun activiteiten af te wikkelen en te beëindigen.

Derde lid

Een verlener van trustdiensten als bedoeld in het tweede lid die op basis van een eigen vergunning in de BES actief wil blijven, dient daartoe tijdig (dat wil zeggen voor 1 januari 2011) een aanvraag in te dienen die aan de daaraan gestelde eisen voldoet. De vrijstelling is dan geldig totdat op de aanvraag is beslist, of twee tot drie maanden langer in geval de aanvraag wordt afgewezen. Gedurende die periode kan de betrokken onderneming alsnog haar bedrijf afwikkelen.

Artikel 4 (overgangsrecht assurantiebemiddelaars)

Eerste lid

Artikel 6.12 van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba regelt het overgangsrecht voor assurantiebemiddelaars. De tekst van dat artikel luidt:

Artikel 6.12

Assurantiebemiddelaars die ten tijde van de inwerkingtreding van artikel 6.2 waren ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4 van de Landsverordening Assurantiebemiddelingsbedrijf, worden, indien zij op dat moment kantoor hielden op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, van rechtswege ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES.

Artikel 4 beoogt te verduidelijken dat artikel 6.12 niet alleen van toepassing is op assurantiebemiddelaars die hun zetel in de BES hebben, maar bijvoorbeeld ook op bijkantoren van kredietinstellingen die aan assurantiebemiddeling doen, en op bijkantoren van andere assurantiebemiddelaars. Deze bijkantoren krijgen van rechtswege een eigen inschrijving in het register van assurantiebemiddelaars dat door de AFM wordt gehouden.

Tweede en derde lid

Het tweede en derde lid is bedoeld om tegemoet te komen aan de mogelijkheid dat degene die de feitelijke leiding heeft over een bijkantoor in Curaçao of St. Maarten woont. Het gaat wat ver om van de ene op de andere dag te eisen dat de feitelijk leider in de BES moet wonen. Deze vrijstelling van het woonachtigheidsvereiste (artikel 6, vierde lid, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES) is niettemin een tijdelijke maatregel voor de duur van de transitiefase (dus tot nieuwe wetgeving van kracht wordt).

Artikel 5 (overgangsrecht geldtransactiekantoren)

Geldtransactiekantoren vielen onder de Nederlands-Antilliaanse wetgeving niet onder toezicht in de betekenis van prudentieel, gedrags- of integriteittoezicht.

Met ingang van de transitiedatum vallen deze financiële ondernemingen onder de reikwijdte van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES en de daarin neergelegde vergunningplicht. Om te voorkomen dat in de BES werkzame geldtransactiekantoren meteen in overtreding zijn van de relevante onderdelen van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, voorziet artikel 5 in een soortgelijke regeling als artikel 3. Bepalend voor de hier bedoelde werkzaamheid is de situatie een maand voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Daarmee wordt voorkomen dat een partij op de valreep nog zou kunnen beginnen met het beroeps- of bedrijfsmatig verrichten van geldtransacties en op grond daarvan zou kunnen profiteren van de in dit artikel geregelde vrijstelling.

De betrokken ondernemingen worden tot 1 juli 2011 vrijgesteld van de wettelijke bepalingen voor geldtransactiekantoren, dan wel, indien zij tijdig (vóór 1 januari 2011) een vergunningaanvraag indienen die aan de daaraan gestelde eisen voldoet, totdat op de aanvraag is beslist. Als de aanvraag wordt afgewezen wordt deze laatste termijn verlengd tot de eerste dag van de derde kalendermaand na het tijdstip van de afwijzing.

Artikel 6 (overgangsrecht kredietinstellingen met zetel in de BES)

Kredietinstellingen met zetel in de BES verkrijgen op grond van artikel 2 een vergunning van rechtswege. Met ingang van de transitiedatum moeten zij voldoen aan de eisen die de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES stelt aan de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling. Aangezien deze eisen geheel of vrijwel geheel overeenkomen met de eisen die vóór de transitie al op deze instellingen van toepassing waren is er slechts in beperkte mate behoefte aan aanvullend overgangsrecht.

Eerste lid

Het eerste lid heeft betrekking op de rapportageverplichtingen voor het boekjaar 2010. Zonder nadere voorziening kan onduidelijkheid bestaan over de inhoud van die verplichtingen, aangezien in de periode tot 10 oktober 2010 een ander regime gold dan voor de laatste maanden van het jaar. Het eerste lid bepaalt dat voor het boekjaar 2010 de kredietinstellingen met zetel in de BES nog kunnen volstaan met indiening van hun rapportagestaten en jaarrekening bij de BNA. Met ingang van 2011 worden de rapportages en de jaarrekening ingediend bij DNB.

Tweede lid

Het tweede lid biedt vrijstelling voor het aanhouden van solvabiliteit en liquiditeit op solobasis, indien de kredietinstelling deel uitmaakt van een groep waarop de BNA geconsolideerd toezicht houdt en die voldoet aan de in dat kader door de BNA gestelde eisen. De overgang naar toezicht op solobasis kan een herallocatie van kapitaal nodig maken waarvoor op deze manier enige ruimte wordt geboden.

De vrijstelling laat overigens onverlet dat DNB op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES een bijzonder onderzoek kan instellen naar de financiële positie van de kredietinstelling (artikel 16) en indien daar aanleiding toe is maatregelen kan nemen (artikel 22, eerste lid).

§3. Vrijstellingen voor kredietinstellingen en verzekeraars met zetel in het buitenland

Artikel 7 (vrijstellingen voor bijkantoren van kredietinstellingen)

Eerste lid

Zoals in de inleiding betoogd is er aanleiding bijkantoren van kredietinstellingen vrij te stellen van een groot aantal toezichtbepalingen. De vrijstelling heeft onder andere betrekking op de eisen van het prudentieel toezicht en daarvan afgeleide bepalingen. Het toezicht van DNB zal zich, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), met name toespitsen op de naleving van regels ter voorkoming van witwassen en het tegengaan van de financiering van terrorisme. Dit houdt mede in dat degenen die het beleid van het bijkantoor bepalen of mede bepalen betrouwbaar moeten zijn. Een andere bepaling die (ook) van kracht is op bijkantoren betreft het vereiste van artikel 26a van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES dat de door banken in de BES aangeboden betaal- en spaarrekeningen geschikt moeten zijn voor deelname aan het betalingsverkeer (in dollars) in de BES.

Uit de opsomming in onderdeel a blijkt dat geen vrijstelling wordt verleend van artikel 4, eerste lid, onderdeel l, dat bepaalt dat een kredietinstelling dient te voldoen aan de in het belang van een integere uitoefening van het bedrijf bij ministeriële regeling te stellen eisen. De bijkantoren van kredietinstellingen en verzekeraars zullen, zoals hiervoor werd opgemerkt, zelfstandig moeten voldoen aan de regels ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme. DNB ziet toe op de naleving daarvan.

Tweede lid

De vrijstelling geldt slechts zolang aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient de kredietinstelling in het land of de staat van herkomst een vergunning te hebben en aldaar onder toezicht te staan. De toelatingsregels voor nieuwe toetreders tot de financiële markten in de BES bevatten waarborgen voor de adequaatheid van dat toezicht.

In de tweede plaats geldt als vereiste dat het bijkantoor zich uitsluitend of hoofdzakelijk richt tot ingezetenen. ‘Hoofdzakelijk’ wil in dit geval zeggen dat een kredietinstelling nog steeds aan deze voorwaarde voldoet als zij niet-ingezetenen onder haar klanten heeft, die persoonlijke banden of (in het geval van bedrijven) zakelijke belangen hebben in de BES en om die reden bancaire producten of diensten nodig hebben. Een marktpartij die offshore-activiteiten wil verrichten zal dat alleen via een in de BES gevestigde rechtspersoon kunnen doen en niet door middel van een bijkantoor.

Tot slot is de vrijstelling voorbehouden aan kleine bijkantoren. Voor kredietinstellingen betekent dit dat de toevertrouwde gelden niet meer mogen bedragen dan 90 mln USD. Boven deze, op lokale marktgegevens gebaseerde grens is er reden de betrokken onderneming zonder vrijstellingen onder de werking van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES te brengen.

Derde lid

Een bijkantoor dat boven de vrijstellingsgrens van het tweede lid, onderdeel c, uitkomt of anderszins niet meer aan de voorwaarden voldoet moet dat aan DNB melden. Indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling vervalt de vrijstelling van rechtswege. Uitgangspunt van het beleid voor bijkantoren is echter dat bijkantoren slechts in de BES worden toegelaten respectievelijk werkzaam mogen zijn zolang ze aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoen. Er is met andere woorden geen ruimte voor niet-vrijgestelde bijkantoren. In de gegeven situatie staan dan nog drie wegen open: alsnog voldoen aan de vrijstellingsvoorwaarden, de bedrijfsactiviteiten onderbrengen in een in de BES gevestigde of te vestigen rechtspersoon, of deze beëindigen.

Onder onderbrengen in een rechtspersoon is, naast overdragen aan een andere, vergunninghoudende kredietinstelling, mede te verstaan het omzetten van het bijkantoor in een lokaal geïncorporeerde kredietinstelling. De kredietinstelling heeft dan haar zetel in de BES en valt volledig onder de in de BES geldende toezichtwet. In dat geval zal zij uiteraard een nieuwe vergunning moeten aanvragen en de daarbij behorende procedure moeten doorlopen.

Artikel 8 (vrijstellingen voor bijkantoren van verzekeraars)

Eerste lid

Artikel 8 is de tegenhanger van artikel 7, dat betrekking heeft op bijkantoren van kredietinstellingen. Bijkantoren van verzekeraars worden vrijgesteld van de eisen van prudentieel toezicht en behoeven slechts aan een beperkt aantal regels te voldoen. Daartoe behoren in elk geval de regels met betrekking tot het voorkomen van witwassen en het tegengaan van de financiering van terrorisme. Ook dient de verzekeraar een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 23 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES aan te wijzen. De vertegenwoordiger dient betrouwbaar te zijn en te beschikken over de voor zijn taken vereiste bekwaamheid. Op grond van het eerste lid, onderdeel b, hoeft hij evenwel niet woonachtig te zijn in de BES.

De onderhavige regeling bevat geen vrijstelling van artikel 24a van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, waardoor de op grond van dat artikel bij ministeriële regeling te stellen regels met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening in beginsel ook van toepassing zijn op bijkantoren van verzekeraars. Zij zullen, net als bijkantoren van kredietinstellingen (zie de toelichting bij artikel 7, eerste lid), zelfstandig moeten voldoen aan de regels inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.

Tweede en derde lid

Voor een toelichting op het tweede en derde lid zij verwezen naar de toelichting bij de overeenkomstige leden van artikel 7. Voor verzekeraars ligt de grens tussen kleine en grote bijkantoren bij een bruto premie van 5 mln. USD.

§4. Slotbepalingen

Artikel 9 (nadere regels)

Op grond van artikel 9 heeft DNB de bevoegdheid nadere regels te stellen ten aanzien van artikel 7, tweede en derde lid, en artikel 8, tweede en derde lid. De regels kunnen met name betrekking hebben op de invulling van de term hoofdzakelijk in artikel 7 (respectievelijk 8), tweede lid, onderdeel b, en op de wijze van berekening van de toevertrouwde gelden van kredietinstellingen respectievelijk de bruto premie van verzekeraars als bedoeld in artikel 7 (respectievelijk 8), tweede lid, onderdeel c.

Artikel 10 (inwerkingtreding)

De verwijzing naar de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen zorgt ervoor dat deze regeling in werking treedt op de datum waarop Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel worden van het Nederlandse staatsbestel en aldus de staatkundige hervorming haar beslag krijgt.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

Naar boven