Besluit van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Defensie van 3 september 2010, nr. 3095255, tot gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht

De Minister-President, de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Defensie,

Overwegende dat het wenselijk is regels vast te stellen met betrekking tot het gebruik, de gebruiksvolgorde en de gebruiksvergoeding van het regeringsvliegtuig, alsmede nadere regels te stellen voor de taakuitoefening van de vluchtcoördinator;

Besluiten:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

IMOC:

Index materiële overheidsconsumptie van het voorgaande jaar;

positioning uren:

de reistijd van het zonder passagiers vliegen met als doel het luchtvaartuig te verplaatsen naar de gewenste locatie;

privé-vlucht:

een vlucht die onderdeel uitmaakt van een reis waarvan het doel geen openbaar belang dient;

vluchtcoördinator:

een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen ambtenaar;

regeringsvliegtuig:

het vliegtuig met de registratie PH-KBX.

§ 2. Luchtvaartuigen

Artikel 2

Het gebruik van het regeringsvliegtuig is beperkt tot vluchten ten behoeve van:

  • a. de leden van het koninklijk huis;

  • b. de Minister-President, ministers en staatssecretarissen ter uitoefening van hun functie;

  • c. door de Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen doeleinden.

Artikel 3

Voor vluchten ten behoeve van de in artikel 2 bedoelde personen en doeleinden kan de Minister van Defensie toestemming verlenen tot het beschikbaar stellen van luchtvaartuigen van de krijgsmacht, indien:

  • a. de aard, de bestemming of doelmatigheid van de vlucht, het gebruik van andere luchtvaartuigen dan het regeringsvliegtuig noodzakelijk of gewenst maakt; en

  • b. hieraan geen redenen van operationele of technische aard in de weg staan.

Artikel 4

Indien de in de artikelen 2 en 3 bedoelde luchtvaartuigen niet beschikbaar of geschikt zijn gebleken, kan de vluchtcoördinator in overleg met de aanvrager een luchtvaartuig huren op commerciële basis.

§ 3. Procedure

Artikel 5

  • 1. De prioriteitstelling bij een samenloop van aanvragen voor vluchten met het regeringsvliegtuig geschiedt met inachtneming van deze volgorde:

    • a. de Koning en echtgenoot of echtgenote, dan wel andere leden van het koninklijk huis indien zij de Koning vertegenwoordigen;

    • b. de vermoedelijke opvolger van de Koning wanneer de vlucht onderdeel is van een reis uit oriënterend oogpunt in het licht van zijn toekomstige functie;

    • c. de Minister-President, ministers en staatssecretarissen wanneer de vlucht onderdeel is van een reis waarvan het doel een openbaar belang dient;

    • d. leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote, wanneer de vlucht onderdeel is van een reis waarvan het doel een openbaar belang dient;

    • e. de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan en hun echtgenoten, wanneer het een privé-vlucht betreft;

    • f. overige vluchten.

  • 2. Dit artikel is, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel f, van overeenkomstige toepassing op het gebruik van luchtvaartuigen van de krijgsmacht in het kader van dit besluit.

Artikel 6

  • 1. Een aanvraag voor een vlucht wordt schriftelijk bij de vluchtcoördinator ingediend.

  • 2. Indien de aanvraag voor een vlucht in spoedeisende gevallen telefonisch is ingediend, dient deze schriftelijk te worden bevestigd.

  • 3. De aanvraag voor een vlucht als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, b en e, wordt ingediend door de Dienst Koninklijk Huis, met uitzondering van vluchten ten behoeve van staatsbezoeken waarvoor de aanvraag wordt ingediend door de Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 4. De aanvraag voor een vlucht ten behoeve van de in artikel 2, onderdelen a en b, bedoelde personen behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote, als onderdeel van een reis waarvan het doel een openbaar belang dient, wordt ingediend door de minister die het, gezien het door de reis gediende belang, als eerstverantwoordelijke aangaat.

  • 5. Indien een vlucht wordt aangevraagd ten behoeve van de in artikel 2, onderdelen a en b, bedoelde personen behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote, wordt op het aanvraagformulier door of vanwege de aanvrager tenminste vermeld welk belang met de reis wordt gediend.

  • 6. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, zendt de vluchtcoördinator na overleg met betrokkenen de aanvraag door aan de Minister van Defensie. De vluchtcoördinator verstrekt daarbij aan de Minister van Defensie de door deze verlangde gegevens.

Artikel 7

  • 1. De aanvrager van de vlucht vermeldt op het aanvraagformulier wie als passagier met de desbetreffende vlucht mee kan reizen.

  • 2. Op grond van redenen van operationele of technische aard kan de Minister van Defensie bepalen dat voor vluchten met luchtvaartuigen van de krijgsmacht geen gebruik kan worden gemaakt van de in het eerste lid bedoelde beslissingsbevoegdheid van de aanvrager.

§ 4. Kosten

Artikel 8

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4 kunnen de Koning en echtgenoot of echtgenote onbeperkt gebruik maken van de in genoemde artikelen bedoelde luchtvaartuigen.

  • 2. Aan de leden van het koninklijk huis, zoals genoemd in artikel 5, eerste lid, onder e, worden gezamenlijk voor privé-vluchten per kalenderjaar vlieguren respectievelijk budget ter beschikking gesteld voor het gebruik van de artikelen 2, 3 en 4 bedoelde luchtvaartuigen.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde beschikbare uren respectievelijk het beschikbare budget zijn:

    • regeringsvliegtuig: 25 uren;

    • luchtvaartuigen van de krijgsmacht: 47,5 uren;

    • inhuur van luchtvaartuigen, inclusief de positioning uren: € 75.000,=. Dit bedrag wordt met ingang van 1 januari 2010 jaarlijks geïndexeerd op basis van de IMOC.

  • 4. Indien een in de artikelen 2 of 3 bedoeld luchtvaartuig voor het uitvoeren van een andere vlucht wordt teruggeroepen, worden de positioning uren niet afgeboekt van het aantal ter beschikking gestelde franchise-uren noch in rekening gebracht.

  • 5. Indien het aantal vlieguren dan wel het budget, bedoeld in het derde lid, is overschreden, worden de kosten van vluchten van de leden van het koninklijk huis, zoals genoemd in artikel 5, eerste lid, onder e, wanneer het privé-vluchten betreft, aan de betrokken leden van het koninklijk huis in rekening gebracht.

Artikel 9

  • 1. De kosten behorende bij de in artikel 8, eerste lid, bedoelde vluchten ten behoeve van de Koning en echtgenoot of echtgenote, alsmede de in artikel 5, eerste lid, onder b, bedoelde vluchten ten behoeve van de vermoedelijke opvolger van de Koning komen ten laste van de begroting De Koning, met uitzondering van vluchten ten behoeve van staatsbezoeken, waarvan de kosten ten laste komen van de begroting van de Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 2. De kosten van vluchten behorende bij de in artikel 8, derde lid, bedoelde beschikbaar gestelde vlieguren en budget komen, voor zover deze zijn benut, ten laste van de begroting De Koning.

  • 3. De kosten van vluchten ten behoeve van leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote waarvan het doel een openbaar belang dient, alsmede andere vluchten komen ten laste van de begroting van de minister die ingevolge artikel 6, vierde lid, de aanvraag voor een vlucht heeft ingediend.

§ 5. Bijzondere omstandigheden

Artikel 10

In bijzondere omstandigheden kan de Minister van Verkeer en Waterstaat, dan wel de Minister van Defensie indien het luchtvaartuigen van de krijgsmacht betreft, na overleg met de Minister-President, een van dit besluit afwijkend besluit nemen.

§ 6. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 11

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, onder e moet tot en met 31 december 2010 onder genoemd artikellid worden begrepen de leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote, wanneer het een privé-vlucht betreft.

  • 2. In afwijking van artikel 8, derde lid, gelden tot en met 31 december 2010 op grond van genoemd artikellid de volgende beschikbare uren respectievelijk het beschikbare budget:

    • regeringsvliegtuig: 50 uren;

    • luchtvaartuigen van de krijgsmacht: 95 uren;

    • inhuur van luchtvaartuigen, inclusief de positioning uren: € 150.000,=. Dit bedrag wordt met ingang van 1 januari 2010 jaarlijks geïndexeerd op basis van de IMOC.

Artikel 12

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a. het Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en andere luchtvaartuigen in beheer bij het Rijk;

  • b. de Regeling gebruiksvolgorde en -vergoedingen meevliegen krijgsmacht, en

  • c. de Beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 20 april 1972 houdende instelling van de functie en vaststelling van de taak van regeringsvertegenwoordiger voor het regeringsvliegtuig PH-PBX.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J.P. Balkenende.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop.

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat een regeling inzake het gebruik van luchtvaartuigen van de Rijksoverheid door leden van het koninklijk huis en leden van het kabinet. Het besluit vervangt de regelingen terzake van de minister-president en de minister van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van het regeringsvliegtuig en van de minister van Defensie ten aanzien van luchtvaartuigen van de krijgsmacht. De bundeling van deze onderscheiden regelingen in een besluit vereenvoudigt en verduidelijkt de procedure bij de aanvraag en het gebruik.

In dit besluit zijn de hoofdlijnen van de bestaande regelingen overgenomen, maar op verschillende onderdelen is de inhoud geactualiseerd en aangepast. Zo is een specifieke bepaling met betrekking tot Z.K.H. Prins Bernhard vervallen en zijn de verantwoordelijkheden van de onderscheiden bewindspersonen nader uitgewerkt.

Voorts sluit dit besluit aan bij de nieuwe opzet van hoofdstuk I van de rijksbegroting.

Tot slot geeft het besluit uitvoering aan de gedane toezegging met betrekking tot privé-vluchten van leden van het koninklijk huis, zoals deze is opgenomen in de suppletore begroting van begroting De Koning 2010.

Het besluit heeft alleen betrekking op het gebruik van luchtvaartuigen zoals opgenomen in het besluit.

De reguliere gang van zaken bij het gebruik van het regeringsvliegtuig is dat de Dienst Koninklijk Huis ten behoeve van een lid van het koninklijk huis of dat een lid van het kabinet een aanvraag indient bij de vluchtcoördinator. Indien het regeringsvliegtuig beschikbaar is, zal de aangevraagde vlucht worden toegewezen. Het regeringsvliegtuig zal echter niet in alle gevallen beschikbaar zijn of geschikt zijn voor het uitvoeren van de vlucht. In dat geval zal de vluchtcoördinator de aanvraag met alle relevante informatie waar de vluchtcoördinator over beschikt, doorsturen naar de Minister van Defensie. De Minister van Defensie zal vervolgens bezien of het mogelijk is om de vlucht te laten uitvoeren door een luchtvaartuig van de krijgsmacht. Indien ook geen luchtvaartuig van de krijgsmacht beschikbaar of geschikt wordt bevonden, is het uiteindelijk mogelijk om op commerciële basis een luchtvaartuig te huren.

Bij het gebruik van de in het beheer van het Rijk zijnde luchtvaartuigen zijn twee volgordes van toepassing. De eerste volgorde die wordt gehanteerd betreft de luchtvaartuigen zelf, zoals hierboven in algemene termen is beschreven en wordt verwoord in de artikelen 2, 3 en 4. De tweede volgorde betreft de prioriteitstelling bij een samenloop van aanvragen, hetgeen in artikel 5 wordt bepaald.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De Index materiële overheidsconsumptie (IMOC) wordt vaak gebruikt voor het infleren van meerjarige of toekomstige contracten, afspraken en begrotingen in constante prijzen. Hiertoe wordt de gemiddelde stijging van de prijzen van de netto materiële consumptie van de collectieve sector geïndexeerd.

Artikel 2, 3 en 4

In artikel 2 wordt een opsomming gegeven van de personen die gebruik kunnen maken van het regeringsvliegtuig. Deze opsomming geldt ook indien gebruik wordt gemaakt van luchtvaartuigen van de krijgsmacht (artikel 3) of van in te huren luchtvaartuigen (artikel 4). Ingevolge artikel 2, onder b, kunnen leden van het kabinet enkel ter uitoefening van hun functie gebruikmaken van het regeringsvliegtuig. Hieronder worden ook vluchten van bewindspersonen begrepen die om redenen van veiligheid met het regeringsvliegtuig moeten worden gemaakt. De op grond van artikel 2, onder c, genoemde door de Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen doeleinden kunnen per geval of generiek worden vastgesteld.

In principe is de volgorde die wordt aangehouden bij het bepalen van het luchtvaartuig waar gebruik van kan worden gemaakt de volgende:

  • 1. regeringsvliegtuig (artikel 2);

  • 2. luchtvaartuigen in beheer bij de Minister van Defensie (artikel 3);

  • 3. in te huren luchtvaartuigen (artikel 4).

In eerste instantie wordt bezien of het regeringsvliegtuig beschikbaar en geschikt is in het licht van de aard, de bestemming en doelmatigheid van de vlucht. Indien dit niet het geval is, kan worden bekeken of een luchtvaartuig van de krijgsmacht beschikbaar en geschikt is. Als dit ook niet het geval is, kan uiteindelijk op kosten van de aanvrager een luchtvaartuig worden gehuurd op commerciële basis.

Artikel 5

In artikel 5 wordt de prioriteitstelling bepaald in geval van samenloop van aanvragen. Het gebruik van de in onderhavige regeling genoemde luchtvaartuigen door de Minister-President, ministers en staatssecretarissen gebeurt in onderling overleg binnen het kabinet.

Met toepassing van artikel 10 kan in bijzondere situaties van deze prioriteitstelling worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als frequent internationaal overleg noodzakelijk is waarvoor het regeringsvliegtuig voortdurend beschikbaar moet zijn.

Voor vluchten die worden uitgevoerd met luchtvaartuigen van de krijgsmacht geldt dezelfde volgorde als voor het regeringsvliegtuig, met dien verstande dat onderdeel f van het eerste lid (overige vluchten) niet van toepassing is. Deze uitzondering is opgenomen, omdat de luchtvaartuigen van de krijgsmacht in beginsel een ander dan civiel gebruik tot doel hebben.

Verder is het eerste lid, onderdeel f, gerelateerd aan artikel 2, onderdeel c. Met overige vluchten wordt dan ook gedoeld op de in artikel 2, onderdeel c, aangegeven vluchten met een door de Minister van Verkeer en Waterstaat bepaald doel. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik door ministers van Staat of het geval dat een buitenlands bezoek van een lid van het kabinet is gepland, maar de bewindspersoon de reis niet kan aanvaarden. Soms is het van belang dat de reis wel wordt gemaakt door de ambtenaren die de minister zouden vergezellen.

Op de overeenkomstige toepassing van de prioriteitstelling op het gebruik van luchtvaartuigen van de krijgsmacht wordt in algemene zin ook afgeweken in het geval de Minister van Defensie besluit dat de krijgsmacht de beschikking dient te hebben over de luchtvaartuigen. Deze uitzondering vloeit voort uit artikel 3, onderdeel b.

Artikel 6

Dit artikel voorziet in een eenduidige procedure voor het aanvragen van een vlucht. Hierbij is het uitgangspunt dat alle aanvragen schriftelijk worden ingediend bij de vluchtcoördinator. Dit geschiedt door het invullen van een aanvraagformulier voor regeringsvluchten. Aan de eis van schriftelijkheid is ook voldaan indien een aanvraag langs elektronische weg wordt gedaan. De vluchtcoördinator zal indien nodig de aanvraag doorsturen aan de Minister van Defensie. Een dergelijk geval zal zich voordoen indien het regeringsvliegtuig niet beschikbaar dan wel ongeschikt is.

In spoedeisende gevallen kan het doorzenden van de aanvraag aan de Minister van Defensie ook achteraf geschieden.

Indien een aanvraag met voorbijgaan van de vluchtcoördinator rechtstreeks bij de Minister van Defensie wordt ingediend, wordt deze aanvraag naar de vluchtcoördinator doorgezonden.

Uit het derde lid volgt dat voor vluchten van de Koning en echtgenoot of echtgenote de Dienst Koninklijk Huis de aanvraag indient, met uitzondering van vluchten ten behoeve van staatsbezoeken, waarvoor de aanvraag wordt ingediend door de Minister van Buitenlandse Zaken. Ook de aanvraag voor vluchten ten behoeve van andere leden van het koninklijk huis indien zij de Koning bij officiële aangelegenheden vertegenwoordigen, wordt ingediend door de Dienst Koninklijk Huis, net als de vluchten van de vermoedelijke opvolger van de Koning die uit oriënterend oogpunt van betekenis zijn voor zijn toekomstige functie. Tenslotte wordt de aanvraag voor privé-vluchten van de in artikel 5, eerste lid, onder e, genoemde leden van het koninklijk huis ook door de Dienst Koninklijk Huis ingediend.

Ingevolge het vierde lid worden vluchten van leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote waarvan het doel een openbaar belang dient, aangevraagd door de minister die het, gezien het door de reis gediende belang, als eerstverantwoordelijke aangaat. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor vluchten van de Minister-President, ministers en staatssecretarissen zelf.

Op grond van het vijfde lid wordt op het aanvraagformulier door of vanwege de aanvrager tenminste vermeld welk belang met de reis wordt gediend. Dit geldt voor vluchten van leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote, alsmede de Minister-President, ministers en staatssecretarissen.

Voor vluchten van leden van het koninklijk huis dient te worden opgemerkt dat de vluchtcoördinator niet treedt in een inhoudelijke beoordeling van het belang dat met de reis wordt gediend. De beoordeling van welk belang met de reis wordt gediend, ligt bij de minister die de vlucht heeft aangevraagd. De vluchtcoördinator gaat enkel na of de aanvraag op een juiste wijze is geschied.

Artikel 7

Indien een aanvraag voor een vlucht op een correcte wijze is ingediend, is het mogelijk om passagiers mee te nemen. De aanvrager vermeldt op het aanvraagformulier wie als passagier mee kan reizen. Uiteraard doet dit niets af aan de in regelgeving vastgelegde verantwoordelijkheid van de gezagvoerder op basis waarvan deze bevoegd is dergelijke beslissingen te nemen in het kader van de veiligheid.

Artikel 8

Onderhavig artikel betreft de bekostiging van het gebruik van luchtvaartuigen door leden van het koninklijk huis. De uitgangspunten hierbij zijn dat de Koning en diens echtgenoot of echtgenote onbeperkt gebruik kunnen maken van de in dit besluit bedoelde luchtvaartuigen en dat de in artikel 5, eerste lid, onder e, genoemde leden van het koninklijk huis, waar het privé-vluchten betreft, aan een beperkt aantal vlieguren respectievelijk budget zijn gebonden. Indien de vlieguren en het budget zijn benut, zullen de kosten van een vlucht worden gedragen door het lid van het koninklijk huis dat gebruik heeft gemaakt van een luchtvaartuig. Indien het budget volledig is benut, worden kosten die op basis van deze regeling zijn gemaakt bij de Dienst Koninklijk Huis in rekening gebracht. Overigens wordt het tarief dat in rekening wordt gebracht voor alle vluchten die onder deze regeling vallen, vastgesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat voor wat betreft het regeringsvliegtuig en door de Minister van Defensie voor wat betreft de luchtvaartuigen van de krijgsmacht.

Artikel 9

Bij de begrotingssystematiek wordt ervan uitgegaan dat de kosten ten laste komen van de begroting van de minister die de aanvraag voor een vlucht heeft ingediend.

Ingevolge het eerste lid van artikel 9 komen de kosten van vluchten ten behoeve van de Koning en echtgenoot en echtgenote ten laste van de begroting De Koning. Voor dergelijke vluchten wordt de aanvraag ingediend door de Dienst Koninklijk Huis. Dit alles geldt ook voor vluchten ten behoeve van andere leden van het koninklijk huis indien zij de Koning bij officiële aangelegenheden vertegenwoordigen en voor vluchten van de vermoedelijke opvolger van de Koning die uit oriënterend oogpunt van betekenis zijn voor zijn toekomstige functie. De kosten van vluchten ten behoeve van staatsbezoeken komen ten laste van de begroting van de Minister van Buitenlandse Zaken.

Het tweede lid van dit artikel regelt dat de kosten die gepaard gaan met de privé-vluchten van de in artikel 5, eerste lid, onder e, genoemde leden van het koninklijk huis die niet boven de vlieguren en het budget uitgaan, ten laste komen van de begroting De Koning. Deze categorie vluchten wordt door de Dienst Koninklijk Huis aangevraagd.

In het derde lid wordt gedoeld op de vluchten van leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote waarvan het doel een openbaar belang dient. De kosten van dergelijke vluchten komen ten laste van de begroting van de minister die de aanvraag voor een vlucht heeft ingediend. Dit geldt ook voor vluchten die worden gemaakt door leden van het kabinet en vluchten ten behoeve van door de Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen doeleinden.

Artikel 10

In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt dat, evenals in het ingetrokken Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en andere luchtvaartuigen in beheer bij het Rijk, in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in het besluit wordt bepaald. Een voorbeeld van bijzondere omstandigheden is dat de in artikel 5, eerste lid, onder e, genoemde leden van het koninklijk huis, om redenen van veiligheid of privacy voor privé-vluchten, geen gebruik kunnen maken van openbare lijnvluchten. In een dergelijk geval kan voor deze leden van het koninklijk huis worden bepaald dat de vlieguren niet in mindering zullen worden gebracht op de ter beschikking gestelde franchise-uren of dat de kosten van vluchten ten laste van het Rijk worden genomen. Uit dit artikel volgt dat een dergelijk besluit door de Minister van Verkeer en Waterstaat, dan wel de Minister van Defensie indien het luchtvaartuigen van de krijgsmacht betreft, in overleg met de Minister-President, wordt genomen.

Artikel 11

Deze overgangsbepaling regelt de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 waar het de privé-vluchten van de leden van het koninklijk huis betreft. Overeenkomstig artikel 5, eerste lid, onder e, kunnen vanaf 1 januari 2011 enkel de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan en hun echtgenoten met een regeringstoestel privé-vluchten maken. Tot en met 31 december 2010 is dit recht nog voorbehouden aan alle leden van het koninklijk huis behoudens de Koning en echtgenoot of echtgenote. Deze tijdelijke situatie wordt door artikel 11 geregeld.

Naast de aanpassing van de kring van gerechtigden wordt vanaf 1 januari 2011 ook de franchise-regeling, zoals vermeld in artikel 8, derde lid, gewijzigd. Vanaf deze datum zullen de beschikbare uren en het budget voor privé-vluchten worden gehalveerd. Onderhavig artikel regelt de beschikbare uren en het budget tot en met 31 december 2010.

Artikel 12

Zoals in de toelichting reeds aangegeven, vervangt onderhavige regeling het Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en andere luchtvaartuigen in beheer bij het Rijk en de Regeling gebruiksvolgorde en -vergoedingen meevliegen krijgsmacht. Daarnaast wordt de Beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 20 april 1972 houdende instelling van de functie en vaststelling van de taak van regeringsvertegenwoordiger voor het regeringsvliegtuig PH-PBX ingetrokken en vervangen door een nieuw instellingsbesluit. Hierdoor wordt gevolg gegeven aan de wens dat de vluchtcoördinator door de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt aangewezen.

Artikel 13

Vanwege het belang om aan te sluiten bij de nieuwe opzet van hoofdstuk 1 van de rijksbegroting en van een heldere beschrijving van de verantwoordelijkheid voor vluchten met het regeringsvliegtuig, treedt onderhavige regeling met terugwerkende kracht op 1 januari 2010 in werking.

Dit besluit brengt geen administratieve lasten met zich mee.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J.P. Balkenende.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop.

Naar boven