Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 september 2010, nr. 149186, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EG) nr. 1698 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

  • verordening (EG) nr. 1204/2009 van de Commissie van 4 december 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 968/2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeeschap (PbEU L 323);

  • de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2:41 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. 60% van de subsidiabele kosten voor investeringen voor zover het de noodzakelijke extra in aanmerking komende kosten betreft van investeringen die verder gaan dan volgens communautaire minimumeisen noodzakelijk is, dan wel 60% van de subsidiabele kosten voor investeringen voor zover het de noodzakelijke extra in aanmerking komende kosten betreft van investeringen die verder gaan dan bij of krachtens wet vastgelegde minimumeisen noodzakelijk is indien deze minimumeisen verder gaan dan communautaire minimumeisen, en voor zover de extra in aanmerking komende kosten niet leiden tot investeringen die een stijging van de productiecapaciteit tot gevolg hebben.

B

Artikel 5:7 komt te luiden:

Artikel 5:7. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger voert de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdelen a en c, vóór 30 september 2010 uit, en de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, vóór 30 september 2011.

C

‘Bijlage 2. Bijlage bij de artikelen 2:37, eerste lid, 2:38 en 2:40, vierde lid’ wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de begripsomschrijvingen wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de omschrijving van het begrip ‘randapparatuur’ door een puntkomma, een begripsomschrijving toegevoegd, luidende:

  • hernieuwbare energiebronnnen: de volgende hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen: wind, zonne-energie, biomassa, biogas en aardwarmte.

2. In ‘Hoofdstuk 4. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen’ komt de aanhef in punt ‘ C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid’ te luiden: In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen in aanmerking voor subsidie de door de aanvrager in verband met de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren te maken extra kosten, en, voor zover van toepassing, de te maken extra kosten in verband met de verbetering van het milieu of diergezondheid voor investeringen met betrekking tot milieu of diergezondheid die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven – ten opzichte van kosten in gangbare investeringen in stallen of houderijsystemen – voor: .

3. Er wordt een hoofdstuk toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 7. VERDERGAANDE VERDUURZAMING LAND- EN TUINBOUW IN HET KADER VAN NIEUWE UITDAGINGEN (POP NU)

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Categorie 1: mestverwerking.

De hierna opgesomde machines of installaties, voor zover deze dierlijke mest verwerken op zodanige wijze dat daardoor toepassingsmogelijkheden van die mest voor landbouwdoeleinden wordt vergroot:

  • a. machines of installaties voor mechanische scheiding: vijzelpers of schroefpersfilter, zeefbandpers, centrifuge of decanter, trommelfilter, kamerfilter, towerfilter;

  • b. machines of installaties voor bezinking;

  • c. machines of installaties voor vacuümdestillatie en dampcompressie;

  • d. machines of installaties voor strippen of scrubben;

  • e. machines of installaties voor indikken en drogen;

  • f. machines of installaties voor composteren, of

  • g. machines of installaties voor verwerking tot korrels.

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien met de machines of installaties verwerkte mest ten minste voor 60% wordt aangewend op de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd en met de machines of installaties uitsluitend mest wordt verwerkt die op die landbouwonderneming wordt geproduceerd.

Categorie 2: rijbemesting.

De hierna opgesomde machine: met GPS-systeem uitgevoerde rijenbemester waarmee meststoffen bij open teelten plaatsspecifiek kunnen worden toegediend.

Categorie 3: mestopslag voor dierlijke meststoffen.

De hierna opgesomde machines of installaties:

  • a. mestkelders;

  • b. mestsilo’s;

  • c. mestzakken, of

  • d. foliebassins.

Indien op de landbouwonderneming een minimumopslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen van toepassing is krachtens Hoofdstuk V van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, wordt subsidie uitsluitend verstrekt voor zover de opslagcapaciteit van dierlijke mest met ten minste één maand wordt vergroot boven de uit Hoofdstuk V van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet voortvloeiende minimumopslagcapaciteit, welke op het tijdstip van de subsidieaanvraag op de onderneming van toepassing is.

Categorie 4: energie.

De hierna opgesomde machines of installaties, voor zover deze op de landbouwonderneming energie uit uitsluitend hernieuwbare energiebronnen produceren of energie of warmte hergebruiken of besparen:

  • a. biomassaketel;

  • b. zonneboiler;

  • c. warmtepomp;

  • d. warmtepompboiler, of

  • e. combiwarmtepomp in combinatie met een bodemsysteem.

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de energie of warmte uitsluitend wordt gebruikt door de landbouwonderneming die de subsidie heeft aangevraagd ten behoeve van landbouwdoeleinden van die onderneming.

In zoverre in afwijking van artikel 1:16, derde lid, wordt voor in deze categorie opgesomde machines of installaties geen subsidie verstrekt indien de machines of installaties uit andere hoofde voor de in deze categorie beschreven activiteit worden gesubsidieerd.

Voor de in deze categorie opgesomde machines of installaties wordt geen subsidie verstrekt indien de machines of installaties op grond van ‘Bijlage 2. Hoofdstuk 1. Investeringen op het terrein van energiebesparing’ of ‘Bijlage 2. Hoofdstuk 2. Marktintroductie energieinnovaties’ worden gesubsidieerd.

Categorie 5: water.

De hierna opgesomde machines of installaties, voor zover deze af- en uitspoeling van stikstof en fosfaat van het erf van de landbouwonderneming verminderen:

  • a. dakgoten, buizen en goten voor afvoer van hemelwater;

  • b. richels of andere investeringen die voorkomen dat afstromend hemelwater in contact komt met kuilplaten, voerplein, koepaden of andere plaatsen waar regelmatig met voer of mest wordt gemorst;

  • c. een wadi voor het opvangen en laten bezinken van afstromend hemelwater dat niet verontreinigd is met voer- of mestresten;

  • d. waterdichte opslagputten, die voorzien zijn van een overloop naar een mestkelder, voor opvang van perssap, percolatiewater en afstromend hemelwater van kuilplaten, voerplein of koepad;

  • e. buizen en goten voor afvoer van met voer- of mestresten vervuild hemelwater naar een daarvoor bestemde opslagput, of

  • f. een voor het schoonhouden van het erf geschikte veegmachine.

Niet subsidiabel zijn:

  • a. kuilplaten of sleufsilo’s;

  • b. installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar de bodem of het oppervlaktewater;

  • c. helofytenfilters of andere zuiveringsmachines of -installaties.

Voor de in deze categorie opgesomde machines of installaties wordt geen subsidie verstrekt indien de machines of installaties op grond van ‘Bijlage 2. Hoofdstuk 4. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen’ worden gesubsidieerd.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn: landbouwondernemingen
C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.
  • a. In aanvulling op artikel 2:40, eerste lid, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking: de installatiekosten van de gesubsidieerde investering.

  • b. In zoverre in afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen bij investeringen genoemd in categorie 3, welke worden uitgevoerd door landbouwondernemingen waarvoor een minimumopslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen is voorgeschreven krachtens Hoofdstuk V van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, uitsluitend de extra kosten voor subsidie in aanmerking die noodzakelijk zijn om de mestopslagcapaciteit te vergroten boven de krachtens Hoofdstuk V van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet voortvloeiende minimumopslagcapaciteit.

  • c. In afwijking van artikel 1:15, derde lid, komt niet verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening of de subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een op naam van de aanvrager gestelde offerte van de bouwer of de leverancier van de machine of installatie, waarop is aangeven welke machine of installatie, als bedoeld in punt A, het betreft.

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

  • a. facturen waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd en waarbij, voor zover van toepassing, het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

ARTIKEL II

Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 komt de zinsnede na het tweede gedachtenstreepje te luiden:

titel 5, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 1, 4a en 5.

B

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Artikel 2:10, derde lid, van de regeling is niet van toepassing op aanvragen die worden ingediend in de periode, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b.

C

Onder vernummering van artikel 44 tot artikel 43b wordt, na het nieuw genummerde artikel 43b, een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

Artikel 43c
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in een integraal duurzame stal of houderijsysteem als bedoeld in Bijlage 2, Hoofdstuk 4, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 15 september tot en met 15 oktober 2010.

Artikel 43d
  • 1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 43c, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.

  • 2. Een aanvraag wordt hoger gerangschikt naar mate:

    • a. de integraal duurzame stal of houderijsysteem waarin wordt geïnvesteerd in de beginfase van marktintroductie verkeert;

    • b. de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem meer economisch of technisch perspectief heeft;

    • c. er voor de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde subsidiebedrag en de verbetering van het dierenwelzijn, en

    • d. er voor de investering in de intergraal duurzame stal of houderijsysteem een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde subsidiebedrag en de verbetering van het milieu, diergezondheid of arbeidsomstandigheden.

Artikel 43e
  • 1. De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.

  • 2. Een op de liquiditeitsbehoefte afgestemd voorschot kan worden verleend, mits de aanvraag tot voorschotverlening vergezeld gaat van het overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

  • 3. Het tweede lid is, in zoverre in afwijking van artikel 65 van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009, van overeenkomstige toepassing op subsidies die zijn verleend op grond van aanvragen die zijn ingediend op grond van artikel 59 van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009.

Artikel 43f

Het subsidieplafond bedraagt: € 15.000.000.

Artikel 44

De extra kosten, bedoeld in Bijlage 2, Hoofdstuk 4, punt C, van de regeling betreffen de kosten die worden gemaakt naast de norminvesteringen met betrekking tot dierenwelzijn en, voor zover van toepassing met betrekking tot milieu of diergezondheid, in een gangbare stal, als bedoeld in de kwantitatieve informatie veehouderij.

D

Na artikel 44l wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)

Artikel 44m
  • 1. Aanvraag tot verlening van een subsidie voor een investering in een machine of installatie als bedoeld in Bijlage 2, Hoofdstuk 7, punt A, van de regeling kan worden ingediend in de periode van 18 oktober tot en met 15 november 2010.

  • 2. Per landbouwonderneming kan één aanvraag worden ingediend, welke betrekking kan hebben op één of meerdere van de in de categorieën 1 tot en met 5, bedoeld in Bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, van de regeling, onderscheiden machines of installaties.

  • 3. Op de rangschikking van de aanvragen is artikel 1:6 van de regeling van toepassing.

  • 4. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in een machine of installatie als bedoeld in Bijlage 2, Hoofdstuk 7, punt A, categorie 5, van de regeling kunnen uitsluitend worden ingediend door landbouwbedrijven die zijn gelegen in Noord-Brabant.

Artikel 44n

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 44o

Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot en met 29 september 2012 en per landbouwonderneming kan in die periode slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 44p

De subsidie voor een machine of installatie als bedoeld in Bijlage 2, Hoofdstuk 7, punt A, van de regeling bedraagt per categorie:

  • a. voor zover het een investering uit categorieën 1, 2, 4 of 5 betreft 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie per hiervoor genoemde categorie ten hoogste € 100.000 bedraagt;

  • b. voor zover het een investering of investeringen uit categorie 3 betreft en de subsidie wordt verstrekt aan een landbouwonderneming waarvoor een minimumopslagcapaciteit is voorgeschreven krachtens Hoofdstuk V van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet:

    • 1. 25% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 50.000, ingeval de investering of investeringen leiden tot opslagcapaciteitverhoging van niet meer dan drie maanden;

    • 2. 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 100.000, ingeval de investering of de investeringen leiden tot opslagcapaciteitverhoging van meer dan drie maanden;

  • c. voor zover het een investering of investeringen uit categorie 3 betreft en de subsidie wordt verstrekt aan een landbouwonderneming waarvoor geen minimumopslagcapaciteit is voorgeschreven krachtens Hoofdstuk V van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, 25% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 50.000;

  • d. ten minste € 5000.

Artikel 44q
  • 1. Het subsidieplafond voor investeringen in machines of installaties als bedoeld in Bijlage 2. Hoofdstuk 7, punt A, van de regeling bedraagt:

    • a. € 6.400.000 voor de categorieën 1, 2, 3 en 4;

    • b. € 1.600.000 voor categorie 5.

  • 2. Voor investeringen in machines of installaties als bedoeld in Bijlage 2, Hoofdstuk 7, punt A, categorie 3, van de regeling, is het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verhoogd met € 1.600.000, met dien verstande dat de verhoging uitsluitend bestemd is voor:

    • a. landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkveehouderij en gelegen zijn binnen het gebied, zoals vastgesteld krachtens de Waterschapswet, van het waterschap de Dommel of het waterschap de Brabantse Delta, en

    • b. de investeringen leiden tot een opslagcapaciteitverhoging van meer dan drie maanden.

E

Aan artikel 63 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. de subsidieplafonds bedoeld in artikel 44q, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds.

F

In artikel 64, eerste lid, wordt ‘de artikelen 14, 18 en 34’ vervangen door: de artikelen 14, 18, 34 en 43d.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 september 2010

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

1. Algemeen

Ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (PbEU L 277) (hierna: Plattelandsontwikkelingsverordening) heeft Nederland voor de periode 2007 – 2013 een plattelandsontwikkelingsprogramma (hierna: POP) opgesteld. Het POP is een gezamenlijk programma van de rijksoverheid (LNV, VROM en V&W) en de provincies. Eén van de hoofddoelstellingen opgenomen in as 1 van de Plattelandsontwikkelingsverordening is de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouw door (gecofinancierde) steun te verlenen voor herstructurering, ontwikkeling en innovatie. Een groot aantal van de in ‘Hoofdstuk 2. Concurrerende Landbouw’ van de Regeling LNV-subsidies opgenomen subsidiemodules geeft concreet uitvoering aan hiervoor genoemde doelstelling van as 1.

Ingevolge de per 1 januari 2008 doorgevoerde wijziging van de Plattelandsverordening (artikel 16bis) dienen de lidstaten – overeenkomstig hun eigen behoeften – in hun POP’s wijzigingen door te voeren op grond waarvan steun kan worden verleend gericht op onder andere de volgende prioriteiten: klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer, biodiversiteit. Dit zijn de zog. POP Nieuwe Uitdagingen (POP NU).

Gelet op bovenstaande is het deel van het Nederlandse POP dat uitvoering geeft aan as 1 gewijzigd; de Europese Commissie heeft de wijziging op 11 december 2009 goedgekeurd (beschikking C(2009) 10187). Daarna is de wijziging nader ontwikkeld tot een pakket uitvoerbare subsidiemaatregelen. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt concreet uitvoering gegeven aan de POP-wijziging (Artikel I, onderdeel C). De wijzigingsregeling behelst daartoe een uitbreiding van het subsidieaanbod van de subsidiemodule ‘Bedrijfsmodernisering’ van titel 6 van ‘Hoofdstuk 2. Concurrerende Landbouw’ van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling); deze uitbreiding van het subsidieaanbod voor investeringen is gericht op de prioriteiten ‘hernieuwbare energie’ en ‘waterbeheer’ van POP NU. De wijzigingsregeling voorziet tevens in de openstelling voor subsidieaanvragen van dit nieuwe subsidieaanbod; daartoe is het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 (hierna: Openstellingsbesluit 2010) aangepast (Artikel II, onderdeel D). In deze toelichting wordt in onderdelen 2 en 3 nader op deze nieuwe sub-module ingegaan.

Deze wijzigingsregeling voorziet tevens in verruiming van de bestaande sub-module Integraal duurzame stallen en houderijen en in de openstelling voor subsidieaanvragen (Artikel I, onderdelen A en C; artikel II, onderdeel C); deze sub-module is eveneens een onderdeel van de module Bedrijfsmodernisering van Hoofdstuk 2 van de Regeling. Ingevolge de verruiming komen thans ook investeringskosten voor subsidie in aanmerking die – naast de vereiste dierenwelzijnsinvesteringen – worden gemaakt ter verbetering van milieu of diergezondheid van stallen of houderijsystemen. Het gaat daarbij om de meerkosten die worden gemaakt ten opzichte van investeringen die aan vigerende minimumvoorschriften met betrekking tot milieu of diergezondheid voldoen. Een nadere toelichting bij de openstelling voor 2010 van deze sub-module is opgenomen in onderdeel 3 van de toelichting.

Met de hiervoor beschreven uitbreiding van de Regeling biedt de subsidiemodule ‘Bedrijfsmodernisering’ thans het volgende subsidieaanbod (sub-modules):

  • Investeringen jonge landbouwers

  • Investeringen op het terrein van energiebesparing (IRE)

  • Marktintroductie energie-innovaties (MEI)

  • Investeringen in gecombineerde luchtwassystemen

  • Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

  • Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijn stof

  • Investeringen in toegang tot breedbandinternet

  • Investeringen inzake verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU).

Met uitzondering van de onderdelen ‘IRE, ‘Integraal duurzame stallen en houderijsystemen’ en ‘Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijn stof’, strekken deze onderdelen ter uitvoering van het POP.

Naast hiervoor genoemde wijzigingen zijn tevens de volgende wijzigingen doorgevoerd.

Overeenkomstig de wijziging van 4 december 2009 van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 968/2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (PbEU L 323) is de termijn waarbinnen subsidieontvangers – in het kader van de subsidiemodule ‘Diversificatie in de suikersector’ – innovatie-activiteiten moeten uitvoeren verlengd tot 30 september 2011; deze termijn is opgenomen in artikel 5:7 van de Regeling (Artikel I, onderdeel B).

Ingevolge artikel 2:10, derde lid, van de Regeling kan subsidie voor een bedrijfsadvies ten hoogste eenmaal per drie jaar worden verleend. Deze beperking zal echter niet van toepassing zijn op subsidieaanvragen die in de periode van 2 augustus tot en met 30 september 2010 zijn of worden ingediend; de wijziging van artikel 9 van het Openstellingsbesluit 2010 voorziet in deze uitzondering op de hoofdregel (Artikel II, onderdeel B). De reden voor de wijziging is gelegen in het grote aantal gewijzigde en nieuwe cross compliance voorwaarden dat afgelopen periode in werking is getreden. Het gericht hierop kunnen laten uitvoeren van een bedrijfsadvies is derhalve belangrijk voor landbouwondernemingen, ook indien in de afgelopen drie jaar al subsidie voor een bedrijfsadvies was verstrekt.

2. Inhoud: POP NU (Artikel I, onderdeel C)

Op grond van artikel 2:37, eerste lid, van de Regeling kan de Minister van LNV subsidie verstrekken aan een landbouwonderneming voor investeringen die zijn opgenomen in Bijlage 2 bij de Regeling. Gelet hierop zijn de subsidiemogelijkheden POP NU opgenomen in het nieuwe Hoofdstuk 7 van Bijlage 2. Het nieuwe hoofdstuk is onderverdeeld in de volgende investeringscategorieën: 1. mestverwerking; 2. rijbemesting; 3. mestopslag; 4. energie; 5. water.

Met de categorieën 1 tot en met 3 en 5 wordt uitvoering gegeven aan de POP NU prioriteit ‘waterbeheer’. Investeringssubsidies uit deze categorieën hebben tot doel landbouwondernemingen, met name veehouderij, te stimuleren om milieubeleidsdoelen gericht op verbetering van de waterkwaliteit te realiseren.

De machines en installaties genoemd in categorie 1 (mestverwerking) maken het mogelijk dat dierlijke mest – die wordt geproduceerd op de landbouwonderneming waaraan de subsidie is verstrekt – wordt bewerkt. De bewerking betreft met name het scheiden van de mest in fracties, welke fracties ruimere, milieuvriendelijke toepassingsmogelijkheden bieden dan dierlijke mest in onbewerkte vorm. De verwerkte mest dient tenminste voor 60% te worden aangewend op de landbouwonderneming waaraan de subsidie is verstrekt. De naleving van deze subsidievoorwaarde wordt gecontroleerd aan de hand van de vervoersbewijzen als bedoeld in artikel 53 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Categorie 2 (rijbemesting) stimuleert investeringen in rijenbemesters; deze machines maken het mogelijk meststoffen efficiënter toe te dienen, hetgeen leidt tot minder uit- en afspoeling van nutriënten.

Categorie 3 (mestopslag) stimuleert investeringen die leiden tot ten minste één maand extra opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen boven de minimumopslagcapaciteit die de landbouwonderneming ingevolge het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in acht dient te nemen; om in dat kader bij subsidieaanvraag de referentie-opslagcapaciteit van de landbouwonderneming te kunnen bepalen, zal gebruik worden gemaakt van de ‘Gecombineerde opgave 2010, onderdeel Landbouwtelling’. Een toename van de mestopslagcapaciteit zal de spanning op de mestmarkt verlichten en aldus het risico op milieuschade door overbemesting verminderen. De subsidie kan tevens worden verstrekt aan landbouwondemingen waarop geen wettelijk voorgeschreven minimum mestopslagcapaciteit van toepassing is, zoals akkerbouwondernemingen. Een toename van de mestopslagcapaciteit in akkerbouwgebieden zal de toepassing van dierlijke meststoffen stimuleren op landbouwgronden. De extra opslagcapaciteit draagt tevens bij aan betere verdeling van mest gedurende het groeiseizoen; nutriënten uit de mest kunnen daardoor maximaal worden benut, hetgeen verliezen naar grond- en oppervlaktewater minimaliseert.

Categorie 5 (water) is gericht op investeringen die af- en uitspoeling van stikstof en fosfaat van het erf van de landbouwonderneming tegengaan. Deze investeringen kunnen echter tevens onderdeel zijn van investeringen in stallen die kunnen worden gesubsidieerd op grond van de sub-module ‘Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen’. In de Regeling is daarom bepaald dat geen subsidie voor een investering uit categorie 5 wordt verstrekt, indien betreffende machine of installatie op grond van hiervoor genoemde sub-module wordt gesubsidieerd. Hiermee wordt cumulatie van subsidies – die kunnen leiden tot overcompensatie – voorkomen. Categorie 5 is op verzoek van Noord-Brabant in de regeling opgenomen en wordt uitsluitend opengesteld voor subsidieaanvragen van landbouwondernemingen die gelegen zijn in die provincie.

Met categorie 4 (energie) wordt uitvoering gegeven aan de POP NU prioriteit ‘energie’. Dit onderdeel sluit tevens aan op het in 2008 tussen de rijksoverheid en vertegenwoordigers van de agrosectoren gesloten Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren. Ingevolge dit convenant is het streven om jaarlijks 2% energie te besparen en daarnaast zoveel mogelijk over te schakelen op het gebruik van hernieuwbare energie voor eigen energiegebruik. Subsidies als bedoeld in categorie 4 bieden een stimulans voor land- en tuinbouwondernemingen om de beweging te maken naar een duurzame agro-sector die minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Voor subsidie komen in aanmerking investeringen in biomassaketels, zonneboilers, warmtepompen, warmtepompboilers en combinatiewarmtepompen in combinatie met een bodemsysteem. De met deze machines of installaties opgewekte (of hergebruikte) energie of warmte mag uitsluitend worden benut voor de landbouwdoeleinden van de onderneming die de subsidie ontvangt. De subsidie wordt derhalve niet verstrekt indien energie of warmte voor andere doeleinden is bestemd, zoals gebruik in de woning of levering aan derden.

Ingevolge artikel 1:16, derde lid, van de Regeling wordt een subsidiebedrag zodanig vastgesteld, ingeval een activiteit tevens uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, dat het totaal van alle subsidies voor die activiteit niet hoger is dan het totale subsidiebedrag dat op grond van de Regeling kan worden verstrekt. Een activiteit kan dus (mede) op grond van een andere subsidieregeling dan de Regeling worden gesubsidieerd, onder eventuele bijstelling van het op grond van de Regeling te verstrekken subsidiebedrag. In afwijking van deze hoofdregel is voor investeringen van categorie 4 bepaald dat op grond van de Regeling geen subsidie wordt verstrekt indien de machines of installaties uit andere hoofde (andere subsidieregelingen) worden gesubsidieerd en de machines of installaties op grond van die andere subsidieregelingen (tevens) kunnen worden benut voor landbouwdoeleinden van de onderneming. Deze bepaling sluit (eventuele) samenloop uit met andere subsidieregelingen ter voorkoming van cumulatie van subsidies. Ook is samenloop uitgesloten met de (sub-modules) IRE en de MEI van de Regeling; indien dezelfde investering wordt gesubsidieerd op grond van IRE of MEI, wordt daarvoor niet tevens subsidie uit categorie 4 aan de landbouwonderneming verstrekt.

3. Wijziging Openstellingsbesluit 2010

Onderdeel Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen (Artikel II, onderdeel C: artikel 43c tot en met artikel 44)

De sub-module is opengesteld voor aanvragen in de periode 15 september tot en met 15 oktober 2010 (artikel 43c); landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-,

geiten-,varkens-, kalveren-, pluimvee- (inclusief eenden- en kalkoenen-) en konijnenhouderij kunnen aanvragen indienen.

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000 (artikel 43e); het subsidieplafond bedraagt € 15.000.000 (artikel 43f). De subsidiabele kosten zijn de extra kosten die worden gemaakt in verband met de (bovenwettelijke) verbetering van dierenwelzijn, en – indien dit van de subsidieaanvraag deel uitmaakt – de (bovenwettelijke) verbetering van milieu of diergezondheid. Deze extra kosten worden berekend aan de hand van de gegevens van de KWIN-Veehouderij, welke jaarlijks wordt opgesteld door de divisie Veehouderij van de Animal Science Groep Wageningen Universiteit en Research (Artikel I, onderdeel C; artikel 44).

De subsidieontvanger kan een aanvraag tot voorschotverlening indienen, mits daarbij het overzicht van de liquiditeitsbehoefte wordt verstrekt. Het op de liquiditeitsbehoefte afgestemde voorschot bedraagt, overeenkomstig artikel 1:17 van de Regeling, maximaal 80% van het te verstrekken subsidiebedrag.

Bij openstellingen van deze sub-module op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 was op grond van artikel 65 van dat besluit bepaald dat geen voorschotten konden worden verleend. Ingevolge artikel 43e, derde lid (van het Openstellingsbesluit 2010) kunnen ondernemingen die vorig jaar subsidie hebben aangevraagd (en waaraan subsidie is verleend) alsnog voor een voorschot in aanmerking komen.

Subsidieaanvragen die in de hiervoor genoemde periode worden ingediend – en aan de subsidievoorwaarden voldoen – worden door een beoordelingscommissie gerangschikt naar geschiktheid. De beoordelingscommissie – welke is ingesteld op grond van artikel 64 – brengt daarover vervolgens een advies uit aan de Minister van LNV. Een aanvraag wordt onder meer hoger gerangschikt naar mate de aanvraag meer economisch of technisch perspectief heeft en een betere verhouding biedt tussen de prijs en kwaliteit. De rangschikkingscriteria zijn opgenomen in artikel 43d; deze wijken inhoudelijk niet af van eerdere openstellingen.

Onderdeel POP NU (Artikel II, onderdeel D; artikel 44m tot en met 44q)

Ingevolge artikel II is ‘§ 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw (POP NU)’ ingevoegd in het Openstellingsbesluit 2010. In deze paragraaf is de ‘openstelling’ van POP NU vastgelegd en zijn nadere bepalingen over subsidieaanvragen en -vaststellingen, -bedragen en -plafonds opgenomen.

De subsidiemodule is opengesteld voor aanvragen in de periode 18 oktober tot en met 15 november 2010 (artikel 44m). De aanvragen worden gerangschikt in volgorde van ontvangst. Een landbouwonderneming kan niet meer dan één aanvraag indienen; de aanvraag mag echter wel betrekking hebben op één of meerdere investeringen en kan tevens betrekking hebben op investeringen uit meerdere categorieën. Aanvragen voor categorie 5 (water) kunnen echter uitsluitend worden ingediend, zoals hiervoor aangegeven, door landbouwondernemingen die zijn gelegen in de provincie Noord-Brabant.

De investeringen waarvoor subsidie is verleend, moeten uiterlijk op 29 september 2012 zijn gerealiseerd; dit voorschrift volgt uit artikel 44o dat bepaalt dat aanvragen tot subsidievaststelling uiterlijk op die datum moeten zijn ingediend.

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten per investering (artikel 44p). Ingeval een aanvraag betrekking heeft op meerdere investeringen (bijvoorbeeld zowel een investering in een machine voor bezinking als een investering in een rijenbemester) bedraagt het totale subsidiebedrag de optelsom van 40% van de subsidiabele kosten per afzonderlijk onderdeel. Per categorie 1, 2, 4 of 5 kan echter ten hoogste € 100.000 subsidie worden verleend; het minumum subsidiebedrag per categorie (1, 2, 3, 4 én 5) bedraagt € 5000.

Voor machines of installaties voor categorie 3 (mestopslag) bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten (met een maximum van € 50.000), indien de capaciteitsverhoging beperkt is tot drie maanden; en 40% (met een maximum van € 100.000) indien de capaciteitsverhoging meer dan drie maanden beslaat. Binnen deze categorie zijn – op grond van de Regeling – uitsluitend meerkosten subsidiabel die moeten worden gemaakt om boven de wettelijk voorgeschreven minimumcapaciteit voor mestopslag, welke ingevolge het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet op de onderneming van toepassing is, uit te komen (Bijlage 2. Hoofdstuk 7, punt C). Voor landbouwondernemingen waarop geen wettelijk voorgeschreven minimum mestopslagcapaciteit van toepassing is, zoals akkerbouwondernemingen, bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten (met een maximum van € 50.000).

Het subsidieplafond voor de categorieën 1, 2, 3 en 4 is vastgesteld op € 6.400.000; voor investeringen in categorie 3 (mestopslag) is een extra plafond van € 1.600.000 beschikbaar (artikel 44q). Dit bedrag is uitsluitend bestemd voor melkveehouderijen die investeren in een extra opslagcapaciteit van meer dan drie maanden én zijn gelegen in de werkgebieden van het waterschap de Dommel en het waterschap Brabantse Delta; betreffend bedrag is door deze waterschappen en de provincie Noord-Brabant beschikbaar gesteld. Het subsidieplafond van € 1.600.00 voor categorie 5 (water) is beschikbaar gesteld door de provincie Noord-Brabant, het waterschap de Dommel, het waterschap Brabantse Delta, het waterschap Aa en Maas en het waterschap Rivierenland.

4. Administratieve lasten en inwerkingtreding

Onderdeel POP NU

De administratieve lasten die met subsidieverstrekking zijn gemoeid bedragen € 400 (€ 252 voor subsidieverlening en € 148 voor subsidievaststelling). Voor indiening van een bezwaarschrift moet € 69 worden gereserveerd. De totale administratieve lasten (gebaseerd op 250 aanvragen en 225 verstrekkingen) bedragen daarmee € 96.278.

Onderdeel Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

De administratieve lasten die met subsidieverstrekking zijn gemoeid bedragen in totaal – gebaseerd op 400 aanvragen – € 1.075.470.De administratieve lasten per subsidieverstrekking bedragen € 1669.80 en € 3300, indien de onderneming een adsviseur inschakelt.

Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en dat minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van nieuwe regels plaatsvindt. Deze afwijking is gerechtvaardigd in het belang van de ondernemingen om zo snel mogelijk van de nieuwe en verruimde subsidiemodules gebruik te kunnen maken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven