TOELICHTING
1. Algemeen
Ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling
uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (PbEU L 277) (hierna: Plattelandsontwikkelingsverordening) heeft
Nederland voor de periode 2007 – 2013 een plattelandsontwikkelingsprogramma (hierna: POP) opgesteld. Het POP is een gezamenlijk
programma van de rijksoverheid (LNV, VROM en V&W) en de provincies. Eén van de hoofddoelstellingen opgenomen in as 1 van de
Plattelandsontwikkelingsverordening is de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouw door (gecofinancierde)
steun te verlenen voor herstructurering, ontwikkeling en innovatie. Een groot aantal van de in ‘Hoofdstuk 2. Concurrerende
Landbouw’ van de Regeling LNV-subsidies opgenomen subsidiemodules geeft concreet uitvoering aan hiervoor genoemde doelstelling
van as 1.
Ingevolge de per 1 januari 2008 doorgevoerde wijziging van de Plattelandsverordening (artikel 16bis) dienen de lidstaten –
overeenkomstig hun eigen behoeften – in hun POP’s wijzigingen door te voeren op grond waarvan steun kan worden verleend gericht
op onder andere de volgende prioriteiten: klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer, biodiversiteit. Dit zijn
de zog. POP Nieuwe Uitdagingen (POP NU).
Gelet op bovenstaande is het deel van het Nederlandse POP dat uitvoering geeft aan as 1 gewijzigd; de Europese Commissie heeft
de wijziging op 11 december 2009 goedgekeurd (beschikking C(2009) 10187). Daarna is de wijziging nader ontwikkeld tot een
pakket uitvoerbare subsidiemaatregelen. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt concreet uitvoering gegeven aan de POP-wijziging
(Artikel I, onderdeel C). De wijzigingsregeling behelst daartoe een uitbreiding van het subsidieaanbod van de subsidiemodule
‘Bedrijfsmodernisering’ van titel 6 van ‘Hoofdstuk 2. Concurrerende Landbouw’ van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling);
deze uitbreiding van het subsidieaanbod voor investeringen is gericht op de prioriteiten ‘hernieuwbare energie’ en ‘waterbeheer’
van POP NU. De wijzigingsregeling voorziet tevens in de openstelling voor subsidieaanvragen van dit nieuwe subsidieaanbod;
daartoe is het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 (hierna: Openstellingsbesluit 2010) aangepast (Artikel II, onderdeel
D). In deze toelichting wordt in onderdelen 2 en 3 nader op deze nieuwe sub-module ingegaan.
Deze wijzigingsregeling voorziet tevens in verruiming van de bestaande sub-module Integraal duurzame stallen en houderijen
en in de openstelling voor subsidieaanvragen (Artikel I, onderdelen A en C; artikel II, onderdeel C); deze sub-module is eveneens
een onderdeel van de module Bedrijfsmodernisering van Hoofdstuk 2 van de Regeling. Ingevolge de verruiming komen thans ook
investeringskosten voor subsidie in aanmerking die – naast de vereiste dierenwelzijnsinvesteringen – worden gemaakt ter verbetering
van milieu of diergezondheid van stallen of houderijsystemen. Het gaat daarbij om de meerkosten die worden gemaakt ten opzichte
van investeringen die aan vigerende minimumvoorschriften met betrekking tot milieu of diergezondheid voldoen. Een nadere toelichting
bij de openstelling voor 2010 van deze sub-module is opgenomen in onderdeel 3 van de toelichting.
Met de hiervoor beschreven uitbreiding van de Regeling biedt de subsidiemodule ‘Bedrijfsmodernisering’ thans het volgende
subsidieaanbod (sub-modules):
– Investeringen jonge landbouwers
– Investeringen op het terrein van energiebesparing (IRE)
– Marktintroductie energie-innovaties (MEI)
– Investeringen in gecombineerde luchtwassystemen
– Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen
– Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijn stof
– Investeringen in toegang tot breedbandinternet
– Investeringen inzake verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU).
Met uitzondering van de onderdelen ‘IRE, ‘Integraal duurzame stallen en houderijsystemen’ en ‘Investeringen in technieken
ter vermindering van de uitstoot fijn stof’, strekken deze onderdelen ter uitvoering van het POP.
Naast hiervoor genoemde wijzigingen zijn tevens de volgende wijzigingen doorgevoerd.
Overeenkomstig de wijziging van 4 december 2009 van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 968/2006 houdende uitvoeringsbepalingen
voor Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de
suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (PbEU L 323) is de termijn waarbinnen subsidieontvangers – in het kader van de
subsidiemodule ‘Diversificatie in de suikersector’ – innovatie-activiteiten moeten uitvoeren verlengd tot 30 september 2011;
deze termijn is opgenomen in artikel 5:7 van de Regeling (Artikel I, onderdeel B).
Ingevolge artikel 2:10, derde lid, van de Regeling kan subsidie voor een bedrijfsadvies ten hoogste eenmaal per drie jaar
worden verleend. Deze beperking zal echter niet van toepassing zijn op subsidieaanvragen die in de periode van 2 augustus
tot en met 30 september 2010 zijn of worden ingediend; de wijziging van artikel 9 van het Openstellingsbesluit 2010 voorziet
in deze uitzondering op de hoofdregel (Artikel II, onderdeel B). De reden voor de wijziging is gelegen in het grote aantal
gewijzigde en nieuwe cross compliance voorwaarden dat afgelopen periode in werking is getreden. Het gericht hierop kunnen
laten uitvoeren van een bedrijfsadvies is derhalve belangrijk voor landbouwondernemingen, ook indien in de afgelopen drie
jaar al subsidie voor een bedrijfsadvies was verstrekt.
2. Inhoud: POP NU (Artikel I, onderdeel C)
Op grond van artikel 2:37, eerste lid, van de Regeling kan de Minister van LNV subsidie verstrekken aan een landbouwonderneming
voor investeringen die zijn opgenomen in Bijlage 2 bij de Regeling. Gelet hierop zijn de subsidiemogelijkheden POP NU opgenomen
in het nieuwe Hoofdstuk 7 van Bijlage 2. Het nieuwe hoofdstuk is onderverdeeld in de volgende investeringscategorieën: 1.
mestverwerking; 2. rijbemesting; 3. mestopslag; 4. energie; 5. water.
Met de categorieën 1 tot en met 3 en 5 wordt uitvoering gegeven aan de POP NU prioriteit ‘waterbeheer’. Investeringssubsidies
uit deze categorieën hebben tot doel landbouwondernemingen, met name veehouderij, te stimuleren om milieubeleidsdoelen gericht
op verbetering van de waterkwaliteit te realiseren.
De machines en installaties genoemd in categorie 1 (mestverwerking) maken het mogelijk dat dierlijke mest – die wordt geproduceerd
op de landbouwonderneming waaraan de subsidie is verstrekt – wordt bewerkt. De bewerking betreft met name het scheiden van
de mest in fracties, welke fracties ruimere, milieuvriendelijke toepassingsmogelijkheden bieden dan dierlijke mest in onbewerkte
vorm. De verwerkte mest dient tenminste voor 60% te worden aangewend op de landbouwonderneming waaraan de subsidie is verstrekt.
De naleving van deze subsidievoorwaarde wordt gecontroleerd aan de hand van de vervoersbewijzen als bedoeld in artikel 53
van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Categorie 2 (rijbemesting) stimuleert investeringen in rijenbemesters; deze machines maken het mogelijk meststoffen efficiënter
toe te dienen, hetgeen leidt tot minder uit- en afspoeling van nutriënten.
Categorie 3 (mestopslag) stimuleert investeringen die leiden tot ten minste één maand extra opslagcapaciteit voor dierlijke
meststoffen boven de minimumopslagcapaciteit die de landbouwonderneming ingevolge het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in
acht dient te nemen; om in dat kader bij subsidieaanvraag de referentie-opslagcapaciteit van de landbouwonderneming te kunnen
bepalen, zal gebruik worden gemaakt van de ‘Gecombineerde opgave 2010, onderdeel Landbouwtelling’. Een toename van de mestopslagcapaciteit
zal de spanning op de mestmarkt verlichten en aldus het risico op milieuschade door overbemesting verminderen. De subsidie kan tevens worden verstrekt aan landbouwondemingen waarop geen wettelijk
voorgeschreven minimum mestopslagcapaciteit van toepassing is, zoals akkerbouwondernemingen. Een toename van de mestopslagcapaciteit
in akkerbouwgebieden zal de toepassing van dierlijke meststoffen stimuleren op landbouwgronden. De extra opslagcapaciteit
draagt tevens bij aan betere verdeling van mest gedurende het groeiseizoen; nutriënten uit de mest kunnen daardoor maximaal
worden benut, hetgeen verliezen naar grond- en oppervlaktewater minimaliseert.
Categorie 5 (water) is gericht op investeringen die af- en uitspoeling van stikstof en fosfaat van het erf van de landbouwonderneming
tegengaan. Deze investeringen kunnen echter tevens onderdeel zijn van investeringen in stallen die kunnen worden gesubsidieerd
op grond van de sub-module ‘Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen’. In de Regeling is daarom bepaald
dat geen subsidie voor een investering uit categorie 5 wordt verstrekt, indien betreffende machine of installatie op grond
van hiervoor genoemde sub-module wordt gesubsidieerd. Hiermee wordt cumulatie van subsidies – die kunnen leiden tot overcompensatie
– voorkomen. Categorie 5 is op verzoek van Noord-Brabant in de regeling opgenomen en wordt uitsluitend opengesteld voor subsidieaanvragen
van landbouwondernemingen die gelegen zijn in die provincie.
Met categorie 4 (energie) wordt uitvoering gegeven aan de POP NU prioriteit ‘energie’. Dit onderdeel sluit tevens aan op het
in 2008 tussen de rijksoverheid en vertegenwoordigers van de agrosectoren gesloten Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren.
Ingevolge dit convenant is het streven om jaarlijks 2% energie te besparen en daarnaast zoveel mogelijk over te schakelen
op het gebruik van hernieuwbare energie voor eigen energiegebruik. Subsidies als bedoeld in categorie 4 bieden een stimulans
voor land- en tuinbouwondernemingen om de beweging te maken naar een duurzame agro-sector die minder afhankelijk is van fossiele
brandstoffen. Voor subsidie komen in aanmerking investeringen in biomassaketels, zonneboilers, warmtepompen, warmtepompboilers
en combinatiewarmtepompen in combinatie met een bodemsysteem. De met deze machines of installaties opgewekte (of hergebruikte)
energie of warmte mag uitsluitend worden benut voor de landbouwdoeleinden van de onderneming die de subsidie ontvangt. De
subsidie wordt derhalve niet verstrekt indien energie of warmte voor andere doeleinden is bestemd, zoals gebruik in de woning
of levering aan derden.
Ingevolge artikel 1:16, derde lid, van de Regeling wordt een subsidiebedrag zodanig vastgesteld, ingeval een activiteit tevens
uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, dat het totaal van alle subsidies voor die activiteit niet hoger is dan het totale
subsidiebedrag dat op grond van de Regeling kan worden verstrekt. Een activiteit kan dus (mede) op grond van een andere subsidieregeling
dan de Regeling worden gesubsidieerd, onder eventuele bijstelling van het op grond van de Regeling te verstrekken subsidiebedrag.
In afwijking van deze hoofdregel is voor investeringen van categorie 4 bepaald dat op grond van de Regeling geen subsidie
wordt verstrekt indien de machines of installaties uit andere hoofde (andere subsidieregelingen) worden gesubsidieerd en de
machines of installaties op grond van die andere subsidieregelingen (tevens) kunnen worden benut voor landbouwdoeleinden van
de onderneming. Deze bepaling sluit (eventuele) samenloop uit met andere subsidieregelingen ter voorkoming van cumulatie van
subsidies. Ook is samenloop uitgesloten met de (sub-modules) IRE en de MEI van de Regeling; indien dezelfde investering wordt
gesubsidieerd op grond van IRE of MEI, wordt daarvoor niet tevens subsidie uit categorie 4 aan de landbouwonderneming verstrekt.
3. Wijziging Openstellingsbesluit 2010
Onderdeel Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen (Artikel II, onderdeel C: artikel 43c tot en met
artikel 44)
De sub-module is opengesteld voor aanvragen in de periode 15 september tot en met 15 oktober 2010 (artikel 43c); landbouwondernemingen
werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-,
geiten-,varkens-, kalveren-, pluimvee- (inclusief eenden- en kalkoenen-) en konijnenhouderij kunnen aanvragen indienen.
De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000 (artikel 43e); het subsidieplafond bedraagt
€ 15.000.000 (artikel 43f). De subsidiabele kosten zijn de extra kosten die worden gemaakt in verband met de (bovenwettelijke)
verbetering van dierenwelzijn, en – indien dit van de subsidieaanvraag deel uitmaakt – de (bovenwettelijke) verbetering van
milieu of diergezondheid. Deze extra kosten worden berekend aan de hand van de gegevens van de KWIN-Veehouderij, welke jaarlijks
wordt opgesteld door de divisie Veehouderij van de Animal Science Groep Wageningen Universiteit en Research (Artikel I, onderdeel
C; artikel 44).
De subsidieontvanger kan een aanvraag tot voorschotverlening indienen, mits daarbij het overzicht van de liquiditeitsbehoefte
wordt verstrekt. Het op de liquiditeitsbehoefte afgestemde voorschot bedraagt, overeenkomstig artikel 1:17 van de Regeling,
maximaal 80% van het te verstrekken subsidiebedrag.
Bij openstellingen van deze sub-module op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 was op grond van artikel 65
van dat besluit bepaald dat geen voorschotten konden worden verleend. Ingevolge artikel 43e, derde lid (van het Openstellingsbesluit
2010) kunnen ondernemingen die vorig jaar subsidie hebben aangevraagd (en waaraan subsidie is verleend) alsnog voor een voorschot
in aanmerking komen.
Subsidieaanvragen die in de hiervoor genoemde periode worden ingediend – en aan de subsidievoorwaarden voldoen – worden door
een beoordelingscommissie gerangschikt naar geschiktheid. De beoordelingscommissie – welke is ingesteld op grond van artikel
64 – brengt daarover vervolgens een advies uit aan de Minister van LNV. Een aanvraag wordt onder meer hoger gerangschikt naar
mate de aanvraag meer economisch of technisch perspectief heeft en een betere verhouding biedt tussen de prijs en kwaliteit.
De rangschikkingscriteria zijn opgenomen in artikel 43d; deze wijken inhoudelijk niet af van eerdere openstellingen.
Onderdeel POP NU (Artikel II, onderdeel D; artikel 44m tot en met 44q)
Ingevolge artikel II is ‘§ 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw (POP NU)’ ingevoegd in het Openstellingsbesluit
2010. In deze paragraaf is de ‘openstelling’ van POP NU vastgelegd en zijn nadere bepalingen over subsidieaanvragen en -vaststellingen,
-bedragen en -plafonds opgenomen.
De subsidiemodule is opengesteld voor aanvragen in de periode 18 oktober tot en met 15 november 2010 (artikel 44m). De aanvragen
worden gerangschikt in volgorde van ontvangst. Een landbouwonderneming kan niet meer dan één aanvraag indienen; de aanvraag
mag echter wel betrekking hebben op één of meerdere investeringen en kan tevens betrekking hebben op investeringen uit meerdere
categorieën. Aanvragen voor categorie 5 (water) kunnen echter uitsluitend worden ingediend, zoals hiervoor aangegeven, door
landbouwondernemingen die zijn gelegen in de provincie Noord-Brabant.
De investeringen waarvoor subsidie is verleend, moeten uiterlijk op 29 september 2012 zijn gerealiseerd; dit voorschrift volgt
uit artikel 44o dat bepaalt dat aanvragen tot subsidievaststelling uiterlijk op die datum moeten zijn ingediend.
De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten per investering (artikel 44p). Ingeval een aanvraag betrekking heeft op
meerdere investeringen (bijvoorbeeld zowel een investering in een machine voor bezinking als een investering in een rijenbemester)
bedraagt het totale subsidiebedrag de optelsom van 40% van de subsidiabele kosten per afzonderlijk onderdeel. Per categorie
1, 2, 4 of 5 kan echter ten hoogste € 100.000 subsidie worden verleend; het minumum subsidiebedrag per categorie (1, 2, 3,
4 én 5) bedraagt € 5000.
Voor machines of installaties voor categorie 3 (mestopslag) bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten (met een maximum
van € 50.000), indien de capaciteitsverhoging beperkt is tot drie maanden; en 40% (met een maximum van € 100.000) indien de
capaciteitsverhoging meer dan drie maanden beslaat. Binnen deze categorie zijn – op grond van de Regeling – uitsluitend meerkosten
subsidiabel die moeten worden gemaakt om boven de wettelijk voorgeschreven minimumcapaciteit voor mestopslag, welke ingevolge
het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet op de onderneming van toepassing is, uit te komen (Bijlage 2. Hoofdstuk 7, punt C).
Voor landbouwondernemingen waarop geen wettelijk voorgeschreven minimum mestopslagcapaciteit van toepassing is, zoals akkerbouwondernemingen,
bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten (met een maximum van € 50.000).
Het subsidieplafond voor de categorieën 1, 2, 3 en 4 is vastgesteld op € 6.400.000; voor investeringen in categorie 3 (mestopslag)
is een extra plafond van € 1.600.000 beschikbaar (artikel 44q). Dit bedrag is uitsluitend bestemd voor melkveehouderijen die
investeren in een extra opslagcapaciteit van meer dan drie maanden én zijn gelegen in de werkgebieden van het waterschap de
Dommel en het waterschap Brabantse Delta; betreffend bedrag is door deze waterschappen en de provincie Noord-Brabant beschikbaar
gesteld. Het subsidieplafond van € 1.600.00 voor categorie 5 (water) is beschikbaar gesteld door de provincie Noord-Brabant,
het waterschap de Dommel, het waterschap Brabantse Delta, het waterschap Aa en Maas en het waterschap Rivierenland.
4. Administratieve lasten en inwerkingtreding
Onderdeel POP NU
De administratieve lasten die met subsidieverstrekking zijn gemoeid bedragen € 400 (€ 252 voor subsidieverlening en € 148
voor subsidievaststelling). Voor indiening van een bezwaarschrift moet € 69 worden gereserveerd. De totale administratieve
lasten (gebaseerd op 250 aanvragen en 225 verstrekkingen) bedragen daarmee € 96.278.
Onderdeel Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen
De administratieve lasten die met subsidieverstrekking zijn gemoeid bedragen in totaal – gebaseerd op 400 aanvragen – € 1.075.470.De
administratieve lasten per subsidieverstrekking bedragen € 1669.80 en € 3300, indien de onderneming een adsviseur inschakelt.
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.
Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels
slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en dat minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van nieuwe regels plaatsvindt.
Deze afwijking is gerechtvaardigd in het belang van de ondernemingen om zo snel mogelijk van de nieuwe en verruimde subsidiemodules
gebruik te kunnen maken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.