Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 31 augustus 2010, nr. 2009-0000212154, houdende subsidiëring van het Huis voor democratie en rechtsstaat (Subsidieregeling Huis voor democratie en rechtsstaat)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 12, 14 en 15 van de Wet overige BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. de stichting:

de Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat, statutair gevestigd te ’s-Gravenhage.

Artikel 2

  • 1. De Minister verstrekt per boekjaar overeenkomstig deze regeling de stichting een subsidie met het oog op:

    • het overdragen van kennis over de democratische rechtsstaat, de werking van de instituties daarvan, de Grondwet en het constitutioneel bestel in ruime zin;

    • het vergroten van vaardigheden om deel te nemen aan democratische processen, en

    • het bevorderen van actief democratisch burgerschap, ten behoeve van:

      • a. het aanbieden van samenhangende programma’s en educatieve activiteiten, exposities en excursies in en vanuit een nader door de Minister aangewezen gebouw in ’s-Gravenhage;

      • b. het ontvangen en rondleiden van bezoekers van het Binnenhofcomplex;

      • c. het aanbieden van samenhangende programma’s en educatieve activiteiten, exposities en excursies vanuit diverse locaties in Nederland;

      • d. het ontwikkelen en aanbieden van informatie en ander materiaal voor gebruik in en buiten het onderwijs;

      • e. het ontwikkelen en aanbieden van interactieve toepassingen via internet en andere media;

      • f. het aangaan van samenwerking met andere organisaties.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten voor zover die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt:

  • a. voor het kalenderjaar 2011 ten hoogste € 4.324.061;

  • b. voor het kalenderjaar 2012 ten hoogste € 5.061.559;

  • c. voor het kalenderjaar 2013 ten hoogste € 5.042.559;

  • d. voor het kalenderjaar 2014 en latere jaren ten hoogste € 4.985.589.

Artikel 4

Op de subsidiebedragen, bedoeld in artikel 3, is de indexering voor de ter zake geldende begrotingsartikelen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van toepassing. De indexering wordt toegekend voor zover deze ook aan de begrotingsartikelen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt toegevoegd.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

  • 1. De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgende jaar uiterlijk op 15 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een aanduiding van het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. een jaarplan met daarin in ieder geval een beschrijving van:

      • 1°. de activiteiten en een raming van de kosten en baten met betrekking tot het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

      • 2°. een visie op de in de daarop volgende jaren te verrichten activiteiten;

      • 3°. de taken, inrichting en samenstelling van de organisatie;

      • 4°. een beschrijving van de indicatoren aan de hand waarvan de activiteiten beoordeeld worden, met name gerelateerd aan de beleidsvoornemens en doelstellingen die door het bestuur van de stichting worden vastgesteld;

      • 5°. de manier waarop de kwaliteit van de activiteiten wordt bewaakt en zo nodig en mogelijk wordt verbeterd.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt, voor zover de activiteiten in het jaarplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, betrekking hebben op het ontvangen en rondleiden van bezoekers van het Binnenhofcomplex, ingediend in overeenstemming met de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal of hun vertegenwoordigers.

Artikel 6

  • 1. De Minister beslist uiterlijk op 1 januari van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft omtrent de aanvraag tot subsidieverlening, mede aan de hand van de gegevens, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 2. Naast de gronden, bedoeld in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, kan de Minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien de beoordeling van het jaarplan leidt tot de bevinding dat het jaarplan geheel of gedeeltelijk niet in overeenstemming is met de vereisten van deze regeling of met de beleidsdoelstellingen die zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het desbetreffende jaar.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 7

  • 1. De Minister verstrekt voorschotten per kalenderjaar.

  • 2. Het totaal van de voorschotten voor een boekjaar bedraagt 100 procent van de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 3. De voorschotten worden als volgt verstrekt:

    • a. 25 procent van het totaalbedrag ultimo december van het voorgaande boekjaar;

    • b. 25 procent van het totaalbedrag ultimo maart van het boekjaar;

    • c. 25 procent van het totaalbedrag ultimo juni van het boekjaar;

    • d. 25 procent van het totaalbedrag ultimo september van het boekjaar.

  • 4. De Minister kan een voorschot een maand eerder of later verstrekken, nadat de stichting hiervan in kennis is gesteld.

§ 4. Subsidievaststelling

Artikel 8

  • 1. De stichting dient de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de Minister uiterlijk op 1 mei van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. het op het kalenderjaar betrekking hebbende jaarverslag, bedoeld in artikel 391, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met inbegrip van het verloop, de uitvoering en de resultaten van de activiteiten ingevolge het desbetreffende jaarplan;

    • b. een beschrijving van de wijze waarop de kwaliteit van de activiteiten en prestaties is bewaakt;

    • c. de op het kalenderjaar betrekking hebbende jaarrekening, bedoeld in artikel 361, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. De Minister beslist omtrent de aanvraag tot subsidievaststelling binnen 12 weken na ontvangst daarvan.

§ 5. De verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 9

  • 1. De stichting voert de activiteiten uit in het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. Indien de stichting een wijziging aanbrengt in de doelstelling, looptijd of financiering van het jaarplan dan wel afziet van de in het jaarplan vermelde activiteiten, deelt de stichting dit onverwijld schriftelijk mee aan de Minister.

  • 3. Indien de Minister naar aanleiding van de wijziging, bedoeld in het tweede lid, de subsidieverlening wijzigt, stelt hij de stichting hiervan uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid, in kennis.

Artikel 10

  • 1. De stichting hanteert voor de bezoekers van het gebouw, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en voor het ontvangen en rondleiden van bezoekers van het Binnenhofcomplex tarieven die door de Minister zijn goedgekeurd.

  • 2. De stichting hanteert voor het gebouw, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en voor Binnenhofcomplex tijdstippen van openstelling voor bezoek die door de Minister zijn goedgekeurd.

Artikel 11

De stichting verleent haar medewerking aan een periodieke visitatie in opdracht van de Minister die ten doel heeft de wijze waarop zij haar taken verricht, te beoordelen.

Artikel 12

  • 1. De stichting verschaft de Minister op diens verzoek te allen tijde inlichtingen omtrent de voortgang en de resultaten van de activiteiten ingevolge het jaarplan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is de stichting verplicht onverwijld een melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 13

  • 1. Voor de activiteiten waar de stichting subsidie voor ontvangt en voor de overige activiteiten van de stichting wordt een gescheiden administratie gevoerd.

  • 2. De stichting doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de Minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de subsidie en de rechtmatige en doelmatige besteding daarvan.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14

Indien de aanvraag tot subsidieverlening voor het jaar 2011 niet vergezeld gaat van alle gegevens, bedoeld in artikel 5, tweede lid, verleent de Minister de subsidie voor een lager bedrag dan dat, vermeld in artikel 3, onderdeel a. Zodra deze gegevens alsnog voor of binnen het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft, worden verstrekt, wordt de subsidieverlening gewijzigd.

Artikel 15

  • 1. De Subsidieregeling IPP wordt ingetrokken.

  • 2. Een subsidie die is verleend krachtens de Subsidieregeling IPP, wordt beheerst door de Subsidieregeling IPP zoals die luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, met dien verstande dat met ingang van de dag waarop de stichting een fusie in de zin van artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aangaat met de Stichting Instituut voor Publiek en Politiek, de subsidie wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Huis voor democratie en rechtsstaat.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.

TOELICHTING

Algemeen

De in deze regeling genoemde subsidie is gebaseerd op de Wet overige BZK-subsidies. Deze regeling bevat een nadere uitwerking van deze wet. Zij legt de algemene voorwaarden vast waaronder subsidie aan de Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat (hierna: de stichting) zal worden verstrekt. Deze regeling is mede gebaseerd op de Regeling van 15 december 2009, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, nr. 20306) alsmede de brief aan beide kamers der Staten-Generaal waarin de statuten van de stichting zijn toegelicht en ook de hoofdlijnen van deze subsidieregeling zijn geschetst.1

De stichting heeft de opdracht zich te ontwikkelen tot een volwaardig centrum voor educatie en participatie op het gebied van de democratische rechtsstaat volgens een daarvoor op 6 maart 2009 vastgestelde projectbeschrijving2.

De doelgroepen waarop het Huis zich met educatieve activiteiten op richt, omvat jonge Nederlandse burgers, in het bijzonder leerlingen voortgezet onderwijs (VMBO, HAVO, VWO en MBO/PrO), HBO-scholieren en WO-studenten en werkende jongeren (18−25 jaar). Daarnaast zijn er doelgroepen waarvoor specifieke activiteiten of programma’s worden aangeboden, zoals het algemene publiek, nieuwe Nederlanders, maatschappelijke organisaties, leden van politieke organisaties, toeristen uit binnen- en buitenland, professionals (bijv. rijksambtenaren, rechters en politiefunctionarissen) en (kandidaat-) volksvertegenwoordigers.

De ambitie van het Huis is groot. Het Huis wordt een eigentijds interactief doe-centrum dat als doel heeft de burgerschapscompetenties en de daadwerkelijke politieke en maatschappelijke participatie te vergroten. Hierbij richt het Huis zich op zeer diverse doelgroepen, algemeen publiek, toeristen, professionals, leden politieke organisaties, scholieren, studenten, werkende jongeren etc.

Krachtens de statuten is de stichting vanaf het jaar dat de definitieve publiekslocatie in gebruik wordt genomen, gehouden een volwaardig geheel van programma’s en activiteiten aan te bieden. Veel programma’s en activiteiten die door het Huis zullen worden aangeboden, bestaan echter nog niet en zijn ook nog niet eerder (in Nederland) uitgeprobeerd of op grote schaal uitgetest. Voor het opbouwproces zal de stichting een eigen (strategisch) meerjarenplan opstellen.

Het centrale doel van het opbouwproces is enerzijds het ontwikkelen van succesformules voor de nieuwe activiteiten en programma’s van het Huis, zodanig dat op het moment dat de nieuwe huisvesting beschikbaar komt, een volwaardig samenstel van activiteiten en programma’s aan de doelgroepen van het Huis kan worden aangeboden. Tijdens het opbouwproces wordt gewerkt aan ontwikkeling van kennis voor nieuwe programmaonderdelen en innovatieve concepten en het aangaan van bijbehorende samenwerkingsverbanden met andere partijen. De opbouwperiode voor het Huis moet nadrukkelijk worden benut om die samenwerking gestalte te geven. De jaarplannen dienen mede daarom enige ruimte te laten om op ad hoc basis in te kunnen spelen op kansen die zich tussentijds voordoen om samen te werken met anderen en om op onderdelen andere financieringsbronnen – inclusief particuliere fondsen – te benutten.

Anderzijds is het opbouwproces op zich ook gericht op het bereiken van concrete resultaten die bijdragen aan de doelstellingen van de stichting, zowel met – in toenemende mate – activiteiten in en rond het Binnenhof als met activiteiten op verschillende plaatsen in het land, ondersteund met verschillende media.

Uitgangspunten van het opbouwproces

Het Huis zal in de opbouwfase in het jaarplan zelf voorstellen ontwikkelen voor de nieuwe activiteiten. Bij de beoordeling daarvan zal het gewenste eindbeeld, zoals aangegeven in de projectbeschrijving, leidend zijn. Dat betekent dat in de aanloopperiode rekening wordt gehouden met de doelstelling dat op de beoogde terreinen en met de beoogde doelgroepen en werkvormen relevante ervaringen worden opgedaan.

Het is daarnaast van belang bestaande activiteiten verder te ontwikkelen richting de ambities van het Huis. Daarbij geldt dat de activiteiten zich moeten ontwikkelen in de richting van vergroting (meer deelnemers), verdieping (meer impact/effect) en efficiency.

Dit zal bij de eerste visitatie van het Huis (in 2014) ook de belangrijkste maatstaf voor de beoordeling van het succes vormen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel is ontleend aan de doelomschrijving van het Huis, zoals ook is neergelegd in de projectbeschrijving en de tekst van artikel 3 van de statuten van de stichting, zoals deze door beide kamers der Staten-Generaal is goedgekeurd.

Het eerste lid, onderdeel a, biedt de grondslag voor de aanwijzing door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) van het publieksgebouw nabij het Binnenhof. De besluitvorming over de locatie van de nieuwe huisvesting is op dit moment nog niet afgerond. Binnen de interbestuurlijke Stuurgroep zal daarover nog besluitvorming moeten worden voorbereid.

De nieuwe huisvesting moet nog worden gerealiseerd – in beginsel binnen het rijkshuisvestingsstelsel. Tot deze definitieve huisvesting gereed is, zal de stichting werken met tijdelijke huisvesting.

Het publieksgebouw dat wordt aangewezen door de minister vormt het fysieke kader voor de stichting. Huur en gebruiksvergoeding alsmede de overige kosten van de huisvesting zijn voor rekening van de stichting.

Artikel 3

Het Huis zal volgens plan vanaf het jaar waarin de definitieve huisvesting van het publiekscentrum nabij het Binnenhof gereed is, vanuit de overheid een structurele subsidie ontvangen van (ten hoogste) ruim € 7,4 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een bijdrage vanuit de begroting van het Ministerie van BZK, verhoogd met een nog naar die begroting over te hevelen bedrag van de begroting van de Staten-Generaal ter grootte van € 2.486.000.

In de opbouwperiode zal met beperktere middelen worden gewerkt en worden proefgedraaid met nieuwe programma’s en werkvormen.

Een deel van de middelen in 2011 is in beginsel gereserveerd voor de zgn. going concern van organisaties die zullen fuseren met de stichting, te weten het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en de Stichting Bezoekerscentrum Binnenhof (SBB). Van de resterende middelen is een deel bestemd voor de sturing en initiële kosten van het aanlooptraject (organisatieontwikkeling en bouwproces).

Ten slotte levert de gemeente Den Haag – via het Ministerie van BZK – een financiële bijdrage (geïndexeerd) aan de kosten van de tijdelijke huisvesting aan de Hofweg 1h. De bijdrage van de gemeente Den Haag is met ingang van 2008 voor vijf jaar. Voorwaarde daarvoor is het gebruik van die locatie voor het scholierenprogramma de Haagse Tribune of andere publieksactiviteiten.

In onderstaande tabel is een indicatie van het budget per jaar aangegeven.

 

2011

2012

2013

2014 e.v.j.

Subsidie BZK (incl. AZ en Justitie)1

4.248.061

4.985.559

4.985.559

4.985.559

Gemeente Den Haag

75.7892

75.789

57.000

 n.v.t.

Tweede Kamer

n.t.b.

n.t.b.

n.t.b.

n.t.b.

Totaal

4.324.061

5.061.559

5.042.559

4.985.589,00

XNoot
1

Dit bedrag dat via het ministerie van BZK wordt beschikbaar gesteld, is opgebouwd uit bijdragen van de begroting van de ministeries van Algemene Zaken en Justitie: elk € 1,0 mln. (prijspeil 2008) structureel vanaf 2012, van en de begroting van BZK: € 1,5 mln. (prijspeil 2008) structureel vanaf 2012, verhoogd met de structurele subsidie aan het IPP en de desbetreffende loon- en prijsbijstellingen over de jaren 2008 en 2009. Gelet op het opbouwkarakter van het Huis, is voor 2011 een lager bedrag beschikbaar gesteld.

XNoot
2

Dit bedrag is afkomstig uit de brief van de gemeente Den Haag aan de Minister van BZK van 5 juni 2008.

Over de bijdrage vanuit de begroting van de Staten-Generaal in de jaren 2011-2013 vindt nog nadere besluitvorming plaats, mede in het licht van de discussie in de Tweede Kamer over de eigen Raming en de besluitvorming over de financiering van het Binnenhofbezoek. In de regeling is daarom nog niet vastgelegd het effect van de bereidheid van de Tweede Kamer om een structurele bijdrage aan de financiering van het Huis te leveren ter grootte van € 2.486.000 per jaar. Daarmee zou de structurele subsidie in totaal € 7.471.589 gaan bedragen. Dat zal echter pas in de regeling worden verwerkt zodra dit bedrag is overgeboekt naar de begroting van BZK.

Tot dat nader vast te stellen moment, dus in de komende jaren van opbouw, zal de Tweede Kamer mogelijk ook incidenteel bijdragen aan de exploitatie van het Huis. Naar verwachting zal die bereidheid pas blijken nadat de meerjarenvisie van het Huis en de bijbehorende financieringsbehoefte beschikbaar is.

Het is derhalve niet uitgesloten dat voor de jaren 2011−2013 door bijdragen vanuit de Tweede Kamer meer middelen beschikbaar komen om het opbouwproces te versnellen en ook, meer in het algemeen, de productie te verhogen. Daarnaast zullen bij de realisatie van de nieuwe huisvesting, uitgaande van huisvesting binnen het rijkshuisvestingsstelsel, tijdens de bouw dan wel verbouwing een aantal substantiële uitgaven moeten worden gedaan die niet via het rijkshuisvestingsstelsel via de gebruiksvergoeding worden gefinancierd.3 Ook deze uitgaven dienen uit deze subsidieregeling te worden gefinancierd.

Artikel 4

Dit artikel bevat een regeling van de indexering van de subsidiebedragen. Deze indexering is gekoppeld aan de werkelijke aanpassingen die worden toegepast op het desbetreffende onderdeel van het desbetreffende begrotingsartikel van de begroting van het Ministerie van BZK. Wordt dat begrotingsartikel aangepast, overeenkomstig de loon- en prijsbijstellingsbrieven van het Ministerie van Financiën, dan wordt die indexering 1 op 1 doorvertaald naar het maximale subsidiebedrag.

Artikel 5

Het derde lid bepaalt dat, voor zover de activiteiten in het jaarplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, betrekking hebben op het Binnenhofcomplex, overeenstemming moet bestaan met de voorzitters van de beide kamers der Staten-Generaal of hun vertegenwoordigers over de subsidieaanvraag. Dit laat uiteraard onverlet dat de beide kamers in algemene zin controle kunnen uitoefenen over de wijze waarop aan deze subsidieregeling uitvoering wordt gegeven.

Artikel 6

Het besluit tot subsidieverlening stemt de Minister van BZK af met de medebetrokken ambtgenoten, te weten de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en de Minister van Justitie.

Het besluit tot subsidieverlening wordt gebaseerd op deze regeling; de aanvraag zal daaraan worden getoetst. De inhoudelijke beoordeling van de aanvraag is echter beperkt tot het in het tweede lid opgenomen criterium dat geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die strijdig zijn met de regeling of met de beleidsdoelstellingen die zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van BZK voor het desbetreffende jaar.

De beperkte beoordelingsruimte van de minister hangt samen met het centrale uitgangspunt voor de positionering van de stichting als onafhankelijke en politiek-maatschappelijk neutrale (onpartijdige) instelling, zoals ook neergelegd in artikel 3.1 van de statuten van de stichting.

Artikel 9

Dit artikel betreft de verplichting om daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren.

Artikel 10

De tarieven voor bezoekers van het publieksgebouw van de stichting en het Binnenhofcomplex behoeven de goedkeuring van de Minister. Dit geldt ook voor de openingstijden. Tarieven voor overige activiteiten van het Huis (al dan niet in het publieksgebouw) zoals prijzen voor online producten en diensten of cursussen en activiteiten op locatie, worden door de stichting zelf bepaald.

Artikel 11

Eens in de vier jaar (voor het eerst in 2014) zal het functioneren van het Huis worden beoordeeld door een door de Minister van BZK in te stellen visitatiecommissie, die ter zake een visitatierapport uitbrengt.

Deze visitatie zal voor wat betreft de werkwijze aansluiten bij het protocol ten behoeve van de museale visitatiecommissies. Dit protocol houdt ondermeer in dat er een externe visitatie uitgevoerd wordt die ten doel heeft de wijze waarop die instelling haar taken verricht te beoordelen (zie ook artikel 31a van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen). Bij de visitatie geldt in elk geval de projectbeschrijving als toetsingskader.

Deze werkwijze vereist de medewerking van het Huis en is daarom als verplichting voor de subsidieontvanger opgenomen. Met name de visitatie kan aanleiding vormen voor aanpassing van de voor het Huis geldende kaders, waaronder ook deze regeling.

Artikel 12

De Minister is gerechtigd inlichtingen te vorderen betreffende de voortgang en de resultaten van de activiteiten ingevolge het jaarplan. Minister kan vragen de inlichtingen te verstrekken aan door hem aangewezen personen, inclusief medewerkers van de Rijksaccountantsdienst.

Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer controlerechten bij de stichting op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Comptabiliteitenwet 2001.

Artikel 13

Het is ongewenst bij het werken voor derden – door kruissubsidiëring – onder de kostprijs te gaan zitten. In dit artikel wordt daarom vastgelegd dat een gescheiden administratie wordt gevoerd. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat ongemerkt kosten van diensten die tegen betaling aan derden worden geleverd, gesubsidieerd worden vanuit de jaarlijkse subsidie.

Artikelen 14 en 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010 om van toepassing te zijn op de subsidieaanvraag voor het eerste kalenderjaar 2011. De stichting zal volgens plan kort voor die datum worden opgericht en zal voor de resterende periode in 2010 krachtens de Wet overige BZK-subsidies een nader te bepalen incidentele projectsubsidie ontvangen voor de voorgenomen initiële fase oktober – december 2010. De subsidieaanvraag voor deze initiële kosten hoeft daardoor niet te voldoen aan de vereisten van deze regeling.

Kort na de oprichting zal een strategisch plan worden opgesteld, dat de basis vorm voor een meerjarenplan, dat wordt vertaald in het jaarplan voor 2011. Om hiervoor tijd en ruimte te bieden, bevat artikel 14 een regeling voor het geval niet alle gegevens die bij de subsidieaanvraag bijgevoegd moeten worden, tijdig kunnen worden ingediend. In dat geval kan de subsidie op een later moment worden verhoogd.

Artikel 15 bevat een overgangsregeling voor de fusie van het IPP met de stichting. Door de fusie van het IPP met de stichting gaan alle rechten en verplichtingen over op de stichting. Artikel 15 bepaalt daarvoor dat de subsidie over het lopende boekjaar wordt afgerekend door de stichting op basis van de nieuwe regeling.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.


XNoot
1

Kamerstukken I/II 2008/09, 31 475 nr. 6/A, blz. 4–6.

XNoot
2

Bijlage bij Kamerstukken II 2008/09, 31 475 nr. 3.

XNoot
3

De zgn.aannemerszaken a fonds perdu te betalen.

Naar boven