TOELICHTING
Algemeen
De in deze regeling genoemde subsidie is gebaseerd op de Wet overige BZK-subsidies. Deze regeling bevat een nadere uitwerking
van deze wet. Zij legt de algemene voorwaarden vast waaronder subsidie aan de Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat
(hierna: de stichting) zal worden verstrekt. Deze regeling is mede gebaseerd op de Regeling van 15 december 2009, houdende
vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, nr. 20306) alsmede de brief aan beide kamers der Staten-Generaal waarin de statuten van de stichting zijn toegelicht en ook de hoofdlijnen
van deze subsidieregeling zijn geschetst.1
De stichting heeft de opdracht zich te ontwikkelen tot een volwaardig centrum voor educatie en participatie op het gebied
van de democratische rechtsstaat volgens een daarvoor op 6 maart 2009 vastgestelde projectbeschrijving2.
De doelgroepen waarop het Huis zich met educatieve activiteiten op richt, omvat jonge Nederlandse burgers, in het bijzonder
leerlingen voortgezet onderwijs (VMBO, HAVO, VWO en MBO/PrO), HBO-scholieren en WO-studenten en werkende jongeren (18−25 jaar).
Daarnaast zijn er doelgroepen waarvoor specifieke activiteiten of programma’s worden aangeboden, zoals het algemene publiek,
nieuwe Nederlanders, maatschappelijke organisaties, leden van politieke organisaties, toeristen uit binnen- en buitenland,
professionals (bijv. rijksambtenaren, rechters en politiefunctionarissen) en (kandidaat-) volksvertegenwoordigers.
De ambitie van het Huis is groot. Het Huis wordt een eigentijds interactief doe-centrum dat als doel heeft de burgerschapscompetenties
en de daadwerkelijke politieke en maatschappelijke participatie te vergroten. Hierbij richt het Huis zich op zeer diverse
doelgroepen, algemeen publiek, toeristen, professionals, leden politieke organisaties, scholieren, studenten, werkende jongeren
etc.
Krachtens de statuten is de stichting vanaf het jaar dat de definitieve publiekslocatie in gebruik wordt genomen, gehouden
een volwaardig geheel van programma’s en activiteiten aan te bieden. Veel programma’s en activiteiten die door het Huis zullen
worden aangeboden, bestaan echter nog niet en zijn ook nog niet eerder (in Nederland) uitgeprobeerd of op grote schaal uitgetest.
Voor het opbouwproces zal de stichting een eigen (strategisch) meerjarenplan opstellen.
Het centrale doel van het opbouwproces is enerzijds het ontwikkelen van succesformules voor de nieuwe activiteiten en programma’s
van het Huis, zodanig dat op het moment dat de nieuwe huisvesting beschikbaar komt, een volwaardig samenstel van activiteiten
en programma’s aan de doelgroepen van het Huis kan worden aangeboden. Tijdens het opbouwproces wordt gewerkt aan ontwikkeling
van kennis voor nieuwe programmaonderdelen en innovatieve concepten en het aangaan van bijbehorende samenwerkingsverbanden
met andere partijen. De opbouwperiode voor het Huis moet nadrukkelijk worden benut om die samenwerking gestalte te geven.
De jaarplannen dienen mede daarom enige ruimte te laten om op ad hoc basis in te kunnen spelen op kansen die zich tussentijds voordoen om samen te werken met anderen en om op onderdelen andere
financieringsbronnen – inclusief particuliere fondsen – te benutten.
Anderzijds is het opbouwproces op zich ook gericht op het bereiken van concrete resultaten die bijdragen aan de doelstellingen
van de stichting, zowel met – in toenemende mate – activiteiten in en rond het Binnenhof als met activiteiten op verschillende
plaatsen in het land, ondersteund met verschillende media.
Uitgangspunten van het opbouwproces
Het Huis zal in de opbouwfase in het jaarplan zelf voorstellen ontwikkelen voor de nieuwe activiteiten. Bij de beoordeling
daarvan zal het gewenste eindbeeld, zoals aangegeven in de projectbeschrijving, leidend zijn. Dat betekent dat in de aanloopperiode
rekening wordt gehouden met de doelstelling dat op de beoogde terreinen en met de beoogde doelgroepen en werkvormen relevante
ervaringen worden opgedaan.
Het is daarnaast van belang bestaande activiteiten verder te ontwikkelen richting de ambities van het Huis. Daarbij geldt
dat de activiteiten zich moeten ontwikkelen in de richting van vergroting (meer deelnemers), verdieping (meer impact/effect)
en efficiency.
Dit zal bij de eerste visitatie van het Huis (in 2014) ook de belangrijkste maatstaf voor de beoordeling van het succes vormen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Dit artikel is ontleend aan de doelomschrijving van het Huis, zoals ook is neergelegd in de projectbeschrijving en de tekst
van artikel 3 van de statuten van de stichting, zoals deze door beide kamers der Staten-Generaal is goedgekeurd.
Het eerste lid, onderdeel a, biedt de grondslag voor de aanwijzing door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(hierna: de minister) van het publieksgebouw nabij het Binnenhof. De besluitvorming over de locatie van de nieuwe huisvesting
is op dit moment nog niet afgerond. Binnen de interbestuurlijke Stuurgroep zal daarover nog besluitvorming moeten worden voorbereid.
De nieuwe huisvesting moet nog worden gerealiseerd – in beginsel binnen het rijkshuisvestingsstelsel. Tot deze definitieve
huisvesting gereed is, zal de stichting werken met tijdelijke huisvesting.
Het publieksgebouw dat wordt aangewezen door de minister vormt het fysieke kader voor de stichting. Huur en gebruiksvergoeding
alsmede de overige kosten van de huisvesting zijn voor rekening van de stichting.
Artikel 3
Het Huis zal volgens plan vanaf het jaar waarin de definitieve huisvesting van het publiekscentrum nabij het Binnenhof gereed
is, vanuit de overheid een structurele subsidie ontvangen van (ten hoogste) ruim € 7,4 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit
een bijdrage vanuit de begroting van het Ministerie van BZK, verhoogd met een nog naar die begroting over te hevelen bedrag
van de begroting van de Staten-Generaal ter grootte van € 2.486.000.
In de opbouwperiode zal met beperktere middelen worden gewerkt en worden proefgedraaid met nieuwe programma’s en werkvormen.
Een deel van de middelen in 2011 is in beginsel gereserveerd voor de zgn. going concern van organisaties die zullen fuseren met de stichting, te weten het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en de Stichting
Bezoekerscentrum Binnenhof (SBB). Van de resterende middelen is een deel bestemd voor de sturing en initiële kosten van het
aanlooptraject (organisatieontwikkeling en bouwproces).
Ten slotte levert de gemeente Den Haag – via het Ministerie van BZK – een financiële bijdrage (geïndexeerd) aan de kosten
van de tijdelijke huisvesting aan de Hofweg 1h. De bijdrage van de gemeente Den Haag is met ingang van 2008 voor vijf jaar.
Voorwaarde daarvoor is het gebruik van die locatie voor het scholierenprogramma de Haagse Tribune of andere publieksactiviteiten.
In onderstaande tabel is een indicatie van het budget per jaar aangegeven.
| 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v.j. |
---|
Subsidie BZK (incl. AZ en Justitie)1 | 4.248.061 | 4.985.559 | 4.985.559 | 4.985.559 |
---|
Gemeente Den Haag | 75.7892 | 75.789 | 57.000 | n.v.t. |
---|
Tweede Kamer | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. |
---|
Totaal | 4.324.061 | 5.061.559 | 5.042.559 | 4.985.589,00 |
---|
XNoot
1 Dit bedrag dat via het ministerie van BZK wordt beschikbaar gesteld, is opgebouwd uit bijdragen van de begroting van de ministeries
van Algemene Zaken en Justitie: elk € 1,0 mln. (prijspeil 2008) structureel vanaf 2012, van en de begroting van BZK: € 1,5
mln. (prijspeil 2008) structureel vanaf 2012, verhoogd met de structurele subsidie aan het IPP en de desbetreffende loon-
en prijsbijstellingen over de jaren 2008 en 2009. Gelet op het opbouwkarakter van het Huis, is voor 2011 een lager bedrag
beschikbaar gesteld.
XNoot
2 Dit bedrag is afkomstig uit de brief van de gemeente Den Haag aan de Minister van BZK van 5 juni 2008.
Over de bijdrage vanuit de begroting van de Staten-Generaal in de jaren 2011-2013 vindt nog nadere besluitvorming plaats,
mede in het licht van de discussie in de Tweede Kamer over de eigen Raming en de besluitvorming over de financiering van het
Binnenhofbezoek. In de regeling is daarom nog niet vastgelegd het effect van de bereidheid van de Tweede Kamer om een structurele
bijdrage aan de financiering van het Huis te leveren ter grootte van € 2.486.000 per jaar. Daarmee zou de structurele subsidie
in totaal € 7.471.589 gaan bedragen. Dat zal echter pas in de regeling worden verwerkt zodra dit bedrag is overgeboekt naar
de begroting van BZK.
Tot dat nader vast te stellen moment, dus in de komende jaren van opbouw, zal de Tweede Kamer mogelijk ook incidenteel bijdragen
aan de exploitatie van het Huis. Naar verwachting zal die bereidheid pas blijken nadat de meerjarenvisie van het Huis en de
bijbehorende financieringsbehoefte beschikbaar is.
Het is derhalve niet uitgesloten dat voor de jaren 2011−2013 door bijdragen vanuit de Tweede Kamer meer middelen beschikbaar
komen om het opbouwproces te versnellen en ook, meer in het algemeen, de productie te verhogen. Daarnaast zullen bij de realisatie
van de nieuwe huisvesting, uitgaande van huisvesting binnen het rijkshuisvestingsstelsel, tijdens de bouw dan wel verbouwing
een aantal substantiële uitgaven moeten worden gedaan die niet via het rijkshuisvestingsstelsel via de gebruiksvergoeding
worden gefinancierd.3 Ook deze uitgaven dienen uit deze subsidieregeling te worden gefinancierd.
Artikel 4
Dit artikel bevat een regeling van de indexering van de subsidiebedragen. Deze indexering is gekoppeld aan de werkelijke aanpassingen
die worden toegepast op het desbetreffende onderdeel van het desbetreffende begrotingsartikel van de begroting van het Ministerie
van BZK. Wordt dat begrotingsartikel aangepast, overeenkomstig de loon- en prijsbijstellingsbrieven van het Ministerie van
Financiën, dan wordt die indexering 1 op 1 doorvertaald naar het maximale subsidiebedrag.
Artikel 5
Het derde lid bepaalt dat, voor zover de activiteiten in het jaarplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, betrekking
hebben op het Binnenhofcomplex, overeenstemming moet bestaan met de voorzitters van de beide kamers der Staten-Generaal of
hun vertegenwoordigers over de subsidieaanvraag. Dit laat uiteraard onverlet dat de beide kamers in algemene zin controle
kunnen uitoefenen over de wijze waarop aan deze subsidieregeling uitvoering wordt gegeven.
Artikel 6
Het besluit tot subsidieverlening stemt de Minister van BZK af met de medebetrokken ambtgenoten, te weten de Minister-President,
Minister van Algemene Zaken, en de Minister van Justitie.
Het besluit tot subsidieverlening wordt gebaseerd op deze regeling; de aanvraag zal daaraan worden getoetst. De inhoudelijke beoordeling van de aanvraag is echter beperkt tot het in het tweede lid opgenomen criterium dat geen subsidie wordt verleend
voor activiteiten die strijdig zijn met de regeling of met de beleidsdoelstellingen die zijn opgenomen in de memorie van toelichting
bij de begroting van het Ministerie van BZK voor het desbetreffende jaar.
De beperkte beoordelingsruimte van de minister hangt samen met het centrale uitgangspunt voor de positionering van de stichting
als onafhankelijke en politiek-maatschappelijk neutrale (onpartijdige) instelling, zoals ook neergelegd in artikel 3.1 van
de statuten van de stichting.
Artikel 9
Dit artikel betreft de verplichting om daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren.
Artikel 10
De tarieven voor bezoekers van het publieksgebouw van de stichting en het Binnenhofcomplex behoeven de goedkeuring van de
Minister. Dit geldt ook voor de openingstijden. Tarieven voor overige activiteiten van het Huis (al dan niet in het publieksgebouw)
zoals prijzen voor online producten en diensten of cursussen en activiteiten op locatie, worden door de stichting zelf bepaald.
Artikel 11
Eens in de vier jaar (voor het eerst in 2014) zal het functioneren van het Huis worden beoordeeld door een door de Minister
van BZK in te stellen visitatiecommissie, die ter zake een visitatierapport uitbrengt.
Deze visitatie zal voor wat betreft de werkwijze aansluiten bij het protocol ten behoeve van de museale visitatiecommissies.
Dit protocol houdt ondermeer in dat er een externe visitatie uitgevoerd wordt die ten doel heeft de wijze waarop die instelling
haar taken verricht te beoordelen (zie ook artikel 31a van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen). Bij de visitatie geldt
in elk geval de projectbeschrijving als toetsingskader.
Deze werkwijze vereist de medewerking van het Huis en is daarom als verplichting voor de subsidieontvanger opgenomen. Met
name de visitatie kan aanleiding vormen voor aanpassing van de voor het Huis geldende kaders, waaronder ook deze regeling.
Artikel 12
De Minister is gerechtigd inlichtingen te vorderen betreffende de voortgang en de resultaten van de activiteiten ingevolge
het jaarplan. Minister kan vragen de inlichtingen te verstrekken aan door hem aangewezen personen, inclusief medewerkers van
de Rijksaccountantsdienst.
Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer controlerechten bij de stichting op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onderdeel
c, van de Comptabiliteitenwet 2001.
Artikel 13
Het is ongewenst bij het werken voor derden – door kruissubsidiëring – onder de kostprijs te gaan zitten. In dit artikel wordt
daarom vastgelegd dat een gescheiden administratie wordt gevoerd. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat ongemerkt kosten
van diensten die tegen betaling aan derden worden geleverd, gesubsidieerd worden vanuit de jaarlijkse subsidie.
Artikelen 14 en 15
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010 om van toepassing te zijn op de subsidieaanvraag voor het eerste
kalenderjaar 2011. De stichting zal volgens plan kort voor die datum worden opgericht en zal voor de resterende periode in
2010 krachtens de Wet overige BZK-subsidies een nader te bepalen incidentele projectsubsidie ontvangen voor de voorgenomen
initiële fase oktober – december 2010. De subsidieaanvraag voor deze initiële kosten hoeft daardoor niet te voldoen aan de
vereisten van deze regeling.
Kort na de oprichting zal een strategisch plan worden opgesteld, dat de basis vorm voor een meerjarenplan, dat wordt vertaald
in het jaarplan voor 2011. Om hiervoor tijd en ruimte te bieden, bevat artikel 14 een regeling voor het geval niet alle gegevens
die bij de subsidieaanvraag bijgevoegd moeten worden, tijdig kunnen worden ingediend. In dat geval kan de subsidie op een
later moment worden verhoogd.
Artikel 15 bevat een overgangsregeling voor de fusie van het IPP met de stichting. Door de fusie van het IPP met de stichting
gaan alle rechten en verplichtingen over op de stichting. Artikel 15 bepaalt daarvoor dat de subsidie over het lopende boekjaar
wordt afgerekend door de stichting op basis van de nieuwe regeling.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten.