Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën van 30 augustus 2010, nr. DJZ/BR/0631-10, tot wijziging van de Sanctieregeling Iran 2007 met het oog op uitbreiding van de beperkende maatregelen tegen Iran

De Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën,

Gelet op Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 2010, houdende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBV (Pb EU L 195);

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Sanctieregeling Iran 2007 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 1 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

  • 1. Het is verboden om de volgende voorwerpen, materialen, uitrusting, goederen en technologie aan te kopen van bedrijven, entiteiten of personen in Iran of van niet in Iran gevestigde bedrijven of entititeiten die in Iraanse handen zijn of onder Iraanse zeggenschap staan:

    • a. wapens en aanverwant materieel van enigerlei aard, waaronder begrepen wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en reserveonderdelen voor dergelijke wapens en aanverwant materieel, alsmede uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt;

    • b. andere dan de in bijlage I en bijlage I bis van Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van de Europese Unie van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (Pb EU L 103), genoemde goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van de Europese Unie van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik, met uitzondering van categorie 5 - deel 1 en categorie 5 - deel 2 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van de Europese Unie.

Artikel 1b

  • 1. Het is verboden om:

    • a. een financiële lening of krediet te verstrekken aan ondernemingen in Iran die actief zijn in de sectoren van de aardolie- en aardgasindustrie van Iran die betrekking hebben op raffinage, vloeibaar aardgas, exploratie en productie, of aan Iraanse ondernemingen of ondernemingen in Iraans bezit die buiten Iran in die sectoren actief zijn;

    • b. een deelneming te verwerven of uit te breiden in ondernemingen, bedoeld in onderdeel a, alsook dergelijke ondernemingen volledig te verwerven en aandelen en effecten die een deelnemingsrecht vertegenwoordigen te verwerven;

    • c. een joint venture op te richten met ondernemingen in Iran die actief zijn in de sectoren, bedoeld in onderdeel a, en met dochterondernemingen of filialen onder hun zeggenschap.

  • 2. Het in het eerste lid, onderdeel a, neergelegde verbod is niet van toepassing op de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit contracten of verdragen die voor 26 juli 2010 zijn gesloten.

  • 3. Het in het eerste lid, onderdeel b, neergelegde verbod is niet van toepassing op de uitbreiding van een deelneming uit hoofde van een verplichting die voortvloeit uit een voor 26 juli 2010 gesloten verdrag.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M.J.M. Verhagen.

TOELICHTING

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 9 juni 2010 VNVR-Resolutie 1929 (2010) vastgesteld ter verbreding van de bij de VNVR-Resoluties 1737 (2006), 1747 (2007) en 1803 (2008) opgelegde beperkende maatregelen en ter invoering van aanvullende beperkende maatregelen tegen Iran. De Europese Raad heeft op 17 juni 2010 zijn groeiende bezorgdheid over het nucleaire programma van Iran onderstreept en zich ingenomen getoond met de vaststelling van VNVR-Resolutie 1929 (2010). Onder verwijzing naar zijn verklaring van 11 december 2009 heeft de Europese Raad de Raad verzocht om maatregelen tot uitvoering van de maatregelen in VNVR-Resolutie 1929 (2010) alsmede flankerende maatregelen vast te stellen teneinde bij te dragen tot het door middel van onderhandelingen wegnemen van alle resterende zorgpunten inzake de ontwikkeling van gevoelige technologieën door Iran ter ondersteuning van zijn nucleaire en raketprogramma's. De nadruk ligt daarbij op de handel, de financiële sector, de Iraanse transportsector, sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie, alsmede op het op uitbreiden van de sanctielijst met een aantal personen en entiteiten, met name de Islamitische Revolutionaire Garde.

Met het oog hierop heeft de Raad op 26 juli 2010 Besluit 2010/413/GBVB vastgesteld betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB.

Ten opzichte van de maatregelen die in Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB zijn neergelegd, bevat Besluit 2010/413/GBVB enkele additionele maatregelen. Deze maatregelen zullen, waar nodig uitgewerkt, met het oog op een uniforme toepassing door de marktdeelnemers in alle lidstaten, worden verankerd in een nieuwe verordening. Totdat die verordening tot stand zal zijn gekomen, blijft Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van de Europese Unie van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (Pb EU L 103, zoals nadien gewijzigd) van toepassing. De Sanctieregeling Iran 2007 strekt tot uitvoering van de bepalingen van deze verordening en van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB.

Aangezien met totstandkoming van een verordening waarin de additionele maatregelen die in Besluit 2010/413/GBVB zijn neergelegd, zullen worden verankerd, naar verwachting nog enige tijd gemoeid zal zijn en gelet op het belang dat is gediend met een onverkorte uitvoering van het sanctiepakket, mede in het licht van de omvang van de handelsrelaties tussen Nederland en Iran, is ervoor gekozen om de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van Besluit 2010/413/GBVB thans reeds te verwerken in de Sanctieregeling Iran 2007. De onderhavige aanpassing van de Sanctieregeling Iran 2007 strekt daartoe. De tot dusverre gevolgde aanpak bij de implementatie van sancties, die meebrengt dat met het oog op een uniforme toepassing binnen de Europese Unie wordt aangesloten bij de tekst van een verordening, zou onder de huidige omstandigheden de effectiviteit van Besluit 2010/413/GBVB en van die toekomstige verordening ondergraven. Het tijdsverloop tussen totstandkoming van Besluit 2010/413/GBVB en de nieuwe verordening is immers zo ruim dat transacties die op grond van Besluit 2010/413/GBVB zouden moeten worden tegengegaan, nog geruime tijd ongehinderd hun beslag zouden kunnen krijgen. Gelet op het uitzonderlijk grote belang dat met uitvoering van het sanctiepakket is gemoeid, nl. dat Iran zich onthoudt van de ontwikkeling van nucleaire wapens, en het tijdsverloop dat naar verwachting gemoeid zal zijn met totstandkoming van een verordening, is het wenselijk om in dit specifieke geval een uitzondering te maken op de bestendige praktijk dat sanctieregimes door Nederland op grondslag van een algemeen verbindende verordening worden uitgevoerd.

Gelet op het voorgaande zijn derhalve de volgende additionele maatregelen in de regeling verwerkt: het ‘aankoopverbod’ met betrekking tot onder andere dual use goederen en de financierings- en investeringsbeperkingen ten aanzien van de aardolie- en aardgasindustrie In Iran. De daarop betrekking hebbende bepalingen in de onderhavige regeling, de artikelen 1a en 1b, zijn vrijwel woordelijk ontleend aan de tekst van artikel 1, vierde lid, in samenhang met het eerste lid van dat artikel, en artikel 6, in samenhang met artikel 7, derde lid, van Besluit 2010/413/GBVB. Om misverstanden te voorkomen is, met inachtneming van de strekking van het Besluit, in het voorgestelde artikel 1a in plaats van de term ‘van Iran’ gekozen voor een formulering die duidelijk maakt dat het invoerverbod in artikel 1, vierde lid, van het Besluit niet gelezen moet worden als een geografische herkomstaanduiding, maar dat daaronder – mede – de aard van de wederpartij wordt begrepen.

Voorts is in de tekst van de onderhavige regeling tot uitdrukking gebracht dat met de term ‘overeenkomsten’ (in de Engelstalige versie ‘agreements’) in artikel 7, derde lid, van het Besluit niet privaatrechtelijke overeenkomsten worden bedoeld – daarvoor bezigt het Besluit de term ‘contracten’ – maar verdragen, zoals investeringsbeschermingsovereenkomsten.

Na totstandkoming van de nieuwe verordening zullen de artikelen 1a en 1b worden vervangen door bepalingen die verwijzen naar de tekst van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van die verordening.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat de onderhavige wijziging van de sanctieregeling noodzakelijkerwijs is beperkt tot maatregelen die geen nadere uitwerking in de nieuwe verordening behoeven. Zo kan nog geen uitvoering worden gegeven aan artikel 4 van het Besluit – handelsbeperkingen ten aanzien van ‘sleuteluitrusting en sleuteltechnologie’ voor de olie- en gasindustrie – aangezien de Unie nog en detail moet vaststellen welke uitrusting en technologie tot die sleuteluitrusting en sleuteltechnologie gerekend moeten worden.

Voorts strekt deze aanpassing niet tot uitvoering van bepalingen in Besluit 2010/413/GBVB die reeds onder vigeur van bestaande wetgeving toegepast kunnen worden, zoals uitvoerbeperkingen met betrekking tot dual use-goederen

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven