Besluit van de Minister van Justitie en de Minister voor Jeugd en Gezin van 16 augustus 2010, nr. DDS 5663593, houdende instelling van de Commissie onderzoek seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen zijn geplaatst (Instellingsbesluit Commissie Samson)

De Minister van Justitie en de Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluiten:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Ministers:

de Minister van Justitie en de Minister voor Jeugd en Gezin;

b. de Commissie:

de Commissie onderzoek seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen zijn geplaatst.

Artikel 2. Instelling

Er is een Commissie onderzoek seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen zijn geplaatst.

Artikel 3. Taak

De Commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar:

  • a. signalen van seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en pleeggezinnen;

  • b. bekendheid bij de overheid van signalen als bedoeld onder a;

  • c. de reactie van de overheid op signalen als bedoeld onder a;

  • d. huidige mechanismen voor signalering van seksueel misbruik van minderjarigen als bedoeld onder a.

Artikel 4. Samenstelling

  • 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste zeven andere leden.

  • 2. De leden van de Commissie worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor een goede vervulling van de in artikel 3 genoemde taken.

  • 3. De leden van de Commissie worden op eigen aanvraag door de Ministers tussentijds ontslagen.

  • 4. De leden kunnen voorts door de Ministers worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 5. Nieuwe leden van de Commissie worden, op aanbeveling van de voorzitter, door de Ministers benoemd.

Artikel 5. Leden

Als leden van de Commissie worden benoemd:

  • a. Mevrouw mr. H.W. Samson-Geerlings, voormalig procureur-generaal, tevens voorzitter;

  • b. Mevrouw dr. P.C.M. Bakker, universitair hoofddocent aan de Rijksuniversiteit Groningen;

  • c. Mevrouw prof. dr. mr. C.C.J.H. Bijleveld, hoogleraar criminologie aan de Vrije Universiteit;

  • d. Mevrouw dr. S. Dijkstra, lector hogeschool Avans Breda;

  • e. De heer prof. dr. mr. G.D. Minderman, bijzonder hoogleraar Public Governance en Public Law aan de faculteit der economische wetenschappen en bedrijfskunde aan de Vrije Universiteit.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De Commissie heeft een secretaris.

  • 2. De secretaris is voor zijn werkzaamheden verantwoording schuldig aan de voorzitter van de Commissie.

  • 3. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

  • 4. De secretaris en andere medewerkers zijn geen lid van de Commissie.

  • 5. De Ministers dragen, na overleg met de Commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de Commissie.

Artikel 7. Inbreng deskundigen

De Commissie kan zich op onderdelen van haar taak laten bijstaan door personen van zowel binnen als buiten de overheid, van wie de deskundige inbreng van belang kan zijn voor het onderzoek.

Artikel 8. Rapport

  • 1. De Commissie brengt binnen twee jaar na haar instelling een rapport uit aan de Ministers.

  • 2. Het rapport wordt algemeen beschikbaar gesteld.

  • 3. Indien de Commissie daartoe aanleiding ziet in de bevindingen van het onderzoek, doet zij tussentijds verslag aan de Ministers.

  • 4. Indien onvoorziene omstandigheden naar het oordeel van de Commissie in de weg staan aan het tijdig uitbrengen van het rapport, dan stelt zij de Ministers daarvan onverwijld op de hoogte.

  • 5. De Ministers beslissen over de eventuele verlenging van de termijn bedoeld in het eerste lid en brengen de Commissie daarvan schriftelijk op de hoogte.

Artikel 9. Vergoeding

De leden van de Commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vaste vergoeding per maand, gebaseerd op salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en een arbeidsduurfactor van 8/36.

Artikel 10. Archivering

De archiefbescheiden van de Commissie worden na haar opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het ministerie van Justitie.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 augustus 2010.

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Samson.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

TOELICHTING

In de afgelopen maanden zijn internationaal berichten verschenen over seksueel misbruik van minderjarigen door geestelijken van de rooms-katholieke kerk. Dat misbruik speelde zich soms decennia geleden af, terwijl de slachtoffers eerst nu hierover mededeling doen. Deze berichtgeving is aanleiding voor de Ministers om een onderzoek in te stellen naar de vraag of er signalen zijn dat jeugdigen, die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingenzijn geplaatst, seksueel misbruikt zijn (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123, nr. 91). Immers, de overheid heeft in situaties waarbij minderjarigen gedwongen uit huis zijn geplaatst een verantwoordelijkheid ten aanzien van de veiligheid en het welzijn van deze minderjarigen. Nagegaan zal worden of de overheid in de bescherming van de minderjarigen is tekortgeschoten en of de huidige mechanismen voldoende toereikend zijn om misbruik tijdig te signaleren en hierop adequaat te reageren. Een belangrijk aspect van het onderzoek is tevens dat de slachtoffers alsnog erkenning vinden voor het hen aangedane leed. Naar aanleiding van het voorgaande is in de hiervoor aangehaalde brief van 31 maart 2010 aan de Tweede Kamer een onafhankelijk onderzoek aangekondigd. Dit is vervolgens bevestigd tijdens het algemeen overleg met de Tweede Kamer op 1 april 2010.

Het onderzoek zal betrekking hebben op de volgende aandachtsgebieden.

In de eerste plaats worden eventuele signalen van seksueel misbruik van minderjarigen onderzocht die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen zoals rijksjeugdinrichtingen, particuliere jeugdinrichtingen, internaten en kindertehuizen, en in pleeggezinnen. Dit zijn de zogeheten gedwongen plaatsingen. Bekend is echter dat minderjarigen die vrijwillig en minderjarigen die gedwongen geplaatst waren, vaak gezamenlijk in deze instellingen en voorzieningen verbleven. Dit betekent dat tijdens het onderzoek ook signalen ten aanzien van misbruik bij vrijwillig geplaatste minderjarigen naar boven kunnen komen. De Commissie zal lopende het onderzoek bepalen in hoeverre deze mogelijke signalen worden onderzocht.

In de tweede plaats staat de vraag centraal of deze signalen van misbruik bij de overheid bekend waren en zo ja, hoe de overheid hierop gereageerd heeft. De Commissie onderzoekt niet alleen of van overheidswege voldoende toezicht werd uitgeoefend, maar ook of deze bij signalen van misbruik zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Er is de nodige kennis vereist over hoe de betrokken instellingen zelf met dit soort signalen omgingen, hoe de interne cultuur was en hoe de taakinvulling van de toezichthouders was.

Het jeugdstelsel in Nederland bestaat uit een complex geheel van regels, organisaties en instellingen, die bovendien in de loop van de tijd veranderd zijn. Het onderzoek richt zich op seksueel misbruik van minderjarigen in de context van jeugdbescherming en jeugdstrafrecht. De Commissie beseft echter dat de raakvlakken met de jeugdzorg en jeugd-ggz groot zijn. Mogelijk brengt dit met zich mee dat de Commissie zich niet uitsluitend kan of zal beperken tot jeugdbescherming en jeugdstrafrecht. De Commissie zal in het belang van het onderzoek oud-medewerkers horen en kan hen hiertoe uitnodigen of oproepen. De betreffende instellingen wordt gevraagd om terzake medewerking te verlenen. Vooraf worden de desbetreffende personen of instituties hierover in kennis gesteld en geïnformeerd over de procedure.

In de derde plaats richt het onderzoek zich op de huidige mechanismen voor signalering van seksueel misbruik van minderjarigen.

In de brief aan de Tweede Kamer van 16 juli 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123, nr. 119) is de taakafbakening, de tijdsperiode van het onderzoek en de werkwijze van de Commissie toegelicht. Het onderzoek bestrijkt de periode 1945 tot heden. Zoals in die brief reeds aan de Tweede Kamer is bericht, wordt de Commissie in beginsel ingesteld voor de duur van twee jaar.

De Commissie is onafhankelijk. Bij de samenstelling van de Commissie is erop toegezien dat de relevante deskundigheid is vertegenwoordigd. Indien de Commissie naar aanleiding van haar bevindingen van oordeel is dat aanpassing van beleid noodzakelijk is, zal zij daarover in haar eindrapport aanbevelingen doen.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

Naar boven