Beleidsregel tot wijziging van de Beleidsregel veiligheid zeeschepen in verband met bepalingen inzake veilig lassen aan boord van zeeschepen

22 april 2010

Nr. CEND/HDJZ-2009/1397 sector SCH

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel veiligheid zeeschepen wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5 wordt vervangen door:

Artikel 5.1 Toezicht op de uitvoering van artikel 23, zesde, zevende en achtste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen

Bij het toezicht op de uitvoering van artikel 23, zesde, zevende lid en achtste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen passen de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie de artikelen 5.2 tot en met 5.5 toe.

Artikel 5.2 Keuring en onderhoud van acetyleen las- en snij-installaties en elektrische lastoestellen

Ten aanzien van de keuring en het onderhoud van acetyleen las- en snij-installaties en elektrische lastoestellen die deel uitmaken van de uitrusting van een schip is aan de bepalingen van artikel 23, zesde en zevende lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien de kapitein er zorg voor draagt dat de acetyleen las- en snij-installaties en de elektrische lastoestellen periodiek worden gekeurd en goed worden onderhouden door een deskundige persoon of instelling conform de instructies van de leverancier of het klassenbureau.

Artikel 5.3 Opstelling en inrichting van acetyleen las- en snij-installaties

  • 1. Ten aanzien van de opstelling en de inrichting van acetyleen las- en snij-installaties is aan artikel 23, zesde lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien:

    • a. de acetyleen las- en snij-installatie, met inbegrip van het leidingsysteem, voldoet aan de desbetreffende regels van het klassenbureau;

    • b. de acetyleen- en zuurstofflessen gescheiden staan opgesteld, zich bevinden in een goed geventileerde omgeving en volkomen vet- en olievrij zijn;

    • c. de flessen beschermd staan opgesteld buiten de machinekamer en accommodatie, op het hoogste doorgaande dek, zodat in geval van nood de flessen eenvoudig overboord kunnen worden gezet;

    • d. de leidingsystemen niet door ongeventileerde ruimten of door bemannings- of passagiersruimten lopen;

    • e. de toegangsdeuren, indien nodig, voorzien zijn van waarschuwingen;

    • f. de leidingen in een duidelijk herkenbare kleur geverfd zijn: preferent rood voor acetyleen en blauw voor zuurstof;

    • g. de acetyleen las- en snij-installatie voorzien is van gebruiksaanwijzingen en veiligheidsvoorzieningen;

    • h. de periodieke vervanging van specifieke onderdelen, zoals reduceers en hoge druk slangen, uitgevoerd worden volgens voorschriften van de leverancier.

  • 2. In het geval van een acetyleen las- en snij-installatie met meerdere flessen is voorzien in:

    • a. een afsluiter met reduceer aan het einde van de hoge druk verzamelleiding;

    • b. een afsluiter met reduceer aan het einde van de lage druk leiding;

    • c. een manometer voor en na de reduceer aan het einde van de hoge druk verzamelleiding;

    • d. een manometer na elke reduceer aan het einde van de lage druk leiding;

    • e. een vlamdover direct na de lage druk reduceer voor zowel de zuurstof- als acetyleen slang;

    • f. een vlamdover direct na de hoge druk reduceer voor acetyleen.

  • 3. Ten aanzien van de opstelling en de inrichting van acetyleen las- en snij-installaties is aan artikel 23, zesde lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen eveneens voldaan indien de volgende door het Nederlands Normalisatie-Institutuut te Delft uitgegeven normen zijn toegepast:

    NEN-EN 562:2003

    Apparatuur voor autogeenlassen – Manometers voor gebruik bij lassen, snijden en verwante processen

    NEN-EN 730-1:2002

    Apparatuur voor autogeenlassen – Veiligheidsvoorzieningen – Deel 1: Met ingebouwde vlamdover

    NEN-EN 730-2:2002

    Apparatuur voor autogeenlassen – Veiligheidsvoorzieningen – Deel 2: Zonder ingebouwde vlamdover

    NEN-EN-ISO 2503:1998

    Apparatuur voor autogeenlassen – Drukregelaars voor gasflessen voor gebruik bij lassen, snijden en verwante processen tot 300 bar

    NEN-EN-ISO 14113:1997

    Apparatuur voor autogeenlassen – Slangensamenstellen van rubber en kunststof voor gecomprimeerde of vloeibare gassen met een maximale ontwerpdruk van 450 bar

    NEN-EN-ISO 14114:1999

    Apparatuur voor autogeen lassen – Verdeelsystemen voor acetyleen voor lassen, snijden en verwante processen – Algemene eisen

    NEN-ISO 9090:1992

    Gasdichtheid van apparatuur voor autogeenlassen en aanverwante processen

    NEN-ISO 9539:1992

    Materialen voor apparatuur voor autogeenlassen, snijden en aanverwante processen

Artikel 5.4 Inrichting van elektrische lastoestellen

Ten aanzien van de inrichting van elektrische lastoestellen is aan artikel 23, zevende lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien:

  • a. het elektrische lastoestel is geconstrueerd volgens de door het Nederlands Normalisatie-Instituut te Delft uitgegeven norm NEN-EN-IEC 60974-1:2005 ‘Uitrusting voor booglassen’;

  • b. het elektrische lastoelstel gelijkspanning als nullastspanning genereert als bedoeld in de in onderdeel a genoemde norm.

  • c. het elektrische lastoestel is ingericht voor het gebruik in een omgeving met een verhoogd gevaar voor een elektrische schok;

  • d. de nullastspanning ten hoogste 113 volt ‘piek’ bedraagt;

  • e. de lastangen, laskabels en aansluitverbindingen zodanig zijn uitgevoerd dat de onder spanning staande delen deugdelijk zijn afgeschermd. Zij voldoen aan EN-standaarden, of zijn voorzien van het CE-merkteken;

  • f. het elektrische lastoestel, de lastangen, laskabels en aansluitverbindingen verkeren in een goede staat van onderhoud.

Artikel 5.5 Werkzaamheden met acetyleen las- en snij-installaties en elektrische lastoestellen

Ten aanzien van het uitvoeren van laswerkzaamheden aan boord van schepen is aan de verplichting van artikel 23, achtste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien:

  • a. de kapitein er op toeziet dat de bemanning vertrouwd is met de acetyleen las- en snij-installaties en de elektrische lastoestellen aan boord van een schip en dat zij op de juiste wijze is geïnstrueerd met betrekking tot de werkzaamheden met deze las- en snij-installaties en lastoestellen. Daarbij worden de aanwijzingen in de MSC/Circ.1084 (Principles for hot work on board of all types of ships) in acht genomen;

  • b. de laswerkzaamheden slechts verricht worden door personen die met de daarbij in acht te nemen veiligheidsvoorschriften voldoende bekend zijn en door de scheepsleiding met deze werkzaamheden zijn belast;

  • c. bij het uitvoeren van laswerkzaamheden in geval van ongunstige omstandigheden steeds ten minste twee personen ter plaatse van het werk aanwezig zijn, de persoon die de laswerkzaamheden verricht daarbij inbegrepen;

  • d. de met laswerkzaamheden belaste persoon gebruik maakt van de bij deze werkzaamheden behorende beschermende kleding en beschermingsmiddelen die zijn voorzien van het CE-merkteken.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,

J. Thunnissen.

TOELICHTING

Algemeen

Met de onderhavige beleidsregel wordt de Beleidsregel veiligheid zeeschepen (Stcrt. 2008, 158) gewijzigd. In de bovengenoemde beleidsregel wordt nu eveneens aangegeven welke criteria de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie hanteren bij de beoordeling of wordt voldaan aan de verplichtingen van artikel 23, zesde, zevende en achtste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen (hierna: Rvz) om aan boord van zeeschepen veilig te lassen. Een van deze beleidsregel afwijkende invulling van artikel 23, zesde, zevende en achtste lid, van de Rvz is toegestaan indien wordt aangetoond dat op even adequate wijze wordt voldaan aan deze bepalingen als wanneer de in de beleidsregel opgenomen criteria zouden zijn toegepast. Het niveau van veiligheid moet minstens even hoog zijn.

Met de invoering van het nationaal veiligheidscertificaat op 1 juli 20091 is in artikel 23, zesde lid, van de Rvz door middel van een doelvoorschrift bepaald dat aan boord van een schip de acetyleen las- en snij-installatie zodanig is opgesteld en ingericht dat het risico van brand of explosie bij zowel een in gebruik zijnde als buiten gebruik zijnde installatie tot een minimum is teruggebracht. Vervolgens is in artikel 23, zevende lid, van de Rvz geregeld dat de aan boord van een schip in gebruik zijnde elektrische lastoestellen zodanig zijn ingericht dat deze geen gevaar voor personen of voor de omgeving kunnen opleveren met inachtneming van de bijzondere omstandigheden aan boord. Door middel van een wijziging van het zesde en zevende lid van artikel 23 van de Rvz zijn aanvullende eisen gesteld. De acetyleen las- en snij-installaties en de elektrische lastoestellen moeten nu namelijk ook periodiek gekeurd en goed onderhouden worden. Door de invoering van een nieuw achtste lid aan artikel 23 van de Rvz is bovendien bepaald op welke wijze de werkzaamheden met deze apparatuur uitgevoerd moeten worden.

Administratieve lasten

De administratieve lasten die zijn verbonden aan het stellen van de bovengenoemde aanvullende en nieuwe eisen zijn in kaart gebracht in het kader van de Regeling tot wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen in verband met bepalingen inzake veilig lassen aan boord van zeeschepen.

Artikelsgewijs

Artikel 5.2

De kapitein van het schip draagt er zorg voor dat de tot de uitrusting van het schip behorende lasinstallaties en lastoestellen deugdelijk zijn en in een goede staat verkeren. Door de lasinstallaties en lastoestellen regelmatig te laten keuren en adequaat te onderhouden kan dit worden gewaarborgd. De deskundige persoon of instelling, die de periodieke keuring uitvoert, kan een onafhankelijke keuringsinstantie, een onderhoudsdienst van de leverancier of een door de rederij of de scheepsleiding aangewezen persoon zijn. De deskundige moet in ieder geval de benodigde opleiding hebben en over de relevante informatie beschikken om de keuring te kunnen uitvoeren. Hoe vaak een dergelijke keuring wordt uitgevoerd hangt mede af van het type lasinstallatie of lastoestel en de intensiteit van het gebruik. Als richtsnoer kan gelden één keuring per jaar, maar de instructies van de fabrikant of keuringsinstantie kunnen hierbij anders bepalen.

Artikel 5.3

In artikel 5.3 is bepaald wanneer is voldaan aan de bepaling ten aanzien van de opstelling en de inrichting van acetyleen las- en snij-installaties. Het gaat hierbij om de herkenbaarheid en de bediening van de installatie, de zorg om de installatie vetvrij te houden, installatietechnische voorwaarden om leidingen te kunnen afsluiten, het instellen en het meten van de juiste drukken en het voorkomen van een vlamterugslag in de leidingen.

Op de acetyleen las- en snij-installatie zijn de regels van de klassenbureaus van toepassing. Naast deze klasseregels ten aanzien van de opstelling, de aanleg en de inrichting van de installatie betreffen het klasseregels ten aanzien van de correcte materiaaltoepassing en het persen van het leidingsysteem door middel van beproevingsdrukken die horen bij de gebruikte gassen.

Artikel 5.4

Artikel 5.4 vermeldt de toepasselijke norm NEN-EN-IEC 60974-1:2005 ‘Uitrusting voor booglassen’. Voor de nullastspanning gelden uitsluitend de voorschriften voor gelijkspanning. De genoemde nullastspanning met een ‘piek’ waarde van ten hoogste 113 volt heeft in dit verband dan ook betrekking op een gelijkspanning, vermeerderd met de maximum rimpel. De nullastspanning, ook genoemd de openboogspanning, betreft de spanning tussen de massaklem en de elektrode van het elektrische lastoestel waarbij de elektrode nog geen contact maakt met het werkstuk, de zogenoemde laspauze.

Of de omstandigheden waaronder aan boord van een schip laswerkzaamheden worden uitgevoerd ongunstig zijn, wordt niet alleen bepaald door de plaats waar de werkzaamheden aan boord worden uitgevoerd. Dit is ook afhankelijk van de plaats waar het schip zich tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden bevindt. Het is niet uitzonderlijk dat laswerkzaamheden aan boord van een schip kunnen plaatsvinden in een zogenaamde ‘omgeving met een verhoogd gevaar voor een elektrische schok’ doordat wordt gewerkt in een vochtige ruimte bij een relatief hoge omgevingstemperatuur. In de bovengenoemde NEN-norm wordt een dergelijke omstandigheid ook als zodanig aangeduid.

Onder ongunstige omstandigheden wordt onder meer verstaan het lassen in ruimten met een beperkte bewegingsvrijheid, die geheel of ten dele door geleidende delen zijn omgeven of in een natte, vochtige of warme omgeving.

Het lassen in vochtige ruimten en bij een hoge omgevingstemperatuur kan een zodanig risico met zich meebrengen dat het aanbeveling verdient te overwegen onder dergelijke omstandigheden geen laswerkzaamheden te verrichten.

De veiligheidsvoorzieningen betreffen onder meer de voorzieningen die verband houden met het handmatig uitgevoerde booglasproces waarbij een elektrische schok het belangrijkste veiligheidsrisico is dat kan optreden uit het onbedoeld aanraken van onder spanning staande delen. Voorts wordt in dit verband benadrukt dat het aanbeveling verdient dat ook tijdens het verwisselen van elektroden lashandschoenen worden gedragen. De desbetreffende persoon gebruikt deugdelijk isolerend schoeisel en staat op een droge rubberen mat of houten plaat vooral in het geval dat de laswerkzaamheden op de knieën worden verricht.

Artikel 5.5

Bij het lassen is het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen van groot belang. Daaronder wordt verstaan het dragen van deugdelijke kleding met lange mouwen, deugdelijk isolerend schoeisel, het gebruik van een lasschort en lashandschoenen, alsmede oogbescherming door middel van laskappen of lasbrillen (bij autogeen lassen). De vlamboog geeft namelijk een zeer fel licht af, met vooral schadelijke UV-stralen. Een laskap met een donker glaasje beschermt de ogen en het gezicht. Er komen tijdens het lassen ook schadelijke gassen vrij zodat het de voorkeur verdient dat er geforceerde ventilatie is (dat de lucht wordt weggezogen). Ook is het van belang dat er zich geen brandbaar materiaal in de nabije omgeving bevindt.

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,

J. Thunnissen.


XNoot
1

Regeling tot wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen in verband met het nationaal veiligheidscertificaat, Stcrt. 2009, 116.

Naar boven