TOELICHTING
Algemeen
Tot februari 2007 was op basis van artikel 15 van het Luchtverkeersreglement valschermspringen verboden tenzij de sprongen
werden uitgevoerd overeenkomstig door de Minister van Verkeer en Waterstaat (de Minister) vast te stellen regels. Hiertoe
was de Regeling valschermspringen uit 1993 opgesteld. Hiernaast was het mogelijk een ontheffing van het verbod te krijgen
via de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Per februari 2007 is dit stelsel gewijzigd. Artikel 15 van het Luchtverkeersreglement
is vervallen en de ontheffingsmogelijkheid van de LNVL is verdwenen. In plaats daarvan is in artikel 1a van het Luchtverkeersreglement
opgenomen dat een valscherm een bijzonder luchtvaartuig is. Bij regeling van de Minister kunnen regels worden gesteld ten
aanzien van de deelname van valschermen aan het luchtverkeer.
Een deel van de regelgeving die op ‘normale’ luchtvaartuigen van toepassing is, geldt niet voor valschermen. Hoofdstuk 2 van
de Wet luchtvaart inzake personeel en brevettering is niet van toepassing op een valschermspringer. Ook hoofdstuk 3 van de
Wet luchtvaart inzake de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen is niet van toepassing. Daarnaast is een valscherm uitgezonderd
van het verbod om buiten een luchtvaartterrein te landen. Artikel 1a van het Luchtverkeersreglement bepaalt dat titel 5.1,
luchtverkeer, en 5.2, luchtverkeersdienstverlening, van de Wet luchtvaart niet van toepassing zijn, met uitzondering van artikel
5.3 van de Wet luchtvaart. In artikel 5.3 staat het verbod op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat personen
of zaken in gevaar gebracht kunnen worden. Van het Luchtverkeersreglement zijn alleen de artikelen 1a, 20 en 63 van toepassing.
Hierdoor is de gebruiker van een valscherm enkel gehouden aan de regels die de Minister stelt ten aanzien van de deelname
van een valscherm aan het luchtverkeer (artikel 1a), is hij verplicht tot het verlenen van voorrang aan andere luchtvaartuigen
(artikel 20), en is overtreding van deze regels een strafbaar feit (artikel 63). Het Luchtverkeersreglement geldt uiteraard
wel volledig voor het luchtvaartuig waaruit de sprongen worden gemaakt.
In de onderhavige regeling worden regels gesteld omtrent de deelname van valschermen aan het luchtverkeer. Deze regeling is
opgesteld met het oog op de luchtverkeersveiligheid in het Nederlandse luchtruim en weerspiegelt de huidige omstandigheden
en de huidige luchtverkeerssituatie in dat luchtruim. Nadrukkelijk wordt gesteld dat de regeling wordt aangepast als korte
termijnontwikkelingen met betrekking tot het luchtruim, zoals deze zich ten tijde van het vaststellen van de regeling reeds
aftekenen, hun beslag krijgen en geïmplementeerd worden. Evenzo zal de regeling aangepast worden als luchtruimontwikkelingen
op de middellange en langere termijn dit noodzakelijk maken.
Aangezien de vlucht van het luchtvaartuig waaruit gesprongen wordt essentieel is voor de uitvoering, de veiligheid en de voorbereiding
van de valschermsprong worden ook aan de vlucht van het luchtvaartuig, net als in de Regeling valschermspringen uit 1993,
regels gesteld. Uitgangspunt van de onderhavige regeling is – net als bij de oude regeling – dat de Minister alleen regels
ter bescherming van het overige luchtverkeer geeft en niet verantwoordelijk is voor de veiligheid van de valschermspringer.
De onderhavige regeling stelt dus geen regels aan (de kwaliteit van) het valscherm, de kennis, bedrevenheid, ervaring en medische
geschiktheid van een gebruiker van een valscherm noch aan de opleiding. Ook bevat de onderhavige regeling geen regels omtrent
het landen na de valschermsprong. Op basis van de Gemeentewet kan een gemeente eigen regels stellen voor het landen na een
valschermsprong. Het is de verantwoordelijkheid van de valschermspringer om na te gaan of die regels het mogelijk maken om
te landen en zo ja onder welke voorwaarden.
Over de inhoud van de regeling heeft overleg plaatsgevonden met de LVNL, de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart
(KNVvL) en valschermspringverenigingen. Bij het opstellen van de regeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen
en de belangen die in dit overleg naar voren zijn gekomen. Waar mogelijk is aangesloten bij de oude regeling en de praktijk.
De regeling is gebaseerd op een aantal artikelen van het Luchtverkeersreglement. Ten eerste, het al eerder genoemde artikel
1a waarin de algemene basis is gegeven voor het stellen van regels omtrent de deelname van valschermen aan het luchtverkeer.
Daarnaast is de regeling gebaseerd op artikel 3, tweede lid. Dit artikel geeft volgens de toelichting (Stb. 1992, 697) de mogelijkheid om voor specifieke vluchten regels te stellen die afwijken van Annex 11 van ICAO, waardoor aan de luchtvaartuigen
van waaruit gesprongen wordt bijzondere eisen gesteld kunnen worden. Ten slotte dient artikel 44, vierde lid, als basis voor
het regelen van een vrijstelling voor VFR-vluchten (vlucht op basis van zichtvliegvoorschriften) in luchtruim klasse A.
Administratieve lasten en bedrijfseffecten
Aangezien de onderhavige regeling aansluit bij bestaande regelgeving en geen nieuwe ontheffingsmogelijkheden of vergunningen
introduceert, heeft de onderhavige regeling geen gevolgen voor de administratieve lasten van de burger.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 bevat enkele definities. Voor het merendeel zijn deze overgenomen uit de oude Regeling Valschermspringen. Uit de
definities blijkt dat een doelgebied, valschermspringgebied en klimgebied worden gecreëerd op het moment dat een valschermspringer
bepaalt waar hij beoogt neer te komen. Dat punt wordt op de aarde het middelpunt van het doelgebied, het valschermspringgebied
en het klimgebied. Deze begrippen zijn allen met elkaar verbonden. Op het moment dat het doelgebied, de plek waar de valschermspringer
wil landen, is bepaald, wordt ook duidelijk waar zich met betrekking tot die locatie het valschermspringgebied of het klimgebied
het bevinden. De sprong zelf vindt plaats in het valschermspringgebied, een cilindervormige kolom lucht met een straal van
3,7 km (2 zeemijlen) rond het middelpunt van het doelgebied, met een vooraf bepaalde hoogte. De cilindervormige kolom lucht
met een straal van 9,26 km (5 zeemijlen) rond het middelpunt van het doelgebied, met wederom een vooraf bepaalde hoogte vormt
het klimgebied. In artikel 1 worden enkel de definities van de verschillende gebieden vastgesteld, in de rest van de regeling
wordt bepaald welke normen gelden binnen deze gebieden. De gebieden worden duidelijk aangegeven in diverse luchtvaartpublicaties
zodat het voor de luchtverkeersleiding en het overige luchtverkeer duidelijk is waar valschermactiviteiten plaatsvinden.
Ondanks dat dus in theorie overal een valschermspringgebied kan worden gecreëerd, worden in de bijlage een aantal vaste valschermspringgebieden
benoemd. Dit zijn gebieden waar, indien aan de voorwaarden is voldaan, regelmatig gesprongen kan worden. De overige gebieden
zijn incidentele valschermgebieden. Het onderscheid tussen incidenteel of regelmatig gebruikte, vaste valschermspringgebieden
werd ook in de vorige regeling gemaakt. Hierbij gaat het om gebruik in ‘niet in betekenende mate’ en om een ‘relatief laag
aantal’ sprongen.
De vaste valschermspringgebieden zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Voor de maximale springhoogtes wordt in principe
aangesloten bij de hoogtes die momenteel in de luchtvaartgids staan weergegeven. Een deel van de vaste valschermspringgebieden
ligt echter binnen de naderingsluchtverkeersleidingsgebieden (TMA’s) van Schiphol. Het betreft hier met name de vaste valschermspringgebieden
in het cluster Utrecht, nl. Hilversum, Baarn, Westbroek en Wijk bij Duurstede. Het valschermspringen in deze gebieden staat
al langere tijd om redenen van veiligheid en capaciteit onder druk. Er heeft bij de vaststelling van de hoogten in deze gebieden
een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden tussen de luchtvaartveiligheid enerzijds en de mogelijkheden tot valschermspringen
in deze gebieden anderzijds. Deze belangenafweging is gebaseerd op informatie en advies van de KNVvL en de betrokken valschermspringverenigingen
en op de Veiligheid-, Efficiency en Milieu-effectrapportage (VEMER) van LVNL, waarin de gevolgen voor veiligheid en capaciteit
van het valschermspringen in deze gebieden uiteengezet zijn. De Vemer toont aan dat het springen vanaf de oude hoogte in deze
gebieden (FL90 tot FL 120) onacceptabele veiligheidsrisico´s en capaciteitsbeperkingen in het verkeer van en naar Schiphol
tot gevolg heeft. Ook is een vergelijking gemaakt met de situatie in het buitenland en hoe daar omgegaan wordt met het valschermspringen
rondom grote luchthavens. De belangenafweging heeft ertoe geleid dat besloten is voor de vaste valschermspringgebieden in
het cluster Utrecht als maximale springhoogte FL 60 vast te stellen.
Voor de definitie van een Notice to Airmen (NOTAM) wordt verwezen naar de Regeling burgerluchtvaartinlichtingen. Een NOTAM
is volgens de Regeling Burgerluchtvaartinlichtingen een bericht aan luchtvarenden gedistribueerd middels telecommunicatie
met inlichtingen over de instelling, toestand, of verandering van enige luchtvaartfaciliteit, -dienstverlening, -procedure
of -gevaar, waarvan het noodzakelijk is dat personen die betrokken zijn bij de vluchtvoorbereiding en -uitvoering tijdig kennis
nemen.
Artikel 2
Artikel 2 beperkt het toepassingsbereik van deze regeling. Deze regeling is enkel van toepassing op zogenaamde civiele sprongen
en niet op militaire sprongen. Daarnaast is de regeling uiteraard niet van toepassing indien een valscherm in geval van nood
gebruikt wordt om het luchtvaartuig te verlaten.
Artikel 3
Artikel 3 bevat de algemene voorwaarden waaraan een valschermspringer moet voldoen om te mogen springen met een valscherm.
Deze voorwaarden zijn van toepassing op iedere valschermsprong en gelden in elke luchtruimklasse.
De voorwaarden hebben ten eerste betrekking op de locatie waar gesprongen mag worden: er moet binnen een valschermspringgebied
gesprongen worden. Dit kan zowel een vast als een incidenteel valschermspringgebied zijn. Ten tweede moet de gezagvoerder
van het luchtvaartuig toestemming geven voor de sprong.
Tenslotte geldt als voorwaarde dat er voldoende zicht moet zijn en dat men vrij moet blijven van de wolken. In principe geldt
hierbij dat het vliegzicht, inclusief het zicht op grond of water en de afstand van het valscherm tot de wolken niet kleiner
mag zijn dan de waarden die in artikel 42 van het Luchtverkeersreglement genoemd staan. Het gaat om de in de volgende tabel
genoemde waarden:
Hoogteband | Klasse luchtruim | Vliegzicht | Afstand tot de wolken |
---|
Op en boven vliegniveau 100 | A B C D E F G | 8 km | 1500 m horizontaal 300 m (1000 voet) verticaal |
Beneden vliegniveau 100 en boven 900 m (3000 voet) boven gemiddeld zeeniveau, of boven 300 m (1000 voet) boven terreinhoogte
als dit hoger is
| A B C D E F G | 5 km | 1500 m horizontaal 300 m (1000 voet) verticaal |
Op en beneden 900 m (3000 voet) boven gemiddeld zeeniveau, of 300 m (1000 voet) boven terreinhoogte | A B C D E | 5 km | 1500 m horizontaal 300 m (1000 voet) verticaal |
F G | 5 km | Vrij van wolken en met zicht op grond of water |
In de Regeling luchtverkeersdienstverlening zijn eisen aan het vliegzicht gesteld in specifieke luchtverkeersleidingsgebieden.
In de meeste TMA’s in Nederland met klasse E geldt momenteel bijvoorbeeld beneden vliegniveau 100 een minimum vliegzicht van
8 km, net als in luchtruim klasse G boven 3000 ft boven gemiddeld zeeniveau. De actuele situatie staat in de luchtvaartgids.
Deze is o.a. te raadplegen via www.ais-netherlands.nl
Het tweede lid maakt het mogelijk ook buiten de daglichtperiode een valschermsprong te maken indien hiervoor door de minister
een ontheffing is verleend. De overige voorwaarden van de regeling blijven hierbij onverkort van toepassing.
Artikel 4
In artikel 4 worden de voorwaarden opgesomd voor het gebruik van valschermspringgebieden, ongeacht of het gaat om een vast
valschermspringgebied of een incidenteel valschermspringgebied. Artikel 4 ziet op de vlucht van het luchtvaartuig waaruit
gesprongen wordt en geeft aanvullende regels op het Luchtverkeersreglement en de overige bepalingen.
Enkele van de vaste valschermspringgebieden liggen in luchtruim klasse A. In luchtruim klasse A moet de vlucht conform de
normale regels worden uitgevoerd als een IFR-vlucht (vlucht op basis van instrumentvliegvoorschriften). Op basis van artikel
44 van het Luchtverkeersreglement is het verboden een VFR-vlucht in deze klasse uit te voeren, tenzij een vrijstelling of
een ontheffing is verleend. Artikel 6 bevat een vrijstellingsregeling voor vaste valschermspringgebieden.
De voorwaarden voor het gebruik van een vast valschermspringgebied of een incidenteel valschermspringgebied zien volgens het
eerste lid ten eerste op het contact met de betrokken luchtverkeersleidingsdienst.
Op basis van onderdeel a moet de vlucht van het luchtvaartuig waaruit gesprongen wordt uitgevoerd worden als een gecontroleerde
VFR-vlucht in luchtruim klasse B, C, D, en E. Dit houdt in dat een vliegplan moet worden ingediend en een klaring moet zijn
verkregen voor het uitvoeren van het vliegplan. Wijzigingen in het vliegplan moeten worden gemeld aan de betrokken luchtverkeersleidingsdienst,
zodat deze te allen tijde op de hoogte is van het vliegplan van de vlucht waaruit gesprongen wordt. Luchtruim met klasse A
staat nog niet genoemd in dit onderdeel omdat pas in artikel 6 een vrijstelling aan VFR-verkeer wordt verleend om in luchtruimklasse
A te vliegen. In dat artikel wordt aan de vrijstelling echter eveneens de voorwaarde verbonden dat de vlucht moet worden uitgevoerd
als een gecontroleerde VFR-vlucht.
Onderdeel b stelt dat een klaring aangevraagd en verkregen moet zijn voor het binnenvliegen van het betrokken luchtruim.
Op basis van onderdeel c dient onmiddellijk voor het uitvoeren van de sprong nogmaals contact met de luchtverkeersleidingsdienst
te worden opgenomen. De betrokken luchtverkeersleidingsdienst kan uiteraard alleen informatie geven over het moment dat wordt
gesprongen, maar niet over het verdere verloop van de vlucht tot aan de grond. In lager luchtruim kunnen zich vluchten bevinden
die bij de betrokken luchtverkeersdienst niet bekend zijn. Tevens is het verloop van de valschermsprong niet van tevoren te
bepalen. Het verloop van de valschermsprong is dus de verantwoordelijkheid van de valschermspringer zelf.
Het tweede lid maakt het mogelijk voor de luchtverkeersleidingsdienst om andere afspraken te maken over het contact vlak voor
de sprong.
Ten tweede zien de voorwaarden van het eerste lid op de wijze waarop het luchtvaartuig waaruit gesprongen wordt deelneemt
aan het luchtverkeer.
Uitgangspunt van onderdeel d is dat het luchtvaartuig in luchtruimklasse A en B binnen het klimgebied blijft. Dat schept duidelijkheid
voor de luchtverkeersleiding en het overige luchtverkeer. Het kan echter zijn dat het uit het oogpunt van de luchtverkeersveiligheid,
het veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer, of de situatie op de grond wenselijk is om buiten het klimgebied
te stijgen en dalen. Op deze wijze kan maatwerk geleverd worden voor de verschillende valschermspringgebieden. De betrokken
luchtverkeersleidingsdienst zal dit dan aangeven. Het tweede lid geeft hiervoor de ruimte.
Onderdeel e bevat een eis die betrekking heeft op de veiligheid en de zichtbaarheid van de valschermspringers in luchtruim
klasse A of B voor de luchtverkeersleiding. Een luchtvaartuig is zichtbaar op de radar van de luchtverkeersleiding, een valschermpspringer
niet. Op het moment dat het luchtvaartuig het klimgebied verlaat, kan de luchtverkeersleiding de indruk krijgen dat dat stuk
luchtruim niet meer voor het valschermspringen gebruikt wordt, en door de rest van het luchtverkeer gebruikt kan worden. Dit
kan een gevaarlijke situatie opleveren als er zich toch nog een valscherm in het luchtruim bevindt. In principe opent een
valscherm niet in luchtruimklasse A of B. De valschermspringer wordt verondersteld heel snel door dit luchtruim heen te vallen
en pas daarna het valscherm te openen. Mocht het valscherm onverhoopt wel al in luchtruim klasse A of B openen, dan is er
sprake van een ongeplande opening. Het luchtvaartuig dient in dit geval in het klimgebied te blijven, totdat de valschermspringer
dit luchtruim heeft verlaten. Door de transpondersignalen van het luchtvaartuig ziet de luchtverkeersleiding dat het klimgebied
nog niet vrij kan worden gegeven voor het andere luchtverkeer, omdat er zich nog een luchtvaartuig, en dus ook nog een valschermspringer,
in het gebied bevinden. De vlieger draagt de verantwoordelijk om na te gaan of hij het klimgebied mag verlaten of niet. Hij
zal hiertoe moeten afgaan op eigen waarnemingen, maar tevens nauw contact met de springleider op de grond moeten onderhouden.
De vlieger is verplicht in het klimgebied te blijven, totdat hij, via de springleider op de grond of via andere bronnen, hoort
wanneer het valscherm luchtruim klasse A heeft verlaten en hij weer naar beneden kan. Voor de speciale gevallen waarin het
wordt gepland om het valscherm wel te openen in klasse A of B, bijvoorbeeld in wedstrijdverband, moeten de springers concrete
toestemming vooraf hebben van de luchtverkeersdienst, en goede afspraken hierover maken. Ook hiervoor bevat het tweede lid
de basis.
Vanwege de grote luchtverkeersdichtheid is het niet toegestaan om in het naderingsluchtverkeersleidingsgebied met luchtruim
klasse A van Schiphol méér dan één valschermactiviteit per klimgebied of cluster tegelijkertijd te laten plaatsvinden. Onderdeel
f stelt dan ook dat er zich in dit naderingsluchtverkeersleidingsgebied slechts één luchtvaartuig per klimgebied of cluster
mag bevinden. Ook in het algemene luchtverkeersleidingsgebied bij Rotterdam met luchtruimklasse A zijn formaties niet toegestaan.
Het klimgebied Rhoon valt deels binnen het naderingsluchtverkeersleidingsgebied van Schiphol en het algemene luchtverkeersleidingsgebied
CTA South 1 ten zuiden van Rotterdam. Onderdeel f is daarom van toepassing op dit klimgebied.
In de overige klimgebieden in luchtruimklasse A mogen zich wel meerdere luchtvaartuigen bevinden, maar alleen als ze in formatie
vliegen.
Ten slotte geeft onderdeel g aanvullende eisen voor het gebruik van clusters in bepaalde gebieden. Binnen een cluster liggen
meerdere valschermspringgebieden zo dicht bij elkaar dat het uit veiligheidsoverwegingen wenselijk is dat slechts één valschermspringgebied
tegelijk wordt gebruikt. Afhankelijk van de locale weersomstandigheden wordt besloten welk valschermspringgebied binnen een
cluster op welk moment gebruikt wordt. Dit kan ertoe leiden dat op één dag meerdere valschermspringgebieden binnen een cluster
gebruikt worden, echter nooit tegelijkertijd.
Artikel 5
Naast de vaste valschermspringgebieden, zijn er ook gebieden waar incidenteel gesprongen wordt. Zoals hierboven wordt opgemerkt,
ontstaat een valschermgebied op het moment dat een valschermspringer een plaats om te landen bepaalt. Incidentele valschermspringgebieden
bevinden zich niet op vaste locaties. Met het oog op de veiligheid en de kenbaarheid van de incidentele valschermspringgebieden
worden aan het springen in een incidenteel valschermspringgebied aanvullende voorwaarden gesteld.
Ten eerste moet voor het doelgebied een NOTAM zijn afgegeven. Tenminste 5 dagen voordat gesprongen gaat worden, moet een aanvraag
worden ingediend bij de betrokken luchtverkeersdienst. Op deze wijze kan het overige luchtverkeer via de NOTAM geïnformeerd
worden over de valschermsprong. Ten tweede moet duidelijk zijn dat de sprong het luchtverkeer van in de buurt gelegen luchtvaartterreinen
niet hindert. Ten slotte gelden voor sprongen binnen de TMA’s van Schiphol in verband met het drukke luchtverkeer nog enkele
aanvullende voorwaarden. Uitgangspunt hierbij is dat het Schiphol verkeer niet gehinderd of vertraagd mag worden door de valschermsprongen.
De kans op hinder en vertraging is kleiner buiten de piekuren van Schiphol. Binnen de TMA’s geldt een maximale hoogte van
2500 ft. Tevens mag niet binnen de in gebruik zijnde Standard Instrument Departures (SID’s) gesprongen worden. De SID’s zijn
te vinden in de luchtvaartgids, AD 2.EHAM-22 onder verwijzing naar bijbehorende kaarten.
Artikel 6
Artikel 6 ziet niet op de valschermsprong maar op het luchtvaartuig waaruit gesprongen wordt. De eisen van artikel 3 en 4
blijven onverkort van toepassing op de sprong.
Op basis van artikel 44 van het Luchtverkeersreglement is het verboden een VFR-vlucht uit te voeren in luchtruim met klasse
A. Bij regeling van de Minister kan een vrijstelling worden verleend, en tevens bestaat de mogelijk een ontheffing te verlenen.
Een deel van de vaste valschermspringgebieden ligt in luchtruim met klasse A. Artikel 6 verleent dan ook de vrijstelling op
het verbod van artikel 44 van het Luchtverkeersreglement voor zover het gaat om de vlucht naar en van de meeste vaste valschermspringgebieden,
mits aan een aantal eisen wordt voldaan.
De centrale grond voor het verkrijgen van de vrijstelling is dat het aanbod van het luchtverkeer in het luchtruim de VFR-vlucht
en de valschermsprong toelaat. Het is aan de betrokken luchtverkeersleidingsdienst om dat per geval en per moment te beoordelen.
De luchtverkeersleidingsdienst kan bij drukte een vlucht weigeren als de afhandeling van het reguliere luchtverkeer in het
luchtruim met klasse A in het gedrang zou komen. Indien een geplande vlucht en een valschermsprong onverhoopt niet doorgaan,
houdt dit een wijziging in van het vliegplan waarvan de luchtverkeersleidingsdienst op de hoogte gesteld moet worden. Uit
veiligheidsoverwegingen wordt in de praktijk op de dag zelf aan de luchtverkeersleidingsdienst ook bevestigd dat de vlucht
en sprong wel doorgaan. Daarnaast moet het vliegzicht aan bepaalde eisen voldoen. Ten slotte moet er een tweede radioset aanwezig
zijn om contact met de grond te garanderen.
De voorwaarden waaronder de vrijstelling wordt verleend, zijn erop gericht te garanderen dat de luchtverkeersleidingsdienst
te allen tijde weet waar het luchtvaartuig zich bevindt en tot op het laatste moment kan aangeven dat het aanbod van het luchtverkeer
en de luchtvaartveiligheid een valschermsprong niet toelaten.
Voor een vlucht naar en van een incidenteel valschermspringgebied in klasse A luchtruim is een ontheffing van de Minister
nodig. De basis hiervoor ligt in artikel 44 van het Luchtverkeersreglement. De LVNL zal op aanvraag een indicatie geven van
de invloed op het Schipholverkeer en de Minister overweegt het belang. Daaruit volgt al dan niet een ontheffing van het verbod
om voor de sprong een vlucht uit te voeren in luchtruim met de klasse A in de omgeving van Schiphol. Namens de Minister gebeurt
dat bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Gelet op de intensiteit van het vliegverkeer rondom Schiphol en de grote snelheidsverschillen
tussen de verkeersvluchten en de valschermen is de verwachting dat valschermspringen nog maar zeer beperkt mogelijk zal zijn
in de omgeving van Schiphol. Alleen wanneer het veilig kan, verkeersvliegtuigen door de sprong geen vertraging oplopen en
er sprake is van een situatie die het individueel belang overstijgt zullen incidentele sprongen in de Schiphol TMA’s mogelijk
zijn.
Artikel 8
Voor de inwerkingtreding per 9 september 2010 wordt aangesloten bij de publicatiedatum van de diverse luchtvaartpublicaties,
zodat alle luchtvarenden bekend zijn met de inhoud van de regeling.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C.P.M.S. Eurlings.
De Minister van Defensie,
E. van Middelkoop.