Onderlinge regeling uitrusting politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (uitrustingsregeling voor de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Nederland, Curaçao en Sint Maarten

Overwegende:

  • dat op grond van artikel 42, eerste lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de landen onderling een regeling treffen houdende regels voor de uitrusting van ambtenaren van politie;

  • dat elk van de landen hetgeen in deze regeling is overeengekomen vaststellen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of algemene maatregel van bestuur;

Gelet op artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en artikel 42, eerste lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,

Komen het volgende overeen:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. rijkswet:

de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

b. ambtenaar:

de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, onder a, van de rijkswet, met de hoofdrang hoger dan die van aspirant;

c. aspirant:

degene die is toegelaten tot de basisopleiding.

HOOFDSTUK 2 BEWAPENING EN OVERIGE UITRUSTING

Artikel 2

  • 1. De bewapening van de ambtenaar bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. de korte wapenstok;

    • b. de pepperspray en nazorgmiddelen;

    • c. het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie.

  • 2. De korpsbeheerder kan ambtenaren van politie aanwijzen die van het dragen van de in het eerste lid genoemde wapens zijn vrijgesteld.

  • 3. De korpsbeheerder kan de ambtenaar die belast is met surveillance en beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7.13 van de onderlinge regeling houdende kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aanwijzen die mede wordt bewapend met een politiesurveillancehond, een elektrische wapenstok en een lange wapenstok.

  • 4. De overige uitrusting van de ambtenaar bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel.

  • 5. De korpsbeheerder kan de ambtenaar mede uitrusten met een veiligheidsvest of tie-raps.

Artikel 3

  • 1. De bewapening van de aspirant bestaat in het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. de korte wapenstok;

    • b. de pepperspray en nazorgmiddelen;

  • 2. De korpsbeheerder kan de aspirant, bedoeld in het eerste lid, mede bewapenen met het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie.

Artikel 4

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die behoort tot de mobiele eenheid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede uit:

    • a. een lange wapenstok;

    • b. een pistoolmitrailleur met de daarbij behorende munitie;

    • c. een gasgeweer met bijbehorende gasprojectielen of traangasverspreidende middelen;

    • d. een semi-automatisch vuurwapen met de daarbij behorende munitie, voor zover hij is belast met de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak.

  • 2. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid aanwijzen die van het dragen van de in het eerste lid genoemde wapens is vrijgesteld.

  • 3. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7.13 van de onderlinge regeling houdende kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aanwijzen die tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede wordt bewapend met een politiesurveillancehond en een elektrische wapenstok.

  • 4. De overige uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst mede uit een gasmasker en een schild.

  • 5. De korpsbeheerder kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede uitrusten met een kogelwerend vest en een kogelwerende helm.

Artikel 5

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die is belast met persoonsbeveiliging bestaat tijdens de uitoefening van de dienst mede uit:

    • a. een gasgeweer met bijbehorende gasprojectielen of traangasverspreidende middelen;

    • b. een semi-automatisch vuurwapen;

    • c. een automatisch vuurwapen.

  • 2. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid aanwijzen die van het dragen van de in het eerste lid genoemde wapens is vrijgesteld.

Artikel 6

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningseenheid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede uit:

    • a. een pistoolmitrailleur met de daarbij behorende munitie;

    • b. een gasgeweer met bijbehorende gasprojectielen;

    • c. een semi-automatisch vuurwapen.

  • 2. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid aanwijzen die van het dragen van de in het eerste lid genoemde wapens is vrijgesteld.

  • 3. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7.13 van de onderlinge regeling houdende kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aanwijzen die tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede wordt bewapend met een hond met als doel in politiedienst te worden ingezet bij het optreden van deze eenheid.

  • 4. De overige uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit een gasmasker en explosieven.

  • 5. De korpsbeheerder kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede uitrusten met een kogelwerend vest en een kogelwerende helm.

Artikel 7

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een bijzondere bijstandseenheid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede uit een vuurwapen waarmee lange-afstandsprecisievuur kan worden afgegeven met de daarbij behorende munitie.

  • 2. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid aanwijzen die van het dragen van de in het eerste lid genoemde wapens is vrijgesteld.

  • 3. De korpsbeheerder kan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7.13 van de van de onderlinge regeling houdende kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aanwijzen die tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede wordt bewapend met een hond met als doel in politiedienst te worden ingezet bij het optreden van deze eenheid.

  • 4. De korpsbeheerder kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede uitrusten met een kogelwerend vest en een kogelwerende helm.

Artikel 8

De korpsbeheerder kan de ambtenaar die geen deel uitmaakt van de in de artikelen 4, 6 en 7 genoemde eenheden, uitrusten met een kogelwerend vest, een kogelwerende helm of een gasmasker.

Artikel 9

  • 1. De korpsbeheerder kan een ambtenaar die is belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, uitrusten met hulpmiddelen ten behoeve van de verwijdering van vreemdelingen.

  • 2. Onder hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • a. handboeien;

    • b. combinatieriem;

    • c. klittenband;

    • d. tie-raps;

    • e. schuimcap.

Artikel 10

De korpsbeheerder kan in bijzondere, door het bevoegd gezag aangegeven situaties, een ambtenaar aanwijzen die tijdelijk mede wordt bewapend met:

  • a. een lange wapenstok;

  • b. rookgranaten, gasgranaten of gashouders; of

  • c. een pistoolmitrailleur met de daarbij behorende munitie.

Artikel 11

De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de ambtenaar slechts over een wapen beschikt indien hij voldoet aan de gestelde eisen van bekwaamheid, bedoeld in de onderlinge regeling krachtens artikel 41, eerste lid, van de rijkswet.

Artikel 12

Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt regels met betrekking tot het dragen, het onderhoud en het in inbraakvrije ruimte bewaren van de wapens en munitie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 10.

Artikel 13

  • 1. De korpsbeheerder kan een ambtenaar die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7.13 van de onderlinge regeling houdende kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, uitrusten met een politiespeurhond als bedoeld in het tweede tot en met zesde lid.

  • 2. Uitrusting met een politiespeurhond menselijk geur geschiedt uitsluitend voor de speurtaak of geuridentificatietaak, voor zover de desbetreffende politiespeurhond voor die taak is gecertificeerd.

  • 3. Uitrusting met een politiespeurhond explosieven geschiedt uitsluitend voor het opsporen van explosieven, vuurwapen en munitie.

  • 4. Uitrusting met een politiespeurhond verdovende middelen geschiedt uitsluitend voor het opsporen van verdovende middelen.

  • 5. Uitrusting met een politiespeurhond stoffelijke resten geschiedt uitsluitend voor het opsporen van stoffelijke resten van mensen.

  • 6. Uitrusting met een politiespeurhond brandversnellende middelen geschiedt uitsluitend voor het opsporen van brandversnellende middelen.

Artikel 14

  • 1. Tot de overige uitrusting van de ambtenaar en de vrijwillige ambtenaar, bedoeld in artikel 3, onder c, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, kunnen onder meer behoren:

    • a. helm;

    • b. valhelm;

    • c. identiteitskaart;

    • d. elektrische lantaarn;

    • e. signaalfluit met ketting en haak;

    • f. aantekenboekje;

    • g. zakmes;

    • h. verkeersondermouwen.

  • 2. De korpsbeheerder bepaalt aan welke ambtenaren de uitrusting als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt en wanneer deze worden gedragen of gebruikt.

Artikel 15

  • 1. Onze Ministers, op voorstel van de korpschefs, stellen voor de wapens, de daarbij behorende draagmiddelen en de munitie het merk en type vast.

  • 2. Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, op voorstel van de korpschefs, stellen voor de overige uitrusting het merk en type vast.

Artikel 16

Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Sint Maarten respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de aanschaf en afvoer van de in deze regeling genoemde wapens en de daarbij behorende munitie, alsmede de overige uitrusting ten behoeve van het politiekorps.

Artikel 17

  • 1. Onze Minister kan toestemming verlenen een ambtenaar gedurende maximaal een jaar mede te bewapenen met een wapen of munitie voor zover dit noodzakelijk is voor de beproeving ervan. De termijn van maximaal een jaar kan eenmaal worden verlengd.

  • 2. Onze Minister stelt de andere landen hiervan in kennis.

  • 3. Onze Minister stelt het merk en type van het wapen of de munitie, bedoeld in het eerste lid, vast.

HOOFDSTUK 3 ONDERSCHEIDINGSTEKENS HOOFDRANGEN

Artikel 18

  • 1. De onderscheidingstekens van de hoofdrangen worden bevestigd op beide harde schouderbedekkingen met afmetingen 6 bij 12,5 cm welke in de lengterichting enigszins geboren zijn en waarvan de scherpe punt is afgesneden en welke zijn bekleed met een zwarte 55 procent dacronpolyester en 45 procent wollen stof. Aan het afgesneden uiteinde is hierop een goudkleurige embleemknoop bevestigd.

  • 2. Tot de onderscheidingstekens van de hoofdrangen behoren:

    • a. balken, vervaardigd van goudkleurig metaal;

    • b. sterren, vervaardigd van goudkleurig metaal en bol van vorm;

    • c. knopen, vervaardigd van goudkleurig metaal glad en bol van vorm;

    • d. V-vormen, vervaardigd van goudkleurig metaal, glad, met twee benen onder een hoek van negentig graden.

  • 3. De onderscheidingstekens van de hoofdrangen zijn voor de:

    • a. hoofdcommissaris: één balk en drie sterren;

    • b. commissaris; één balk, twee sterren;

    • c. inspecteur; twee sterren;

    • d. hoofdagent; één knoop;

    • e. brigadier; drie V-vormen, in elkaar liggend;

    • f. agent; twee V-vormen, in elkaar liggend;

    • g. aspirant: één V-vorm.

  • 4. De onderscheidingstekens van de subrangen behorende bij een hoofdrang zijn gelijk aan die van de desbetreffende hoofdrang.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

De onderlinge regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking treedt.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitrustingregeling voor de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Deze regeling wordt binnen 30 dagen na ondertekening geplaatst in de Staatscourant en de Curaçaosche Courant.

Willemstad, 1 juli 2010

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.

De Minister van Justitie

E.M.H. Hirsch Ballin.

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Curaçao,

Z.A.M. Jesus-Leito.

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Sint Maarten,

W. Marlin.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 42, eerste lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: rijkswet). Op grond van dat artikellid treffen de landen onderling een regeling houdende regels voor de uitrusting van ambtenaren van politie. Deze regels worden in elk van de landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of algemene maatregel van bestuur. Ingevolge artikel 53 van de rijkswet dragen elk van de landen ervoor zorg dat dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of deze algemene maatregel van bestuur in werking treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen.

Bezien in het licht van de afspraken tot onderlinge samenwerking en de afspraak dat ambtenaren van politie bevoegd zijn in elk van de landen zijn in deze regeling de volgende onderwerpen opgenomen:

  • de bewapening en de daarbij behorende munitie;

  • de overige uitrusting; en

  • de onderscheidingstekens van de hoofdrangen.

Deze regeling is niet uitputtend bedoeld. Elk van de landen kunnen op grond van artikel 42, tweede lid, van de rijkswet aanvullende regels stellen.

Ambtenaren

Artikel 42, eerste lid, van de rijkswet schrijft voor dat de onderlinge regeling betrekking heeft op de ambtenaren van politie. Hieronder wordt op grond van artikel 3 van de rijkswet verstaan de ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienst van de politie en de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de rijkswet is de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd geweld te gebruiken. Dit betekent dat het administratief en technisch personeel geen bevoegdheid tot geweldgebruik heeft. De artikelen over bewapening en munitie hebben dan ook alleen betrekking op de eerst genoemde ambtenaar.

Naast de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak beschikt de buitengewoon agent van politie over de bevoegdheden van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor zover dat in zijn aanstellingsbesluit is bepaald (artikel 10, tweede lid)) Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba beschikken de militairen van de krijgsmacht (artikel 11, vierde lid, van de rijkswet) over de bevoegdheden van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de rijkswet zijn de buitengewoon agent van politie en voornoemde militairen bevoegd geweld te gebruiken. Het is evenwel aan elk van de landen om regels vast te stellen over de uitrusting van deze personen. Het verdient de voorkeur daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij deze regeling.

Hetzelfde geldt voor de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak in het geval hij in elk van de landen bij landsverordening of wet de bevoegdheid heeft om in dat land geweld te gebruiken.

Bewapening en vrijstelling

In de regeling is bepaald welke wapens aan de politie ter beschikking worden gesteld en door wie deze mogen worden aangewend. Onderscheid is gemaakt tussen de standaardbewapening van elke ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de bewapening van specifiek genoemde eenheden. Overigens zij erop gewezen dat de term eenheid niet een bepaalde organisatiewijze voorschrijft. De bewapening die is toegekend aan deze eenheden mag slechts worden gebruikt bij het optreden in de betreffende eenheid.

Naast de bewapening en de daarbij behorende munitie is in deze regeling bepaald welke overige uitrusting aan de politie ter beschikking wordt gesteld. Een onderscheid is gemaakt tussen enerzijds de overige uitrusting van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (al dan niet in een nader genoemde eenheid) en anderzijds de overige uitrusting van die ambtenaar alsmede de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In het eerste geval is aangegeven waaruit de overige uitrusting bestaat of kan bestaan. In het tweede geval is het aan de korpsbeheerder te bepalen aan welke ambtenaren uitrustingstukken als bedoeld in artikel 16, eerste lid, worden verstrekt en waneer deze worden gedragen of gebruikt.

Naast het voorschrijven van de bewapening is in de artikelen 2 en 4 tot en met 7 geregeld dat de korpsbeheerder kan bepalen dat een ambtenaar wordt vrijgesteld van een in die artikelen genoemde wapens. In de praktijk zal het zo zijn dat bijvoorbeeld een ambtenaar die behoort tot een mobiele eenheid niet permanent behoeft te worden ingezet en dan ook andere politietaken, zoals surveillancewerkzaamheden, verricht. Tijdens die werkzaamheden behoeft deze ambtenaar niet te beschikken over de extra bewapening die de mobiele eenheid ter beschikking heeft. De door de korpsbeheerder te bepalen vrijstelling biedt aldus de flexibiliteit om de ambtenaar tijdens surveillancewerkzaamheden vrij te stellen van bepaalde wapens.

Merk en type bewapening en overige uitrusting

In verband met de onderlinge samenwerking is het wenselijk dat deze ambtenaren (al dan niet behorend tot een genoemde eenheid) in elk van de landen de beschikking hebben over hetzelfde wapens met dezelfde daarbij behorende munitie. De vaststelling van het merk en type van wapens geschiedt gezamenlijk door de Minister van justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie van Nederland. De korpschefs stellen daartoe gezamenlijk een voorstel op.

Wat betreft Nederland is de in artikel 49 van de Politiewet 1993 neergelegde verantwoordelijkheden van de Ministers van Justitie van Nederland en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van overeenkomstige toepassing. In dat artikel is neergelegd dat laatst genoemde minister verantwoordelijk is voor het stellen van regels over onderhoud en beheer van wapens en dat de eisen waaraan de bewapening van de politie in verband met de taakuitvoering moet voldoen, worden vastgesteld door die minister in overeenstemming met de Minister van Justitie van Nederland.

Bij de vaststelling van het merk en type wapens en munitie zal rekening moeten worden gehouden met de eisen die aan de ambtenaar van politie worden gesteld wat betreft het gebruik van geweld (artikel 13, eerste en zesde lid, van de rijkswet en de ambtsinstructie voor de politie). Merk en type zullen afhankelijk zijn van de werkzaamheden waarmee de ambtenaar belast is.

Elk van de landen (de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf en afvoer van de uitrusting. De feitelijke aanschaf en afvoer, alsmede het verlenen van overige facilitaire diensten inzake de uitrusting geschiedt dan ook door elk van de landen. Dit laat onverlet dat het een land vrij staat om dit – structureel of incidenteel – samen met een ander land of de andere landen te doen.

Onderscheidingstekens hoofdrangen

In de regeling is ten slotte bepaald welke hoofdrangonderscheidingstekens er binnen de politiekorpsen zijn. Elk van de landen bepaalt aan wie de onderscheidingstekens worden toegekend.

Samenhang andere regelingen op grond van de rijkswet

Gebruik van geweld

Deze regeling dient in samenhang te worden bezien met de regeling houdende een ambtsinstructie voor de politie en de regeling die kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten bevat (artikelen 14, eerste lid, en 41, eerste lid, van de rijkswet).

De ambtsinstructie geeft regels ter uitvoering van de artikelen 12 en 13 van de rijkswet, waaronder regels over het gebruik van geweld. Op grond van de ambtsinstructie is het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

  • a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

  • b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend (artikel 14 van de ambtsinstructie).

Welke geweldmiddelen rechtens zijn toegekend, is geregeld in de voorliggende regeling. Zoals eerder is aangegeven, is deze regeling niet uitputtend bedoeld. Op grond van artikel 42, tweede lid, van de rijkswet kan elk van de landen aanvullende regels over de uitrusting van ambtenaren van politie van het politiekorps stellen.

De regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten geeft voorschriften over de geoefendheid van de ambtenaar. Zo is in die regeling de toets geweldbeheersing, de toets schietvaardigheid en de toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden voorgeschreven. In die regeling is voorts voorzien in voorschriften voor ambtenaar van politie die toestemming heeft van de korpsbeheerder om dienst te doen met een politiesurveillancehond, een hond die wordt ingezet voor een aanhoudings- en ondersteuningseenheid en een politiespeurhond.

Hoofdrangen

Voor de hoofdrangen is uitgegaan van de limitatieve opsomming van de hoofdrangen voor de politie, zoals deze in een onderlinge regeling op basis van artikel 46, eerste lid, van de rijkswet door de landen is vastgesteld.

Voorbereiding van de regeling

De regeling is grotendeels voorbereid in de Projectgroep rechtspleging, rechtshandhaving en constitutionele zaken (PRRC). Deze ambtelijke projectgroep bestaat uit afgevaardigden van de Nederlandse Antillen, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. De regeling is door de PRRC voorgelegd aan de korpsen die met ondersteuning van de Nederlandse politie bouwtekeningen ontwikkelen voor de nieuwe korpsen

Afstemming op politiek niveau vond plaats in de politieke stuurgroep staatkundige hervorming.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 2 Bewapening en uitrusting

Artikel 2

De standaarduitrusting van de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak met de hoofdrang hoger dan die van aspirant, bestaat uit de korte wapenstok, de pepperspray met nazorgmiddelen, het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie, handboeien en een koppel. Deze ambtenaar zal veelal werkzaamheden verrichten ten behoeve van de basispolitiezorg.

De korpsbeheerder kan bepalen dat de bewapening van de ambtenaar die is belast met surveillance mede bestaat uit een politiesurveillancehond. Voor de eisen die worden gesteld aan de politiesurveillancehond en de ambtenaar die toestemming heeft van de korpsbeheerder om dienst te doen met die hond zij verwezen naar de regels die op grond van artikel 41 van de rijkswet zijn gesteld.

Artikel 3

De aspirant is in het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht tijdens de uitoefening van de dienst bewapend met de korte wapenstok en de pepperspray met nazorgmiddelen. De korpsbeheerder kan bepalen dat de aspirant tijdens die periode mede wordt bewapend met het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie. Het dragen van een pistool of revolver tijdens het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht, kan bijvoorbeeld worden toegestaan aan de aspirant die wordt opgeleid tot een functie met een bepaalde subrang. In de rijkswet wordt het vaststellen van eventuele subrangen aan elk van de landen overgelaten.

Artikel 4 tot en met 7

De ambtenaar die behoort tot de mobiele eenheid, een aanhoudings- en ondersteuningseenheid (arrestatie-eenheid) en een bijzondere bijstandseenheid beschikt naast de standaarduitrusting over een nader genoemde bewapening. Daarbij is aangesloten bij de (Nederlandse) Bewapeningsregeling politie. De bewapening waarmee deze ambtenaar mede worden uitgerust, is toegespitst op de politietaak waarmee de ambtenaar is belast.

Voor de eisen die worden gesteld aan de hond en de ambtenaar die toestemming heeft van de korpsbeheerder om dienst te doen met die hond bij een desbetreffende eenheid zij verwezen naar de regels die op grond van artikel 41 van de rijkswet zijn gesteld. De inzetcriteria van die hond als geweldmiddel wordt geregeld in de ambtsinstructie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de rijkswet, en wordt aldus bepaald door de strenge voorschriften die zijn verbonden aan de inzet van de desbetreffende eenheid.

Artikel 8

Het kogelwerend vest en kogelwerende helm zijn bedoeld om te gebruiken in vuurwapengevaarlijke situaties. Voor aanhoudings- en ondersteuningseenheden en voor bijzondere bijstandseenheden zal dit bij elk optreden het geval zijn. Voor andere ambtenaren zal dit niet zo zijn.

Artikel 9

Op grond van artikel 45 van de onderlinge regeling, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de rijkswet kan de ambtenaar die is belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, een vreemdeling bij dienst feitelijke verwijdering met hulpmiddelen ten behoeve van de verwijdering in zijn bewegingsvrijheid beperken, ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting. In artikel 9 is aangegeven wat onder deze hulpmiddelen ten behoeve van de verwijdering wordt verstaan.

De korpsbeheerder bepaalt aan welke ambtenaar die is belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een of meerdere hulpmiddelen worden toegekend.

Artikel 10

Het kan gewenst zijn om in bijzondere situaties een beroep te doen op reguliere ambtenaren, die naast de standaardbewapening zijn uitgerust met bijzondere bewapening. Te denken is aan oproerige bewegingen of andere wanordelijkheden.

Artikel 11

Het in dit artikel gestelde dient gelezen te worden in samenhang met de in de onderlinge regeling houdende een ambtsinstructie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de rijkswet, gesteld voorschrift dat het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend is toegestaan aan een ambtenaar die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend.

Artikel 12

Elk van de landen is voor de eigen ambtenaren verantwoordelijk om regels te stellen met betrekking tot het dragen, het onderhoud en het in inbraakvrije ruimte bewaren van de wapens en munitie. Daarbij kan onder meer worden geregeld dat de bewapening in principe in het wapenkluisje in het bureau opgeborgen. Indien de ambtenaar bewapening naar huis mag meenemen, dient te worden voorzien in voorschriften over het thuis bewaren van de bewapening. Van belang bij deze regels is dat deze genoegzaam bekend worden gemaakt. Naleving ervan in combinatie met afdoende voorzieningen is noodzakelijk vanwege de risico’s die kleven aan het bewaren en opbergen van bewapening in de woning.

Artikelen 15 en 16

In het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat wenselijk wordt geacht dat de ambtenaren (al dan niet behorend tot een genoemde eenheid) in elk van de landen de beschikking hebben over hetzelfde wapens met dezelfde daarbij behorende munitie. Het vaststellen van het merk en type van de bewapening en de daarbij behorende munitie is vanuit die wenselijkheid dan ook opgedragen aan de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie van Nederland gezamenlijk. Tussen de twee laatst genoemde minister is de in artikel 49 van de (Nederlandse) Politiewet 1993 neergelegde verantwoordelijkheidsverdeling van overeenkomstige toepassing. Voor zover het betreft de eisen waaraan de bewapening van de politie in verband met de taakuitvoering moet voldoen, is de Minister van Justitie van Nederland betrokken.

Elk van de landen is verantwoordelijk voor de aanschaf en afvoer van de wapens, munitie en overige uitrusting.

Artikel 17

Met het oog op de beproeving van een nieuw wapen of nieuwe munitie kan de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland, toestemming verlenen dat een ambtenaar tijdelijke mede wordt bewapen met dat wapen of die munitie.

Wat betreft het gebruik van het geweldmiddel tijdens de beproeving zij gewezen op de onderlinge regeling houdende een ambtsinstructie, bedoeld in artikel 14, eerst lid, van de rijkswet. In artikel 38 van die onderlinge regeling is bepaald dat de landen bij nadere onderlinge regeling regels kunnen stellen over het gebruik van een ander dan in deze regeling genoemd geweldmiddel voor zover dit noodzakelijk is voor de beproeving van dat geweldmiddel gedurende maximaal één jaar. De termijn van maximaal één jaar kan eenmaal worden verlengd.

Hoofdstuk 3 Onderscheidingstekens hoofdrangen

Artikel 18

Ten aanzien van de onderscheidingstekens van de hoofdrangen is aangesloten bij de rangonderscheidingstekens, bedoeld in artikel 26 van de (Nederlands-Antilliaanse) Ministeriële Beschikking Kleding, Bewapening en overige uitrusting Politie. Ten aanzien van de hoofdrang van aspirant is het rangonderscheidingsteken ten opzicht van voornoemde regeling gewijzigd in één V-vorm.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

A.Th.B. Bijleveld-Schouten.

De Minister van Justitie

E.M.H. Hirsch Ballin.

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Curaçao,

Z.A.M. Jesus-Leito.

De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Sint Maarten,

W. Marlin.

Naar boven