Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 13 juli 2010, nr. IVV/J&G/3013046, houdende de instelling van een onafhankelijke adviescommissie ter advisering van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank over de aspecten van de Leerplichtwet 1969 ten behoeve van de beslissing op bezwaar inzake artikel 7, tweede lid, onder a, van de Algemene Kinderbijslagwet

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op artikel 41 van de Algemene Kinderbijslagwet;

Besluit:

Artikel 1

De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank stelt een commissie in die optreedt als adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht over de aspecten van de Leerplichtwet 1969 ten behoeve van door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank te nemen beslissingen op bezwaar tegen de beschikking dat geen recht bestaat op kinderbijslag, omdat niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 2

De leden van de commissie zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 3

De commissie heeft een voorzitter en twee leden die deskundig zijn op het gebied van de Leerplichtwet 1969.

Artikel 4

De commissie hoort in het kader van het onderzoek voor haar advies de belanghebbenden, de betrokken leerplichtambtenaar, alsmede een ieder die de commissie voor het onderzoek noodzakelijk acht.

Artikel 5

De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank stelt een reglement op waarin in ieder geval de plaatsvervanging en de ambtelijke ondersteuning van de commissie is geregeld.

Artikel 6

De leden en de voorzitter van de commissie ontvangen een, onder overeenkomstige toepassing van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank vast te stellen, vergoeding per vergadering.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

TOELICHTING

Tijdens de parlementaire behandeling in januari 2010 in de Eerste Kamer van de Wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet (Stb. 74), is toegezegd een speciale adviescommissie te zullen instellen1 bij de Sociale verzekeringsbank (SVB). Deze commissie dient ter advisering van de Raad van bestuur van de SVB over de aspecten van de Leerplichtwet 1969 in bezwaarzaken over beschikkingen dat voor een 16- of 17-jarige geen recht bestaat op kinderbijslag omdat niet is voldaan aan verplichtingen op grond van die wet.

Met deze regeling, die is gebaseerd op artikel 41 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), wordt aan voornoemde toezegging voldaan. De regeling werkt de instelling van een commissie als adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uit. De voorzitter en de leden van de commissie worden door de Raad van bestuur van de SVB benoemd, maar zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de SVB. De commissie opereert onafhankelijk van de Raad van bestuur van de SVB en bestaat uit drie personen die deskundig zijn op het gebied van de Leerplichtwet 1969. De commissie zal zich buigen over de bezwaren die ouders inbrengen tegen de beschikking van de Raad van bestuur van de SVB dat voor de 16- of 17-jarige geen recht op kinderbijslag bestaat omdat niet is voldaan aan de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. Op basis van een signaal van de leerplichtambtenaar beëindigt de Raad van bestuur van de SVB in deze gevallen de betaling van de kinderbijslag. De leerplichtambtenaar heeft binnen zijn wettelijke bevoegdheden en op grond van zijn professionaliteit vastgesteld dat er sprake is van ongeoorloofd verzuim. De adviescommissie hoort, in het geval er bezwaar is gemaakt tegen een dergelijke beschikking omdat geen sprake zou zijn van ongeoorloofd verzuim, de betrokken ouders, de desbetreffende leerplichtambtenaar, alsmede een ieder die de commissie voor haar onderzoek noodzakelijk acht. Door de instelling van deze commissie is verzekerd dat bezwaren die zich richten op het standpunt dat niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, worden onderzocht door personen die kennis hebben van de Leerplichtwet 1969. De SVB heeft deze kennis immers niet zelf tot zijn beschikking. Op grond van het uitgevoerde onderzoek adviseert de commissie de Raad van bestuur van de SVB schriftelijk over de aspecten van de Leerplichtwet 1969 ten behoeve van de te nemen beslissing op bezwaar. De Raad van bestuur van de SVB heeft aangegeven dat het advies van de commissie in de beslissing op bezwaar zal worden gevolgd, tenzij dit kennelijk onjuist is of op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

De leden en de voorzitter van de commissie ontvangen een door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank vast te stellen vergoeding per vergadering die ten hoogste 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bedraagt, met dien verstande dat aan de voorzitter een vergoeding per vergadering kan worden toegekend van maximaal 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de adviescommissie wordt toegekend.

Indien de som van de vergoedingen op grond van deze regeling en inkomsten uit hoofde van het vervullen van een of meer functies bij instellingen of organisaties als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van de Wet openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens per maand meer bedraagt dan de bezoldiging van ministers, wordt de vergoeding verminderd met dat meerdere. Van inkomsten die hiertoe leiden, doet betrokkene terstond melding aan de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Een dergelijke vermindering is niet aan de orde, voor zover een vergoeding wordt afgedragen op grond van artikel 43, vijfde lid of artikel 65, vijfde lid, van de Provinciewet, artikel 44, vierde lid of artikel 66, vierde lid, van de Gemeentewet of artikel 44, vierde lid of artikel 49, vierde lid, van de Waterschapswet.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.


XNoot
1

Handelingen I 2009/10, blz. 685–689.

Naar boven