Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 juli 2010, nr. WJZ/10102656, tot wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie ter versoepeling van de voorwaarden in het programma Risico’s dekken voor aardwarmte

De Minister van Economische Zaken,

In overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 15 en 34, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energie en innovatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.4.1 wordt in de definitie van maximale subsidiebedrag ‘een maximum van € 5.950.000’ vervangen door: een maximum van € 7.225.000.

B

In artikel 3.4.3, eerste lid, wordt ‘€ 5.950.000’ telkens vervangen door: € 7.225.000.

C

Artikel 3.4.4. wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste en derde lid wordt ‘de helft’ telkens vervangen door: 75%.

b. In het tweede lid wordt ‘5 5/6 MW’ vervangen door ‘7 5/60 MW’ en wordt ‘€ 7.000.000’ vervangen door: € 8.500.000.

D

In artikel 3.4.6, eerste lid, wordt ‘in ieder geval niet meer dan € 7.000.000’ vervangen door: in ieder geval niet meer dan € 8.500.000.

E

In artikel 3.4.8, vierde lid, wordt ‘5 5/6 MW’ vervangen door ‘7 5/60 MW’ en wordt ‘maximaal € 7.000.000’ vervangen door: maximaal € 8.500.000.

F

In artikel 3.4.11, tweede lid, wordt:

a. ‘5 5/6 MW’ vervangen door: 7 5/60 MW,

b. ‘€ 7.000.000’ vervangen door: € 8.500.000, en

c. ‘€ 416.500’ vervangen door: € 505.750.

G

Bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.16, eerste lid, wordt vervangen door bijlage 1 bij deze regeling.

H

Bijlage 3.4.2, behorende bij artikel 3.4.16, tweede lid, wordt vervangen door bijlage 2 bij deze regeling.

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 2 van de Regeling subsidieplafonds en openstelling EZ 2010 wordt in nummer 3 (Subsidieregeling energie en innovatie (Risico’s dekken voor aardwarmte)) aan kolom 5 als nieuwe openstellingsperiode toegevoegd: ‘01-10-2010 t/m 01-04-2011’ en aan kolom 6 als daarbij behorend subsidieplafond: 43.350.000.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 juli 2010

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

BIJLAGE 1

BIJLAGE 2

TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en aanleiding

Achtergrond

In 2009 is het programma Risico’s dekken voor aardwarmte gepubliceerd als onderdeel van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie, per 1 januari 2010 omgezet in de Subsidieregeling energie en innovatie. Met het programma wordt de winning van aardwarmte in Nederland gestimuleerd. Aardwarmte is een duurzame energietoepassing met een relatief lage CO2-uitstoot, doordat er na boring alleen een beperkte hoeveelheid elektriciteit nodig is voor het oppompen en retourpompen van het water. Bij hoge energieprijzen kunnen aardwarmteprojecten onder de juiste voorwaarden rendabel worden geëxploiteerd. Kritische succesfactor voor de ontwikkeling van aardwarmteprojecten is een oplossing voor het onverzekerbare risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt (Innovatieagenda Energie 2008). Het risico bestaat dat hierdoor te weinig warm water kan worden gewonnen waardoor het project niet rendabel is. Aangezien veruit het grootste deel van de projectinvestering de boring betreft, is dit een lastig probleem. Voor ondernemers (bijvoorbeeld in de glastuinbouw) is dit risico te groot om onverzekerd aan te gaan; een ondernemer kan zich niet permitteren dat een project van € 6–8,5 miljoen vergeefs wordt gedaan. In de praktijk is dit performance risico nog altijd op zeer beperkte schaal verzekerbaar. Verzekeraars zijn zeer terughoudend, wat mede te maken heeft met de beperkte praktijkervaring, een relatief beperkte marktomvang en het specifieke type risico.

Het doel van het programma Risico’s dekken voor aardwarmte is het afdekken van het geologisch risico dat het boren van de twee putten voor de toepassing van aardwarmte, niet succesvol is. Het gaat om het risico dat de volgens het plan aangeboorde aardlaag minder warm water productie oplevert en/of water van lagere temperatuur oplevert dan op basis van een gedegen geologisch vooronderzoek verwacht werd. De subsidieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat bij vooraf verwacht werd, niet behaald wordt. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring geslaagd is.

Wijzigingen naar aanleiding van de pilot

Op basis van de ervaring met de pilot garantieregeling en de ontwikkelingen bij verzekeraars, is besloten de pilot een vervolg te geven en de garantieregeling in 2010 wederom open te stellen.

Uit de pilot is gebleken dat de voorwaarde, dat bij een gerealiseerd vermogen na boring van de eerste put van 50% of meer van het verwachte vermogen, een tweede put moet worden geboord op straffe van verval van de subsidie, te streng gebleken. Bij deze wijziging wordt de grens waarboven tot het boren van een tweede put moet worden overgegaan op straffe van vervallen van de subsidie verhoogd van het behalen van 50% van het verwachte vermogen na boring van de eerste put naar 75% van het verwachte vermogen.

Daarnaast is gebleken dat het maximale subsidiebedrag per project te laag is. Het maximale subsidiebedrag wordt daarom verhoogd van € 5.950.000 naar € 7.225.000. Dit heeft ook gevolgen voor de maximale hoogte van het totaal aan subsidiabele kosten voor projecten tot 7 5/60 MW. Dit maximum wordt verhoogd van € 7.000.000 naar € 8.500.000.

Aanvragen kunnen worden ingediend tot en met 1 april 2011. In totaal is voor deze openstelling € 43.350.000 beschikbaar. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst.

Financiering

De regeling wordt gefinancierd door een budget van de rijksoverheid van € 10 miljoen en premie-inkomsten van indieners ter hoogte van 7%. De € 10 miljoen is afkomstig van EZ/Schoon&Zuinig (€ 5 miljoen) en LNV/Programma Kas als Energiebron (€ 5 miljoen). EZ en LNV delen evenredig de lusten en lasten van de regeling. Dit betekent o.a. dat als er onverwacht meer uitbetalingen zullen zijn dan financiële middelen die beschikbaar zijn in de interne begrotingsreserve (startkapitaal van € 10 miljoen + premie-inkomsten), dan worden deze 50/50 gedragen door EZ en LNV. Verder zullen EZ en LNV zorg dragen voor de uitvoeringskosten van de regeling. Tevens zullen beide departementen het beleid vaststellen hoe het afdekken van het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt op termijn het beste kan worden gedekt.

2. Administratieve lasten

Om de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken is er bij de publicatie in 2009 voor gekozen om bij de beoordeling van de subsidie-aanvraag zo veel mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande informatie, onderzoek en rapporten die noodzakelijk zijn bij het verrichten van een aardwarmteboring. Daarnaast zal geen accountantsverklaring worden gevraagd als geen aanspraak op de subsidie wordt gemaakt. Het totaal van de administratieve lasten bedraagt € 36.020 op een totaal subsidieplafond van € 43.350.000, oftewel ongeveer 0,08% van het voor subsidie beschikbare bedrag. Op basis van kansberekening is een uitkering van € 3.381.000 te verwachten en zijn de administratieve lasten ongeveer 1,1% van de uitkering.

3. Staatssteun

Op 22 september 2009 heeft de Europese Commissie onder nummer N442/2009 een goedkeurend besluit genomen waarin de regeling als met het verdrag verenigbare staatssteun wordt aangemerkt.

Het steunelement van deze regeling is gelegen in de ‘economische waarde’ van de dekking van het boorrisico. De steun is het verschil tussen de gevraagde premie en een marktconforme premie voor een particuliere verzekering in geval er een markt zou zijn.

Uitgaande van een voorzichtige benadering is de marktpremie maximaal 12%. Dit is een overschatting omdat gerekend wordt met de bovenkant van de berekende marge voor de marktpremie. Omdat voor deze regeling 7% premie wordt gevraagd, is het verschil met de marktpremie maximaal 5% van het gegarandeerde bedrag, oftewel maximaal € 361.250 (5% × 85% x € 8.500.000). De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende kosten (steunbedrag gedeeld door (de investeringskosten – referentie-investering + operationele kosten eerste 5 jaar - operationele baten eerste 5 jaar)) komt uit op ongeveer 6 tot 7%. Dit past binnen het Milieu- en Landbouwsteunkader en geeft nog voldoende ruimte om voor hetzelfde project ook nog andere subsidies, zoals MEI of UKP, aan te vragen. Het Milieu- en Landbouwsteunkader stellen respectievelijk 40% en 60% staatssteun als geoorloofd. Bij de uitvoering van de regeling zal de steunintensiteit per geval worden gecontroleerd.

Ondanks dat steunintensiteit iets toeneemt ten opzichte van de pilotregeling, blijft het ruim onder de gestelde kaders. De wijzigingen ten opzichte van de pilotregeling passen onder besluit nummer N442/2009.

Artikelsgewijs

Wijzigingen in de artikelen 3.4.1, 3.4.3, 3.4.4, tweede lid, 3.4.6, 3.4.8 en 3.4.11

Het verhogen van het maximum van € 7.000.000 aan subsidiabele kosten naar € 8.500.000 aan subsidiabele kosten hangt samen met het verhogen van het maximale subsidiebedrag van € 5.950.000 per project naar € 7.225.000 per project. Het maximale subsidiebedrag bedraagt namelijk 85% van de subsidiabele kosten. De grens waarbij de hoogte van het subsidiebedrag wordt berekend volgens artikel 3.4.7 in plaats van artikel 3.4.6, is verhoogd van 5 5/6 MW verwacht vermogen naar 7 5/60 MW verwacht vermogen. Ook het bedrag van de premie voor projecten met een verwacht vermogen groter dan 7 5/60 MW en verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 8.500.000 is aangepast. De premie voor deze projecten bedraagt € 505.750.

Wijzigingen in artikel 3.4.4

De oorspronkelijke regeling bevatte de voorwaarde dat bij een eerste boring met een vermogen van meer dan de helft van het verwacht vermogen de subsidie vervalt indien de subsidie-ontvanger het aardwarmteproject staakt na deze eerste boring. Deze voorwaarde in artikel 3.4.4, eerste lid, is te streng gebleken. De grens waarop de subsidie vervalt als na de eerste boring niet een tweede boring wordt gezet, is daarom verhoogd naar een vermogen van 75% van het verwacht vermogen bij de eerste boring. In samenhang met deze wijziging is ook artikel 3.4.4, derde lid, aangepast. Deze bepaling verwijst voor het geval er met de eerste boring meer dan een derde, maar minder dan de helft van het vermogen wordt behaald, en er na de eerste boring geen tweede boring wordt geplaatst, naar de berekening van de hoogte van het subsidiebedrag in artikel 3.4.5. Ook daar is de grens opgehoogd van de helft van het verwacht vermogen naar 75% van het verwacht vermogen.

In onderstaand schema is – voor de nieuwe tekst van de paragraaf Risico’s dekken voor aardwarmte van de Subsidieregeling energie en innovatie – aangegeven in welke situatie welk artikel van toepassing is.

Vermogen na de eerste boring

Na eerste boring stoppen of project voltooien?

Vermogen na tweede boring

Restitutie deel premie? Zo ja, ogv welk artikel?

Kosten tweede boring subsidiabel?

Hoogte van de subsidie bepaald door artikel

Een derde of minder of minder dan 0,75 MW

Stoppen

n.v.t.

Restitutie volgens artikel 3.4.5, vierde lid

n.v.t.

Artikel 3.4.5, eerste tot en met derde lid

Een derde of minder of minder dan 0,75 MW

Project voltooien

n.v.t.

Restitutie volgens artikel 3.4.5, vierde lid

Nee, artikel 3.4.5, eerste lid

Artikel 3.4.5, eerste tot en met derde lid

Meer dan een derde, maar minder dan 75%

Stoppen

n.v.t.

Restitutie volgens artikel 3.4.5, vierde lid

n.v.t.

Artikel 3.4.5, eerste tot en met derde lid

Meer dan een derde, maar minder dan 75%

Project voltooien

Meer dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 3.4.6, eerste tot en met derde lid

Minder dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 3.4.6, vierde lid

Gelijk aan of meer dan 75%

Stoppen

n.v.t.

Geen restitutie

n.v.t.

Subsidie vervalt, artikel 3.4.4, eerste lid

Gelijk aan of meer dan 75%

Project voltooien

Meer dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 3.4.6, eerste tot en met derde lid

Minder dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 3.4.6, vierde lid

Wijzigingen in artikel 3.4.7

Artikel 3.4.7 regelt de berekening van de hoogte van de subsidie voor aardwarmteprojecten waarbij het verwacht vermogen hoger is dan 7 5/60 MW en de subsidiabele kosten hoger zijn dan 8,5 miljoen. De berekeningswijze van het subsidiebedrag voor deze projecten wijkt af van artikel 3.4.6. Hierbij geldt ook artikel 3.4.5 bij een eerste boring die minder dan 75% van het verwacht vermogen oplevert.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven