Wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen in verband met de herziening van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag

30 juni 2010

Nr. CEND/HDJZ-2010/950 sector SCH

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 32 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel h, wordt ‘artikel 2 van richtlijn 1999/32/EG en artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit’ vervangen door: artikel 2 van richtlijn 1999/32/EG.

2. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. gebied voor emissiebeheersing voor SOx en fijnstof: gebied als bedoeld in voorschrift 14 van Bijlage VI van het Verdrag, waar bijzondere verplichte maatregelen voor emissies door schepen gelden teneinde lucht verontreiniging door SOx en fijnstof en de daarmee gepaard gaande schadelijke invloed op de volksgezondheid en het milieu te voorkomen, beperken en beheersen;

3. De onderdelen j tot en met l vervallen.

4. De onderdelen m tot en met r worden verletterd tot j tot en met o.

B

Artikel 14 komt als volgt te luiden:

Artikel 14

  • 1. In aanvulling op het verbod, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, is het verboden om:

    • a. brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 1% aan boord van Nederlandse schepen en buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich bevinden op de Nederlandse binnenwateren;

    • b. brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 0,1% aan boord van Nederlandse en buitenlandse schepen op hun ligplaats in havens, waarbij de bemanning voldoende tijd wordt gegeven om zo spoedig mogelijk na de aankomst op de ligplaats en zo laat mogelijk vóór vertrek indien nodig om te schakelen van of op andere brandstoffen.

  • 2. De verboden, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op:

    • a. brandstoffen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen a en c, van richtlijn 1999/32/EG;

    • b. het gebruik van brandstoffen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 1999/32.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op:

    • a. schepen die volgens een gepubliceerde dienstregeling minder dan twee uur op hun ligplaats zullen liggen;

    • b. schepen die alle motoren uitschakelen en gebruikmaken van stroomvoorzieningen van het vasteland terwijl zij in een haven op hun ligplaats liggen.

  • 4. De inspecteur-generaal kan ten aanzien van Nederlandse schepen afwijking toestaan van de verboden, bedoeld in het eerste lid, en het verbod, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit wat betreft de eisen ten aanzien van het gebruik van brandstofolie in gebieden voor emissiebeheersing voor zwavel en fijnstof:

    • a. indien aan boord van het schip door de Europese Commissie goedgekeurde emissiereductietechnologieën worden toegepast overeenkomstig artikel 4 quater, vierde lid, van richtlijn 1999/32/EG;

    • b. voor proefnemingen met emissiereductietechnologieën, die worden toegepast overeenkomstig artikel 4 quater, eerste lid, van richtlijn 1999/32/EG.

  • 5. De afwijking, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onder b, kan ook worden toegestaan ten aanzien van buitenlandse schepen in de Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone.

  • 6. De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, geschiedt in overeenstemming met artikel 4 quater, eerste lid, van richtlijn 1999/32/EG.

  • 7. Goedgekeurde emissiereductietechnologieën en toegestane proefnemingen met emissiereductietechnologieën worden toegepast overeenkomstig artikel 4 quater, eerste lid, van richtlijn 1999/32/EG.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen (Rvvs). Met de Rvvs wordt uitvoering gegeven aan het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen (Bvvs). In het Bvvs zijn de internationale verdragsvoorschriften voor zeeschepen op het gebied van milieu opgenomen. Het Rvvs daarentegen, ziet vooral op de milieueisen die als zodanig op nationaal niveau, zij het veelal met een internationale achtergrond of ter uitvoering van Europese regelgeving, aan zeeschepen worden gesteld. Deels gaat het daarbij om voorschriften in aanvulling op hetgeen reeds in de internationale verdragen is geregeld, deels om voorschriften voor schepen waarop de internationale verdragen niet of slechts beperkt van toepassing zijn.

Bij resolutie MEPC. 176(58) van de Mariene Milieucommissie van de Internationale Maritieme Organisatie is een volledig herziene tekst vastgesteld van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag1 over de voorkoming van luchtverontreiniging door schepen. De in Bijlage VI opgenomen verboden gedragingen ter voorkoming van luchtverontreiniging door schepen zijn geïmplementeerd in artikel 31 van het Bvvs. Artikel 31, eerste lid, onderdeel a van het Bvvs bevat een dynamische verwijzing naar Bijlage VI van het MARPOL-verdrag. Dit artikelonderdeel bepaalt dat het verboden is om aan boord van schepen brandstofolie te gebruiken die niet voldoet aan de eisen die daaraan in Bijlage VI van het MARPOL-verdrag worden gesteld. De in richtlijn 1999/32 opgenomen eisen inzake het gebruik van brandstofolie door zeeschepen zijn geïmplementeerd in artikel 14 van het Rvvs. Onderdelen van de richtlijn komen overeen met de eisen van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag. Voor zover de bepalingen van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag identiek zijn aan dan wel strenger zijn dan de bepalingen van richtlijn 1999/32, loopt de implementatie van de betreffende bepalingen via de implementatie van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag in de Bvvs. Voor zover richtlijn 1999/32 Bijlage VI aanvult, wordt in artikel 14 van de Rvvs een voorziening getroffen.

Artikel 14 Rvvs bevat een nadere invulling van de in Bijlage VI van het MARPOL-verdrag opgenomen eisen met betrekking tot het gebruik van brandstofolie en bevat om die reden verwijzingen naar deze bijlage. Omdat bij resolutie MEPC. 176(58) van de Mariene Milieucommissie van de Internationale Maritieme Organisatie (Trb. 2010, nr. 19) een volledige herziene Bijlage VI is vastgesteld, behoeft ook artikel 14 Rvvs aanpassing.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Met de herziening van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag zijn de SOx-Emission Control Areas (SECA’s) vervangen door Emission Control Areas (ECA’s). In SECA’s golden met betrekking tot emissie van zwavel door schepen strengere eisen dan in andere zeegebieden. Een ECA kan een gebied zijn waar strengere eisen gelden met betrekking tot emissie van zwavel (SOx) en fijnstof dan in andere zeegebieden, een gebied waar strengere eisen gelden met betrekking tot emissie van stikstofoxiden (NOx) dan in andere zeegebieden, of een combinatie van beiden. De herziening van Bijlage VI op dit punt noodzaakt tot wijziging van artikel 1, onderdeel i.

De definities, opgenomen in de onderdelen j tot en met l van artikel 1 komen te vervallen, omdat de begrippen waarop deze definities betrekking hebben, als gevolg van de onderhavige regeling, niet meer worden gebruikt in de Rvvs.

Artikel I, onderdeel B

In het nieuwe artikel 14, eerste lid, van de Rvvs zijn de verboden neergelegd die ter uitvoering van richtlijn 1999/32 zijn gesteld, in aanvulling op het in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het Bvvs geldende verbod om aan boord van schepen brandstofolie te gebruiken die niet voldoet aan de eisen van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag. Deze verboden waren voorheen opgenomen in artikel 14, vijfde lid, van de Rvvs.

Zoals aangegeven in de toelichting bij artikel 14 van de Rvvs (Stcrt. 2006, 249) is het wenselijk om de eis die geldt op de Noordzee (vóór 1 juli 2010 een SECA), strekkend tot het gebruik van brandstofolie met een zwavelgehalte van maximaal 1,5%, ook te laten gelden gedurende de tijd dat een schip op de Nederlandse binnenwateren op weg is naar een haven. Om die reden was het verbod om brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 1,5% in SECA’s op grond van artikel 14, vijfde lid, van de Rvvs ook van toepassing gedurende de tijd dat een schip op de Nederlandse binnenwateren op weg is naar een haven. Omdat het maximaal toegestane zwavelgehalte op de Noordzee (sinds 1-7-2010 een ECA voor zwavel en fijnstof) is verlaagd van 1,5% naar 1%, is het nodig ook het maximaal toegestane percentage aan boord van schepen gedurende de tijd dat deze zich bevinden op de Nederlands binnenwateren op weg naar een haven te verlagen naar 1%.

In het nieuwe artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de Rvvs, is in aanvulling op de voorschriften van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag, het verbod opgenomen om brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 0,1% aan boord van Nederlandse en buitenlandse schepen op hun ligplaats in havens. Deze bepaling was voorheen opgenomen in artikel 14, vijfde lid, van de Rvvs.

Het verbod om aan boord van passagiersschepen in de Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone op geregelde diensten naar of vanuit havens in de gemeenschap brandstof te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 1,5%, voorheen opgenomen in artikel 14, vijfde lid, onderdeel b, van de Rvvs is niet meer opgenomen in het nieuwe artikel 14 van de Rvvs. Dit houdt verband met het feit dat de gehele Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone is gelegen binnen het als ECA aangewezen gebied van de Noordzee, bedoeld in voorschrift 14, derde lid, van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag. Binnen dit gebied geldt grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a van het Bvvs – dat een dynamische verwijzing naar Bijlage VI van het MARPOL-verdrag bevat – met ingang van 1 juli 2010 het verbod brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 1%.

In het nieuwe artikel 14, tweede, derde en vierde lid, van de Rvvs zijn de uitzonderingen opgenomen die gelden op de in artikel 14, eerste lid, van de Rvvs neergelegde verboden. Deze uitzonderingen waren voorheen opgenomen in artikel 14, eerste en zesde lid, van de Rvvs.

De in artikel 14, vierde lid, van de Rvvs opgenomen uitzondering voor binnenschepen met een certificaat waaruit blijkt dat zij voldoen aan de voorschriften van het Internationaal Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS-verdrag2), wanneer deze schepen op zee zijn, komt met deze regeling te vervallen. In het Besluit zwavelgehalte brandstoffen is ter uitvoering van richtlijn 1999/32 het verbod opgenomen om aan boord van binnenschepen brandstof te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 0,1%. Ook de uitzondering voor binnenschepen van dit verbod is ter uitvoering van richtlijn 1999/32 in het Besluit zwavelgehalte brandstoffen opgenomen.

Het nieuwe artikel 14, vijfde lid, van de Rvvs heeft betrekking op de bevoegdheid van de inspecteur-generaal om afwijking toe te staan van de verboden met betrekking tot het gebruik van brandstofolie. Dit nieuwe artikellid houdt verband met het herziene voorschrift 4 van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag, op grond waarvan de Administratie afwijking kan toestaan van de door Bijlage VI voorgeschreven brandstofolie, indien een alternatieve voorziening wordt getroffen die op het punt van de vermindering van uitstoot ten minste even effectief is. In verband met het herziene voorschrift 4 van Bijlage VI zijn de ‘oude’ onderdelen b en c van voorschrift 14.4 van Bijlage VI komen te vervallen. Op grond van deze onderdelen gold het verbod om in SECA’s brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 1,5% niet, indien sprake was van door de Administratie goedgekeurde emissiereductietechnologieën. Ter uitvoering van richtlijn 1999/32 bepaalde artikel 14, tweede lid, van de Rvvs dat onder Administratie als bedoeld in voorschrift 14.4 van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag de Europese Commissie moest worden verstaan (voor zover het de goedkeuring van emissiereductietechnologieën betrof) en de inspecteur-generaal (voor zover het proefnemingen met emissiereductietechnologieën betrof). Teneinde de uitvoering van richtlijn 1999/32 af te stemmen op de herziene Bijlage VI van het MARPOL-verdrag, bepaalt het nieuwe artikel 14, vijfde lid, van de Rvvs dat kan worden afgeweken van de in artikel 14, eerste lid, van de Rvvs opgenomen verboden en van het verbod om in ECA’s brandstofolie te gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 1,5%, indien aan boord van het schip emissiereductietechnologieën worden toegepast die zijn goedgekeurd conform de door richtlijn 1999/32 gestelde eisen dan wel indien het proefnemingen met emissiereductietechnologieën betreft die worden toegepast conform richtlijn 1999/32. Op grond van het nieuwe artikel 14 zesde lid, van de Rvvs kan deze laatste afwijking, conform richtlijn 1999/32, ook worden toegestaan ten aanzien van buitenlandse schepen in de Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone.

In artikel 4 quater, eerste lid, van richtlijn 1999/32 zijn de voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen bij de goedkeuring van proefnemingen met emissiereductietechnologieën en de voorwaarden die in acht moeten worden genomen bij de toepassing van deze proefnemingen. Met het nieuwe artikel 14, zesde en zevende lid, van de Rvvs is hieraan uitvoering gegeven. Vergelijkbare bepalingen waren voorheen opgenomen in artikel 14, derde en vierde lid, van de Rvvs.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.


XNoot
1

Het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147) zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188).

XNoot
2

Het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157).

Naar boven