Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2009, 14 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2009, 14 | Besluiten van algemene strekking |
12 januari 2009
Nr. 2008-0000570788
Politie en Veiligheidsregio's, B&O
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie,
Gelet op artikel 32 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs en de artikelen 53a, eerste lid, onderdeel e, juncto 53a, vijfde lid, Politiewet 1993;
Besluiten:
Het toezicht op het politieonderwijs wordt uitgeoefend op de wijze zoals vermeld in het toezichtkader kwaliteitsonderzoeken politieonderwijs dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
Het besluit tot vaststelling van taken en bevoegdheden van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en het toezichtkader op het politieonderwijs (Stcrt. 2003, nr. 49) wordt ingetrokken.
Dit besluit zal met de bijbehorende toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 12 januari 2009
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst.
De Minister van Justitie,
E.M.H. Hirsch Ballin.
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
14 oktober 2008
Het is cruciaal dat er inzicht bestaat in de kwaliteit van het politieonderwijs. Een goede opleiding is namelijk een belangrijke – zo niet de belangrijkste – voorwaarde voor een professionele politieorganisatie. De samenleving verwacht dat politiefunctionarissen hun taak professioneel en adequaat uitvoeren. Dat de politie bij het uitvoeren van haar taken gebruik kan maken van geweld, versterkt de noodzaak dat politiemedewerkers zich onder alle omstandigheden professioneel gedragen, precies op de hoogte zijn van hun taken en bevoegdheden en daarnaar handelen.
De wetgever heeft ervoor gekozen om inzicht in de kwaliteit van het politieonderwijs te organiseren door het toezicht daarop te beleggen bij de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV). De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie (voor zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van justitie betreft) wijzen de initiële en postinitiële opleidingen1 aan die door de Politieacademie verzorgd moeten worden en stellen de duur en het eindniveau van de opleidingen vast. De Inspectie OOV heeft in aansluiting hierop de wettelijke taak toe te zien op de kwaliteit van de aangewezen opleidingen en de examinering. Aangezien ook het toezicht op de totale politieorganisatie bij deze inspectie is belegd, kan de kwaliteit van het politieonderwijs in samenhang met de kwaliteit van de politieorganisatie worden bezien.
Het toezicht op het politieonderwijs is geregeld in de Wet op het LSOP en het politieonderwijs en de Politiewet 1993. Het toezicht is in 2002 verder uitgewerkt in het Besluit tot vaststelling van taken en bevoegdheden van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en het toezichtkader ten behoeve van het toezicht op het politieonderwijs (hierna: het Besluit).
In 2006 heeft de Inspectie OOV het Besluit geëvalueerd. De evaluatie kwam op een goed moment, omdat de Inspectie OOV in dat jaar vrijwel alle onderdelen van de Politieacademie ten minste één keer had bezocht. Verder had de Politieacademie vrijwel alle opleidingen en leergangen ten minste één keer volledig uitgevoerd.
In het kader van de evaluatie van het Besluit zijn naast een interne evaluatie gesprekken over het toezichtkader gevoerd met vertegenwoordigingen van het ministerie van BZK en van het ministerie van Justitie, de Politieonderwijsraad, de Onderwijsinspectie, de Strategische Beleidsgroep Instroom van de politiekorpsen en de Politieacademie. Uit de consultatieronde langs genoemde betrokken partijen bleek dat er in algemene zin tevredenheid bestaat over de huidige werkwijze van de Inspectie OOV. Toch bleek het wenselijk om het toezichtkader aan te passen om een aantal inhoudelijke en praktische redenen. Een belangrijke wens was bijvoorbeeld het toezicht meer te focussen op de mate waarin het politieonderwijs bijdraagt aan de professionaliteit van de beroepspraktijk (zie voor de uitgangspunten verder hoofdstuk 1). In genoemde gesprekken bleek de voorgestelde aanpak zoals neergelegd in dit toezichtkader op een brede steun te kunnen rekenen bij alle genoemde partijen.
De Inspectie OOV houdt toezicht op de wijze waarop organisaties en besturen invulling geven aan hun verantwoordelijkheden op het hele gebied van politie, politieonderwijs, brandweer, GHOR en rampenbestrijding. Zij doet dit onder meer door het uitvoeren van thematische onderzoeken en incidentonderzoeken. Een thematisch onderzoek is (op het terrein van het politieonderwijs) bijvoorbeeld een onderzoek naar de examinering, of naar de kennisfunctie van de Politieacademie2. De Inspectie OOV kan ook besluiten onderzoek te doen naar aanleiding van een incident, ongeval of ramp. In dat geval is er sprake van een incidentonderzoek. Voor thematische en incidentonderzoeken gelden Inspectie OOV-brede procedures, die niet zijn opgenomen in dit toezichtkader.
Dit toezichtkader beschrijft alleen de (risicoanalyse voor) kwaliteitsonderzoeken en het waarderingskader dat bij de kwaliteitsonderzoeken wordt gehanteerd. Een kwaliteitsonderzoek is een onderzoek naar de kwaliteitsaspecten uit het waarderingskader (hoofdstuk 4) bij een organieke eenheid van de Politieacademie en/of bij een korps.
Overigens houdt de minister van BZK toezicht op het financiële beheer van de Politieacademie en kan de minister toetsen op welke wijze de Politieacademie voorziet in de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van de Politieacademie (volgens het INK-model). Deze taken vallen buiten dit toezichtkader.
Het toezichtkader kwaliteitsonderzoeken politieonderwijs treedt in werking op 1 januari 2009.
Hoofdstuk 1 beschrijft de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het opstellen van dit toezichtkader. Hoofdstuk 2 beschrijft de manier waarop de Inspectie OOV tot de keuze komt óf er in een jaar kwaliteitsonderzoeken moeten worden uitgevoerd en zo ja, bij welke (opleidingen binnen de) organieke eenheden van de Politieacademie3 en/of korpsen. Het derde hoofdstuk behandelt de wijze waarop de kwaliteitsonderzoeken worden uitgevoerd. Hoofdstuk 4 bevat het waarderingskader. Hierin zijn de kwaliteitsaspecten beschreven met de bijbehorende criteria, aan de hand waarvan het politieonderwijs gedurende kwaliteitsonderzoeken zal worden getoetst.
Bij de totstandkoming van dit toezichtkader zijn vier uitgangspunten gehanteerd:
1. selectief en slagvaardig toezicht op basis van risicoanalyse;
2. gebruikmaken van uitkomsten van horizontale verantwoording;
3. focus op de mate waarin het politieonderwijs bijdraagt aan de professionaliteit van de beroepspraktijk;
4. aansluiting bij het reguliere beroepsonderwijs.
Een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van dit toezichtkader is de overheidsbrede trend naar selectief en slagvaardig toezicht: intensief toezicht waar nodig en toezicht op afstand waar mogelijk. Om dit vast te stellen is het noodzakelijk dat risico’s op het betreffende terrein goed in kaart worden gebracht. Het werken met risicoanalyses vormt bij de meeste inspecties hierin de rode draad.
Werken met risicoanalyses houdt in dat de vierjaarlijkse periodieke kwaliteitsonderzoeken en de jaarlijkse onderzoeken uit het vorige toezichtkader komen te vervallen.
Een ander uitgangspunt is dat horizontale verantwoording een sterke positie heeft verworven naast of zelfs als onderdeel van verticaal toezicht. Hoe beter horizontale verantwoording functioneert en volledige, actuele en betrouwbare informatie oplevert, hoe minder een externe toezichthouder direct toezicht hoeft te houden. De toezichthouder kan dan in beginsel volstaan met een toets van de informatie die de horizontale verantwoording oplevert.
Een derde belangrijk uitgangspunt is dat de Inspectie OOV met het toezicht op het politieonderwijs nadrukkelijker dan voorheen wil focussen op de aansluiting van het politieonderwijs op de beroepspraktijk, de vakbekwaamheid van politieprofessionals en de verantwoordelijkheid die de korpsen hebben bij het verzorgen van het politieonderwijs. Omdat het onderwijs er in de eerste plaats toe moet leiden dat competente politiefunctionarissen hun beroep adequaat kunnen uitoefenen, wordt deze verbinding in het toezicht benadrukt.
De Inspectie OOV houdt hierbij rekening met de wettelijke taak van de Politieonderwijsraad, die ‘bijdraagt aan het ontwikkelen en onderhouden van de landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting en afstemming tussen het aanbod van het politieonderwijs en de behoefte daaraan’ (art. 20, eerste lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). Dit betekent dat er afstemming tussen de Inspectie OOV en de Politieonderwijsraad zal plaatsvinden waar het gaat om onderzoek naar de mate waarin het onderwijs aansluit op de eisen uit de politiepraktijk.
Aansluiting met het reguliere (beroeps)onderwijs was en blijft een belangrijk gegeven, niet alleen voor wat betreft het politieonderwijs zelf, maar ook voor wat betreft het toezicht daarop. Eén van de grondslagen van het nieuwe politieonderwijs is dat het wat betreft opzet en niveaus aansluit op het reguliere (beroeps)onderwijs. Hierdoor is het wenselijk het onderwijs op eenzelfde wijze te toetsen. Bovendien is op deze wijze een vergelijking mogelijk tussen het politieonderwijs en het reguliere (beroeps)onderwijs.
Op onderdelen zal het toezichtkader – overigens net als bij het Besluit uit 2002 – afwijken van de werkwijze van de Inspectie van het Onderwijs aangezien niet alle wettelijke bepalingen voor het politieonderwijs overeenkomen met die voor het reguliere beroepsonderwijs.
Intensief toezicht waar nodig en toezicht op afstand waar mogelijk is een van de uitgangspunten van dit toezichtkader. Om te kunnen bepalen waar intensief toezicht nodig is en waar afstand mogelijk is, wordt een risicoanalyse uitgevoerd. De Inspectie richt zich hierbij op alle door de ministers van BZK en van Justitie (voor zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van justitie betreft) aangewezen initiële en postinitiële opleidingen op de niveaus 2, 3, 4, 5 en 6. Hiertoe wordt standaard een aantal kerngegevens bijgehouden van alle organieke eenheden van de Politieacademie en van de korpsen. De Inspectie OOV vergaart deze kerngegevens door een analyse van de relevante documenten en door gesprekken met de stakeholders.
Op basis van deze informatie worden de risico’s bij de onderscheiden korpsen en organieke eenheden van de Politieacademie in kaart gebracht. Een onderzoek kan noodzakelijk zijn als uit de risicoanalyse blijkt dat bij een opleiding, een leergang, een functiegerichte applicatie, een opleidingslocatie of een korps grote risico’s bestaan voor het rendement en/of de kwaliteit van het onderwijs en de examinering. Daar waar volledige, actuele en betrouwbare informatie ontbreekt, kan het eveneens nodig zijn om over te gaan tot een onderzoek.
Jaarlijks wordt ook één valideringsonderzoek uitgevoerd bij een organieke eenheid of een korps zonder overwegend risico. Dat is belangrijk om het risicomodel dat de Inspectie hanteert te valideren. Een valideringsonderzoek draagt bovendien bij aan het behoud van een evenwichtig beeld van de Inspectie OOV over de ontwikkelingen in het politieonderwijs. De beoordeling bij een valideringsonderzoek heeft dezelfde status als een kwaliteitsonderzoek. Mocht toch sprake zijn van onvoldoende kwaliteit, dan volgen dezelfde stappen als bij een kwaliteitsonderzoek.
De Inspectie OOV bestudeert in het kader van de risicoanalyse de relevante documenten. Dit zijn zowel interne kwaliteitsdocumenten van de Politieacademie als andere rapportages, studies en resultaten van wetenschappelijk onderzoek (zie bijlage). Vanzelfsprekend betrekt de Inspectie OOV ook haar eigen resultaten van eerdere inspecties en onderzoeken bij de risicoanalyse.
Naast de documentanalyse (stap 1) houdt de Inspectie OOV zich op de hoogte van de relevante gebeurtenissen door gesprekken met stakeholders van het politieonderwijs:
– betrokkenen bij het politieonderwijs van het ministerie van BZK en van het ministerie van Justitie;
– een representatieve vertegenwoordiging van betrokkenen uit de korpsen;
– een afvaardiging van de Politieacademie;
– een afvaardiging van de Politieonderwijsraad;
– een representatieve vertegenwoordiging van studenten.
Met de geleverde informatie wordt het risicoprofiel gevuld. Dat gebeurt per organieke eenheid van de Politieacademie en per korps. Dit resulteert in een selectie van nader te onderzoeken eenheden en korpsen.
Het toezichtarrangement omvat de omschrijving van wat, waar en wanneer door de Inspectie onderzocht zal worden. In beginsel vindt bij korpsen en bij organieke eenheden van de Politieacademie met een overwegend risico een kwaliteitsonderzoek plaats en volgt bij korpsen en organieke eenheden zonder overwegend risico geen onderzoek.
Bij een kwaliteitsonderzoek wordt in principe het gehele waarderingskader toegepast. De reden om een totaal kwaliteitsonderzoek te doen is dat een risicoanalyse geen kwaliteitsoordeel inhoudt, maar een inschatting van het risico dat de onderwijskwaliteit van onvoldoende niveau is. Om vervolgens na te gaan wat de onderwijskwaliteit daadwerkelijk is, is de toepassing van het gehele waarderingskader nodig.
Bij korpsen en bij organieke eenheden van de Politieacademie zonder overwegend risico, maar met één of enkele riskante aspecten, vindt in beginsel geen onderzoek plaats. Wel wordt dit in het gesprek met het college van bestuur (zie stap 5) aan de orde gesteld. Het gesprek gaat dan over de mate waarin de Politieacademie en de korpsen de risico’s onderkennen en passende maatregelen hebben genomen.
Jaarlijks wordt bij één organieke eenheid zonder overwegend risico het al eerder vermelde valideringsonderzoek gepland.
Vervolgstap is dat de Inspectie OOV een bezoek brengt aan het college van bestuur van de Politieacademie, om het concept toezichtarrangement te bespreken. In dit jaarlijkse bezoek legt de Inspectie OOV de uitkomst van de risicoanalyse aan het college van bestuur voor.
Na het gesprek met het college van bestuur neemt de Inspectie de voorgenomen onderzoeken, mogelijk in aangepaste vorm, op in het voor de hele Inspectie OOV geldende werkplan.
Dit hoofdstuk beschrijft het kwaliteitsonderzoek. Een kwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd bij een korps of bij een organieke eenheid van de Politieacademie als de risicoanalyse daar aanleiding toe geeft, of als valideringsonderzoek.
Tenminste een maand voor de start wordt een onderzoek bij het college van bestuur en/of bij de korpsleiding van het desbetreffende korps aangekondigd. In het werkplan van de Inspectie OOV staat overigens al vermeld dat een onderzoek gaat plaatsvinden. De aankondiging dient om de exacte startdatum bekend te maken.
In de beschikbare publieke en interne verantwoordingsinformatie wordt gezocht naar bruikbare informatie om het waarderingskader voorlopig in te vullen. Daarbij wordt bekeken in hoeverre de informatie dekkend is voor de kwaliteitscriteria, de actualiteit van de informatie en de betrouwbaarheid van de informatie.
De informatie gebruikt bij de risicoanalyse worden deels opnieuw gebruikt. De Inspectie OOV zal aan de Politieacademie de vraag voorleggen of de informatie waarover zij beschikt nog steeds compleet en actueel is.
Per aspect leidt het documentenonderzoek tot de volgende opties:
– de bevindingen worden overgenomen en er is geen aanvullend onderzoek nodig. In het eindgesprek met het management (zie hierna, onder opstellen van het onderzoeksplan) zal het oordeel, gebaseerd op de documenten, voorgelegd worden;
– de uitkomsten van de evaluaties waarop het oordeel gebaseerd is, worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door observaties, gesprekken, of het inzien van andere documenten.
Wanneer is vastgesteld dat er aanvullend onderzoek nodig is, stelt de Inspectie OOV een plan van aanpak op. Het plan van aanpak is een invulling van het toezichtarrangement, waarbij per aspect wordt aangegeven in welke mate aanvullend onderzoek gedaan zal worden complementair aan de verantwoordingsinformatie. Dit leidt tot een samen met de organieke eenheid en/of met het korps op te stellen rooster met locaties, te benaderen personen en tijden. Het opstellen van het rooster gebeurt in samenspraak met het hoofd van de onderwijsgroep/domeinhoofd respectievelijk de procesverantwoordelijke in het korps.
In het rooster wordt in elk geval rekening gehouden met:
– gesprekken met studenten;
– gesprekken met docenten, teamleiders, leerprocesbegeleiders, liaison;
– gesprekken met lijnchefs van studenten, praktijkcoaches en trajectbegeleiders;
– ruimte voor observaties, gesprekken en documentenstudie die naar aanleiding van de gesprekken ingelast kunnen worden;
– een eindgesprek met het management van de onderwijsgroep/domeinhoofd respectievelijk de procesverantwoordelijke in het korps.
Tijdens het inspectiebezoek wordt het plan van aanpak uitgevoerd. Voor het onderzoek zelf hanteert de Inspectie vanzelfsprekend het waarderingskader (zie hoofdstuk 4).
De Inspectie OOV legt haar oordeel naar aanleiding van een kwaliteitsonderzoek naar het politieonderwijs vast in een inspectierapport. De rapportage is een weergave van alle facetten van het onderzoek: zowel de voldoende als de onvoldoende aspecten worden benoemd. Maatgevend voor de beoordeling is het waarderingskader waarin de kwaliteitsaspecten en de kwaliteitscriteria zijn benoemd. Het waarderingskader komt in hoofdstuk (4) aan de orde.
Bij de constatering dat een organieke eenheid van de Politieacademie onderwijs biedt van onvoldoende kwaliteit (1) of een korps onvoldoende kwaliteit biedt in de periode van werkend leren en bij de constatering dat een organieke eenheid niet voldoet aan alle wettelijke vereisten (2), doet de Inspectie OOV daarvan verslag in het rapport van het kwaliteitsonderzoek. Als de organieke eenheid of het korps niet voldoet aan alle wettelijke vereisten, dan zal het college van bestuur en/of de korpsbeheerder worden verzocht dit zo spoedig mogelijk te herstellen. Hierbij zal, afhankelijk van de aard van de tekorten, een redelijke termijn in acht worden genomen. Ook wanneer sprake is van onvoldoende kwaliteit, zullen verbeterplannen overlegd moeten worden.
Het conceptrapport wordt aan de Politieacademie en/of de procesverantwoordelijke bij het korps voorgelegd met de vraag om eventuele feitelijke onjuistheden te signaleren. Als de Inspectie OOV en de Politieacademie hier aanleiding toe zien, verzorgt de Inspectie OOV een presentatie over het conceptrapport voor het college van bestuur van de Politieacademie en/of de korpsbeheerder.
Nadat eventuele opmerkingen en aanvullingen zijn verwerkt en voordat het rapport wordt vastgesteld door de Inspectie OOV, stelt de Inspectie OOV het college van bestuur en/of de korpsbeheerder in de gelegenheid van het conceptrapport kennis te nemen en hierop te reageren. De bestuurlijke reactie wordt integraal in het eindrapport opgenomen. De Inspectie OOV kan hieraan desgewenst nog een reactie toevoegen.
De Inspectie rapporteert aan de ministers van BZK en van Justitie de bevindingen van het kwaliteitsonderzoek. Ook het college van bestuur van de Politieacademie en de betrokken korpsbeheerders en korpschefs ontvangen het eindrapport.
De Inspectie OOV maakt een inspectierapport naar aanleiding van een kwaliteitsonderzoek maximaal vier weken na vaststelling openbaar, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Ook de bij het onderzoek betrokken partijen zullen het rapport ontvangen. De Inspectie verstrekt een inspectierapport niet aan derden voordat het openbaar is gemaakt.
Wat betreft het vervolgtraject zijn er twee mogelijkheden:
(1) als tekortkomingen in de kwaliteit zijn geconstateerd, dan kan op een later moment, afhankelijk van de aard van de tekortkomingen, een onderzoek naar kwaliteitsverbetering worden uitgevoerd;
(2) indien in de rapportage van het kwaliteitsonderzoek is vastgesteld dat de organieke eenheid niet aan alle wettelijke vereisten voldoet, zal de Inspectie OOV na afloop van de gestelde termijn controleren of op dat moment wel aan de wettelijke bepalingen wordt voldaan. De uitkomst daarvan wordt per brief aan de korpsbeheerder en/of het college van bestuur gerapporteerd.
Het toezicht op de niveaus 5 en 6 is anders geregeld dan het toezicht op de niveaus 2, 3 en 4. Voor de niveaus 5 en 6 worden namelijk periodiek visitatierapporten opgesteld in het kader van de accreditatie van de opleidingen door de NVAO. De beschikbare informatie over de opleidingen en aansluitende postinitiële leergangen, inclusief geldende visitatierapporten, wordt meegenomen in de risicoanalyse (zie hoofdstuk 2). Mocht er geen actueel (niet ouder dan zes jaar) visitatierapport beschikbaar zijn en de risicoanalyse daar aanleiding toe geven, dringt de Inspectie OOV aan op een spoedige visitatie. Als de visitatie niet binnen de gestelde termijn wordt gestart, dan kan de Inspectie OOV alsnog besluiten tot een kwaliteitsonderzoek van de desbetreffende opleiding, zoals beschreven in paragraaf 3.1.
De beschikbare rapporten worden altijd meegenomen in de risicoanalyse. Mocht uit een visitatierapport blijken dat de opleiding niet aan de kwaliteits- en/of wettelijke eisen voldoet, dan kan de Inspectie OOV direct toezicht uitoefenen in de vorm van een kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar kwaliteitsverbetering, zoals beschreven in paragraaf 3.1.
Als na een kwaliteitsonderzoek (inclusief eventueel vervolgtraject) geconstateerde knelpunten niet binnen een redelijke termijn zijn opgelost, dan kan de Inspectie OOV de ministeries van BZK en van Justitie hiervan op de hoogte te stellen. Deze kunnen hierover de dialoog aangaan met de Politieacademie en/of het desbetreffende korps.
In het uiterste geval kan de minister van BZK aan het college van bestuur aanwijzingen van algemene aard geven met het oog op de goede uitoefening van zijn taak (Wet op het LSOP en het politieonderwijs, artikel 31). Als de wettelijke taken van de Politieacademie naar het oordeel van de minister van BZK worden verwaarloosd, kan deze al die maatregelen nemen die hij met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden of beperking van de schade noodzakelijk acht. Hij doet hiervan mededeling aan de Staten-Generaal.
Het waarderingskader wordt toegepast bij korpsen en/of bij organieke eenheden van de Politieacademie die uit de risicoanalyse naar voren zijn gekomen.
Het kwaliteitsonderzoek vindt plaats op basis van dit waarderingskader. Om het onderzoek richting te geven moet de Inspectie OOV antwoord geven op een aantal vragen. De centrale vraag bij het toezicht luidt:
Deze centrale vraag kan worden gesplitst in deelvragen, gerelateerd aan de kwaliteitsaspecten. Indien de vraag negatief wordt beantwoord, dan wel vermoedelijk zal worden, wordt in tweede instantie tevens onderzocht wat de oorzaken zijn van de tekortkomingen. Er volgt in die gevallen dus een aanvullende vraag:
Bij onderzoek naar de oorzaken bestaan geen beperkingen: in principe kan naar elke mogelijke verklarende omstandigheid worden gekeken.
Indien er sprake is van onvoldoende kwaliteit, kan na enige tijd onderzoek worden gedaan naar verbetering van de kwaliteit. Hier gaat het om twee zaken: welke verbeteringen hebben plaatsgevonden en heeft dit het beoogde effect, met andere woorden is de kwaliteit nu wel voldoende? Hier worden dus drie vragen gesteld:
a. Welke maatregelen zijn doorgevoerd om tot verbetering te komen?
b. Zijn de specifieke tekortkomingen nu opgeheven?
c. Is het verzorgde onderwijs nu van voldoende kwaliteit?
Hieronder staat een overzicht van de kwaliteitsaspecten. De kwaliteitsaspecten worden vervolgens toegelicht per kwaliteitscriterium. De kwaliteitscriteria die voortvloeien uit de Wet op het LSOP en het politieonderwijs zijn herkenbaar gemaakt door telkens te verwijzen naar het betreffende wetsartikel. Deze kwaliteitscriteria blijven als zodanig ook herkenbaar in de rapportages over de verschillende onderzoeken.
Kwaliteitsaspect | Criterium | |
---|---|---|
1 | Kwaliteitszorg | 1.1 Beoordeling |
1.2 Verantwoording | ||
1.3 Verbeteringen | ||
1.4 Intern toezicht | ||
2 | Selectie en voorlichting | 2.1 Selectie |
2.2 Onderwijs- en examenregeling | ||
2.3 Voorlichting | ||
2.4 Eerder verworven competenties | ||
2.5 Verdeling van studenten | ||
2.6 Voorbereidende of ondersteunende activiteiten initiële opleidingen | ||
3 | Programma | 3.1 Centraal register politieopleidingen |
3.2 Samenhang | ||
3.3 Algemene vorming en persoonlijke ontplooiing | ||
3.4 Doorlopende leerlijnen | ||
3.5 Flexibele leerwegen | ||
3.6 Voorzieningen | ||
4 | Leerproces | 4.1 Leertijd |
4.2 Studielast | ||
4.3 Werkvormen | ||
4.4 Studeerbaarheid | ||
4.5 Pedagogisch-didactische competenties docenten | ||
4.6 Inhoudelijke kwalificatie docenten | ||
4.7 Voldoende personeel | ||
5 | Begeleiding | 5.1 Studiebegeleiding |
5.2 Registratie | ||
6 | Omgang en veiligheid | 6.1 Bejegening |
6.2 Veiligheid | ||
7 | Aansluiting op de politiepraktijk | 7.1 Aansluiting op actuele eisen uit de politiepraktijk |
7.2 Samenwerking met de korpsen | ||
7.3 Korpstevredenheid | ||
7.4 Toerusting voor de praktijk | ||
8 | Aansluiting op het reguliere (beroeps) onderwijs | 8.1 Gelijkwaardigheid niveaus 2–4 |
8.2 Gelijkwaardigheid niveaus 5–6 | ||
8.3 Samenwerking met het reguliere onderwijs | ||
9 | Rendement beroepsonderwijs | 9.1 Rendement per niveau en naar doelgroep |
9.2 Verblijfsduur gediplomeerde student | ||
9.3 Verblijfsduur uitval | ||
10 | Praktisch opleidingsdeel | 10.1 Studieduur praktisch opleidingsdeel initiële opleidingen |
10.2 Onderwijsovereenkomst | ||
10.3 Inbedding in kwaliteitssystemen | ||
10.4 Personeel | ||
10.5 Leerwerkplaats | ||
10.6 Informatievoorziening en communicatie | ||
11 | Examinering | 11.1 Validiteit |
11.2 Onafhankelijke en zorgvuldige beoordeling | ||
11.3 Diploma/certificaat | ||
11.4 Examencommissie | ||
11.5 Commissie van beroep |
1. | Kwaliteitszorg | Er is sprake van stelselmatige beoordeling, verantwoording en verbetering van de kwaliteit van geleverde prestaties |
1.1. | Beoordeling | De kwaliteit van de geleverde prestaties wordt regelmatig beoordeeld, mede aan de hand van toetsbare doelen (welke in overleg met belanghebbenden tot stand gekomen zijn), met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden |
1.2. | Verantwoording | Over de uitkomsten van de beoordeling en over het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten wordt jaarlijks tegenover belanghebbenden verantwoording afgelegd, in elk geval in een openbaar verslag. |
1.3 | Verbeteringen | De uitkomsten van de beoordeling en reacties van belanghebbenden naar aanleiding van de verantwoording worden betrokken bij maatregelen ter verbetering van de kwaliteit. |
1.4 | Intern toezicht1 | De raad van toezicht bewaakt de doelstelling en de strategie van de Politieacademie en ziet toe op de taakuitoefening door het college van bestuur (Wet op het LSOP en het politieonderwijs, art. 7, eerste lid). |
2. | Selectie en voorlichting | |
2.1 | Selectie | Selectie gebeurt op zorgvuldige en onafhankelijke wijze (zie ook art. 3, eerste lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
2.2 | Onderwijs- en examenregeling2 | Het college van bestuur stelt voor alle door de minister(s) aangewezen opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling bevat alle onderdelen die de Wet voorschrijft (art. 15 Wet op het LSOP en het politieonderwijs): |
– de inhoud, en in voorkomende gevallen, de indeling in onderdelen van het examen, | ||
– de overeenkomstig art. 14, vijfde lid, vastgestelde studieduur en studielast van de opleiding, | ||
– de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen dat gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van het examen of onderdelen daarvan, | ||
– de wijze waarop het examen of onderdelen daarvan worden afgenomen, | ||
– de termijn waarbinnen de uitslag van een examen of examenonderdeel wordt bekendgemaakt en de wijze waarop en de termijn waarbinnen de student inzage verkrijgt in zijn beoordeelde examen of examenonderdeel. | ||
2.3 | Voorlichting | De studenten hebben zich voordat ze aan de opleiding beginnen een goed beeld kunnen vormen van de inhoud, de didactiek en de organisatie van de opleiding. De voorlichting die vooraf is gegeven komt overeen met de realiteit. Hierbij wordt o.a. gekeken naar het tijdig bekendmaken van de onderwijs- en examenregeling (art. 15, tweede lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
2.4 | Eerder verworven competenties | Vrijstellingen worden verleend na zorgvuldige beoordeling van eerder verworven kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden, houding en ervaring, al dan niet blijkend uit eerder behaalde kwalificaties (art. 13, vijfde lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
2.5 | Verdeling van studenten | De studenten zijn na overleg met de korpsen verdeeld over de instituten en vestigingen van de Politieacademie aan de hand van criteria die zijn vastgesteld bij ministeriële regeling van de ministers van BZK en van Justitie (art. 23, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
2.6 | Voorbereidende of ondersteunende activiteiten initiële opleidingen | De Politieacademie kan voorbereidende of ondersteunende activiteiten aanbieden aan studenten met deficiënties in de vooropleiding. |
3 | Programma | De inrichting en uitvoering van het programma zijn doelmatig en zorgvuldig |
3.1 | Centraal register politieopleidingen | Het college van bestuur draagt zorg voor de aanleg, het beheer en de bekendmaking van een centraal register politieopleidingen waarin de competentiegerichte eindtermen van de onderscheiden opleidingen zijn opgenomen. (art. 14, zesde lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
3.2 | Samenhang | Het programma zowel in de instelling als in de praktijk is inhoudelijk en didactisch samenhangend en is afgestemd op de eindtermen/competenties. |
3.3 | Algemene vorming en persoonlijke ontplooiing | Het politieonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing van de studenten (artikelen 11 en 12, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
3.4 | Doorlopende leerlijnen | Bij overgangen naar, binnen en na het politieonderwijs is er voor de studenten voldoende inhoudelijke en didactische aansluiting. |
3.5 | Flexibele leerwegen | Het programma komt tegemoet aan verschillen in onderwijsbehoeften en biedt ruimte voor keuzes van deelnemers en de korpsen. |
3.6 | Voorzieningen | De uitvoering van het programma wordt ondersteund door adequate materiële voorzieningen. |
4. | Leerproces | Het leerproces is doelmatig en stimulerend |
4.1 | Leertijd | De deelnemers zijn gedurende de voorgeschreven leerperioden in voldoende mate aan het leren. |
4.2 | Studielast | De studielast van de onderscheiden initiële opleidingen en van de postinitiële opleidingen voldoet aan de wettelijke normen (artikelen 13, 14 en 15, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
4.3 | Werkvormen | De werkvormen zijn samenhangend, stimulerend, afgestemd op de eindtermen/competenties en het didactisch concept, en bieden ruimte voor het ontwikkelen van zelfstandigheid. |
4.4 | Studeerbaarheid | Het programma is zodanig ingericht dat de studenten de competentiegerichte eindtermen binnen de vastgestelde studielast kunnen bereiken (art. 14, zesde lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
4.5 | Pedagogisch-didactische competenties docenten | Docenten zijn gekwalificeerd voor de onderwijskundige realisatie van het programma en door het management wordt er gestuurd op de didactische kwalificaties van de docenten |
4.6 | Inhoudelijke kwalificatie docenten | Docenten hebben actuele kennis over dat deel van de politiepraktijk waarvoor zij onderwijs verzorgen. |
4.7 | Voldoende personeel | Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. |
5. | Begeleiding | Deelnemers worden zorgvuldig in hun schoolloopbaan begeleid |
5.1 | Studiebegeleiding | De deelnemers worden in hun individuele leerproces zowel in de instelling als in de praktijk effectief en stimulerend begeleid. |
5.2 | Registratie | Gegevens over de studievoortgang van de deelnemers en mogelijke risico’s worden systematisch geregistreerd en leiden tot tijdige signalering van problemen en het nemen van passende maatregelen. |
6. | Omgang en veiligheid | Deelnemers bevinden zich in een respectvolle en veilige omgeving |
6.1 | Bejegening | Deelnemers en personeel gaan zowel in de instelling als in de praktijk zorgvuldig en respectvol met elkaar om. |
6.2 | Veiligheid | Zowel in de instelling als in de praktijk is sprake van voldoende sociale en fysieke veiligheid. De Politieacademie neemt maatregelen om dit te bevorderen. |
7. | Aansluiting op de politiepraktijk | Het politieonderwijs is gericht op de verwerving van competenties nodig voor het uitoefenen van de politietaak (art. 11, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
7.1 | Aansluiting op actuele eisen uit de politiepraktijk | Het leerstofaanbod sluit aan op actuele eisen uit de politiepraktijk. |
7.2 | Samenwerking met de korpsen | De Politieacademie en de korpsen werken op een goede manier samen bij de ontwikkeling en uitvoering van het onderwijs. |
7.3 | Korpstevredenheid | De korpsen zijn zowel op strategisch, tactisch als operationeel niveau tevreden over de vorm en de inhoud van het onderwijs. |
7.4 | Toerusting voor de praktijk | Studenten zijn tijdens en na hun opleiding toegerust voor hun werkzaamheden in de politiekorpsen. |
8. | Aansluiting op het reguliere onderwijs | Het niveau van de initiële opleidingen komt overeen met het niveau van reguliere beroepsopleidingen (art. 13, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
8.1 | Gelijkwaardigheid niveaus 2–4 | De niveaus 2 tot en met 4 waarop de initiële opleidingen zich richten, komen overeen met de opeenvolgende niveaus van beroepsuitoefening, zoals bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (art. 13, tweede lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
8.2 | Gelijkwaardigheid niveaus 5–6 | De niveaus 5 en 6 waarop de initiële opleidingen zich richten, komen overeen met de niveaus van de opleidingen die op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geven op het voeren van de titels bachelor respectievelijk master (art. 13, tweede lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
8.3 | Samenwerking met het reguliere onderwijs | De Politieacademie biedt het onderwijs aan in samenwerking met de regionale opleidingscentra bedoeld in art. 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en met de instellingen voor hoger onderwijs, bedoeld in art. 1.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (art. 13, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
9. | Rendement beroepsonderwijs | De instelling/organieke eenheid realiseert een voldoende rendement |
9.1 | Rendement per niveau en naar doelgroep | De gediplomeerde uitstroom op elk niveau en voor elke doelgroep (allochtonen, vrouwen en andersvaliden) voldoet aan de norm die hiervoor is afgesproken met het ministerie van BZK. |
9.2 | Verblijfsduur gediplomeerde student | De gemiddelde verblijfsduur van de gediplomeerde student komt overeen met de voorgeschreven nominale studieduur. |
9.3 | Verblijfsduur uitval | De gemiddelde verblijfsduur van de student die de opleiding verlaat zonder diploma is maximaal één jaar. |
10. | Praktisch opleidingsdeel | |
10.1 | Studieduur praktisch opleidingsdeel initiële opleidingen | Het praktisch opleidingsdeel bedraagt voor de initiële opleidingen ten minste 40 procent van de studielast (art. 13, achtste lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
10.2 | Onderwijsovereenkomst | Het college van bestuur en de korpsbeheerder van het korps waar de student is aangesteld handelen overeenkomstig de standaard onderwijsovereenkomst, die voldoet aan de wettelijke vereisten (art. 13, negende lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
10.3 | Inbedding in kwaliteitssystemen | De periode van werkend leren is onderdeel van het kwaliteitssysteem van de korpsen en de Politieacademie. |
10.4 | Personeel | Korpsen zetten voor de begeleiding en beoordeling van de studenten medewerkers in die beschikken over de competenties die nodig zijn om de student te kunnen begeleiden en beoordelen. |
10.5 | Leerwerkplaats | De leerwerkplaatsen in het korps stellen de studenten in staat tot het behalen van de competentiegerichte eindtermen. |
10.6 | Informatievoorziening en communicatie | Korpsen en Politieacademie verstrekken elkaar de benodigde informatie met betrekking tot de periode van werkend leren. |
11. | Examinering | |
11.1 | Validiteit | De examinering is valide voor de inhoud en het niveau van de door de ministers vastgestelde competentiegerichte eindtermen. |
11.2 | Onafhankelijke en zorgvuldige beoordeling | De uitvoering van de examinering geschiedt op onafhankelijke en zorgvuldige wijze. Zie onder andere artikelen 16 en 17, Wet op het LSOP en het politieonderwijs. |
11.3 | Diploma/certificaat | Ten bewijze dat een examenonderdeel met goed gevolg is afgelegd, wordt een bewijsstuk uitgereikt. Indien het examenonderdeel een deelkwalificatie betreft, wordt een certificaat uitgereikt. Ten bewijze dat een examen met goed gevolg is afgelegd wordt een diploma uitgereikt (art. 17, tweede lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
11.4 | Examencommissie | Het college van bestuur stelt een examencommissie in ten behoeve van de organisatie en het afnemen van de examens voor elke door de Politieacademie verzorgde opleiding of groepen van opleidingen. Het college van bestuur benoemt de leden van de examencommissie (art. 17, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
11.5 | Commissie van beroep | Het college van bestuur stelt ten minste een commissie van beroep voor de examens in. De taken, samenstelling en werkwijze van de commissie komen overeen met de wettelijke voorschriften (art. 18, Wet op het LSOP en het politieonderwijs). |
Het is mogelijk dat onderdelen van de onderwijs- en examenregeling in andere documenten worden weergegeven zoals het centrale register politieonderwijs en/of het productenregister van het politieonderwijs. De regeling dient hiernaar te verwijzen zodat de student zich vóór de aanvang van de opleiding een beeld kan vormen van de inhoud, de didactiek en de organisatie van de opleiding.
– jaarverslag en de jaarrekening Politieacademie;
– beschikbare kwaliteitsrapportages, zoals de audit- en visitatierapporten in het kader van het kwaliteitsstelsel;
– brochures en notities met externe functies;
– documenten met aantallen deelnemers en rendementscijfers, gegenereerd uit het studentenvolgsysteem;
– de STEM (studenttevredenheidsmeting);
– het KTO (korpstevredenheidsonderzoek);
– het MTO (medewerkerstevredenheidsonderzoek);
– de LOEP (LSOP-brede Onderwijs Evaluatie Postinitieel);
– de KEII (Kwartiel Evaluatie Instituut Initieel);
– de evaluaties HOEI (Halfjaarlijkse Onderwijs Evaluatie Initieel) en APPI (Actoren Primair Proces Initieel);
– jaarverslagen en jaarrekeningen van de Onderwijsgroepen/locaties van de FAP en van de domeinen van de FBPL;
– beschikbare visitatierapporten in het kader van de accreditatie van de leergangen op de niveaus 5 en 6;
– KCE-onderzoek;
– overige relevante (wetenschappelijke) publicaties.
Het toezicht op het politieonderwijs is geregeld in de Wet op het LSOP en hetpolitieonderwijs en de Politiewet 1993. Het toezicht is in 2002 verder uitgewerkt in het Besluit tot vaststelling van taken en bevoegdheden van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en het toezichtkader ten behoeve van het toezicht op het politieonderwijs (hierna: het Besluit).
In 2006 heeft de Inspectie OOV het Besluit geëvalueerd. De evaluatie kwam op een goed moment, omdat de Inspectie OOV in dat jaar vrijwel alle onderdelen van de Politieacademie ten minste één keer had bezocht. Verder had de Politieacademie vrijwel alle opleidingen en leergangen ten minste één keer volledig uitgevoerd.
In het kader van de evaluatie van het Besluit zijn naast een interne evaluatie gesprekken over het toezichtkader gevoerd met vertegenwoordigingen van het ministerie van BZK en van het ministerie van Justitie, de Politieonderwijsraad, de Onderwijsinspectie, de Strategische Beleidsgroep Instroom van de politiekorpsen en de Politieacademie. Uit de consultatieronde langs genoemde betrokken partijen bleek dat er in algemene zin tevredenheid bestaat over de huidige werkwijze van de Inspectie OOV. Toch bleek het wenselijk om het toezichtkader aan te passen om een aantal inhoudelijke en praktische redenen. Een belangrijke wens was bijvoorbeeld het toezicht meer te focussen op de mate waarin het politieonderwijs bijdraagt aan de professionaliteit van de beroepspraktijk. Kern is de overheidsbrede trend naar selectief en slagvaardig toezicht: intensief toezicht waar nodig en toezicht op afstand waar mogelijk.
Om dit vast te stellen is het noodzakelijk dat risico’s op het betreffende terrein goed in kaart worden gebracht. Het werken met risicoanalyses vormt bij de meeste inspecties hierin de rode draad. Werken met risicoanalyses houdt in dat de vierjaarlijkse periodieke kwaliteitsonderzoeken en de jaarlijkse onderzoeken uit het vorige toezichtkader komen te vervallen. (zie voor de uitgangspunten verder hoofdstuk 1 van het nieuwe toezichtkader).
In genoemde gesprekken bleek de voorgestelde aanpak zoals neergelegd in dit toezichtkader op een brede steun te kunnen rekenen bij alle genoemde partijen.
Het Toezichtkader kwaliteitsonderzoeken politieonderwijs zal met ingang van 1 januari 2009 in de plaats treden van het Besluit. In dit Toezichtkader is de nieuwe werkwijze van de Inspectie IOOV verankerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst.
De Minister van Justitie,
E.M.H. Hirsch Ballin.
Onder opleiding wordt in deze notitie ook verstaan een leergang eventueel met verwante functiegerichte applicaties.
Hiermee wordt de volgende wettelijke taak van de Politieacademie bedoeld: ‘het overdragen van kennis aan de Nederlandse politie en het bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak waarop het onderwijs is gericht, onder meer door het verrichten van onderzoek’ (art. 3, eerste lid, Wet op het LSOP en het politieonderwijs).
Onder de organieke eenheden van de Politieacademie wordt verstaan: de locaties van de Faculteit Algemene Politiekunde (locaties Amsterdam en Den Haag (Onderwijsgroep West), locaties Rotterdam en Eindhoven (Onderwijsgroep Zuid), locaties Apeldoorn en Leeuwarden (Onderwijsgroep Noord-Oost) en de domeinen van de Faculteit Bijzondere Politiekunde en Leiderschap (domein Verkeer & Milieu, domein Politieleiderschap, domein Recherche, domein Vreemdelingentoezicht, domein Gevaarsbeheersing) en de School voor Politie Leiderschap.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-990.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.