De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
Gelet op artikel 2, eerste lid, van
de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;
Besluit:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a. Minister:
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer;
- b. commissie:
Commissie duurzaamheidsvraagstukken biomassa;
- c. ministerie:
ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer;
- d. richtlijn:
Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en
houdende wijziging en intrekking van Richtlijnen 2001/77/EG en 2003/30/EG;
- e. biomassa:
biomassa, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder e, van de
richtlijn;
- f. biobrandstoffen:
biobrandstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder i,
van de richtlijn;
- g. de 10%-doelstelling:
de bijdrage van de inzet van biobrandstoffen aan de
doelstelling, zoals bepaald in artikel 3, vierde lid, van de richtlijn.
Artikel 2. Instelling commissie
Artikel 3. Taak
1. De commissie heeft tot taak:
a. het gevraagd en ongevraagd adviseren over de verschillende
aspecten van duurzaamheid van de productie en het gebruik van biomassa en
biobrandstoffen, waarbij de nationale, Europese en mondiale schaal in hun
onderlinge relatie worden betrokken, met als uitgangspunt de noodzaak het
volume duurzame biobrandstoffen te vergroten;
b. het bieden van een forum voor maatschappelijke discussie over
de verschillende aspecten van duurzaamheid van biomassa en
biobrandstoffen.
2. De commissie zal zich bij de vervulling van haar taak, bedoeld in
het eerste lid, in de eerste plaats richten op het uitbrengen van advies
over:
a. het verwezenlijken van de 10%-doelstelling uit de richtlijn
in Nederland, mede ten behoeve van het actieplan als bedoeld in artikel 4 van
de richtlijn, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
– de mogelijkheden om de import van biobrandstoffen,
waarvan de duurzaamheid is verzekerd door bijvoorbeeld certificering, te
bewerkstelligen en te bespoedigen;
– de mogelijkheid een hogere doelstelling te verwezenlijken
dan de 10%-doelstelling uit de richtlijn;
– de mogelijkheden die de overheid en het bedrijfsleven
hebben om het bereiken van de 10%-doelstelling uit de richtlijn te
instrumenteren en te bespoedigen.
b. de actuele duurzaamheidsvraagstukken die bij de verdere
ontwikkeling van het Europese beleid aan de orde zijn, waaronder in ieder geval
is begrepen:
– het vraagstuk van transparantie over de herkomst van
biobrandstoffen op de Nederlandse en Europese markt;
– het vraagstuk van de indirecte effecten van de productie
en het gebruik van biobrandstoffen, in het licht van de doelstelling om op
duurzame wijze reductie van broeikasgasemissies te bereiken door middel van de
inzet van biobrandstoffen; en
– het vraagstuk van het uitbreiden van de werkingssfeer van
de duurzaamheidscriteria naar vaste biomassa voor energietoepassing.
c. duurzaamheidsvraagstukken die samenhangen met het nationaal
en Europees concretiseren en implementeren van de duurzaamheidscriteria zoals
omschreven in artikel 17 van de richtlijn.
Artikel 4. Leden
1. In de commissie hebben zitting:
2. De leden kunnen tussentijds worden ontslagen door de
minister.
3. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid
benoemen.
Artikel 5. Werkwijze
1. De commissie bepaalt, met inachtneming van het gestelde in dit
besluit, haar eigen werkwijze.
2. De commissie stelt een werkplan op.
3. De commissie kan subcommissies oprichten en andere personen
consulteren, voor zover nodig voor de vervulling van haar taak. De commissie
kan, indien zij dit voor de vervulling van haar taak nodig acht, inlichtingen
inwinnen bij het ministerie.
Artikel 6. Archiefbescheiden
De archiefbescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie
worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie bewaard in het
archief van het ministerie.
Artikel 7. Inlichtingen
De commissie verstrekt aan de minister de door hem gewenste
inlichtingen.
Artikel 8. Kosten en ondersteuning
1. De minister stelt een budget beschikbaar waaruit de materiële
kosten van de commissie worden vergoed, voorzover deze in redelijkheid gemaakt
zijn bij de vervulling van haar taak, genoemd in artikel 3. Onder kosten worden
in ieder geval verstaan de kosten voor vergaderingen en voor de productie van
adviezen.
2. De minister stelt secretariële ondersteuning beschikbaar ten
behoeve van de commissie. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering
van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.
3. Het secretariaat van de commissie handelt de declaraties in
verband met de kosten, als bedoeld in het eerste lid, af.
4. De commissie rapporteert de minister voor het eind van elk
kalenderjaar en voor 1 juli 2011 over de gemaakte kosten, in relatie tot het in
artikel 5, tweede lid, bedoelde werkplan.
Artikel 9. Vergoeding
1. Aan de voorzitter van de commissie wordt een vaste vergoeding per
maand toegekend, overeenkomstig artikel 2 van de Wet vergoedingen
adviescolleges en commissies, waarbij de vergoeding wordt vastgesteld op het
maximum van schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke
rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor wordt vastgesteld op 0,2 voor de
periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2009 en
op 0,1 voor de periode daarna.
2. Voor zover daarvan niet uitgesloten op grond van artikel 2, derde
lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, komen de overige
leden van de commissie in aanmerking voor een vergoeding per vergadering
waaraan het lid daadwerkelijk heeft deelgenomen, van 3% van het maximum van
salarisschaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke
rijksambtenaren 1984.
3. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een
vergoeding van reis- en verblijfkosten conform het Reisbesluit Binnenland, het
Reisbesluit Buitenland en de Reisregeling Buitenland.
4. Het secretariaat van de commissie handelt de declaraties voor
vergoedingen, als bedoeld in de leden 2 en 3, af.
Artikel 10. Inwerkingtreding
Artikel 11. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie
duurzaamheidsvraagstukken biomassa.
TOELICHTING
Een weloverwogen inzet van biomassa kan bijdragen aan het efficiënter
en duurzamer benutten van natuurlijke hulpbronnen en aan het verminderen van de
uitstoot van broeikasgassen. Centrale beleidsopgave is daarbij de vraag te
beantwoorden hoe bij de inzet van biomassa bewaakt wordt dat de duurzaamheid
wordt gerespecteerd. Ongewenste effecten kunnen zich met name voordoen in de
fase van teelt en productie, binnen en buiten de landsgrenzen. Op dit moment is
die vraag met name actueel bij de inzet van biobrandstoffen voor het
wegverkeer. Voorop staat dat het volume duurzame biobrandstoffen zal moeten
toenemen, en de vraag ligt voor op welke manier dat het beste verwezenlijkt kan
worden.
Inmiddels heeft de Europese Unie regelgeving vastgesteld (Richtlijn
2009/28/EG), die een belangrijk houvast biedt: een doelstelling van minimaal
10% hernieuwbare energie in de transportsector in 2020, met inachtneming van
een aantal duurzaamheidscriteria. Die duurzaamheidscriteria komen in
belangrijke mate overeen met de daarvoor in Nederland ontwikkelde ‘Criteria
voor duurzame biomassaproductie’, zoals die in 2006 zijn opgesteld door de
Projectgroep Duurzame productie van biomassa. In die projectgroep werd
samengewerkt tussen bedrijfsleven, wetenschap, NGO’s en overheid.
De zorg om de duurzame inzet van biobrandstoffen in het bijzonder,
en van biomassa in het algemeen, heeft ook daarna nog tot veel maatschappelijke
discussie geleid. Vanuit diverse invalshoeken zijn de laatste jaren tal van
analyses, suggesties, opinies en wensen naar voren gekomen, die in
verschillende richtingen gaan. Zowel vanuit de overheid als vanuit het
maatschappelijk veld bestaat er sterke behoefte aan een forum om die
verschillende inzichten met elkaar te confronteren, met het oog op het doen van
suggesties voor oplossingen die Nederland verder helpen in het bereiken van de
doelstelling reductie van broeikasgasemissies te bereiken door de inzet van
duurzame biobrandstoffen.
Ik stel de Commissie duurzaamheidsvraagstukken biomassa dan ook in
om het forum te bieden waar deze maatschappelijke discussie kan worden gevoerd,
met als doel die discussie in bruikbare adviezen af te ronden. Leden zijn
aangezocht vanuit het bedrijfsleven, de wetenschap en de NGO’s.
De commissie krijgt de taak om zich allereerst te concentreren op
de meest actuele vragen.
Dat zijn in de eerste plaats de vragen die direct betrekking hebben
op het realiseren van een toename van het volume duurzame biobrandstoffen in
Nederland (en Europa), waarbij in ieder geval ook zal worden gekeken naar de
mogelijkheden die de overheid en bedrijven hebben om hiervoor instrumenten in
te zetten en naar de vraag of en hoe een hogere doelstelling dan die uit de
richtlijn te realiseren is.
In de tweede plaats vraag ik de commissie advies uit te brengen
over belangrijke Europese ontwikkelingen, met name over het meewegen van de
indirecte effecten, zoals verschuiving in landgebruik, en over de verbreding
van de werking van de duurzaamheidscriteria van alleen vloeibare biomassa naar
ook vaste biomassa voor energietoepassing. Op beide punten wordt van de
Europese Commissie in de loop van 2009–2010 een initiatief verwacht. Andere
actuele vragen hangen samen met het implementeren van de richtlijn, waarbij de
duurzaamheidscriteria concreet en operationeel gemaakt moeten worden en het
belangrijk is zicht te krijgen op de herkomst van de biobrandstoffen op de
Nederlandse en Europese markt.
Bij de bespreking van deze vraagstukken is het belangrijk de
nationale, Europese en mondiale schaal in onderling verband te bezien en er
verschillende relevante disciplines (zoals milieubescherming,
handelsvraagstukken, armoedebestrijding, economische ontwikkeling,
voedselprijzen) bij te betrekken.
De taak van de commissie is zodanig geformuleerd dat behalve deze
actuele vragen en verwachte ontwikkelingen ook de thans nog onvoorziene vragen
rond duurzaamheid van productie en gebruik van biomassa, langs de gehele keten
van de bio-based economy, geadresseerd kunnen worden.
De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.