TOELICHTING
Algemeen
De Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en
terugvordering onverschuldigde betalingen (hierna te noemen: de Regeling)
regelt de wijze waarop het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
en de Sociale verzekeringsbank (SVB) omgaan met terug- en invordering van
bedragen. Met de komst van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht zal de
terug- en invorderingspraktijk van het UWV en de SVB moeten worden
aangepast.
De Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen:
Vierde tranche) bevat onder andere regels over bestuursrechtelijke geldschulden
(in titel 4.4). Hierin zijn bepalingen opgenomen over het ontstaan en de
afwikkeling van verplichtingen tot het betalen van een geldsom en de bepalingen
over de invordering.
De Regeling zal voor de uitvoeringspraktijk van het UWV en de SVB
geen grote inhoudelijke wijzigingen met zich mee brengen. De belangrijkste
wijziging is dat de Regeling rekening houdt met de terminologie van het
wetsvoorstel.
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om drie
bestaande regelingen op het gebied van geldschulden terug te brengen tot één
regeling.
Voor het UWV geldt thans de Regeling betaling, terugvordering en
tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkering en het
Besluit incasso boeten en onverschuldigde betalingen werkgevers. Voor de SVB
geldt thans het Besluit invordering en onverschuldigd betaalde bedragen AOW,
Anw en AKW. Genoemde regelingen worden hierbij ingetrokken en vervangen door de
Regeling die van toepassing wordt op het UWV en de SVB.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Dit artikel geeft enige definities.
Artikel 2. Bevoegdheid verrekening met werkgever
Op grond van artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
is verrekening van een geldschuld slechts mogelijk voor zover in de bevoegdheid
daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. In de verschillende
materiewetten is de mogelijkheid tot verrekening met uitkeringen aan de
verzekerde reeds opgenomen. Voor verrekening met betalingen aan de werkgever is
dat niet het geval. Om die reden is de verrekeningsbevoegdheid met betalingen
aan de werkgever in het onderhavige artikel opgenomen. In dit kader kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan de subsidie die op grond van artikel 36 Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen aan de werkgever wordt betaald.
Artikel 3. Standaard regeling voor uitstel van
betaling
In de Regeling wordt de constructie van uitstel van betaling,
zoals neergelegd in de artikelen 4:94 tot en met 4:96 van de Awb als
uitgangspunt genomen voor het treffen van een betalingsregeling.
Op grond van artikel 4:94 van de Awb kan een bestuursorgaan de
wederpartij uitstel van betaling verlenen. Gedurende dit uitstel van betaling
kan niet worden aangemaand of ingevorderd. De beschikking tot uitstel van
betaling vermeldt de termijn waarvoor het uitstel geldt en in die beschikking
kan het bestuursorgaan voorschriften verbinden aan het uitstel van
betaling.
Artikel 3 bevat de standaardregels over uitstel van betaling. Het
feit dat dit artikel de standaardregels bevat houdt overigens niet in dat dit
artikel in praktijk ook primair toepassing vindt. Indien artikel 5 of 6 kan
worden toegepast, hetgeen veelvuldig het geval zal zijn, is de toepassing van
artikel 3 (en ook 4) niet meer aan de orde.
Eerste lid
Aan de hand van de volledige aflossingscapaciteit van de
schuldenaar wordt bepaald voor welke termijn uitstel van betaling wordt
verleend, waarbij als voorwaarde geldt dat maximaal voor 36 maanden uitstel van
betaling wordt verleend. Er zijn echter situaties waarin daarvan afgeweken
wordt. Belangrijkste afwijking is de situatie dat de inlichtingenplicht is
overtreden. Indien dat het geval is, geldt het zwaardere regime dat in artikel
4 beschreven staat. Voordat het uitstel van betaling wordt verleend wordt
overleg met de schuldenaar gevoerd onder meer met het oog op het vaststellen
van de aflossingscapaciteit.
Tweede en vierde lid
De geldschuld kan in termijnen worden voldaan door betaling of
door verrekening met bijvoorbeeld een uitkering. Als de schuldenaar voorstelt
om periodiek een hoger bedrag af te lossen dan op grond van het tweede lid is
vastgesteld, dan nemen het UWV en de SVB dat voorstel over.
Derde lid
In afwijking van het tweede lid kan bepaald worden dat de
schuldenaar niet zijn volledige aflossingscapaciteit gebruikt om zijn
geldschuld te voldoen, maar zijn halve aflossingscapaciteit. Voorwaarde hierbij
is wel dat de vordering binnen 36 maanden geheel wordt voldaan. Daarnaast kan
de schuldenaar in dat geval geen gebruik maken van de kwijtscheldingsregeling
zoals die in genoemde artikelen van de werknemers- en volksverzekeringswetten
is vastgelegd. Dit is logisch, omdat het hier gaat om een mogelijkheid die ook
uitgaat van het feit, dat de vordering binnen 3 jaar is voldaan.
Vijfde lid
Als de schuldenaar ook na aanwending van eventueel vermogen en
de volledige aflossingscapaciteit niet in staat is om de vordering binnen 36
maanden te voldoen (onderdeel a) wordt zijn periodieke betaling gesteld op de
aflossingscapaciteit verminderd met 5% van de bijstandsnorm. Dit betekent dat
het vrijgelaten inkomen van de schuldenaar 95% in plaats van 90% van de
bijstandnorm bedraagt. Echter, bijkomende voorwaarde voor deze regeling is dat
aflossing binnen 60 maanden meer oplevert dan aflossing binnen 36 maanden bij
toepassing van het tweede en derde lid (onderdeel b).
Zesde lid
Indien de schuldenaar de vordering niet binnen 36 maanden (60
maanden indien de volledige aflossingscapaciteit wordt verminderd met 5% van de
bijstandsnorm) kan voldoen, dient hij zijn vermogen aan te wenden voor een
zodanige betaling binnen zes weken, dat het restant in 36 (of 60 maanden) kan
worden afgelost.
Indien het vermogen van de schuldenaar zodanig is dat de
schuldenaar door aanwending van een gedeelte ervan binnen zes weken, de nog
resterende geldsom kan voldoen binnen zowel 36 maanden (op basis van 90% van de
bijstandnorm) als binnen 60 maanden (op basis van 95% van de bijstandnorm),
hanteren het UWV en de SVB het uitgangspunt dat de schuldenaar de resterende
geldsom voldoet binnen 36 maanden. Als de schuldenaar echter voldoende
zekerheid stelt voor dit bedrag kan hij de betaling uitstellen. Op deze wijze
wordt aan de schuldenaar tijd gegund om het benodigde bedrag vrij te maken op
een manier die zo min mogelijk bezwarend is, terwijl het UWV en de SVB
voldoende waarborgen hebben dat de schuldenaar de vordering daadwerkelijk zal
voldoen.
Zevende lid
Indien er een of meerdere betalingregelingen zijn getroffen met
derden (andere schuldeisers dan het UWV of de SVB), kan er in uitzonderlijke
gevallen worden afgeweken van hetgeen is bepaald in artikel 3. Hierbij kan
gedacht worden aan het tijdelijk prioriteit geven aan deze betalingregelingen
met derden om een dreigende afsluiting van energielevering of ontruiming van de
woning te voorkomen.
Artikel 4. Regeling voor uitstel van betaling bij schending
inlichtingenplicht
Dit artikel bevat een zwaarder regime voor de situaties waarin
een van de uitzonderingen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot
en met d, van toepassing is.
Eerste, tweede en derde lid
De termijnen waarvoor uitstel van betaling wordt verleend
worden vastgesteld na overleg met de schuldenaar, welk overleg onder meer dient
om de aflossingscapaciteit vast te stellen, en met toepassing van de overige
leden van dit artikel. Verder dient bij deze vaststelling gebruik te worden
gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
Als de schuldenaar voorstelt om een hoger bedrag af te lossen
dan op grond van het tweede lid is vastgesteld, dan nemen het UWV en de SVB dat
voorstel over.
Vierde lid
Indien de schuldenaar de vordering niet binnen 12 maanden kan
voldoen, dient hij zijn vermogen aan te wenden voor een zodanige betaling
binnen zes weken, dat het restant in 12 maanden kan worden afgelost. Indien hij
echter ten genoegen van het UWV of de SVB zekerheid stelt voor voldoening van
de gehele vordering binnen 12 maanden, nadat uitstel van betaling is verleend,
behoeft hij zijn vermogen niet aan te wenden.
Vijfde lid
Als de schuldenaar ook na aanwending van eventueel vermogen en
de volledige aflossingscapaciteit niet in staat is om de vordering binnen 12
maanden te voldoen, wordt door het UWV en de SVB uitstel van betaling verleend
over een periode van meer dan 12 maanden.
Zesde lid
De mogelijkheid tot afwijking, beschreven in artikel 3, zevende
lid, bestaat ook voor artikel 4.
Artikel 5. Voldoening vordering tot en met € 300,–
Indien de vordering tot en met € 300,– bedraagt is het niet
noodzakelijk het bepaalde in de artikelen 3 en 4 toe te passen. Voorwaarde
daarbij is wel dat het UWV of de SVB per periode van een maand niet meer dan
€ 52,– verrekent of dat de schuldenaar niet verplicht wordt tot betaling van
meer dan € 52,–. Overigens vloeit hier automatisch uit voort dat bij
verrekening met de kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet, die
per drie maanden wordt uitbetaald, ten hoogste € 156,– euro (driemaal € 52,–)
per drie maanden kan worden verrekend. Het bedrag van € 300,– betreft, voor
zover mogelijk, een bruto bedrag. De Algemene Kinderbijslagwet kent alleen een
netto uitkering. Om die reden is het genoemde bedrag van € 300,– bij de
toepassing van die wet een netto bedrag. Nu de Algemene Kinderbijslagwet,
anders dan de overige uitkeringen waarop deze regeling ziet, geen
loondervingsuitkering is vormt dit geen bezwaar. De beslagvrije voet zal door
de enigszins hogere grens in de Algemene Kinderbijslagwet niet in het geding
komen.
Het UWV en de SVB zijn op grond van de materiewetten verplicht
bij het innen van schulden de schuldenaren een inkomen te garanderen ter hoogte
van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475 c tot en met 475e van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hiertoe nodigen het UWV en de SVB de
schuldenaar uit een voorstel te doen om de schuld af te lossen. Als de
schuldenaar hier geen gebruik van maakt wordt een inkomensonderzoek ingesteld
en de beslagvrije voet berekend. Vervolgens wordt een termijnregeling
vastgesteld.
Vanuit kosten/baten oogpunt is een inkomensonderzoek en het in
overleg treden over een betalingsregeling met de schuldenaar niet lonend bij
vorderingen die gering zijn. Daarom is voor het treffen van een
betalingsregeling ten aanzien van geringe bedragen in dit artikel een
uitzondering gemaakt op de verplichting om voorafgaand aan het vaststellen van
de betalingsregeling een inkomensonderzoek te doen en overleg met de
schuldenaar te voeren. Gezien het relatief geringe bedrag van € 52,– (komt
overeen met de hoogte van de minimum boete) dat maandelijks mag worden
verrekend of moet worden betaald is de kans klein dat hierbij de beslagvrije
voet wordt overschreden.
Artikel 6. Uitstel van betaling op voorstel
schuldenaar
Uitstel van betaling kan door het UWV en de SVB worden verleend
conform een voorstel van de schuldenaar indien de schuldenaar voldoet aan de
voorwaarden gesteld in dit artikel. Toepassing van deze bepaling zal in de
praktijk het uitgangspunt vormen bij het voldoen van vorderingen. Een
aannemelijk voorstel waarbij de gehele vordering binnen 12 maanden wordt
voldaan wordt in beginsel geaccepteerd. In dat geval zijn de artikelen 3 en 4
van deze regeling niet van toepassing. Dit berust voornamelijk op een
kosten/baten analyse; een inkomensonderzoek en nader overleg met de schuldenaar
zijn in dergelijke gevallen niet lonend. Onder deze regeling vallen zowel
betalingsregelingen met een looptijd van maximaal 12 maanden als een betaling
ineens op een later tijdstip, maar binnen 12 maanden. Bij betaling ineens kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan betaling in de maand dat de schuldenaar
vakantietoeslag of een dertiende maand ontvangt.
Het voorstel dient gemotiveerd te zijn om het UWV of de SVB de
mogelijkheid te bieden te beoordelen of aannemelijk is dat de schuldenaar de
regeling na zal komen. Zo zal bijvoorbeeld een voorstel om in een willekeurige
maand het gehele bedrag te betalen kunnen worden afgewezen, als de debiteur
niet kan aangeven waarom hij nu niet, maar in de desbetreffende maand wel de
middelen heeft om in een keer te betalen. Ook kan een voorstel worden afgewezen
omdat het, gelet op de belangen van het UWV of de SVB enerzijds en de
schuldenaar anderzijds, onvoldoende recht doet aan de belangen van het UWV of
de SVB.
De zinsnede in artikel 6, onderdeel a, ‘tot uiterlijk zes weken
na bekendmaking van een beschikking tot betaling van een geldschuld’ geeft aan
dat zowel vóór als na de bekendmaking van die beschikking de schuldenaar kan
verzoeken om uitstel van betaling. In de praktijk komt het vaak voor dat
voorafgaande aan het versturen van die beschikking met de schuldenaar wordt
overlegd over eventueel uitstel van betaling. Bijkomend voordeel is dat dan een
gecombineerde beschikking kan worden verstuurd waarin zowel de verplichting tot
het betalen van de geldschuld, als het uitstel van betaling is geregeld.
Artikel 7. Voorschriften uitstel van betaling
Eerste lid
Indien het UWV of de SVB een betalings- of
verrekeningsregeling willen treffen ter aflossing van een vordering kunnen zij
op grond van artikel 4:94 van de Awb uitstel van betaling, bijvoorbeeld voor 36
maanden, verlenen aan de schuldenaar. Omdat het gewenst is dat gedurende de
periode van 36 maanden wordt afgelost op de vordering kan aan het uitstel van
betaling het voorschrift worden verbonden dat periodiek wordt verrekend of
betaald. Nu het hier een zodanig essentieel voorschrift betreft dat aan ieder
uitstel van betaling dit voorschrift zal worden verbonden is in het onderhavige
artikellid vastgelegd dat deze voorwaarde steeds wordt opgenomen.
De beschikking tot uitstel van betaling kan op grond van
artikel 4:96 van de Awb onder meer worden ingetrokken voor zover veranderde
omstandigheden zich verzetten tegen verder uitstel van betaling. Omdat er
discussie kan rijzen of aan deze voorwaarde wordt voldaan indien sprake is van
wijziging in de hoogte van de inkomsten van de schuldenaar wordt in het
onderhavige artikellid tevens voorgeschreven dat aan iedere uitstel van
betaling het voorschrift wordt verbonden dat de beschikking kan worden
ingetrokken of gewijzigd indien wijziging plaatsvindt in de hoogte van de
inkomsten van de schuldenaar. Dit maakt het voor het UWV en de SVB mogelijk de
gemaakte afspraken eenvoudig te herzien als een gewijzigd inkomen daartoe
aanleiding geeft.
Tweede lid
Op grond van artikel 4:101 van de Awb is de schuldenaar over
de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend wettelijke rente
verschuldigd. Dit geldt tenzij bij het uitstel anders is bepaald.
Nu deze hoofdregel niet in overeenstemming is met de
uitvoeringspraktijk van het UWV en de SVB tot op heden, is in het onderhavige
artikellid bepaald dat in iedere beschikking tot uitstel van betaling tevens
wordt opgenomen dat geen wettelijke rente is verschuldigd over de periode van
uitstel van betaling, behoudens in gevallen waarin de vastgestelde
aflossingsregeling niet wordt nagekomen. In dat geval is wettelijke rente
verschuldigd over het resterende deel van de hoofdsom vanaf het tijdstip dat de
termijn is verstreken waarbinnen volgens de beschikking de periodieke betaling
had moeten plaatsvinden of had moeten worden verrekend, tot het tijdstip waarop
de volledige hoofdsom is voldaan.
Artikel 8. Versoepeling betalingsregeling na vijf
jaar
Als na verloop van vijf jaren de vordering nog niet is voldaan
kan niet van de schuldenaar worden gevergd dat hij nog langer zijn volledige
aflossingscapaciteit aanwendt. Na vijf jaren worden de termijnen daarom
enigszins soepeler vastgesteld. Overigens kan op grond van de materiewetten,
bijvoorbeeld artikel 36, tweede en derde lid, van de Werkloosheidswet, van
verdere terugvordering worden afgezien als de schuldenaar zich gedurende ten
minste vijf jaar, en in sommige gevallen drie jaar, stipt aan de vastgestelde
betalingsregeling heeft gehouden.
Artikel 9. Toerekening van betalingen
In dit artikel is bepaald dat een betaling, die aan meerdere
vorderingen zou kunnen worden toegewezen, in de eerste plaats wordt toegerekend
aan een verschuldigde bestuurlijke boete. Dit geldt niet als de schuldenaar
zelf een andere vordering aanwijst waaraan zijn betaling dient te worden
toegerekend.
Deze bepaling is enerzijds opgenomen in verband met het
lik-op-stukbeleid van het UWV en de SVB, hetgeen inhoudt dat bestuurlijke
boeten direct moeten worden voldaan. Anderzijds hangt de bepaling samen met het
feit dat voor bestuurlijke boeten op grond van artikel 4 van de Regeling een
strenger regime geldt dan voor vorderingen waarop artikel 3 van toepassing is.
Dit brengt met zich mee dat de bestuurlijke boete binnen een kortere periode
moet zijn afbetaald waardoor het ook om die reden in de rede ligt de betaling
eerst aan de bestuurlijke boete toe te rekenen.
Artikel 10. Toepasselijkheid op de werkgever
De Regeling geldt zowel ten aanzien van uitkeringsgerechtigden
als ten aanzien van werkgevers aan wie een boete is opgelegd of aan wie
onverschuldigd is betaald. De artikelen 3, 4 en 8 kunnen naar hun aard echter
niet van toepassing zijn op werkgevers. Om die reden is in artikel 10 bepaald
dat zij niet gelden voor de werkgever.
Artikel 11. Intrekken andere regelingen en
overgangsrecht
De Regeling betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van
boeten en onverschuldigde betalingen, het Besluit incasso boeten en
onverschuldigde betalingen werkgevers en het Besluit invordering boeten en
onverschuldigd betaalde bedragen AOW, Anw en AKW worden in het eerste lid van
dit artikel ingetrokken. In deze regelingen waren de tenuitvoerlegging van
boeten en onverschuldigde betalingen tot op heden opgenomen. De drie
regelingen, die golden voor respectievelijk door het UWV uitgevoerde wetten,
geldschulden van werkgevers en door de SVB uitgevoerde wetten, worden opgevolgd
door de Regeling. Een deel van de in de ingetrokken regelingen opgenomen
bepalingen keert niet terug in de Regeling omdat in de daarin geregelde
onderwerpen thans wordt voorzien door de Awb. Enkele bepalingen keren in het
kader van vereenvoudiging niet terug. Tenslotte zijn de resterende bepalingen
samengevoegd en geharmoniseerd in de Regeling.
In het tweede lid is het overgangsrecht opgenomen. De Regeling
heeft onmiddellijke werking. Op dit uitgangspunt is een uitzondering gemaakt
voor verplichtingen tot betaling van een geldsom die reeds zijn vastgesteld op
het moment van inwerkingtreding van de Regeling.
De Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.