Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 115 | Circulaires |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 115 | Circulaires |
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.73 Vb moeten middelen van bestaan zelfstandig zijn.
Als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vw worden aangemerkt inkomsten uit arbeid in loondienst. Naast het loon (salaris, soldij) behoren daartoe tevens:
• vakantiegeld, vakantiebonnen (bouw) en reserveringen (uitzendbranche); de hoogte van het vakantiegeld voor werknemers is slechts gebonden aan een wettelijk minimum, namelijk 8% van het bruto-maandsalaris; dit is een bruto-bedrag. In CAO-besprekingen kan worden onderhandeld over een hoger percentage vakantiegeld voor de werknemer. Een werknemer zal in veel gevallen netto op een hoger bedrag vakantiegeld uitkomen dan de vakantie-uitkering in de bijstandsuitkering; het kan dus voorkomen dat een werknemer zonder vakantiegeld onder de bijstandsnorm uitkomt, terwijl hij met vakantiegeld wel aan de norm voldoet;
• de (maandelijkse) inhoudingen op grond van de spaarloonregeling en de levensloopregeling;
• overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits deze op de salarisspecificaties zijn vermeld en deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing; hiervoor geldt overigens dat het contractueel vastgesteld netto-inkomen ten minste 70% van de Wwb-norm voor de desbetreffende categorie dient te bedragen;
• uitbetaling van een dertiende maand of eindejaarsuitkering, mits contractueel vastgelegd; en
• loon in natura, mits dit loon contractueel is vastgelegd; de waarde van het loon in natura dient op de salarisspecificaties te zijn vermeld en moet deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing.
Gesubsidieerde arbeid wordt gelijkgesteld met andere vormen van arbeid in loondienst. Het gaat daarbij om:
• arbeid ingevolge de Wsw;
• in- en doorstroombanen;
• WIW-dienstbetrekking jongeren;
• WIW-werkervaringsplaats;
• WIW-dienstbetrekking langdurig werklozen (tijdelijk en permanent);
• regeling schoonmaakdiensten voor particulieren; en
• inkomen uit een zogeheten Melkert-I-baan.
Uit de ratio en strekking van het middelenvereiste volgt dat het gaat om legale arbeid. Arbeid is legaal als er naast belastingen ook premies sociale verzekeringen worden afgedragen. Het gaat hierbij om de zogenaamde werknemersverzekeringen (WAO, WIA, WW en ZW).
Om te kunnen vaststellen of er sprake is van legale arbeid wordt alleen in geval van twijfel geverifieerd bij de desbetreffende uitvoeringsinstelling of de werknemer daar geregistreerd staat. Er kan daar nagegaan worden wat de aard van het dienstverband is en of er premies voor de betreffende werknemer worden afgedragen. In bepaalde gevallen kan dit direct worden geverifieerd. Indien directe verificatie niet mogelijk is, is het volgende van toepassing. Indien blijkt dat de aard van het dienstverband, zoals die is aangemeld, anders is dan in de arbeidsovereenkomst staat vermeld, wordt aan die arbeidsovereenkomst niet de gebruikelijke waarde toegekend. De te verwachten duur van de inkomsten komt dan niet overeen met de duur van de arbeidsovereenkomst. In dat geval is niet voldaan aan het duurzaamheidsvereiste.
Om vast te stellen of er premies worden afgedragen voor de individuele werknemer kunnen zich de volgende situaties voordoen:
• Indien door de werkgever geen enkele arbeidsovereenkomst is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies voor de betrokken werknemer worden afgedragen. Indien de individuele arbeidsovereenkomst niet tussentijds is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies ten behoeve van de betrokken werknemer worden afgedragen.
• de werkgever wordt geacht ingevolge een goed werkgeversschap in het belang van zijn werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds aan te melden, als hij weet hoe belangrijk dat is voor een werknemer voor wie gezinsvorming of gezinshereniging aan de orde is. Als de werkgever dat desondanks niet doet, kan de werknemer hem daarop aanspreken. De werknemer kan de werkgever met name ook verzoeken om een afschrift van de aanmelding van de arbeidsovereenkomst, zodat dat bij de aanvraag om een verblijfsvergunning kan worden overgelegd.
• indien een werkgever een aantal werknemers heeft aangemeld, maar een betalingsachterstand heeft, anders gezegd, de betaling van voorschotten heeft gestaakt, is er aanleiding om aan te nemen dat er ook voor de individuele werknemer niet langer premies worden afgedragen.
• indien de individuele arbeidsovereenkomst wel is aangemeld en er (voorschotten ter zake van) sociale premies worden afgedragen – dus een totaalsom – wordt er in het algemeen van uitgegaan dat premieafdracht ook ten behoeve van de betrokken hoofdpersoon plaatsvindt. Voorts wordt in genoemde twijfelgevallen ook geverifieerd bij de Belastingdienst of ter zake belastingen worden afgedragen. Dan geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de af te dragen premies.
Voorts mag die arbeid niet worden verricht in strijd met de Wav. Zo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die vreemdeling ingevolge de Wav niet is toegestaan die arbeid te verrichten.
Evenzo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien de arbeidsovereenkomst niet is aangemeld bij de desbetreffende uitvoeringsinstantie of wanneer ter zake geen premies sociale verzekeringen worden afgedragen of wanneer ter zake geen belastingen worden afgedragen.
De aanvraag wordt afgewezen wegens het niet zelfstandig beschikken over inkomsten uit arbeid in loondienst, indien de inkomsten zijn verkregen uit arbeid die niet wettelijk is toegestaan of geen premies sociale verzekeringen of geen belastingen worden afgedragen. Voor personeel in dienst van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid gelden hierop uitzonderingen (zie B12/2.2.2.1).
Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt aangetoond door het overleggen van:
• een afschrift van de arbeidsovereenkomst;
• een recente werkgeversverklaring (op het moment van overleggen niet ouder dan drie maanden), voorzien van datum, handtekening van de werkgever en firmastempel. De werkgeversverklaring wordt overgelegd in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model (zie bijlage 13 VV) of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model zijn opgenomen; en
• (indien de arbeidsovereenkomst meer dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over de drie maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;
• (indien de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over het aantal gewerkte maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;
• een afschrift van een officieel document waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst bij de uitvoeringsinstelling is aangemeld (zie ook hiervoor onder ‘verificatie in geval van twijfel’). Als dit bewijsstuk niet bij het indienen van de aanvraag is overgelegd, hoeft de aanvrager niet in de gelegenheid te worden gesteld dit alsnog te overleggen, indien geen twijfel bestaat dat de vereiste premies worden afgedragen.
Indien dit voor de besluitvorming relevant is (zie B1/4.3.2 onder ‘Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten’), worden met betrekking tot het arbeidsverleden tevens overgelegd:
• afschriften van arbeids- dan wel uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en
• afschriften van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en
• (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en -specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
Indien dat voor de beoordeling van het arbeidsverleden noodzakelijk is, kan tevens worden gevraagd om loonstroken over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag. Ook kan ter meerdere zekerheid worden gevraagd over die jaren belastingaangiften en definitieve aanslagen over te leggen.
Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat over de duur van de arbeidsovereenkomst, kan deze tevens worden onderbouwd met een uitspraak van de kantonrechter (zie B1/4.3.2 onder ‘Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid’).
Bij twijfel of het loon daadwerkelijk wordt uitbetaald kan ter meerdere zekerheid om bank/giro- afschriften of uitbetalingskwitanties worden gevraagd die op de betreffende loonstaten of het relevante arbeidsverleden betrekking hebben.
Indien de voornoemde bescheiden – voor zover nodig voor de beoordeling van het middelenvereiste – niet zijn overgelegd, of indien deze naar het oordeel van de Minister op relevante onderdelen inconsistenties, tegenstrijdigheden, hiaten of ongerijmdheden vertonen, is – ongeacht de gestelde hoogte en duurzaamheid van de inkomsten – niet aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt aangemerkt inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premie is afgedragen. Het gaat hierbij om:
• WW;
• WAO;
• WIA;
• ZW;
• WAZ;
• AOW;
• de Algemene Nabestaanden Wet; het recht op deze uitkering vervalt onder meer als de nabestaande 65 jaar wordt, hertrouwt dan wel met iemand een gezamenlijke huishouding gaat voeren. De halfwezenuitkering die onder de Algemene Nabestaanden Wet valt, vervalt niet door de samenwoning of andere omstandigheden van de ouder. De uitkering vervalt over het algemeen slechts bij het meerderjarig worden van de halfwees en geldt derhalve als duurzaam inkomensbestanddeel; en
• de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.
Voor al deze uitkeringen geldt dat slechts die uitkeringen worden meegeteld, die reeds daadwerkelijk zijn toegekend met een beschikking van de betreffende uitkeringsinstantie. Met de omstandigheid dat een persoon in de toekomst op grond van premieafdracht aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke uitkering (bijvoorbeeld na beëindiging van de arbeidsovereenkomst), wordt geen rekening gehouden.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt inkomen uit eigen vermogen, bijvoorbeeld inkomsten uit rente, aandelen, obligaties of verhuur van een zelfstandige woning. Daarbij geldt dat de bron van de inkomsten uit eigen vermogen niet mag worden aangetast.
Deze inkomsten worden eerst als duurzaam aangemerkt, indien zij op het moment van de aanvraag (of de beschikking) nog beschikbaar zijn voor een periode van één jaar, en deze inkomsten op dat moment reeds gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest.
De inkomsten worden aangetoond door overlegging van in ieder geval de opgaaf aan de Inspecteur der Belastingen over het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven.
Dat de vereiste belastingen worden afgedragen, wordt aangenomen indien de vorenvermelde belastingopgaaf is overgelegd. Ingeval van twijfel kan worden gevraagd additionele bewijsmiddelen te overleggen waaruit blijkt dat aan de verschuldigde belasting is afgedragen.
Voor de berekening van de hoogte van het inkomen uit vermogen in de zin van het vreemdelingenrecht wordt geen rekening gehouden met de verschuldigde inkomstenbelasting over het forfaitair rendement op vermogen.
Ten aanzien van inkomsten uit verhuur van een zelfstandige woning geldt verder nog het volgende. Omdat de daadwerkelijke inkomsten uit verhuur van woonruimte niet kan blijken uit de belastingopgaaf wordt het beschikken over deze inkomsten aangetoond door tevens een afschrift van de huurovereenkomst te overleggen. Hieruit moet in ieder geval blijken: de duur waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan en de huurprijs in de zin van de Huurprijzenwet woonruimte. Ingeval van twijfel aan het daadwerkelijk verwerven van de inkomsten kan worden gevraagd additionele bewijsmiddelen te overleggen, bijvoorbeeld bank- of giroafschriften.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt:
• alimentatie die wordt ontvangen ten behoeve van kinderen;
• inkomsten uit een particuliere pensioenverzekering. Indien de vreemdeling verblijf beoogt als echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner van de hoofdpersoon die deze inkomsten ontvangt, kunnen deze middelen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien met een verklaring van de betreffende verzekeraar is aangetoond dat het recht op uitkering niet ophoudt in geval van samenwonen of (her)trouwen;
• inkomsten uit uitkeringen van een lijfrentepolis of stamrechtovereenkomst mits is aangetoond dat loonbelasting en premies worden ingehouden;
• inkomsten uit kostgeld en particuliere verhuur (verhuur van woonruimte in het huis waar de hoofdpersoon woonachtig is) mits deze inkomsten bij de Belastingdienst worden opgegeven;
• inkomsten uit uitbetaling van de levensloopregeling;
• stijging van het netto-inkomen door toekenning van een heffingskorting. Deze stijging wordt door de vreemdeling aangetoond door een beschikking van de Belastingdienst te overleggen, waaruit de toekenning van de (hoogte van de) desbetreffende heffingskorting blijkt. Hierbij geldt dat alleen het te ontvangen bedrag zoals aangegeven op een (voorlopige) beschikking van de Belastingdienst kan worden meegeteld bij de bepaling van de hoogte van de middelen. Het recht op een heffingskorting kan echter vervallen na bijvoorbeeld de inreis van de vreemdeling of door samenwoning van de hoofdpersoon;
• inkomsten uit de Algemene oorlogsongevallen regeling;
• inkomsten uit de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;
• inkomsten uit de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
• inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945;
• inkomsten uit de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden-Oorlogsslachtoffers;
• inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;
• inkomsten uit een invaliditeitspensioen, al dan niet als aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsverzekering;
• inkomsten uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze middelen kunnen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien dit uit bescheiden (besluit van toekenning uitkering en de polisvoorwaarden) van de betreffende verzekeraar blijkt.
Deze inkomensbestanddelen kunnen derhalve worden meegeteld bij de berekening van het totale inkomen.
Niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan wordt aangemerkt een uitkering of bijdrage uit de publieke middelen op grond van de navolgende sociale voorzieningen waarvoor geen premie wordt afgedragen krachtens:
• de Algemene bijstandswet;
• Wwb;
• het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen;
• de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
• de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;
• de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;
• de Toeslagenwet;
• de Wet Werkloosheidsvoorziening (overgangsregeling op grond van artikel 5 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, Stb. 1986, 567);
• Wajong; en
• de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.
Voorts wordt niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan aangemerkt:
• een beurs krachtens de Wet Studiefinanciering (Stb. 1991, 112);
• bijdragen in de vorm van subsidies (zoals het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, het Fonds voor de scheppende toonkunst, etc.);
• alimentatie die betaald wordt aan de ex-echtgeno(o)t(e);
• kinderbijslag;
• pleeggeld ten behoeve van een in het gezin opgenomen pleegkind (conform artikel 4 Wwb);
• periodieke giften;
• toekomstige loonsverhoging;
• reiskostenvergoeding;
• loon in natura anders dan omschreven bij de zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst (bijv. PC-privé);
• spaarloonregelingen (hiermee wordt alleen de uitkering van het spaarloon tegoed bedoeld. De (maandelijkse) afdracht kan wel worden meegeteld bij het inkomen);
• winstdeling;
• vermogen;
• huur/kostgeld dat betaald wordt;
• hypotheeklasten;
• hypotheekaftrek voor de belasting;
• schulden bij derden, de bank of de werkgever;
• tegoeden bij derden of de werkgever (met uitzondering van loontegoeden);
• een Persoonsgebonden Budget op grond van de Regeling subsidies Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, tenzij de hoofdpersoon door een derde betaald wordt uit het Persoonsgebonden Budget en voor de hoofdpersoon feitelijk sprake is van een inkomen uit arbeid;
• een uitkering op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers;
• een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000;
• inkomsten uit de Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie na-oorlogse generatie;
• zorg-, huur-, kinderopvang- en kindertoeslagen, uitgekeerd door de Belastingdienst.
Deze bestanddelen hebben derhalve geen invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vw.
B
Paragraaf B1/4.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Hieronder worden beleidsregels gegeven omtrent de inkomsten uit arbeid als zelfstandige.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt aangemerkt inkomen uit arbeid als zelfstandige, voorzover getrokken uit arbeid als zelfstandig beroepsbeoefenaar of ondernemer, mits het is toegestaan die arbeid te verrichten. Het inkomen van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt derhalve niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die persoon niet is toegestaan die arbeid te verrichten. Met name is niet toegestaan die arbeid te verrichten indien op het verblijfsdocument van de zelfstandige is vermeld dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan of niet is voldaan aan de vereisten voor uitoefening van het betreffende beroep of voor exploitatie van de betreffende onderneming (zie B5).
Het algemene uitgangspunt bij behandeling van aanvragen om een verblijfsvergunning is dat de zelfstandige ten tijde van de aanvraag aantoont dat hij nog een jaar over voldoende middelen van bestaan kan beschikken. Hier kan de zelfstandige over het algemeen niet aan voldoen. Immers, de inkomensvorming van een zelfstandige verloopt over het algemeen niet regelmatig over een jaar en het inkomen in zijn administratie wordt over een boekjaar vastgesteld. Aan de hand van zijn inkomsten uit het verleden dient daarom te worden vastgesteld of de duurzaamheid van zijn inkomen voor de toekomst gewaarborgd kan worden geacht.
Als startende ondernemer wordt aangemerkt diegene die nog niet anderhalf jaar inkomsten uit arbeid als zelfstandige heeft verworven. Immers, hij kan nog niet ten minste anderhalf jaar inkomsten uit arbeid als zelfstandige hebben verworven. De omstandigheid dat de ondernemer een reeds langere tijd bestaande onderneming overneemt, maakt niet dat hij geen startend ondernemer is in de zin van artikel 3.20 VV. Uitgangspunt van artikel 3.20 VV is immers het inkomen van de zelfstandige zelf, en niet het inkomen van diegene die voorheen de onderneming dreef.
De inkomsten van een startende ondernemer worden, ongeacht de hoogte ervan, vanwege de onzekerheid van de levensvatbaarheid van de onderneming en het ontbreken van een inzicht in de inkomsten van het verleden, niet aangemerkt als duurzame inkomsten in de zin van de Vw.
Een uitzondering op deze hoofdregel wordt gemaakt voor vreemdelingen die op grond van het beleid als genoemd in B5 tot Nederland worden toegelaten voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, aangezien ten aanzien van hen is vastgesteld dat met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend en inzichtelijk wordt gemaakt, door middel van een ondernemingsplan, wat de te verwachten inkomsten uit de onderneming zullen zijn.
De inkomsten van de gevestigd ondernemer uit diens arbeid als zelfstandige over de voorgeschreven periode van anderhalf jaar, worden aangetoond met de volgende stukken:
• verklaring inkomen ondernemer (bijlage 13 VV), volledig ingevuld door een erkende administrateur (registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur) of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst, en ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf;
• de bijlagen die volgens het model gelet op de situatie van de ondernemer tevens noodzakelijk zijn;
• een uittreksel van de Kamer van Koophandel (tenzij inschrijving onmogelijk is, bijvoorbeeld ingeval van vrije beroepen).
Ter meerdere zekerheid kunnen andere bewijsstukken worden opgevraagd, waaronder bankafschriften, aangiften inkomstenbelasting, aanslagen inkomstenbelasting, jaarrekeningen en maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.
Met de verklaring inkomen ondernemer wordt de aanvrager in staat gesteld de inkomsten van de ondernemer over de voorgeschreven periode van anderhalf jaar aan te tonen. Ter toelichting op het model, wordt het volgende opgemerkt:
• de winst van het afgesloten boekjaar dan wel van het lopende boekjaar van een onderneming wordt berekend door de som van de bedrijfsopbrengsten te verminderen met de som van de bedrijfskosten. De opbrengsten en de kosten dienen te worden berekend volgens de algemeen aanvaarde bedrijfseconomische opvattingen. Ten aanzien hiervan wordt nog het volgende opgemerkt. Wanneer er geen afgesloten boekjaar is, dient er bij de berekening van de maandelijkse winst te worden uitgegaan van de zogenaamde 'permanence'. Dit houdt in dat zowel de bedrijfsopbrengsten als de bedrijfskosten toerekenbaar moeten zijn aan de betreffende periode. Indien de onderneming de vorm van een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap heeft, wordt de winst vervolgens verdeeld over de maten, firmanten of vennoten. Vervolgens wordt het netto-jaarinkomen van de gevestigde ondernemer berekend door de winst te verminderen met 20%. Met deze forfaitaire vermindering met 20% is aansluiting gezocht bij de benadering die is gekozen in artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Het bruto-inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep wordt in dat Besluit met een forfaitair percentage verminderd om dit inkomen vergelijkbaar te laten zijn met de bijstandsnorm. Dit percentage komt overeen met de belasting en volksverzekeringspremies die worden afgedragen voor bijstandsgerechtigden jonger dan 65 jaar en is per 1 januari 2002 bij Ministeriële Regeling van 11 december 2001 vastgesteld op 20%. Per 1 januari 2009 is dit percentage vastgesteld op 19%.
• indien de gevestigde ondernemer van oordeel is dat het reële netto-inkomen hoger is dan via deze manier is berekend, staat voor hem de mogelijkheid open om het reële netto-inkomen zelf aan te tonen aan de hand van een verklaring van een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een belastingadviseur met een beconnummer van de Belastingdienst. Omdat een dergelijke herberekening slechts in uitzonderingssituaties de doorslag zal geven, is hiermee geen rekening gehouden in het aanvraagformulier. De aanvrager zal eigenstandig een dergelijke verklaring dienen op te stellen en mee te sturen.
• ingevolge artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 wordt bij bijstandverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar (niet het inkomen over een kalenderjaar).
• bij de behandeling van aanvragen om een verblijfsvergunning wordt hierbij aansluiting gezocht. Aangezien rekening wordt gehouden met het gemiddeld inkomen over een boekjaar, zijn de inkomsten in iedere afzonderlijke maand van dat boekjaar voor de beoordeling niet relevant;
• de informatie die met het model wordt gevraagd over het voorlaatste afgesloten boekjaar zal voor de beoordeling van de duurzaamheid van de inkomsten niet van belang zijn, indien het laatste afgesloten boekjaar en het lopende boekjaar tezamen reeds een periode van anderhalf jaar beslaan;
• in het model worden – naast de gegevens over de voor de beoordeling van het middelenvereiste relevante inkomsten – tevens vragen gesteld over de fiscale winst en de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting door de Belastingdienst. De betreffende gegevens moeten de IND in staat stellen de inkomensgegevens in geval van twijfel te verifiëren bij de Belastingdienst.
C
Paragraaf B1/9.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning bepaalt de IND-ambtenaar de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld in persoon de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het verschuldigde bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs.
Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, stelt de IND-ambtenaar de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb mondeling in de gelegenheid om het verzuim te herstellen en alsnog ter plekke de verschuldigde leges per kas of pinbetaling te voldoen. In dat geval is er geen reden om langer herstel verzuim te verlenen dan het tijdsverloop dat in de regel gemoeid is met de handeling van kas- of pinbetaling. Als betrokkene geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen, en de vreemdeling persisteert om zijn aanvraag in te dienen, wordt de aanvraag direct ter plaatse door de IND-ambtenaar buiten behandeling gesteld.
De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.
Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie voor de procedure ter zake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld A6/5.3.4.4 en B1/9.1.1. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.
In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, ter zake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd.
Ten aanzien van de procedure die gevolgd wordt indien ingevolge artikel 3.33a, vierde lid, VV de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij een kantoor van de IND, zij verwezen naar het bepaalde in B1/9.4.
Ten aanzien van de procedure die gevolgd wordt indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van studie aan een instelling voor hoger onderwijs of voorbereidend jaar door tussenkomst van de onderwijsinstelling wordt ingediend bij de IND, geldt het volgende.
Betaling van de door de betrokken vreemdeling verschuldigde leges vindt plaats door de instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 3.18a VV door middel van een automatisch incasso. Een machtiging tot automatisch incasso wordt door de instelling voor hoger onderwijs bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van het automatisch incasso geeft de onderwijsinstelling een Nederlands bankrekeningnummer op.
Over de legesinning in het geval van aanvragen tot het verlenen van een mvv zijn door de IND afspraken gemaakt met het ministerie van BuZa. De leges voor het behandelen van een mvv-aanvraag worden geheven namens de Minister van BuZa en zijn opgenomen in de Regeling op de Consulaire Tarieven. De afspraken houden in dat de voor het behandelen van een mvv-aanvraag verschuldigde leges door de vreemdeling gestort of overgeboekt worden op een rekeningnummer van de IND in Nederland. De IND verrekent de ontvangen legesbedragen met het ministerie van BuZa. Tevens wordt in het kader van een verzoek om advies aan de referent van de vreemdeling, ten behoeve van wie een positief advies is afgegeven, de mogelijkheid geboden om de leges die verschuldigd zijn voor de door de vreemdeling in te dienen mvv-aanvraag, te voldoen. Als de referent niet bereid is de leges te voldoen, dient de vreemdeling in het kader van de aanvraagprocedure voor het verlenen van een mvv de verschuldigde leges op de bovenomschreven wijze te voldoen.
In het kader van verblijf als kennismigrant alsmede in het kader van de verkorte mvv-procedure voor studie wordt, in het kader van een verzoek om advies ten behoeve van het verlenen van een mvv aan een vreemdeling die verblijf als kennismigrant dan wel student beoogt, met het oog op een snelle procedure aan referenten de mogelijkheid van betaling door middel van automatische incasso geboden. De referent is niet gehouden om in het kader van een adviesprocedure de leges voor de mvv-aanvraag te voldoen ten behoeve van een vreemdeling, nu de mvv-aanvraag formeel nog niet is ingediend en deze leges door de vreemdeling zelf verschuldigd zijn.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt rechtstreeks naar de IND gezonden. De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens rechtstreeks naar de IND gezonden.
Het innen van de leges geschiedt door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), welke organisatie ten behoeve van de Minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de legesgelden. Op grond van de door de IND verstrekte gegevens wordt vervolgens door het CJIB binnen zes werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden.
Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag.
De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt door het CJIB een aanmaning gestuurd om binnen twee weken alsnog te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim.
Nadat het CJIB aan de IND heeft bericht dat voor de betreffende aanvraag de volledige leges zijn ontvangen, wordt de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier of tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ter hand genomen, mits aan de overige voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan.
Indien de verschuldigde leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet of niet volledig zijn betaald, meldt het CJIB dit aan de IND na het verstrijken van de betalingstermijn.
De legesplichtige vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, dient de leges in persoon aan een loket van de IND te voldoen.
Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie A6/5.3.4.4 en B1/9.6.1 voor de procedure ter zake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.
In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, ter zake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd. De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.
D
Paragraaf B1/9.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag – bijvoorbeeld omdat de leges niet zijn voldaan, de aanvraag niet is ondertekend of niet de nodige gegevens bevat – wordt de aanvrager een redelijke termijn gegeven om dat verzuim te herstellen. De redelijke termijn is niet bedoeld om de vreemdeling de gelegenheid te bieden alsnog aan bepaalde inhoudelijke voorwaarden te gaan voldoen.
In het algemeen is een termijn van twee weken redelijk. Zie evenwel het bepaalde in B1/9.4 onder B ten aanzien van de procedure inzake de legesbetaling indien de aanvraag wordt ingediend bij een kantoor van de IND.
Voor het geval dat de leges niet zijn voldaan geldt – behoudens het bepaalde in B1/9.4 onder B – de aanmaning door het CJIB als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim, voorzover niet is voorgeschreven dat de leges in persoon moeten worden voldaan (zie ook B1/9.6.1, procedure leges).
Indien de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarige geregeld moet worden, wordt een termijn van drie maanden gegeven (zie ook B1/9.1.1, ondertekening van de aanvraag). De beslissing om een nadere aanvulling van de aanvraag te verlangen, is een voorbereidingshandeling waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt (zie artikel 6:3 Awb).
Indien de leges zijn voldaan, maar een ander gebrek niet wordt hersteld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten (zie artikel 4:5 Awb). Indien hiertoe wordt besloten dient de aanvrager binnen vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd, hiervan bij beschikking in kennis te worden gesteld. Na ommekomst van de hier genoemde termijn van vier weken dient de aanvraag in behandeling te worden genomen. Het bedoelde, niet herstelde gebrek wordt dan een afwijzingsgrond omdat niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor verlening, verlenging of wijziging is voldaan.
Indien evenwel de leges niet zijn voldaan binnen de daartoe gegeven termijn, de gegeven termijn voor herstel inbegrepen, wordt op grond van artikel 24, tweede lid, Vw de aanvraag niet in behandeling genomen, dan wel wordt het document niet afgegeven. Artikel 24, tweede lid, Vw schrijft dwingend voor om van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken. De op grond van artikel 24, tweede lid, Vw gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, wordt gezien het dwingende karakter van deze bepaling en vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vw wegens het niet voldoen van leges, niet beperkt door de in artikel 4:5 Awb genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd.
Indien de vreemdeling niet aanstonds een geldig document voor grensoverschrijding over kan leggen, bedraagt de redelijke termijn in beginsel vier weken. Een kortere termijn kan echter worden gesteld, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien de vreemdeling binnen een kortere periode een geldig document over kan leggen, ter fine van uitzetting in bewaring is gesteld, of het een herhaalde aanvraag betreft. Ook hier betreft het een afwijzingsgrond.
Geen termijn wordt echter gegeven indien van te voren reeds vast staat dat aan een bepaalde voorwaarde niet wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In dat geval kan het gebrek niet worden hersteld. Dit moet worden onderscheiden van het onderbouwen van een beroep op een vrijstellingsgrond en op toepassing van de hardheidsclausule (zie daarover ook B1/4.1.1). Het niet voldoen aan een voorwaarde vormt veelal een afwijzingsgrond.
Indien de relatie is verbroken met degene bij wie verblijf wordt beoogd, is niet voldaan aan een voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning en geen sprake van verzuim.
De termijn die gegeven wordt om de aanvraag aan te vullen kan in beginsel worden verlengd. Daarvoor zullen uiteraard bijzonder goede redenen aanwezig moeten zijn. Indien de reeds gegeven termijn redelijk is geweest en de aanvraag toch niet is aangevuld, zal er in het algemeen echter geen aanleiding bestaan om die termijn te verlengen.
E
Paragraaf B3/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van verblijf ter adoptie de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. De vreemdeling is minderjarig (zie artikel 3.26, eerste lid, Vb);
b. De vreemdeling wil verblijven in het gezin van een of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw (zie artikel 3.26, eerste lid, Vb); en
c. Er is voldaan aan de vereisten van de Wobka (zie artikel 3.26, eerste lid, Vb).
Aan de vereisten van de Wobka is voldaan, indien:
De Minister van Justitie een beginseltoestemming heeft afgegeven (artikel 2 Wobka)
De opneming van een buitenlands kind ter adoptie door personen die in Nederland hun gewone verblijf hebben, is ingevolge de Wobka uitsluitend toegestaan, indien hiertoe door de Minister van Justitie (Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties) een beginseltoestemming is afgegeven. Deze beginseltoestemming wordt niet slechts afgegeven aan echtparen (van ongelijk geslacht), doch ook aan één persoon en betreft in beginsel slechts de opneming van één kind en geldt voor een periode van drie jaren met de mogelijkheid van verlenging met telkens ten hoogste drie jaren. Het is de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bepaalde gevallen hiervan af te wijken;
Het kind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten (artikel 5, zesde lid en zevende lid en artikel 8 onder a Wobka)
Het buitenlandse kind mag op het tijdstip van binnenkomst in Nederland de leeftijd van zes jaren niet bereikt hebben, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bijzondere gevallen, op schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders, een afwijking van deze leeftijdsgrens toe te staan. Ook mag er niet meer dan 40 jaar leeftijdsverschil zijn tussen het kind en de aspirant-adoptiefouders, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bijzondere gevallen een afwijking van toe te staan, in dat geval kan de Minister eisen stellen aan de leeftijd van het kind;
Een medische verklaring m.b.t. het buitenlandse kind is overgelegd (artikel 8 onder b Wobka)
Door de aspirant-adoptiefouders dient een in het land van herkomst recent afgegeven (niet langer dan zes maanden geleden) medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse kind te worden overgelegd, waaruit blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. Indien uit de medische verklaring niet blijkt dat op TBC is getest, dient het kind (hier te lande) alsnog een onderzoek ter zake te ondergaan. Indien daaraan of aan de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen niet wordt meegewerkt, wordt de aanvraag met toepassing van artikel 3.79 Vb afgewezen (zie ook B1/4.5). Het vorenstaande is uiteraard niet van toepassing indien het kind op grond van zijn nationaliteit is vrijgesteld van het vereiste van het ondergaan van een onderzoek naar en/of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen.
Door de aspirant-adoptiefouders dient gebruik te zijn gemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie, bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka. Indien niet van een zodanige instantie doch van andere contacten gebruik is gemaakt, dient de daartoe ex artikel 7a Wobka benodigde toestemming van de Minister van Justitie te zijn verleend; De afstand door ouder(s) en de instemming van de autoriteiten uit het land van herkomst van het kind is verkregen (artikel 8 onder d en e Wobka) Door de aspirant-adoptiefouders dient op bevredigende wijze door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden (zie B2/8) te worden aangetoond dat de afstand door de ouder(s) van het buitenlandse kind naar behoren is geregeld. Op gelijke wijze dienen de aspirant-adoptiefouders aan te tonen dat de autoriteiten van het land van herkomst instemmen met de opneming, door hen, van het kind.
Ingevolge de Wobka zijn de aspirant-adoptiefouders vanaf het tijdstip van vertrek van het buitenlandse kind naar Nederland verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van dat kind als ware het hun eigen kind. De kosten van een eventuele terugkeer naar het land van herkomst van het kind komen te hunnen laste. In het kader van het onderzoek met het oog op het afgeven van de beginseltoestemming, wordt door de Minister van Justitie bezien of de aspirant-adoptiefouders duurzaam over voldoende zelfstandige middelen van bestaan beschikken.
De aanvraag wordt niet afgewezen wegens:
• het ontbreken van zelfstandige en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 3.26, tweede lid, Vb);
• het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.26, tweede lid, Vb). In beginsel dient het kind een geldig document van grensoverschrijding te overleggen. Indien een zodanig document niet kan worden overgelegd, dient de identiteit van het kind wél op een andere wijze deugdelijk – bij voorbeeld aan de hand van een gelegaliseerde geboorteakte van het kind – te worden vastgesteld.
Op 1 januari 2009 is de Wobka gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor adoptieverzoeken van na 1 januari 2009 en verzoeken om verlenging van de geldigheidsduur van reeds afgegeven beginseltoestemmingen. De meest zichtbare daarvan worden hier genoemd:
• Het is mogelijk voor echtparen van gelijk geslacht om buitenlandse kinderen te adopteren;
• De beginseltoestemming geldt voor een periode van vier jaren en kan in beginsel telkens voor een periode van vier jaren worden verlengd. Vóór 1 januari 2009 afgegeven beginseltoestemmingen behouden hun geldigheidsduur van drie jaren. Als om verlenging van de geldigheidsduur van die beginseltoestemmingen wordt verzocht en dit verzoek wordt gehonoreerd, dan wordt de geldigheidsduur evenwel verlengd met een termijn van in beginsel vier jaren;
• De beginseltoestemming betreft de opneming van een buitenlands kind of in het geval van broers en zussen, dan wel van kinderen die op andere wijze zodanig aan elkaar gehecht zijn dat zij bezwaarlijk van elkaar gescheiden kunnen worden, van twee buitenlandse kinderen tegelijk. De Minister van Justitie kan in verband met bijzondere omstandigheden toestemming verlenen tot opneming van meer kinderen tegelijk.
F
Paragraaf B4/2.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Aan de meerderjarige vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend (zie artikel 14 Vw).
G
Paragraaf B4/2.2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die:
a. het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, Rwn heeft verloren;
b. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, onder a, b, e, of l, Vw rechtmatig in Nederland verbleef;
c. het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;
d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; en
e. wier aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na bekendmaking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de enkele grond dat:
• de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv (zie B1/5.1);
• de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Bij de berekening van de periode van drie jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling direct voorafgaande aan de verkrijging van het Nederlanderschap rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9, 9a of 10 Vw (oud).
Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/5.3.6). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd in de periode waarin de vreemdeling het Nederlanderschap bezat en in de periode na het verlies van het Nederlanderschap.
H
Paragraaf B4/2.2.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:
a. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;
b. een afschrift van de kennisgeving tot naturalisatie;
c. brieven waarin hij door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en); en
d. een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.
I
Paragraaf B4/2.2.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, Rwn zou worden ingetrokken; en
b. wiens aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na het verlies van het Nederlanderschap.
Wat betreft de voorwaarden is het bepaalde in B4/2.2.3.1 en B4/2.3.1 van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) of voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw).
J
Paragraaf B4/2.2.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Naast de in paragraaf B4/2.2.3.2 genoemde bescheiden, met uitzondering van een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken, overlegt de vreemdeling bij de aanvraag een uittreksel uit de GBA waaruit de datum blijkt waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit.
K
Paragraaf B4/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 21a, eerste lid, onder a, Vw) kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
a. tussen zijn vierde en zijn negentiende levensjaar gedurende een periode van ten minste tien jaren op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw in Nederland heeft verbleven en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar (zie artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, Vb); of
b. voor het negentiende levensjaar gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw in Nederland heeft verbleven, en voor wie Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is (zie artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, Vb).
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet afgewezen op de grond dat (zie artikel 21 Vw en artikel 3.92, eerste lid, en artikel 3.93, derde lid, Vb):
a. de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw (zie artikel 3.92, eerste lid, Vb en B1/6);
b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.93, derde lid, Vb en B1/7).
L
Paragraaf B4/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het verblijf van de vreemdeling die tijdelijk buiten Nederland heeft verbleven voor het vervullen van de militaire dienstplicht of wegens detentie, wordt niet beëindigd wegens de verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, indien:
a. de vreemdeling binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie in het bezit van een geldige verblijfsvergunning regulier naar Nederland terugkeert; of
b. zo de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) is verstreken, de door de vreemdeling ingediende aanvraag om wedertoelating is ontvangen binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie.
Indien de geldigheidsduur van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) tijdens het verblijf van de houder buiten Nederland in verband met de militaire dienstplicht of detentie is verstreken, wordt de aanvraag om wedertoelating aangemerkt als een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, indien de aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie.
Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling niet wordt beëindigd, wordt het van diens verblijfsrecht afhankelijke verblijfsrecht van de in Nederland achterblijvende gezinsleden evenmin beëindigd om de enkele reden dat zij (tijdelijk) niet beschikken over voldoende zelfstandige middelen van bestaan en (tijdelijk) niet feitelijk met de vreemdeling samenwonen.
Indien die afhankelijke gezinsleden de vreemdeling vergezellen, wordt hun aanvraag om wedertoelating aangemerkt als aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, indien:
• de aanvraag tegelijk met die van de vreemdeling is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie is beëindigd; en
• de afhankelijke gezinsleden voorafgaande aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.
Een en ander geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.
M
Paragraaf B15/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Betaling van de door de betrokken vreemdeling(en) verschuldigde leges vindt plaats door de werkgever door middel van een machtiging tot automatische incasso. Deze machtiging wordt door de werkgever bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van de automatische incasso geeft de werkgever een Nederlands bankrekeningnummer op. Als de werkgever geen machtiging tot automatische incasso afgeeft bij de aanvraag ontvangt de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt een factuur met een acceptgiro van het CJIB ter betaling van de verschuldigde leges. De beslistermijn van twee weken is dan niet van toepassing.
N
Paragraaf B18/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Betaling van de door de betrokken vreemdeling(en) verschuldigde leges vindt plaats door de onderzoeksinstelling door middel van een machtiging tot automatische incasso. Deze machtiging wordt door de onderzoeksinstelling bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van de automatische incasso geeft de onderzoeksinstelling een Nederlands bankrekeningnummer op. Als de onderzoeksinstelling geen machtiging tot automatische incasso afgeeft bij de aanvraag ontvangt de vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt een factuur met een acceptgiro van het CJIB ter betaling van de verschuldigde leges. De beslistermijn van twee weken is dan niet van toepassing.
O
Paragraaf C2/2.10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien een asielzoeker zich erop beroept dat hij of zij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn of haar homoseksuele geaardheid, kan dit onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat betrokkene vluchteling is in de zin van het Verdrag. Het is staand beleid en staande jurisprudentie dat onder vervolging wegens het behoren tot een sociale groep als bedoeld in artikel 1A Vluchtelingenverdrag, mede vervolging wegens seksuele geaardheid wordt begrepen.
Een asielaanvraag waarin beroep wordt gedaan op problemen vanwege de (gestelde) seksuele geaardheid van een asielzoeker moet worden beoordeeld met bijzondere aandacht voor de positie van homoseksuelen in het land van herkomst. Per land van herkomst verschilt de invloed van de overheid op het maatschappelijk terrein.
Indien er sprake is van een bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is dit een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. Voor de conclusie dat er sprake is van vluchtelingschap moet wel sprake zijn van een bestraffingsmaatregel van een zeker gewicht. Zo zal een enkele boete veelal onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap.
De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. De asielzoeker moet (zo mogelijk met documenten) aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging.
Van personen met een homoseksuele voorkeur wordt niet verlangd dat zij deze voorkeur bij terugkeer verbergen.
Ook wordt erop gewezen dat ook indien de asielzoeker niet daadwerkelijk homoseksueel is, maar het geloofwaardig is dat de autoriteiten hem of haar als zodanig beschouwen en het aannemelijk is dat vervolging plaatsvindt of zal vinden, de asielzoeker eveneens is te beschouwen als verdragsvluchteling.
Ten slotte geldt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten niet wordt verlangd in de gevallen waarin homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst.
P
Paragraaf C11/1.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor kinderen die in Nederland worden geboren, geldt een andere procedure dan voor de kinderen die met hun ouders zijn ingereisd.
Voor kinderen die tijdens de asielprocedure van (één van) de ouder(s) worden geboren, kan de asielaanvraag van (één van) ouder(s) via bijlage 13k VV tevens geldig worden verklaard voor het kind. Dit heeft tot gevolg dat de procedure van de ouder(s) mede gevoerd wordt ten behoeve van het in Nederland geboren kind. Hierbij is van belang dat de bijlage 13k VV ten behoeve van het in Nederland geboren kind ondertekend kan worden zolang de ouder(s) nog geen beschikking heeft (hebben) ontvangen op de asielaanvraag. Het model k bijlage 13 VV wordt bij de COA locatie waar de ouder(s) is (zijn) geregistreerd ingediend. Op het moment dat de ouder(s) een beschikking heeft (hebben) ontvangen op de asielaanvraag, dient er voor het in Nederland geboren kind een reguliere aanvraag te worden ingediend. Indien een ouder weigert de verklaring te ondertekenen dan komt dit voor de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf.
Bij de ondertekening van de verklaring zijn er drie situaties te onderscheiden:
• als er één ouder in Nederland aanwezig is die de asielprocedure doorloopt, dan tekent deze de verklaring voor het kind (zie bijlage 13k VV). Indien de ouder minderjarig is, dan ondertekent de voogd de verklaring;
• als beide ouders in Nederland aanwezig zijn en beiden een asielprocedure doorlopen, dan wordt de verklaring ondertekend door de moeder;
• als beide ouders aanwezig zijn, maar slechts één van de ouders doorloopt de asielprocedure en de andere ouder is uitgeprocedeerd of doorloopt een reguliere procedure, dan tekent de ouder die nog de asielprocedure doorloopt de verklaring.
Q
Paragraaf C12/1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de betrokken asielzoeker stelt minderjarig te zijn, maar er niet in slaagt zijn leeftijd met documenten aan te tonen of anderszins aannemelijk te maken, dient de hoorambtenaar van de IND in overleg met ten minste een beslisambtenaar van de IND vast te stellen of er sprake is van evidente meerderjarigheid, dan wel een zodanige twijfel aan de opgegeven leeftijd bestaat dat de betrokkene in de gelegenheid moet worden gesteld zijn leeftijd alsnog aan te tonen middels een leeftijdsonderzoek. Een leeftijdsonderzoek kan worden aangeboden indien er getwijfeld wordt aan deze leeftijd, tenzij:
a. er sprake is van evidente meerderjarigheid;
b. de uitslag van het leeftijdsonderzoek geen verschil zou uitmaken voor de beslissing omtrent de aanspraken van de betrokkene op verblijf of opvang.
Er is sprake van evidente meerderjarigheid indien de ambtenaar van de IND die de vreemdeling hoort in samenspraak met een (andere) beslisambtenaren van de IND aan de hand van de uiterlijke kenmerken of aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker tot de conclusie komt dat de betrokkene evident achttien jaar of ouder moet zijn. De leeftijd wordt geschat aan de hand van optische waarneming. Tegenstrijdige of vage verklaringen over de opgegeven leeftijd, schoolperiode en dergelijke, en het gedrag van de asielzoeker spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van evidente meerderjarigheid. Uit het dossier dient te blijken op grond van wiens optische waarneming en op grond van samenspraak tussen welke ambtenaren van de IND een oordeel strekkende tot evidente meerderjarigheid van de vreemdeling is gevormd.
Indien sprake is van evidente meerderjarigheid bestaat geen aanleiding om betrokkene in de gelegenheid te stellen zijn minderjarigheid alsnog aan te tonen door middel van een leeftijdsonderzoek.
Het leeftijdsonderzoek dient twee doelen: enerzijds wordt op basis daarvan beoordeeld of de vreemdeling gezien zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als Amv, anderzijds dient het als bron voor de beoordeling van de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor het bijzondere opvangregime voor Amv’s (zie C23/2.2.1).
Leeftijdsonderzoek is derhalve slechts dan niet aan de orde, indien de uitslag niet van belang is voor de vraag of en in hoeverre de jongere aanspraak maakt op verblijf of opvang.
Voor het protocol en de modellen inzake het leeftijdsonderzoek wordt verwezen naar de website van de IND.
Het leeftijdsonderzoek kent de volgende beoordelingen:
• Indien de radiologen hebben aangegeven dat zowel de beide sleutelbeenderen als het hand/pols gebied niet uitgerijpt zijn, wordt betrokkene als ten hoogste 19 jaar (vrouw) of als ten hoogste 20 jaar (man) beschouwd.
• Indien het hand/pols gebied wel is uitgerijpt maar de beide sleutelbeenderen niet, wordt betrokkene beschouwd als ten minste 14,7 jaar (vrouw) of ten minste 16 jaar (man), en ten hoogste 32 jaar.
• Indien de radiologen hebben aangegeven dat de beide sleutelbeenderen en het hand/pols gebied uitgerijpt zijn, wordt betrokkene als ten minste 20 jaar oud beschouwd.
Een exactere leeftijdsvaststelling is op basis van deze drie classificaties niet mogelijk.
R
Paragraaf C12/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor de logistieke afspraken wordt verwezen naar het protocol inzake leeftijdsonderzoek.
Hierbij wordt opgemerkt dat indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de vreemdeling in beginsel naar de locatie waar het onderzoek plaatsvindt, wordt gebracht en gehaald. De vrijheidsontneming wordt in dat geval niet opgeheven, maar blijft gecontinueerd.
Indien de vreemdeling een beschikking op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw heeft gekregen, dan blijft deze toegangsweigering eveneens van kracht gedurende het onderzoek. De beschikking is namelijk ook van toepassing op de tijdelijke (over)plaatsing naar de locatie waar de röntgenfoto's worden gemaakt.
Het leeftijdsonderzoek in het kader van de AC-procedure kan vier resultaten opleveren:
a. kalenderleeftijd ten hoogste 20 jaar (man) of ten hoogste 19 jaar (vrouw): elke opgegeven leeftijd tot 18 jaar wordt aannemelijk geacht;
b. kalenderleeftijd 16-32 (man) of 14,7-32 (vrouw): de opgegeven leeftijd tussen de 16-18 jaar (man) en tussen de 14,7 en 18 jaar (vrouw) is mogelijk juist. De bevindingen van het onderzoek sluiten meerderjarigheid echter niet uit;
c. kalenderleeftijd 16-32 (man) of 14,7-32 (vrouw): de opgegeven leeftijd, jonger dan 16 jaar (man) of 14,7 jaar(vrouw), is niet voldoende waarschijnlijk. De vreemdeling kan evenwel minderjarig zijn maar meerderjarigheid kan niet worden uitgesloten;
d. kalenderleeftijd ten minste 20 jaar: de opgegeven leeftijd, jonger dan 18 jaar, is niet aannemelijk.
Indien uit het onderzoeksresultaat blijkt dat de vreemdeling een andere leeftijd heeft dan hij oorspronkelijk heeft opgegeven, dient op basis van het onderzoeksresultaat een nieuwe geboortedatum te worden bepaald in de vreemdelingenregistratie. Hiertoe wordt het geboortejaar gesteld op het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden minus de minimumleeftijd die de vreemdeling volgens het onderzoek moet hebben. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari tot en met 30 juni, wordt de geboortedatum gesteld op 1 januari van het gevonden geboortejaar. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 1 juli tot en met 31 december, wordt de geboortedatum gesteld op 1 juli van het betreffende jaar. De wijziging van de leeftijd van de vreemdeling in de vreemdelingenregistratie geschiedt conform het PIL (zie A1/6.2).
Indien uit de röntgenfoto's naar voren komt dat de opgegeven minderjarige leeftijd aannemelijk is, wordt de opgegeven geboortedatum in het vervolg van de procedure aangehouden.
In het geval de vreemdeling heeft aangegeven niet te weten hoe oud hij is, wordt op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum bepaald zoals hierboven aangegeven.
Uit de röntgenfoto's komt naar voren dat het hand-polsgebied van de vreemdeling volledig is uitgerijpt, maar de sleutelbeenderen zijn nog niet volledig uitgerijpt. De vreemdeling kan zowel minderjarig als meerderjarig zijn. In het vervolg van de procedure wordt de opgegeven geboortedatum aangehouden.
Uit de röntgenfoto's komt naar voren dat het hand-polsgebied van de vreemdeling volledig is uitgerijpt. Eventuele meerderjarigheid kan echter niet worden aangetoond, omdat de sleutelbeenderen nog niet volledig zijn uitgerijpt. Wel kan aannemelijk gemaakt worden dat de opgegeven leeftijd te laag is. Bij de interpretatie van het onderzoeksresultaat wordt aangegeven welke leeftijd de betrokken asielzoeker minimaal heeft.
Nu aannemelijk is gemaakt dat betrokkene een andere leeftijd heeft, wordt de vreemdeling op basis van de onderzoeksresultaten een nieuwe geboortedatum toegekend op de wijze zoals hierboven beschreven.
Uit het onderzoek blijkt dat de sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt en dat de vreemdeling meerderjarig is.
Nu aannemelijk is gemaakt dat betrokkene een andere leeftijd heeft, wordt de vreemdeling op basis van de onderzoeksresultaten een nieuwe geboortedatum toegekend op de wijze zoals hierboven beschreven. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling op het moment van het nemen van de röntgenfoto’s ten minste twintig jaar oud was.
De aanvraag wordt verder conform het normale beleid voor volwassen asielzoekers afgehandeld, zo mogelijk binnen de AC-procedure.
S
Paragraaf C12/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als meerderjarigheid niet met voldoende zekerheid kan worden aangetoond, maar ook niet kan worden uitgesloten, kan betrokkene na verloop van tijd opnieuw worden opgeroepen voor een leeftijdsonderzoek. Dit is mogelijk één of twee jaar na het eerste leeftijdsonderzoek. Er wordt bezien of de botontwikkeling inmiddels zodanig is, dat een voldoende zekere conclusie (met terugwerkende kracht) mogelijk is over de vraag of de vreemdeling meerder- of minderjarig was ten tijde van het indienen van de asielaanvraag. Voor een uiteenzetting van het herhaald leeftijdsonderzoek wordt verwezen naar B14/2.4.3.1.
Het herhaald leeftijdsonderzoek kan de volgende resultaten opleveren:
a. bij herhaald onderzoek wordt de conclusie getrokken dat op grond van de uitgerijpte sleutelbeenderen de minimumleeftijd van twintig jaar aan de vreemdeling dient te worden toegekend;
b. de resultaten uit het herhaald leeftijdsonderzoek zijn niet in tegenspraak met de verklaringen ten aanzien van de opgegeven leeftijd van de vreemdeling.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 10 juni 2009
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
De ‘bijtelling voor de belasting wegens privé-gebruik van een auto van de zaak’ is vervallen omdat vanaf 1 januari 2006 de bijtelling is overgeheveld naar de loonheffing en maandelijks door de werkgever wordt verrekend met het loon. Hiermee valt de bijtelling wegens privé-gebruik van een auto van de zaak vanaf 1 januari 2006 onder het loon in natura zoals dat in de paragraaf ‘zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst’ is omschreven.
In WBV 2007/2 (Stcrt. 5 april 2007, nr. 68) is bovenstaande wijziging in de toelichting vermeld maar abusievelijk is het bovenstaande niet uit de tekst van de Vreemdelingencirculaire 2000 gehaald. In de toelichting bij WBV 2008/14 (Stcrt. 9 mei 2008, nr. 88) is vermeld dat dit alsnog is gewijzigd, doch dit is abusievelijk niet gebeurd. Middels dit WBV is dit alsnog gewijzigd.
Inkomsten uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen als zelfstandige middelen van bestaan worden aangemerkt, aangezien over de uitkering premies en belastingen worden ingehouden. Middels WBV 2008/14 (Stcrt. 9 mei 2008, nr. 88) is deze inkomstenbron opgenomen in de alinea ‘Zelfstandige inkomsten uit overige bron’. Abusievelijk is de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering niet verwijderd uit de opsomming van inkomsten uit overige bron die niet als (bestanddelen van de) middelen van bestaan worden aangemerkt. Middels dit WBV is dit alsnog verwijderd.
Per 1 januari 2009 is de forfaitaire vermindering, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, vastgesteld op 19%.
Vanaf januari 2009 verleent het CJIB (Centraal Justitieel Incasso Bureau) de administratieve ondersteuning bij de inning van de legesgelden. Het CJIB heeft deze taak overgenomen van KPMG.
Als gevolg van de wijziging van artikel 3.34i van het Voorschrift Vreemdelingen (Stcrt, 2009, nr. 68) moet iedere legesplichtige vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot het wijzigen van die vergunning, die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, of die een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht indient, in persoon leges aan een loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst voldoen. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs.
Op 1 januari 2009 is de Wobka (Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie gewijzigd). De meest zichtbare wijzigingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
Deze wijziging houdt verband met het verruimen van de redelijke termijn in geval van voortzetting van verblijf van zes maanden naar twee jaar.
In deze paragraaf is een verwijzing naar een niet-bestaand artikellid gecorrigeerd.
Het onderdeel ‘uitzending’ heeft altijd per abuis in de titel van deze paragraaf gestaan. Dit is nu gecorrigeerd.
De aanpassing betreft een vastlegging van een reeds bestaande praktijk, en een toezegging in de brief van 12 februari 2009 aan het COC.
Deze wijziging houdt verband met de overdracht van de asielgerelateerde taken van de Vreemdelingenpolitie aan de ketenpartners.
Sinds 1 januari 2008 wordt het leeftijdsonderzoek volgens de protocollen van het NFI uitgevoerd. De wijzigingen zijn in deze paragrafen opgenomen.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-9476.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.