TOELICHTING
1. Algemeen
1. Inleiding
Met de onderhavige Tijdelijke stimuleringsregeling
woningbouwprojecten 2009 (hierna: de regeling) wordt uitvoering gegeven aan
artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing (hierna: de Wsv). Artikel 20,
eerste lid, van de Wsv regelt dat de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie
(hierna: de Minister voor WWI) bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke
stimulans subsidie kan verstrekken voor maatregelen op het gebied van
stedelijke vernieuwing volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
of, indien spoed vereist is, bij ministeriële regeling gegeven regels.
De Minister voor WWI heeft in overleg met het kabinet besloten
gebruik te maken van deze mogelijkheid om daarmee invulling te geven aan de
afspraken over versnelde investeringen in woningbouw in het aanvullend
beleidsakkoord (Kamerstukken II 2008/09,
31 070, nr. 24)
d.d. 25 maart 2009.
In het aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet een
samenhangend pakket aan maatregelen gepresenteerd om de gevolgen van de
economische crisis voor huishoudens en bedrijven af te zwakken. In het
aanvullend beleidsakkoord is voorzien in een gerichte stimulering van de
economie voor met name 2009 en 2010, met een accent op de werkgelegenheid op
korte termijn. Onderdeel van het stimuleringspakket van het kabinet zijn
versnelde investeringen in (onderhoud van) infrastructuur en in (versnelde)
bouw van woningen.
De ernst van de economische situatie vraagt om een verstandige
en vooral snelle, doeltreffende aanpak zonder de langetermijndoelstellingen uit
het oog te verliezen. Met deze regeling wordt daar invulling aan gegeven. Deze
regeling moet daarbij in samenhang worden bezien met stimulering van duurzame
investeringen in bestaande woningen door eigenaar-bewoners en verhuurders,
stimulering van de woningbouw (huur en koop) door corporaties en (versnelde)
investeringen in de restauratie van monumenten.
De indiening van aanvragen alsmede de verlening van subsidie zal
in drie afzonderlijke tranches plaatsvinden. De eerste twee tranches zijn in
2009, de derde tranche zal in 2010 zijn. Voor elke tranche zal een
afzonderlijke regeling worden opgesteld. Dat biedt de mogelijkheid rekening te
houden met de ervaringen die in een eerdere tranche zijn opgedaan om zo in een
volgende tranche de effectiviteit van de regeling daarvoor waar nodig te kunnen
vergroten. Deze regeling heeft derhalve alleen betrekking op de eerste
tranche.
2. Aanleiding
De bouwsector wordt relatief hard getroffen door de
kredietcrisis en de recessie in de economie. Als er niets wordt gedaan is de
verwachting dat er – in directe zin (exclusief woninginrichters etc.) – in de
bouwsector meer dan 50.000 banen bedreigd worden in de komende twee jaar. De
klappen vallen daarbij – naast de commerciële utiliteitsbouw, zoals private
bedrijfshuisvesting – met name in de woningbouw. Zonder maatregelen zal de
woningbouwproductie naar verwachting terugvallen van circa 80.000 in 2007 en
2008, exclusief ‘toevoegingen anderszins zoals omzetten van kantoren naar
woningen’, tot minder dan 60.000 in 2010 en 2011.
Dat betekent dat op het gebied van zowel herstructurering
(sloop/nieuwbouw) van bestaande wijken en buurten als bij uitbreidingsnieuwbouw
belangrijke woningbouwprojecten ten gevolge van de economische crisis dreigen
stil te vallen of niet te starten. Op het vlak van stedelijke vernieuwing en
wijkenaanpak betekent dat ook dat deze processen vertraging kunnen
oplopen.
Zoals ook aangegeven in de brief van het kabinet van 24 oktober
2008 (Kamerstukken II 2008/09,
31 757, nr. 1)
over het stedenbeleid hecht het kabinet eraan dat de achterstanden in de steden
worden teruggedrongen. Een vertraging van bouwprojecten heeft voor dat proces
nadelige gevolgen.
De inzet van het stimuleringsbudget is erop gericht deze spiraal
te doorbreken en stilgevallen of vertraagde projecten vlot te trekken. Deze
regeling moet gemeenten, projectontwikkelaars, (sociale) verhuurders, bouwers,
etc. in staat stellen om zoveel mogelijk voor eigen (markt)risico door te
kunnen blijven bouwen.
Daarbij is sprake van een aanzienlijk verschil in terugval
tussen de bouw van huurwoningen en de bouw van koopwoningen. Wat betreft de
bouw van huurwoningen in opdracht van corporaties en particuliere verhuurders
(tot voor kort circa 30% van de woningproductie), kan worden vastgesteld dat
als gevolg van de economische crisis de vraag naar huurwoningen toeneemt.
Potentiële kopers wijken uit naar huurwoningen. Een verschuiving van
koopwoningbouw naar huurwoningbouw wordt echter beperkt door de tijd die is
gemoeid met project-aanpassingen.
Tegen die achtergrond wordt verwacht dat de bouw van sociale
huurwoningen, de komende jaren niet zal terugvallen maar dat – zonder
aanvullende maatregelen – een mogelijke (huurwoning)productiegroei niet zal
worden gerealiseerd. Dat neemt overigens niet weg dat er bij specifieke
projecten met sociale woningbouw knelpunten op kunnen treden.
De inzet van in ieder geval de eerste tranche van het
stimuleringsbudget is – behalve op koopwoningen – dan ook gericht op
huurwoningen met een geprojecteerde aanvangshuur boven de liberalisatiegrens,
conform artikel 13 Wet op de huurtoeslag en met een bedrag van € 647,53 per
maand per 1 juli 2009. Verwacht mag worden dat koopwoningen die door
commerciële verhuurders en corporaties worden overgenomen een huur zullen
hebben die ligt boven de liberalisatiegrens. Voor de productie van huurwoningen
onder die huurgrens mag verwacht worden dat door de inspanningen van de
corporaties tezamen met de borging van de benodigde leningen door het
Waarborgfonds Sociale Woningbouw (inclusief de tijdelijke verhoging van de
borgingsgrens) de realisatie van sociale huurwoningen op het gewenste niveau
zal blijven.
Wat betreft de bouw van koopwoningen in opdracht van
projectontwikkelaars, corporaties en gemengde, publiek-private
ontwikkelingscombinaties (tot voor kort 70% van de woningbouwproductie) is de
situatie zorgelijker. De bouw van koopwoningen is inmiddels naar een zorgelijk
peil gedaald door de combinatie van (tijdelijke) vraaguitval en een
terughoudender opstelling van zowel externe (banken) als interne
vermogensverstrekkers met betrekking tot de koopwoningbouw. Dat betekent dat
veel koopwoningbouwprojecten respectievelijk gemengde projecten nu, door
koopvraaguitval en een terughoudender opstelling van vermogensverschaffers,
worden stopgezet of niet van start gaan.
Veel gemeenten ontplooien inmiddels – vaak samen met
projectontwikkelaars, corporaties, provincies etc. – initiatieven, gericht op
het beperken van de negatieve effecten van de crisis met betrekking tot de
woningbouw. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond ligt het in de rede
subsidies zo in te zetten dat dit aansluit bij c.q. ingepast kan worden in
dergelijke initiatieven.
Voor de inzet van het stimuleringsbudget is dan ook gekozen
voor gemeenten als aanvrager en ontvanger van subsidies.
3. Financiële ondersteuning
Voor ondersteuning van woningbouw en stedelijke vernieuwing is
volgens het aanvullend beleidsakkoord in 2009 en 2010 in totaal € 395 mln.
beschikbaar. Een deel daarvan wordt in samenwerking met het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingezet voor de restauratie van
rijksmonumenten.
Deze regeling richt zich op de inzet van middelen voor
stimulering van de woningbouw. Voor de eerste tranche is € 100 miljoen
beschikbaar.
4. Uitgangspunten van de regeling
Uitgangspunt bij deze regeling is dat de inzet van middelen aan
moet sluiten bij de actuele problemen als gevolg van de economische crisis, dat
wil zeggen dat de inzet gericht is op lopende projecten die ten gevolge van die
crisis zijn stilgevallen of getemporiseerd en projecten die ten gevolge van die
crisis niet van start zijn gegaan. Gelet op de afspraken in het aanvullend
beleidsakkoord zal de inzet zo snel mogelijk effect moeten hebben.
Tegen deze achtergrond zijn voor de stimuleringsregeling de
volgende uitgangspunten geformuleerd:
– De inzet van het stimuleringsbudget dient toegespitst te zijn
op een optimale beperking van de terugval van de productie van koop- en
huurwoningen (huur hoger dan € 647,53 per maand per 1 juli 2009) en behoud en
herstel van werkgelegenheid;
– De inzet zal moeten neerslaan in stedelijke gebieden (het
werkingsgebied van de Wet stedelijke vernieuwing);
– De inzet zal zo snel mogelijk effect dienen te hebben (start
bouw in 2009);
– Andere partijen (inclusief marktpartijen) zetten ook extra
middelen in, zodat het stimuleringsbudget daadwerkelijk additioneel is
(co-financiering);
– Een projectgerichte inzet waarbij gemeenten aanvrager en
ontvanger van subsidies zijn;
– Bij geen of onvoldoende gerealiseerd effect, d.w.z. bij geen
start of voortzetting van het bouwproject, vindt volledige/gedeeltelijke
terugvordering van de rijksbijdrage plaats;
– Lage uitvoeringskosten en administratieve lasten.
Gemeenten geven momenteel aan co-financiering invulling door
bijvoorbeeld met het grondbeleid de financiële uitgangspositie van belangrijke
doch onzeker geworden projecten te verbeteren. Ze kunnen dat onder meer doen
door het al dan niet tijdelijk bevriezen of verlagen van grondprijzen, het
verlenen van uitstel van betaling van grondkosten en/of het terugkopen van
grond, maar ook door het instellen van een garantieregeling voor onverkochte
woningen.
Deze regeling is gericht op projecten die als gevolg van de
economische crisis stilvallen of niet starten. Voorkomen moet worden dat
middelen ingezet worden bij projecten waarbij in het geheel geen of onvoldoende
(structurele) vraag is.
Aan de andere kant is het ook niet effectief de middelen uit
deze regeling in te zetten voor projecten die thans geen vertraging
ondervinden. Dat vraagt dan ook een uitdrukkelijke afweging van gemeenten om te
beoordelen welke projecten in aanmerking komen voor een aanvraag tot verlening
van subsidie.
Een andere voorwaarde die van belang is, is dat er bij de
koopsector sprake moet zijn van projecten waarbij een afbouwgarantieregeling is
getroffen. Daarmee wordt voorkomen dat die projecten – bij een mogelijk
faillissement van de bouwer – in het geheel geen doorgang meer kunnen vinden
met alle nadelige gevolgen voor de koper van dien.
Naast de start van de bouw is het ook van belang dat de
daadwerkelijke voortgang van de bouw en oplevering van de woningen niet wordt
vertraagd. Dit wordt allereerst geborgd doordat in de door de
waarborginstituten – die ook de afbouwgaranties verstrekken – gehanteerde
koop/aannemingsovereenkomsten de voorwaarde is opgenomen dat de
woningen binnen een gemaximeerd aantal werkbare dagen dienen te zijn
opgeleverd. Bovendien stimuleert de gevraagde additionaliteit de betrokken
partijen de woningen snel te realiseren. In dat licht en vanwege de beoogde
beperking van de uitvoeringslasten voor gemeenten, is er vanaf gezien een
additionele voorwaarde met betrekking tot de periode van afbouw en oplevering
te stellen.
Daarnaast is het aan gemeenten te beoordelen welke projecten in
aanmerking komen voor een bijdrage. De gemeente is ook vrij om te bepalen hoe
de bijdrage wordt ingezet. Indien de gemeente de bijdrage inzet als
(kost)prijsverlagende subsidie (op koopwoningen) voor consumenten is het
raadzaam dat de gemeente hierbij een anti-speculatiebeding hanteert.
Het kabinet gaat er vanuit dat de gemeente daarbij zoveel
mogelijk rekening houdt met de (landelijke) doelstellingen als:
– Investeringen in wijkaanpak en herstructurering;
– De realisatie van zoveel mogelijk toegankelijke
(nultrede)woningen voor ouderen en mensen met beperkingen;
– Investeringen in duurzaamheid en energie.
5. De aanvraag tot verlening van subsidie
Subsidie kan worden verleend voor concrete projecten die als
gevolg van de economische crisis stilvallen of niet opstarten. Voorwaarde bij
verlening van subsidie op basis van deze regeling is dat de projecten
daadwerkelijk in 2009 van start gaan of worden voortgezet.
De aanvraag dient schriftelijk te worden ingediend. Artikel 4
van de regeling vermeldt welke gegevens de aanvraag dient te bevatten.
Met de gevraagde informatie kan een beeld worden verkregen van
de aanpak van de vertraging van het woningbouwproject. In de aanvraag dient de
gemeente te vermelden op welke wijze de gemeente met gebruikmaking van de
subsidie het knelpunt wil opheffen, hoe voorzien is in een extra bijdrage van
derden, welke kosten daarmee zijn gemoeid en wat het gevraagde bedrag aan
subsidie is. De gemeente dient te vermelden welke (soorten) maatregelen met
behulp van de subsidie zullen worden getroffen. Dit laat de gemeente de ruimte
om, binnen de kaders, zelf nadere invulling te geven aan de activiteiten.
6. De beoordeling van en de beslissing op de aanvraag
De behandeling van de aanvragen vindt zo nodig plaats op basis
van een zogenoemd tendersysteem.
Inherent aan het werken met een tendersysteem is, dat aanvragen
die op zich aan de criteria voldoen toch afgewezen kunnen worden, als het
budget niet toereikend is om alle aanvragen te honoreren. In dat geval wordt
een rangorde aangebracht waarbij de aanvragen die de laagste gemiddelde
bijdrage per woning vragen het hoogste scoren. Bij aanvragen die bij het
bereiken van het subsidieplafond gelijk scoren qua gevraagde bijdrage kan de
Minister voor WWI, op basis van de door de gemeente geleverde informatie zoals
genoemd in artikel 6, en andere hem ter beschikking staande informatie, mits
verband houdend met het project, een nadere afweging maken welk project een
bijdrage krijgt.
Projecten die door co-financiering tot stand komen,
bijvoorbeeld doordat de gemeente iets aan de grondprijsstelling doet of dat een
projectontwikkelaar of corporatie een – ruimere – financiële bijdrage levert
danwel de winstmarge verkleint, zullen uiteindelijk een lager restant bedrag
kennen dat nodig is om het project weer op gang te krijgen. De behoefte aan
aanvullende rijkssubsidie is daarmee lager. Daarmee scoort de aanvraag dus
beter in de gehanteerde systematiek.
Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt vóór 16 juli 2009
gedaan door het college van burgemeester en wethouders en wordt gericht aan de
Minister voor WWI.
7. De vaststelling van de subsidie
Op de aanvraag tot verlening van een bijdrage voor de eerste
tranche beschikt de Minister voor WWI binnen vier weken na sluiting van de
indieningstermijn. Bij honorering van de aanvraag wordt in de beschikking in
elk geval vermeld het bedrag van de subsidie, de planaanduiding en het aantal
woningen.
Aan de verlening van de subsidie is de voorwaarde verbonden dat
het projecten ook daadwerkelijk in 2009 van start gaat of wordt hervat.
8. Verantwoording
Kernvereiste van deze regeling is dat de gehonoreerde projecten
ook daadwerkelijk in 2009 beginnen. Dit dient ook duidelijk uit de aanvraag van
de gemeente te blijken. Start bouw in 2009 zal ook een harde voorwaarde zijn in
de door de Minister voor WWI af te geven subsidiebeschikking. Mocht een project
waaraan subsidie is toegekend onverhoopt toch niet in 2009 kunnen starten dan
dient de gemeente dit onverwijld aan de Minister voor WWI te melden. Daarnaast
kan de Minister voor WWI een controle op de daadwerkelijke – tijdige – start
bouw en het bij die start bouw afgegeven zijn van een afbouwgarantie (laten)
uitvoeren. Mocht hieruit blijken dat een project of een deel hiervan niet
tijdig is gestart of er geen afbouwgarantie is afgegeven, zal intrekking van de
verleende subsidie plaatsvinden. Daarnaast dient de gemeente volgens de
geldende Single information Single audit (SiSa)-methodiek verantwoording af te
leggen in de jaarrekening over het halen van de vereisten. Vaststelling van de
subsidie en eventuele intrekking en terugvordering zal na de afronding van het
SiSa-traject plaatsvinden.
9. Subsidie en staatssteun
Bij het inzetten van een subsidie op grond van deze regeling in
bouwprojecten, dienen de gemeenten ervoor te waken dat de Europese regels ten
aanzien van staatssteun en aanbestedingen niet worden overtreden. Voor meer
informatie en vragen hierover kunnen de gemeenten terecht bij het
Coördinatiepunt Staatssteun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (coordinatiepuntstaatssteun@minbzk.nl).
10. Draagvlak voor de stimuleringsregeling
Op 25 maart 2009 heeft het kabinet het beleidsprogramma
uitgebreid met een aanvullend beleidsakkoord ‘werken aan toekomst’. In de
uitwerking hiervan heeft de Minister voor WWI op 15 maart 2009 een brief aan de
Tweede Kamer gezonden met daarin een schets van de voorgenomen maatregelen. Op
20 en 27 mei is hierover met de Tweede Kamer gesproken. De voorliggende
regeling is het resultaat van de hiervoor genoemde acties.
Daarnaast zijn de uitgangspunten van de regeling besproken met
IPO, VNG en vertegenwoordigers van de G4 en de G27 gemeenten.
11. Effecten voor burgers, bedrijven en overheid
Wat betreft de administratieve lasten kan worden gemeld dat de
regeling uitsluitend gericht is op mede-overheden, en derhalve geen
administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft. Ook
is er geen sprake van ongunstige milieu-effecten. Het gaat om projecten waarbij
alle vergunningen al (nagenoeg) zijn afgegeven.
2. Artikelsgewijs
Artikel 1
Onderdeel d
Voor het begrip woning is aangesloten bij het Besluit
locatiegebonden subsidies 2005. De definitie houdt in dat niet alleen nieuwbouw
voor de regeling in aanmerking komt maar ook woningen die worden gerealiseerd
door de verbouw van niet-woongebouwen (zoals fabrieksgebouwen, kerken en
kantoren) tot woningen (zogenaamde functieverandering van gebouwen). Ook aan de
woningvoorraad toe te voegen woningen die in gemeentelijke monumenten worden
gerealiseerd vallen er onder.
Onderdelen e en f
Vaak zal woningbouw gecombineerd worden met de realisatie van
een parkeergarage, winkelvoorzieningen en dergelijke die een onlosmakelijk
geheel met de woningen vormen. Bij de vraag of de realisatie in 2009 is gestart
zal gekeken worden naar de start van het woningbouwproject. Zo zal bij woningen
boven een parkeergarage uitgegaan worden van de start van de bouwkundige
werkzaamheden (b.v. het slaan van de eerste paal of de eerste betonstort) aan
de parkeergarage. De start van de bouw van de individuele woning kan in een
dergelijk geval dus na 2009 plaatsvinden. Bij (blokken met) eengezinswoningen –
die volgens de definitie niet bouwkundig met elkaar verbonden zijn – zal dus
voor elk blok gestart moeten zijn met de bouwkundige werkzaamheden.
Bij de verbouw van een pand tot woningen wordt uitgegaan van de
daadwerkelijke verbouwwerkzaamheden.
Voorbereidende werkzaamheden als bouwrijp maken en slopen
worden niet gerekend tot de start van de bouw.
Artikel 4
Onderdeel e
Als uiterste datum voor het bij de gemeente ingediend moeten
zijn van een aanvraag voor (de eerste fase van) een bouwvergunning is genomen
het moment van publicatie van het aanvullende beleidsakkoord waarin de
maatregelen zijn aangekondigd. Belangrijk is dat het project zich in een
zodanig stadium van voorbereiding bevindt dat verwacht mag worden dat na het
wegnemen van financiële problemen de (hervatting van de) bouw daadwerkelijk in
2009 van start zal gaan.
Onderdeel g
Het kan voorkomen dat een woningbouwproject uit diverse typen
woningen bestaat (al of niet met een daaraan verbonden niet-woningbouwdeel) en
er per woning een verschillend gevraagd bedrag is. Het totaal gevraagde bedrag
van het woningbouwproject wordt door het aantal woningen (zoals genoemd in
artikel 4, onderdeel d) gedeeld om tot een gemiddeld gevraagd bedrag per woning
te komen. Dit gemiddelde bedrag mag niet meer dan € 10.000 per woning
zijn.
Onderdeel l
Voor het woningbouwproject moet uiteindelijk een
afbouwgarantie zijn afgegeven. Omdat voor woningbouwprojecten die in het
beginstadium verkeren zo’n garantie niet altijd al verstrekt is, is een bewijs
van aanvraag van zo’n garantie voldoende. Wel moet bij de start bouw van het
project, dus nog in 2009, die aangevraagde garantie zijn afgegeven.
Artikel 7
Eerste lid
Indien het totaal aangevraagde subsidiebedrag hoger is dan het
beschikbare bedrag voor deze tranche (subsidieplafond) wordt de rangorde voor
het verlenen van de subsidie per project bepaald door de hoogte van de
gevraagde gemiddelde subsidie per woning. De laagste bijdrage scoort daarbij
het hoogste. Die bijdrage is exclusief de extra bijdragen van derden als
bouwers, gemeenten, provincies en andere partijen. Hoe meer derden bijdragen
aan het oplossen van de problemen, en des te lager de benodigde rijksbijdrage
zal kunnen zijn, des te hoger zal het plan kunnen scoren qua rangorde. De
subsidie zal worden vastgesteld op de gevraagde bijdrage. Hiermee wordt
voorkomen dat na het toekennen van een rijksbijdrage alsnog onderhandeling met
derden moet plaatsvinden om het plan uitvoerbaar te maken.
Tweede lid
Indien het bedrag gemoeid met de valide aanvragen hoger is dan
het beschikbare subsidieplafond in deze tranche en er aanvragen zijn die gelijk
scoren op de ranglijst kan de Minister voor WWI bepalen welke aanvraag nog wel
wordt gehonoreerd binnen de beschikbare subsidie en welke aanvraag er buiten
valt. De Minister voor WWI kan dit doen na weging van de informatie zoals
genoemd in artikel 4 en dit lid. Hij kan daarbij meewegen of het aangevraagde
woningbouwproject meer werkgelegenheid genereert in vergelijking met projecten
met gelijke score. Zo kan toekenning van een rijksbijdrage aan een
woningbouwproject met woningen binnen het bereik van deze regeling (koop en
huur boven de liberalisatiegrens van € 647,53 per maand per 1 juli 2009) leiden
tot de start van bijvoorbeeld sociale huurwoningen, winkels en dergelijke.
Artikel 8
Tweede lid
De beschikking met het toegekende bedrag wordt uiterlijk 4
weken na 15 juli 2009 geslagen. De uitbetaling hiervan, in de vorm van een
voorschot, volgt zo spoedig mogelijk.
Artikel 9
Aan de subsidieverlening zal de verplichting worden verbonden dat
de start van de bouw in 2009 moet plaatsvinden en dat de afbouwgarantie is
verstrekt op het moment van de start bouw. De regeling voorziet niet in
uitstel. Indien de start niet in 2009 plaatsvindt dan wel geen afbouwgarantie
is afgegeven zullen eventueel betaalde bedragen worden teruggevorderd. De
gemeente dient ingevolge het tweede lid te melden indien niet voldaan kan
worden aan deze voorwaarde.
Artikel 11
Er is voorzien in een verantwoording volgens de Single
information Single audit-methodiek. De verantwoording wordt ingediend in het
kader van en tegelijk met de gemeentelijke jaarrekening.
Artikel 12
Naast de algemene verantwoording zal de Minister voor WWI
steekproefsgewijs laten onderzoeken of aan de voorwaarden in de beschikking
(start bouw in 2009 en een afbouwgarantie die is afgegeven voor start bouw)
voldaan is.
Artikel 14
Tweede lid
Drie maanden na de verantwoording volgens artikel 11 zullen
alle subsidies worden vastgesteld. Indien het woningbouwproject niet tijdig is
gestart zal de bijdrage naar verhouding lager worden vastgesteld en eventueel
reeds uitgekeerde voorschotten worden teruggevorderd.
Artikel 15
Eerste lid
Gemeenten kunnen in de periode 15 juni tot 16 juli 2009
aanvragen tot verlening van subsidie bij de Minister voor WWI indienen.
Aangezien deze regeling na 15 juni 2009 wordt gepubliceerd in de Staatscourant,
is in dit lid bepaald dat zij terugwerkt tot en met 15 juni 2009.
De Minister voor
Wonen, Wijken en Integratie,
E.E. van der Laan.