TOELICHTING
Algemeen
Kabinet en sociale partners hebben een gezamenlijke inzet
geformuleerd voor het op korte termijn aanpakken van de economische crisis
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2008/09,
31 700 XV,
nr. 56). Deze inzet bestaat naast het zorgen voor een verantwoorde
kostenontwikkeling uit het tegengaan van (langdurige) werkloosheid.
Scholing is een belangrijk middel om (langdurige) werkloosheid te
voorkomen. Het vergroot de inzetbaarheid van mensen en vereenvoudigt de
overgang van de ene baan naar de andere baan. De primaire verantwoordelijkheid
voor en de baten van scholing van werkenden ligt bij werknemers en werkgevers
zelf. De overheid stimuleert scholing via verschillende faciliteiten, zowel
fiscaal als via subsidies. Voor de niet-werkenden (uitkeringsgerechtigden)
geldt dat scholing door UWV/gemeenten selectief en vraaggericht op basis van
maatwerk kan worden ingezet. Het belang van scholing neemt in deze periode van
economische crisis toe. Mensen die hun baan verliezen zullen meer moeite hebben
om nieuw werk te vinden dat aansluit bij hun kennis en vaardigheden. Het beleid
van het kabinet is er op gericht om werknemers die hun baan verliezen zo snel
mogelijk naar ander werk te begeleiden. Het liefst al voor ze werkloos worden.
Naast de al bestaande faciliteiten ter bevordering van scholing door werkgevers
en werknemers, heeft het kabinet daarom extra middelen beschikbaar gesteld voor
omscholing.
Met de omscholingssubsidie wil het kabinet bevorderen dat
werknemers die hun baan dreigen te verliezen door middel van omscholing snel
weer aan de slag kunnen bij een andere werkgever. Mogelijk zijn werkgevers
vanwege de economische onzekerheid nu terughoudend in het investeren in
scholing. Werkgevers worden daarom financieel gestimuleerd om deze werknemers
die nog niet over de juiste kennis en vaardigheden voor de functie beschikken,
in dienst te nemen en om te scholen. Door de omscholingssubsidie te richten op
een nieuwe werkgever, is de scholing gegarandeerd gekoppeld aan werk. Er
bestaat ook nog steeds perspectief op ander werk. Immers in sommige sectoren en
bij sommige bedrijven vallen veel ontslagen, terwijl bij andere sectoren en
bedrijven nog steeds veel (moeilijk vervulbare) vacatures bestaan en zullen
blijven ontstaan. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vacatures bij de
overheid, in het onderwijs of in de zorg. Met deze subsidieregeling wil het
kabinet gelet op de economische crisis de (intersectorale) mobiliteit
bevorderen en mensen die hun baan verliezen stimuleren om een andere functie
uit te gaan oefenen. Daarbij is de inzet van het kabinet erop gericht om
werkloosheid te voorkomen. Deze regeling stimuleert dus ook juist het overgaan
van werk naar werk. Voor werklozen geldt dat de reguliere instrumenten en
middelen waaronder scholing door UWV/gemeente kunnen worden ingezet om mensen
naar een nieuwe baan te begeleiden.
Om werkgevers te stimuleren werknemers die elders hun baan
dreigen te verliezen aan te nemen ontvangt de werkgever op basis van deze
regeling onder bepaalde voorwaarden een vergoeding van ten hoogste 50% van de
omscholingskosten met een maximum van € 2.500,– voor de kosten van omscholing.
Belangrijke voorwaarde voor deze vergoeding is dat de werkgever voor de overige
omscholingskosten een aanvraag indient bij, en een financiële bijdrage van ten
minste 50% van de scholingskosten ontvangt van het Opleidings- en
Ontwikkelingsfonds in de eigen sector. Het gaat daarbij om fondsen die onder
andere het verbeteren van inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt tot
doel hebben. Het kabinet acht het van belang dat Opleidings- en
Ontwikkelingsfondsen optimaal worden ingezet voor de scholing van werknemers.
Juist in deze tijd van crisis kunnen de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen
worden ingezet voor omscholing in die sectoren waar nog (voldoende) werk is,
terwijl het vinden van gekwalificeerd personeel moeilijk is. Dit geldt zeker
voor sectoren waarin sprake is van relatief veel lang openstaande vacatures.
Een werkgever met een 50% meebetalend Opleidings- en Ontwikkelingsfonds hoeft
dus per saldo zelf geen (directe) kosten te maken. Dit kan worden
gerechtvaardigd door het feit dat hij ook premie heeft betaald voor de middelen
in het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds.
Is er in de eigen sector wel een Opleidings- en
Ontwikkelingsfonds aanwezig, maar neemt dit Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
niet tenminste 50% van de omscholingskosten voor haar rekening, dan krijgt de
werkgever een vergoeding van 35% van de omscholingskosten tot een maximum van
€ 1.750,–.
Als een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds in de eigen sector van
de werkgever ontbreekt, dan ontvangt de werkgever een vergoeding van ten
hoogste 50% van de omscholingskosten met een maximum van € 2.500.
De regeling richt zich op werknemers die hun baan dreigen te
verliezen. Daarbij gaat het naast werknemers met een vast arbeidscontract die
een ontslagaanzegging hebben ontvangen, dan wel waarvan UWV vaststelt dat het
om een met werkloosheid bedreigde werknemer gaat, om mensen met een tijdelijk
contract waarvan de duur zou eindigen op het tijdstip waarop de huidige
dienstbetrekking is ingegaan of in de periode vier maanden na aanvang van de
huidige dienstbetrekking, om mensen met een uitzendovereenkomst of een
0-uren-overeenkomst. Daarmee komt de subsidieregeling tegemoet aan de motie
Halsema c.s. van 26 maart 2009 (Kamerstukken II 2008/09,
31 070, nr. 33)
over het bevorderen van de toegang van flexwerkers tot bestaande of nieuwe
scholingsfaciliteiten. De regeling heeft dus ook nadrukkelijk mede tot doel om
werknemers die, hoewel niet direct met ontslag bedreigd, de mogelijkheid te
bieden om gelet op hun kwetsbare positie met omscholing bij een nieuwe
werkgever de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.
De omscholing moet worden verzorgd door een externe
scholingsaanbieder. Welke externe scholingsaanbieder dat is, en of het
bijvoorbeeld om een publiek bekostigde of private aanbieder gaat, staat de
werkgever vrij. Leren op de werkplek kan uiteraard deel uitmaken van het
traject. Leren op de werkplek heeft immers als voordeel dat het geleerde ook
direct in de praktijk wordt gebracht. Voorwaarde is wel dat het eindresultaat
van de omscholing een diploma is behorende bij een beroepsopleiding, opgenomen
in het Centraal Register Beroepsopleidingen, of een opleiding, opgenomen in het
Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs dan wel een ander certificaat of
deelcertificaat dat door de brancheorganisatie of door een sectorfonds in een
branche als kwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt gezien. Dit betekent dat
trainingen die niet leiden tot een voor de arbeidsmarkt relevant diploma of
certificaat niet voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen.
Als kosten voor deze tijdelijke stimuleringsregeling komen de
omscholingskosten (exclusief BTW) in aanmerking zoals opgenomen in de (door de
werkgever betaalde) factuur van de externe scholingsaanbieder.
Voor omscholing is in het kader van deze regeling voor het
kalenderjaar 2009 € 19 miljoen beschikbaar.
De omscholingsregeling wordt uitgevoerd door het UWV waaronder de
mobiliteitscentra ressorteren. Dat maakt het mogelijk om de werkgever een
integrale dienstverlening te bieden en op maat omscholingsmaatregelen in te
zetten.
De administratieve organisatie van de stimuleringsregeling is
voor de werkgever qua aanvraag- en toekenningsprocedure regelluw opgesteld. Om
de administratieve lasten voor de werkgever zo beperkt mogelijk te houden is
het ook mogelijk voor de werkgever om voorafgaande aan de omscholing op
hetzelfde moment een subsidieaanvraag en declaratie bij het UWV in te dienen.
Dit kan op het moment dat de scholing nog niet is gestart maar de werkgever al
wel een factuur heeft van de externe scholingsaanbieder. Voor de
subsidieaanvraag en declaratie dient gebruik gemaakt te worden van de aanvraag-
en declaratieformulieren die te vinden zijn op de website van het UWV.
Met deze tijdelijke stimuleringsregeling biedt het kabinet voor
werkgevers een extra instrument om omscholing in te zetten bij de transitie van
de ene naar de andere baan. Het kabinet zal een gerichte campagne opzetten om
het belang van deze inzet onder de aandacht van werkgevers te brengen.
Artikelsgewijs
Alvorens in te gaan op de onderscheidene artikelen zij er
volledigheidshalve op gewezen dat op de subsidieverstrekking op grond van deze
regeling tevens de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing is, tenzij in
deze regeling uitdrukkelijk van (onderdelen van) artikelen van de Algemene
regeling SZW-subsidies is afgeweken.
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit artikel is aangegeven wat wordt verstaan onder bepaalde in
deze regeling gebruikte begrippen. Met betrekking tot het begrip ‘een met
ontslag bedreigde werknemer’ is aangesloten bij artikel 30a, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Een
met ontslag bedreigde werknemer is in deze derhalve een werknemer die kan
aantonen dat zijn dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen en van wie
naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij recht zal
hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet. Voor
wat de begrippen ‘arbeidsovereenkomst‘ en ‘uitzendovereenkomst’ betreft, is,
zoals gebruikelijk, aangesloten bij de desbetreffende bepalingen in boek 7 van
het Burgerlijk wetboek. Naast deze overeenkomsten is de 0-uren-overeenkomst
afzonderlijke gedefinieerd, vanwege het bijzondere kenmerk dat de
prestatieplicht is uitgesteld. Het begrip ‘0-uren-overeenkomst’ is als zodanig
niet in het Burgerlijk Wetboek vervat; voor de definiëring van dit begrip is
aansluiting gezocht bij de omschrijving die de Centrale Raad van Beroep
hanteert.
Artikel 2 Subsidie omscholing werknemer; Artikel 3
Aanvraagtijdvak; Artikel 4 Subsidieaanvrager
De Minister – in de uitvoeringspraktijk: het UWV aan wie de
Minister de uitvoering van deze regeling heeft gemandateerd – verstrekt
desgevraagd aan een werkgever subsidie voor de omscholing van een werknemer,
die onmiddellijk voorafgaande aan zijn huidige dienstbetrekking bij een andere
werkgever een dienstbetrekking had en voorts voldoet aan één van de volgende
kenmerken: de om te scholen werknemer dient onmiddellijk voorafgaande aan zijn
huidige dienstbetrekking:
– òf een met ontslag bedreigde werknemer te zijn geweest,
– òf werkzaam te zijn geweest op grond van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvan de overeengekomen duur zou
eindigen op het tijdstip waarop zijn huidige dienstbetrekking is ingegaan, dan
wel in de periode van vier maanden onmiddellijk na aanvang van zijn huidige
dienstbetrekking,
– òf werkzaam te zijn geweest op grond van een
uitzendovereenkomst,
– òf werkzaam te zijn geweest op grond van een
0-uren-overeenkomst.
Aanvragen voor subsidie kunnen vanaf de datum van
inwerkingtreding van deze regeling gedurende het gehele jaar 2009 worden
ingediend. De subsidie voor de omscholing van de werknemer moet worden
aangevraagd door de werkgever tot wie die werknemer in dienstbetrekking staat.
Indien de werkgever voor subsidieverlening in aanmerking komt, wordt de
subsidie aan de werkgever/subsidieaanvrager verleend. Het is op grond van deze
regeling derhalve niet mogelijk om subsidie voor een ander aan te vragen.
Artikel 5 Subsidieaanvraag; Artikel 6 Volgorde behandeling
subsidieaanvragen; Artikel 7 Subsidieverlening
Voor het indienen van een subsidieaanvraag op grond van deze
regeling dient gebruik gemaakt te worden van een door het UWV beschikbaar
gesteld aanvraagformulier. Dit formulier dient door de subsidieaanvrager na
volledige invulling te worden ondertekend. De subsidieaanvragen worden
behandeld volgens het systeem: ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’,
waarbij alleen de aanvragen in behandeling worden genomen die volledig voldoen
aan het bepaalde in artikel 5 van de regeling. Wanneer een subsidieaanvrager in
de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan te vullen,
geldt als datum van binnenkomst de datum waarop de volledig aangevulde
subsidieaanvraag is ontvangen. Indien subsidieverlening op grond van de
subsidieaanvragen die op dezelfde dag zijn binnengekomen leidt tot
overschrijding van het subsidieplafond, wordt wanneer de volgorde van de op die
dag ontvangen aanvragen niet kan worden vastgesteld, de volgorde van de op die
dag ontvangen subsidieaanvragen door het UWV met behulp van loting
vastgesteld.
Op een in behandeling genomen subsidieaanvraag wordt door het
UVW binnen acht weken na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag beslist.
Artikel 8 van de Algemene Regeling SZW-subsidies dat voorziet in de
mogelijkheid dat gedurende de looptijd van de activiteiten tot 80% van de
verleende subsidie kan worden bevoorschot, is niet van toepassing. Hiertoe is
gekozen, omdat de kosten van de uitvoering van een voorschotsysteem in de regel
niet op zullen wegen tegen de uiteindelijk te verlenen subsidie aan een
werkgever, die immers ten hoogste € 2500,– per te scholen werknemer
bedraagt.
Artikel 8 Subsidieplafond; Artikel 9 Voorwaarden
Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor
het kalenderjaar 2009 maximaal € 19 miljoen beschikbaar. Subsidieaanvragen die
in 2009 worden ingediend komen ten laste van het subsidieplafond dat voor het
kalenderjaar 2009 is vastgesteld.
In artikel 9 wordt de op grond van deze regeling te verstrekken
subsidie nader omkaderd. Subsidie wordt slechts verleend indien de omscholing
een werknemer betreft die onmiddellijk voorafgaande aan zijn huidige
dienstbetrekking bij een andere werkgever een dienstbetrekking had en aldaar
een met ontslag bedreigde werknemer was, òf werkzaam was op grond van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvan de overeengekomen duur zou
eindigen op het tijdstip waarop zijn huidige dienstbetrekking is ingegaan, dan
wel in de periode van vier maanden onmiddellijk na aanvang van zijn huidige
dienstbetrekking, òf werkzaam was op grond van een uitzendovereenkomst, òf
werkzaam was op grond van een 0-uren-overeenkomst. Gelet op het feit dat deze
subsidie een van de maatregelen is die tegen de achtergrond van de economische
crisis wordt getroffen, is voorts uitdrukkelijk bepaald dat de
privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking met de om te scholen
werknemer na 1 januari 2009 is aangegaan.
Tot slot is nog met betrekking tot de omscholing vereist dat
die omscholing in ieder geval opleidt tot een diploma of een certificaat dat in
de sector waar de subsidieaanvrager werkzaam is, algemeen is aanvaard en dat
die omscholing door een externe scholingsaanbieder wordt gegeven.
In het tweede lid van het onderhavige artikel is – zoals
gebruikelijk op het gebied van subsidies – voorts nog bepaald dat geen subsidie
wordt verleend voor zover de voor subsidie in aanmerking te brengen kosten zijn
gemaakt voor de datum van de subsidieaanvraag.
Artikel 10 Omvang subsidie
Om een subsidieaanvrager te stimuleren om voor de
omscholingskosten mede een financieel beroep te doen op het Opleidings- en
Ontwikkingsfonds dat werkzaam is in de sector waarin hij zijn bedrijf en beroep
heeft, is het subsidiebedrag mede afhankelijk van de financiële bijdrage van
het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds.
De subsidie bedraagt 35% van de omscholingskosten, tot een
maximum van € 1750,– per werknemer indien in de sector waarin de
subsidieontvanger zijn bedrijf of beroep heeft een Opleidings- en
Ontwikkelingsfonds werkzaam is en dat Opleidings- en Ontwikkelingsfonds minder
dan 50% van de kosten van de omscholing van de werknemer voor zijn rekening
neemt.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de omscholingskosten,
met een maximum van € 2500,– per werknemer, indien de subsidieaanvrager van dat
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds een financiële bijdrage van tenminste 50% van
de omscholingkosten ontvangt. Dit subsidiepercentage en het maximum
subsidiebedrag geldt ook indien de subsidieaanvrager wegens het ontbreken van
een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds in de sector waarin hij zijn bedrijf of
beroep, geen beroep op een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds heeft kunnen doen.
In aanmerking nemende dat een subsidie een al dan niet volledige vergoeding van
de werkelijk ten laste van de subsidieaanvrager gebleven kosten is, wordt geen
subsidie verleend voor zover de subsidie de werkelijk ten laste van de
subsidieaanvrager gebleven kosten te boven gaat. Dit betekent dat ingeval de
werkgever zijn werknemer laat scholen à raison van € 5000,– terwijl hij van het
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds een bijdrage van € 4000,- heeft ontvangen,
hij maximaal € 1000,- aan subsidie krijgt toegekend. Een hoger bedrag zou
immers de werkelijk te zijne laste gebleven kosten te boven gaan en alszodanig
geen subsidie meer zijn, maar een schenking aan de desbetreffende
werkgever.
Artikel 11 Declaratie; Artikel 12
Subsidievaststelling
Uiterlijk zes maanden na afloop van de omscholing van zijn
werknemer dient de subsidieaanvrager, met gebruikmaking van een door het UWV
beschikbaar gesteld declaratieformulier, bij het UWV een declaratie in. In
aanmerking nemende dat het niet in de rede ligt dat een werkgever op grond van
deze regeling € 50.000,– of meer zal declareren is artikel 16 van de Algemene
Regeling SZW-subsidies met betrekking tot de verklaring van een accountant niet
van toepassing verklaard.
Het UVW stelt de subsidie vast na ontvangst van de volledige
declaratie, dat wil zeggen het volledig ingevulde en ondertekende
declaratieformulier. In verband met het feit dat de regeling voorziet in een
steekproef is de termijn voor het vaststellen van de subsidie op uiterlijk
dertien gesteld. Nadat de subsidie is vastgesteld wordt het desbetreffende
bedrag zo spoedig mogelijk aan de subsidieaanvrager betaald.
Artikel 13 Verplichtingen subsidieaanvrager
Subsidieaanvragers zullen steekproefsgewijs gecontroleerd worden
of de door hen gedeclareerde kosten en opbrengsten correct zijn en of (al dan
niet in het verlengde daarvan) de subsidie terecht is verleend. Tegen de
achtergrond van deze steekproeven is in het onderhavige artikel voorzien in een
medewerkingsverplichting van de subsidieaanvrager. Naast de medewerkingsplicht
is de subsidieaanvrager verplicht om desgevraagd aan te tonen dat de omscholing
waarvan de kosten worden gedeclareerd daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat
aan de subsidievoorwaarden en de aan de subsidie verbonden verplichtingen is
voldaan. In het licht van deze verplichting en de te houden steekproeven is het
van belang dat de subsidieaanvrager een inzichtelijke en controleerbare
administratie bijhoudt met betrekking tot zowel de kosten die op grond van deze
regeling voor subsidie in aanmerking worden gebracht, als de voor de
desbetreffende omscholing ontvangen financiële bijdragen van derden. Voorts is
de subsidieaanvrager verplicht om zodra aannemelijk is dat de omscholing niet
(geheel) zal plaatsvinden, of zodra aannemelijk is dat niet aan de
subsidievoorwaarden of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal
worden voldaan, dat onverwijld aan het UWV te melden.
Artikel 14 Mandaat, volmacht en machtiging UWV
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet
heeft betrekking op subsidieverstrekking door de Minister. Het onderhavige
artikel voorziet erin dat de Minister het UWV mandateert om deze regeling
namens hem uit te voeren. Hierbij is tevens mandaat geregeld voor de
behandeling van bezwaar en beroep door het UWV. Omdat het hier het opdragen van
een taak aan het UWV betreft, al is het dan uitvoering in mandaat, is deze
regeling ook gebaseerd op artikel 32d, tweede lid, van de Wet SUWI.
Artikel 15 Verslag UWV; Artikel 16 Financiering en
administratie
Adressaat van de artikelen 15 en 16 is niet de
subsidieontvanger, maar het UWV. In artikel 49 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is onder meer bepaald dat het UWV een
jaarverslag, jaarrekening en kwartaalverslagen maakt en deze aan de Minister
aanbiedt. Aangezien het van belang is om de resultaten tijdig te monitoren is
deze bepaling opgenomen.
Het UWV ontvangt een rijksbijdrage voor de subsidies en
uitvoeringskosten. Uitgangspunt is, dat voor de financiering en afdracht en
verantwoording van de rijksbijdrage regels gelden die aansluiten bij die van
andere rijksgefinancierde regelingen. In artikel 121a van de Wet financiering
sociale verzekeringen is bepaald dat regels kunnen worden gesteld voor de
afdracht en vaststelling van een rijksbijdrage aan UWV met name voor de
financiering van subsidieregelingen die gebaseerd zijn op de Kaderwet
SZW-subsidies. Dit artikel vormt daarmee ook de grondslag voor het bepaalde in
artikel 15. Bepaald is dat de afdracht van de rijksbijdrage via de rekening-
courant van het Algemeen Werkloosheidsfonds loopt.
Voorts wordt verwezen naar een aantal artikelen van de Regeling
Wfsv. In hoofdstuk 5, afdeling 3, paragraaf 3, van die regeling zijn regels
gegeven over de afdracht aan (het Toeslagenfonds en) het
Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten. De regels over het bepalen van
de uitvoeringskosten en de afrekening en vaststelling zijn ‘van overeenkomstige
toepassing’ verklaard. Daarbij is bepaald, dat de betaling van de
uitvoeringskosten niet maandelijks plaatsvindt.
De Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.