TOELICHTING
I. Algemeen
1. Voorgeschiedenis
Om de positie van (gesubsidieerde) kunst en cultuur in de
samenleving te waarborgen, is het nodig het maatschappelijk draagvlak hiervoor
te vergroten. Daarom heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in
het najaar van 2007 een commissie ingesteld met het verzoek ‘met voorstellen te
komen over (...) de wijze waarop verbindingen gelegd kunnen worden tussen de
cultuursector en andere maatschappelijke sectoren, redenerend vanuit de eigen
intrinsieke waarde van de cultuur, en de mogelijkheden om betrokkenheid bij
cultuur te vergroten, ook in financiële zin’. De Commissie Cultuurprofijt,
onder voorzitterschap van Martijn Sanders, heeft op 31 januari 2008 zijn advies
aan de minister uitgebracht. Een aantal maatregelen is voorgesteld.
De minister heeft begin juni 2008 een brief aan de Tweede Kamer
gestuurd waarin hij gesteld heeft het advies van de Commissie Cultuurprofijt
grotendeels te zullen uitvoeren. Een samenhangend pakket aan maatregelen is
aangekondigd, waaronder enkele stimuleringsregelingen: de matchingsregeling en
de innovatieregeling.
2. Uitgangspunten innovatieregeling
Ondanks de overkoepelende doelstelling van de matchingsregeling
en de innovatieregeling – het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor
cultuur – hebben deze stimuleringsregelingen uiteenlopende subdoelen en zijn
zij verschillend van aard. Is de matchingsregeling (inmiddels in werking
getreden, officiële naam: de Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten
cultuurinstellingen) een administratieve regeling waarbij door
cultuurproducerende instellingen extra verdiende gelden in principe door het
ministerie van OCW worden verdubbeld, bij de innovatieregeling oordeelt een
commissie over activiteiten van culturele instellingen die niet primair hoeven
te leiden tot extra inkomsten, maar die een maatschappelijke impact hebben en
door een vernieuwende werkwijze een verdere benutting van de waarde van kunst
en cultuur inhouden.
De Commissie Cultuurprofijt stelt hierover in zijn rapport: De
verbindingen met de maatschappelijke actualiteit en met nieuwe publieksgroepen
dienen te worden versterkt en er moet beter worden ingespeeld op culturele,
technische en sociale veranderingen (...). Kunst en cultuur moeten zich meer
engageren en kwaliteit toevoegen aan het maatschappelijk debat. Gezien hun
sterke inhoudelijkheid zijn ‘de kunsten’ daartoe in staat. Hierin liggen de
mogelijkheden om tot nieuwe inhoud te komen, aansluiting te vinden met nieuwe
publieksgroepen en om de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur voor de
samenleving te benutten en te profileren.
De innovatieregeling is een tijdelijke stimuleringsregeling die
culturele instellingen de mogelijkheid biedt te zoeken naar nieuwe vormen om
zich met hun product in de samenleving te manifesteren. Innovatie kan inhouden
dat een nieuw product wordt ontwikkeld (een uitvinding, een inventie), maar
evenzeer dat een bestaand product op een nieuwe wijze wordt toegepast. Een
werkwijze kan voor de ene groep instellingen innovatief zijn, terwijl die voor
de andere groep instellingen een bekende weg is. De regeling is niet bedoeld
voor activiteiten waarvan men kan verwachten dat deze via reguliere subsidies
worden ondersteund.
Innovatie komt vaak tot stand door de combinatie van
verschillende factoren en in samenwerking met andere partijen. Van culturele
instellingen die in aanmerking willen komen voor middelen uit de
innovatieregeling wordt dan ook gevraagd dat zij een samenwerking aangaan met
een of meerdere culturele instellingen, ondernemingen of organisaties uit
andere maatschappelijke domeinen. Samenwerkingsverbanden met instellingen
buiten de cultuursector zullen naar verwachting eerder tot nieuwe producten of
toepassingen leiden dan samenwerking met instellingen met een zelfde
doelstelling en taak.
3. Procedure
Op basis van deze regeling is in 2009 € 3 miljoen beschikbaar
en wordt voor de jaren 2010, 2011 en 2012 afzonderlijk door de minister het
beschikbare bedrag bekend gemaakt. Aanvraagformulieren zijn beschikbaar op
www.cultuursubsidie.nl. Indiening van een aanvraag geschiedt door deze op te
sturen naar SenterNovem, die de regeling uitvoert. Het adres van SenterNovem is
Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
De ingediende voorstellen zullen door SenterNovem aan deze
regeling worden getoetst en vervolgens worden voorgelegd aan een onafhankelijke
adviescommissie. Deze commissie adviseert aan de minister over alle aanvragen
die aan de eisen uit de regeling voldoen. De commissie wordt door de minister
benoemd en bestaat uit deskundigen met verschillende achtergronden. Gestreefd
wordt naar een evenwichtige opbouw, waarin uitdrukking wordt gegeven aan de
doelstelling van de regeling de maatschappelijke waarde van cultuuruitingen te
vergroten. Er wordt gestreefd naar een brede samenstelling. Dit betekent dat de
commissie zal worden samengesteld uit deskundigen die afkomstig zijn uit
verschillende maatschappelijke domeinen. Daarbij is natuurlijk van belang dat
er voldoende kennis in de commissie aanwezig is over de culturele sector, maar
een dergelijke kennis is geen voorwaarde voor lidmaatschap van de commissie.
Kennis van en ervaring met innovatie of innovatiebeleid is wel een vereiste.
Die kennis kan in elk relevant maatschappelijk domein zijn opgedaan. Verder zal
de commissie zo divers mogelijk worden samengesteld, met oog voor de
verschillende aspecten van diversiteit (leeftijd, sekse, achtergrond).
De commissie krijgt een centrale rol bij de uitvoering van deze
regeling. De commissie stelt zelf haar werkwijze vast. De commissie kan de
minister adviseren een of meer verplichtingen aan de subsidieverlening te
verbinden. Het gaat daarbij om zaken die de commissie essentieel vindt gelet op
het doel van de regeling. Gedacht kan worden aan nadere uitwerking van bepaalde
aspecten van de aanvraag. Daarnaast is het uitdrukkelijk de bedoeling dat de
adviezen van de commissie over negatief beoordeelde aanvragen geschikt zijn om
aanvragers die ondanks dit negatieve advies hun plan verder willen ontwikkelen
handvatten te bieden. Een verbeterde aanvraag kan in zo’n geval ook eenmaal
opnieuw voor advies worden voorgelegd aan de adviescommissie.
4. Criteria
Kern van de regeling wordt gevormd door de criteria uit artikel
9. Op basis van deze criteria komt een rangschikking tot stand van de aanvragen
die aan de eisen uit de regeling voldoen en dus in beginsel in aanmerking komen
voor subsidie. De verschillende criteria wegen aspecten die ieder voor zich van
belang zijn gelet op de doelstelling van de regeling. Naarmate een aanvraag aan
meer criteria voldoet, leidt dat tot een hogere positie in de rangschikking.
Ook de mate waarin een aanvraag aan een specifiek criterium voldoet weegt
mee.
Het betreft de volgende criteria:
o netwerkvorming
Dit criterium heeft betrekking op de vraag of er een
verbinding tot stand komt tussen culturele instellingen enerzijds en andere
instellingen of organisaties anderzijds. Daarbij valt te denken aan
buitenlandse partners, het bedrijfsleven, organisaties uit andere
maatschappelijke sectoren, communities et cetera. Het is in dit kader niet
voldoende als er sprake is van verbindingen tussen culturele instellingen
onderling. Weliswaar komen dergelijke aanvragen wel voor subsidie in
aanmerking, maar dat zal dus niet leiden tot een hogere positie in de
rangschikking.
o innovatieve kracht
Bij dit criterium gaat het om een beoordeling van de mate
waarin de voorgestelde activiteiten vernieuwend zijn. Daarbij kan het zowel
gaan om productinnovatie, als om procesinnovatie. Hoe vernieuwend is
bijvoorbeeld een voorgestelde distributievorm, samenwerkingsvorm of technische
innovatie. Het gaat niet om puur artistiek-inhoudelijke vernieuwing die tot de
eigen verantwoordelijkheid van instellingen behoort. Zie in dit verband ook de
eis uit artikel 2 lid 2 waarin gesteld wordt dat het niet mag gaan om
activiteiten waarvoor de instelling reeds geacht kan worden cultuursubsidie te
hebben. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan educatieve activiteiten, het
geven van voorstellingen op bijzondere locaties en dergelijke.
o duurzame verandering.
Dit criterium vraagt dat er bij de bij de aanvraag betrokken
culturele instelling of instellingen sprake is van een blijvende verandering in
de werkwijze. De verandering moet aansluiten op de doelstelling van deze
regeling. Het gaat hierbij om gedrag dat ziet op de manier waarop culturele
instellingen hun product inzetten c.q. uitbaten. Ondernemerschap is een aspect
dat in dit kader wordt beoordeeld. Een aanvraag die leidt tot een structurele
groei van de eigen inkomsten van een culturele instelling voldoet in beginsel
aan dit criterium.
o navolging
Hierbij wordt beoordeeld of te verwachten is dat de
resultaten van de activiteiten ook relevant kunnen zijn voor anderen dan de
direct betrokken partijen. Het gaat bijvoorbeeld om de vraag of er sprake is
van voorbeeldwerking. Daarnaast zijn ook toegepaste technieken of de manier
waarop bekendheid wordt gegeven aan de resultaten van belang voor de vraag of
navolging te verwachten is. Positief is bijvoorbeeld als er gebruik wordt
gemaakt van open source software, dan wel dat de resultaten van het project
breed bekend worden gemaakt, dat ontwikkelde applicaties kosteloos ter
beschikking komen van andere instellingen, et cetera.
o kosteneffectiviteit van de gevraagde bijdrage
Dit criterium heeft betrekking op de verhouding tussen de
gevraagde bijdrage en de te verwachten resultaten. Is de investering van
voldoende waarde gelet op de resultaten? Hoe verhoudt de gevraagde bijdrage
zich tot de bijdrage van de aanvrager zelf en de partners.
5. Kennisontwikkeling
In het kader van deze regeling wordt tevens een programma geboden
dat toegang geeft tot andere kennisbronnen, expertise en nieuwe contacten,
zowel in de voorbereidingsfase als in de uitvoeringsfase. In alle stappen van
ontwikkeling en uitvoering is het vergroten en uitbouwen van het externe
netwerk belangrijk. Zo kunnen partijen die een goed begrip hebben van de
dynamiek van de sector verbindingen aangaan met creatieve personen en bedrijven
uit andere sectoren.
In het inhoudelijk programma spelen de gesubsidieerde
activiteiten een zeer belangrijke rol. Voor het effect op (middel)lange termijn
is het van belang dat de ervaringen uit gehonoreerde activiteiten publiekelijk
worden gedeeld met andere instellingen. Het programma biedt een flexibel kader
om nieuwe vormen voor kennisdeling toe te passen en te ontwikkelen.
Uitgangspunt is dat de sector het voortouw neemt bij het
uitvoeren van het programma gericht op inhoudelijk-organisatorische
ondersteuning, netwerkversterking en kenniscirculatie. Het versterken van het
zelforganiserend vermogen van de sector draagt er aan bij dat er een
samenhangend innovatiebeleid voor de sector ontstaat en de culturele sector
beter aansluiting vindt bij innovatieve programma's uit andere maatschappelijke
domeinen.
Voor het succes van de projecten en voor het vergroten van het
effect op sectorniveau is het belangrijk dat de financiële ondersteuning en het
inhoudelijk programma niet los van elkaar komen te staan, maar goed op elkaar
aansluiten. De werkzaamheden van SenterNovem worden daar op toegesneden.
6. Administratieve lasten
De onderhavige regeling is aan Actal ter toetsing voorgelegd.
Actal heeft de regeling niet geselecteerd voor advies. De te verwachten
administratieve lasten voor de betrokken culturele instellingen zijn
gekwantificeerd op 2% van het subsidiebedrag. De lasten zijn beperkt gehouden
door te werken met eenvoudige en eenduidige aanvraagformulieren. Voor de
verantwoording wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande
structuren. Praktisch gezien betekent dit dat instellingen die reeds subsidie
van OCW ontvangen de financiële verantwoording kunnen opnemen in hun reguliere
jaarverantwoording. Ze hoeven dus geen aparte financiële verantwoording op te
maken. Gelet op het doel van de regeling is wel een aparte inhoudelijke
verantwoording vereist.
Er wordt alleen een accountantsverklaring gevraagd bij de
aanvraag tot subsidievaststelling bij projecten waarvoor de maximale subsidie
€ 125.000 of meer bedraagt. Ook hier geldt dat instellingen die reeds een
structurele subsidie ontvangen van OCW kunnen aansluiten bij hun reguliere
verantwoording. Zij hoeven dus geen aparte accountantsverklaring in te dienen.
Er kan worden volstaan met de accountantsverklaring bij de jaarrekening als
geheel.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Het begrip onderneming is zo omschreven dat ook zelfstandige
ondernemers betrokken kunnen zijn bij activiteiten waarvoor subsidie wordt
gevraagd, mits zij samenwerken met culturele instellingen. De reden hiervoor is
dat de culturele sector veel eenmanszaken, freelancers en zelfstandigen zonder
personeel kent en hun expertise veelal goed inzetbaar is voor activiteiten die
aansluiten op de doelstelling van deze regeling.
Artikel 2. Reikwijdte
In dit artikel is het doel van de regeling verwerkt. Het eerste
lid bepaalt dat de activiteiten die voor subsidieverlening in aanmerking komen
nieuwe mogelijkheden moeten scheppen die de maatschappelijke waarde van
cultuuruitingen vergroten. Het achterliggende doel hierbij is de verankering
van gesubsidieerde cultuuruitingen in de samenleving.
Het tweede lid werkt de doelstelling van de subsidie verder
uit. Voor subsidieverlening komen alleen culturele instellingen in aanmerking
die bij de uitvoering van de activiteiten samenwerken met een andere culturele
instelling, een onderneming of een maatschappelijke organisatie. Deze
voorwaarde moet bewerkstelligen dat de culturele instellingen verbindingen
aangaan die op zichzelf genomen al een indicatie kunnen zijn voor de beoogde
vergroting van de maatschappelijke waarde van cultuuruitingen voor de
samenleving. Daarnaast is deze voorwaarde gekozen omdat vernieuwing eerder
wordt bereikt als er op een vernieuwende manier met partners wordt
samengewerkt.
De tweede voorwaarde is dat de activiteiten niet kunnen worden
geschaard onder de activiteiten waarvoor de aanvrager reeds subsidie ontvangt.
Structurele subsidies aan culturele instellingen gaan al uit van een bepaalde
mate van vernieuwing van cultuuruitingen en de presentatie hiervan, omdat de
samenleving zich ontwikkelt en culturele instellingen hier in zekere mate op in
moeten spelen. De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten dan ook
wezenlijk anders zijn dan de activiteiten waarvoor de culturele instellingen al
subsidie ontvangen.
Artikel 3 Looptijd
Om te bereiken dat de activiteiten die gesubsidieerd worden
integraal deel uit kunnen maken van Cultuurprofijt, worden de activiteiten
binnen twee jaar uitgevoerd. Hierdoor kunnen na afronding van de activiteiten
ook andere instellingen profijt hebben van de gesubsidieerde activiteiten.
Artikel 4. Aanvrager
De aanvrager en de ontvanger van de subsidie moet een culturele
instelling zijn. In het kader van deze regeling wordt onder culturele
instelling in de eerste plaats verstaan elke instelling die op basis van
cultuurbeleid een structurele subsidie ontvangt. Het doel van deze regeling is
immers het verbreden en verdiepen van het maatschappelijk draagvlak van
gesubsidieerde cultuuruitingen. Het gaat hierbij niet om incidenteel
gesubsidieerde cultuuruitingen door middel van projectsubsidies, maar om
niet-incidentele subsidies met een minimale looptijd van een jaar. Op het
moment van beoordeling van de subsidieaanvraag moet de structurele
subsidierelatie in ieder geval nog bestaan. De subsidierelatie kan bestaan met
de rijksoverheid, een lagere overheid of een zelfstandig bestuursorgaan, als
deze maar plaatsvindt in het kader van cultuurbeleid.
Naast de gesubsidieerde instellingen wordt ook onder culturele
instelling verstaan de instelling die als statutaire doelstelling heeft de
behartiging van belangen van instellingen die in het kader van cultuurbeleid
structurele subsidies ontvangen. Hierbij moet gedacht worden aan
brancheverenigingen en werkgeversorganisaties. De reden dat deze categorie
subsidie kan aanvragen is dat zij mogelijk beter in staat zijn omvangrijke
vernieuwende activiteiten te kunnen dragen. Als een dergelijke instelling
subsidie aanvraagt moet aannemelijk zijn dat zij in dat kader ook werkelijk
gezien kan worden als vertegenwoordiger van de culturele instellingen wiens
belangen de instelling zegt te behartigen. De aanvraag moet op dit punt dus
voldoende concreet aangeven met wie en op welke wijze de instelling
samenwerkt.
Artikel 5. Subsidiebedrag en subsidiabele kosten
De bij de activiteiten betrokken partijen dragen ten minste
tien procent bij aan de financiering van de voor subsidie in aanmerking komende
activiteiten. Voor deze eigen bijdrage is gekozen omdat de activiteiten
uiteindelijk ten goede komen aan de betrokken partijen zelf. Daarnaast wekt de
eigen investering van de partijen een zekere mate van vertrouwen in het slagen
van de activiteiten in het licht van deze regeling.
Het tweede lid geeft aan welke kosten in aanmerking komen voor
subsidie.
Het derde lid sluit basisdigitalisatie uit van de subsidiabele
kosten. Reden hiervoor is dat deze kosten ten eerste erg hoog kunnen uitvallen
en ten tweede uit zichzelf geen vernieuwend karakter hebben.
Artikel 8. Advisering
De adviescommissie geeft een inhoudelijk oordeel over de aan
haar toegezonden aanvragen. Hierbij gaat zij in op de vernieuwende aspecten van
de activiteiten van de aanvraag in relatie tot de doelstelling van de regeling.
Dit oordeel moet onafhankelijk ten opzichte van de andere aanvragen tot stand
komen.
In het kader van de inhoudelijke beoordeling kan de commissie
verbeterpunten voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd
aangeven. Deze verbeterpunten kunnen betrekking hebben op de activiteiten zelf
of op het uitdragen van de activiteiten. De verbeterpunten kunnen aansluiten
bij de criteria die de commissie hanteert bij het bepalen van de volgorde van
de positief beoordeelde aanvragen, zoals beschreven in artikel 9. De commissie
kan de minister adviseren de verbeterpunten op te nemen als
subsidieverplichting als de minister overgaat tot subsidieverlening.
Artikel 9. Rangorde
In de aanvragen die de commissie positief beoordeelt, geeft zij
een rangorde aan. Deze rangorde wordt gemotiveerd aangebracht op grond van de
in dit artikel genoemde criteria.
Artikel 11. Vergoeding leden en voorzitter
adviescommissie
Op grond van artikel 2, eerste lid, Wet vergoedingen
adviescolleges en commissies stelt de minister de vergoeding van de leden van
de adviescommissie vast. Voor de leden van deze commissie is gekozen voor een
vergoeding per vergadering en geen vaste vergoeding, omdat de leden in beginsel
voor de uitvoering van deze regeling slechts in de weken na de sluiting van de
jaarlijkse aanvraagtermijn bij elkaar komen.
Het artikel bevat de vergoeding. De drie procent van het
maximum van salarisschaal 18 houdt in 3 procent van het maandelijkse bedrag dat
in de betreffende bijlage is genoemd.
Als er meerdere vergaderingen op een dag plaatsvinden dan
gelden deze vergaderingen als een vergadering. Per dag kunnen de leden en de
voorzitter dus niet meer ontvangen dan € .... Dit volgt uit artikel 3, onder c,
van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.
Naast de vergoeding per vergadering ontvangen de leden en de
voorzitter op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen
adviescolleges en commissies een vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Voor
deze vergoeding is het Reisbesluit binnenland van toepassing.
Artikel 14. Aanvraag
Het aanvraagformulier dat bij deze regeling is gevoegd is zo
ingericht dat het activiteitenplan van een aanvrager hierin kan worden
verwerkt. Naast dit aanvraagformulier dient de aanvrager tevens een begroting
in.
Artikel 16. Termijnen
Omdat deze regeling in de loop van 2009 in werking is getreden is
voor het jaar 2009 voor een afwijkende uiterste aanvraagdatum gekozen, namelijk
1 oktober. Voor de andere jaren is de datum vastgesteld op 1 april.
Artikel 18. Inwinnen advies
Over de aanvragen vindt een marginale toets plaats voor
toezending aan de adviescommissie. Indien onmiddellijk duidelijk is dat een
aanvraag niet aan de eisen van deze regeling voldoet zal de aanvraag niet aan
de adviescommissie worden voorgelegd. Over de aanvragen die wel aan de
commissie worden voorgelegd, adviseert de commissie binnen zes weken. Alle
adviezen worden tegelijkertijd uitgebracht, zodat de commissie in staat is een
goede rangorde in de aanvragen aan te brengen en de minister aan de meest
geschikte aanvragen subsidie kan verlenen.
Artikel 19. Verlening
De minister beslist tegelijkertijd op de aanvragen die in een
aanvraagronde aan de adviescommissie zijn voorgelegd. De adviezen van de
commissie spelen bij de beslissing van de minister een grote rol.
Artikel 20. Weigeringsgronden
Los van de algemene weigeringsgronden uit de Algemene wet
bestuursrecht en het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen kan de minister
subsidieverlening weigeren op drie extra gronden die grotendeels al
voortvloeien uit de regeling zelf. Zo is weigering mogelijk als geen eigen
bijdrage in de financiering van de activiteiten van ten minste tien procent is
voorzien. Deze weigeringsgrond vloeit ook al voort uit artikel 4. Het moet
daarbij gaan om een bijdrage in geld. Het is niet mogelijk om de eigen bijdrage
in de vorm van personele inzet of anderszins via vormen van toerekening vorm te
geven.
Daarnaast is weigering mogelijk als uit de aanvraag niet
duidelijk blijkt met welke partij(en) wordt samengewerkt bij de activiteiten.
Deze weigeringsgrond volgt ook al uit artikel 2.
De laatste weigeringsgrond betreft hernieuwde aanvragen. Op
grond van artikel 21 kunnen aanvragen die niet tot subsidieverlening hebben
geleid eenmaal opnieuw als aanvraag worden ingediend. In geval de eerste
aanvraag een negatieve beoordeling kreeg, moet de aanvraag substantieel
gewijzigd zijn, anders kan de minister de aanvraag weigeren. De minister zal
namelijk niet de adviescommissie nogmaals vragen te adviseren over een negatief
beoordeelde aanvraag als deze niet is aangepast. Bij de aanpassing van de
aanvraag moet in ieder geval rekening zijn gehouden met het advies van de
commissie. Aanvragen die in eerste instantie positief waren beoordeeld, maar
niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen doordat het subsidieplafond
was bereikt, hoeven in principe niet gewijzigd te worden. Wel verdient het
aanbeveling dat de aanvrager bij zijn hernieuwde aanvraag rekening houdt met
eventuele opmerkingen van de adviescommissie.
Artikel 21. Hernieuwde aanvraag
Een geweigerde aanvraag kan eenmaal opnieuw worden ingediend.
Reden voor deze tweede kans is dat niet te voorspellen valt of elke
aanvraagronde kwalitatief even goede aanvragen zal bevatten. In geval een
positief beoordeelde aanvraag niet voor subsidieverlening in aanmerking komt
omdat die aanvraagronde veel positief beoordeelde aanvragen bevat, kan deze
aanvraag nog meedingen bij een ronde waar misschien minder positieve
beoordelingen uit naar voren komen. Op deze wijze is het ook aannemelijker dat
aan de meest geschikte aanvragen in de vier jaar van deze regeling subsidie
wordt verleend. Een bijkomend voordeel is dat de instellingen de eerste
aanvraag en de beoordeling van de adviescommissie als leermoment kunnen
gebruiken om een verbeterde aanvraag in te dienen die beter aansluit bij het
doel van deze regeling.
Artikel 22. Aanpassingen van de activiteiten
In relatie met artikel 8, vierde lid, kan de minister de
verbeterpunten door de adviescommissie aangedragen, als subsidieverplichting
opleggen. Indien noodzakelijk en passend, kan de minister hierbij de
verplichting opleggen dat de subsidieontvanger binnen een bepaalde termijn
rapporteert over de uitvoering van de verbeterpunten. Te denken valt aan het
geval waarin de aanvraag onvoldoende ingaat op de technische standaarden die de
aanvrager bij een digitale distributievorm toepast. Een verplichting kan
hierbij dan worden opgelegd dat de subsidieontvanger gebruik maakt van bepaalde
standaarden met een open source karakter.
Artikel 24. In te dienen bescheiden
Voor de verantwoording en de vaststelling van de subsidie gelden
de voorschriften van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen waarnaar is
verwezen in dit artikel.
De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.