Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 mei 2009, nr. WJZ/126668 (8246), houdende regels voor subsidieverstrekking ten behoeve van vernieuwende activiteiten om het maatschappelijk draagvlak voor cultuuruitingen te verdiepen en verbreden (Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 5, 5a, 7, zesde lid, 32, eerste lid, en 48 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, mede gelet op artikel 2 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

commissie:

Adviescommissie Innovatie cultuuruitingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid;

culturele instelling:

instelling als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

onderneming:

privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een natuurlijk persoon, die economische activiteiten onderneemt, niet zijnde een culturele instelling;

SenterNovem:

agentschap SenterNovem van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. De minister kan op aanvraag aan een culturele instelling subsidie verlenen voor het uitvoeren van activiteiten die erop gericht zijn nieuwe mogelijkheden te scheppen die de maatschappelijke waarde van cultuuruitingen vergroten.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt indien:

    • a. de activiteiten in samenwerking met een of meer culturele instellingen, ondernemingen of maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd; en

    • b. de aanvrager niet geacht wordt reeds subsidie te ontvangen voor deze activiteiten.

Artikel 3. Looptijd

De activiteiten, bedoeld in artikel 2, hebben een looptijd van ten hoogste twee jaar.

Artikel 4. Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door elke instelling die een jaarlijkse of vierjaarlijkse subsidie ontvangt op grond van artikel 4, 4a of 4b van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, of die anderszins een subsidie, anders dan een projectsubsidie, ontvangt in het kader van cultuurbeleid van een zelfstandig bestuursorgaan, provincie of gemeente voor een periode van ten minste een jaar.

  • 2. Subsidie kan tevens worden aangevraagd door een instelling die als statutaire doelstelling heeft het behartigen van de belangen van instellingen als bedoeld in het eerste lid, voor zover zij geacht kunnen worden in het kader van de aanvraag als vertegenwoordiger van deze instellingen op te treden.

Artikel 5. Subsidiebedrag en subsidiabele kosten

  • 1. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste 90 procent van de subsidiabele kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. De subsidiabele kosten omvatten uitsluitend de volgende rechtstreeks aan de uitvoering toe te rekenen kosten:

    • a. loonkosten;

    • b. overheadkosten;

    • c. kosten van ingehuurde derden; en

    • d. kosten van materialen.

  • 3. Van de subsidiabele kosten zijn de kosten voor basisdigitalisering uitgesloten. Hieronder worden verstaan de kosten voor alle inspanningen gericht op de transformatie van analoge naar digitale objecten of tekstbestanden.

Artikel 6. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in 2009 € 3 miljoen beschikbaar.

  • 2. Voor de jaren 2010, 2011 en 2012 stelt de minister een subsidieplafond vast.

HOOFDSTUK 2. ADVIESCOMMISSIE INNOVATIE CULTUURUITINGEN

Artikel 7. Adviescommissie

  • 1. Er is een Adviescommissie Innovatie cultuuruitingen.

  • 2. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste 4 en ten hoogste 6 leden.

  • 3. De minister benoemt en ontslaat de voorzitter en de leden van de commissie.

  • 4. Benoeming geschiedt voor een periode van maximaal twee jaar. Herbenoeming is mogelijk.

Artikel 8. Advisering

  • 1. De commissie heeft tot taak op verzoek van de minister te adviseren over de door hem doorgestuurde subsidieaanvragen op grond van deze regeling.

  • 2. De adviezen van de commissie zijn gemotiveerd en bevatten een oordeel over het vernieuwende karakter van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 3. De commissie geeft elke door haar ontvangen aanvraag een van de volgende beoordelingen:

    • a. positief; of

    • b. negatief.

  • 4. De commissie kan bij een oordeel bedoeld in het derde lid, onder a, gerelateerd aan het doel van deze regeling, verbeterpunten aangeven ten aanzien van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd en kan de minister aanbevelen deze verbeterpunten op te nemen als subsidieverplichtingen.

Artikel 9. Criteria voor rangorde

De commissie rangschikt de aanvragen die zij een beoordeling toekent als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder a, op grond van de volgende criteria:

  • netwerkvorming: de mate waarin de activiteiten verbindingen leggen tussen culturele instellingen en andere organisaties of ondernemingen;

  • innovatieve kracht: de mate waarin de toegepaste werkwijze vernieuwend is;

  • duurzame verandering: de mate waarin verwacht mag worden dat de activiteiten een duurzame verandering teweegbrengen in de werkwijze van bij de activiteiten betrokken culturele instellingen;

  • navolging: de mate waarin de resultaten van het project naar verwachting ten goede kunnen komen aan een grotere groep culturele instellingen; en

  • kosteneffectiviteit: de mate waarin de gevraagde bijdrage redelijk is gelet op het te verwachten effect van de activiteiten.

Artikel 10. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 11. Vergoeding leden en voorzitter adviescommissie

  • 1. De leden van de commissie ontvangen per vergadering een vergoeding die drie procent bedraagt van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. De voorzitter van de commissie ontvangt per vergadering een vergoeding die 130% bedraagt van de vergoeding bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste informatie.

Artikel 13. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning/Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN VERLENING

Artikel 14. Aanvraag

De aanvraag omvat in ieder geval:

  • a. een ingevuld aanvraagformulier, dat tevens een activiteitenplan omvat, als bedoeld in bijlage I behorende bij deze regeling; en

  • b. een begroting, opgesteld overeenkomstig Bijlage II behorende bij deze regeling.

Artikel 15. Begroting

Als de liquiditeitsbehoefte onregelmatig gespreid is over de duur van de activiteiten, gaat de begroting vergezeld van een liquiditeitsprognose.

Artikel 16. Termijnen

  • 1. Voor de subsidieverlening is in elk van de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 één aanvraagronde.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend:

    • a. in 2009 voor 1 oktober; en

    • b. in de jaren 2010, 2011 en 2012 voor 1 april.

Artikel 17. Wijze van indiening

De aanvraag wordt verzonden naar SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

Artikel 18. Inwinnen advies

  • 1. Wanneer een aanvraag voldoet aan de eisen van deze regeling verzoekt de minister de commissie over de aanvraag te adviseren.

  • 2. De commissie adviseert bij elke aanvraagronde over alle door haar ontvangen aanvragen tegelijk.

  • 3. De commissie adviseert over de door haar ontvangen aanvragen binnen zes weken nadat zij de aanvragen heeft ontvangen.

  • 4. De commissie zendt de adviezen naar SenterNovem en een kopie naar de minister.

Artikel 19. Verlening

  • 1. De minister voorziet per aanvraagronde in een gelijktijdige beslissing op aanvragen waarover de commissie heeft geadviseerd, op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

  • 2. De minister beslist op de aanvragen mede op basis van de adviezen van de commissie.

  • 3. De minister beslist op de aanvragen:

    • a. in de aanvraagronde van 2009 voor 15 december van dat jaar; en

    • b. in de aanvraagrondes van 2010, 2011 en 2012 voor 1 juli van het betreffende jaar.

  • 4. Een beslissing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van het betreffende advies van de commissie.

  • 5. De adviezen van de commissie worden openbaar gemaakt op de website www.cultuursubsidie.nl.

Artikel 20. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan subsidieverlening worden geweigerd als:

  • de eigen bijdrage van de bij de activiteiten betrokken partijen niet ten minste 10% van de subsidiabele kosten bedraagt;

  • de subsidiabele kosten van de activiteiten minder dan € 100.000 bedragen;

  • niet duidelijk uit de aanvraag blijkt met welke partijen de aanvrager samenwerkt bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd; of

  • het een hernieuwde aanvraag betreft en deze zich niet substantieel onderscheidt van de oorspronkelijke aanvraag, tenzij het een aanvraag betreft die eerder met een beroep op het subsidieplafond is geweigerd.

Artikel 21. Hernieuwde aanvraag

Voor activiteiten waarvoor een aanvraag is geweigerd, kan eenmaal opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend.

HOOFDSTUK 4. VERPLICHTINGEN EN BEVOORSCHOTTING SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 22. Aanpassing van de activiteiten

  • 1. De minister kan aan de subsidieverlening de verplichting verbinden dat de aanvrager verbeterpunten als bedoeld in artikel 8, vierde lid, uitvoert.

  • 2. Als verplichtingen bedoeld in het eerste lid zijn opgelegd, kan de minister bepalen dat binnen een bepaalde termijn de aanvrager rapporteert op welke wijze de verplichtingen worden uitgevoerd.

Artikel 23. Bevoorschotting

De minister kan voorschotten verlenen tot ten hoogste tachtig procent van het verleende subsidiebedrag.

HOOFDSTUK 5. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 24. In te dienen bescheiden

  • 1. Binnen vier maanden na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger bij SenterNovem in ieder geval de volgende bescheiden in:

    • a. een activiteitenverslag; en

    • b. een financieel verslag.

  • 2. De artikelen 34, 36, 37 en 38 van het besluit zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 6. MANDAAT SENTERNOVEM

Artikel 25. Mandaatverlening

  • 1. Aan de algemeen directeur van SenterNovem wordt mandaat verleend om besluiten te nemen ter uitvoering van deze regeling.

  • 2. De algemeen directeur neemt geen beslissing op een bezwaarschrift indien het besluit waartegen het bezwaar zich richt door hem krachtens mandaat is genomen.

  • 3. De algemeen directeur kan ondermandaat verlenen.

  • 4. In elk op grond van deze mandaatverlening genomen besluit wordt tot uitdrukking gebracht dat dit namens de minister is genomen.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 26. Inwerkingtreding en expiratie

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2015, maar blijft van toepassing op bezwaar en beroepsprocedures die voortkomen uit een beschikking genomen op grond van deze regeling.

Artikel 27. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen

Deze regeling zal met de toelichting en de bijbehorende bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

BIJLAGE I AANVRAAGFORMULIER

stcrt-2009-9013-001.pngstcrt-2009-9013-002.pngstcrt-2009-9013-003.pngstcrt-2009-9013-004.png

BIJLAGE II BEGROTING

stcrt-2009-9013-005.pngstcrt-2009-9013-006.png

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Voorgeschiedenis

Om de positie van (gesubsidieerde) kunst en cultuur in de samenleving te waarborgen, is het nodig het maatschappelijk draagvlak hiervoor te vergroten. Daarom heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het najaar van 2007 een commissie ingesteld met het verzoek ‘met voorstellen te komen over (...) de wijze waarop verbindingen gelegd kunnen worden tussen de cultuursector en andere maatschappelijke sectoren, redenerend vanuit de eigen intrinsieke waarde van de cultuur, en de mogelijkheden om betrokkenheid bij cultuur te vergroten, ook in financiële zin’. De Commissie Cultuurprofijt, onder voorzitterschap van Martijn Sanders, heeft op 31 januari 2008 zijn advies aan de minister uitgebracht. Een aantal maatregelen is voorgesteld.

De minister heeft begin juni 2008 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij gesteld heeft het advies van de Commissie Cultuurprofijt grotendeels te zullen uitvoeren. Een samenhangend pakket aan maatregelen is aangekondigd, waaronder enkele stimuleringsregelingen: de matchingsregeling en de innovatieregeling.

2. Uitgangspunten innovatieregeling

Ondanks de overkoepelende doelstelling van de matchingsregeling en de innovatieregeling – het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor cultuur – hebben deze stimuleringsregelingen uiteenlopende subdoelen en zijn zij verschillend van aard. Is de matchingsregeling (inmiddels in werking getreden, officiële naam: de Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen) een administratieve regeling waarbij door cultuurproducerende instellingen extra verdiende gelden in principe door het ministerie van OCW worden verdubbeld, bij de innovatieregeling oordeelt een commissie over activiteiten van culturele instellingen die niet primair hoeven te leiden tot extra inkomsten, maar die een maatschappelijke impact hebben en door een vernieuwende werkwijze een verdere benutting van de waarde van kunst en cultuur inhouden.

De Commissie Cultuurprofijt stelt hierover in zijn rapport: De verbindingen met de maatschappelijke actualiteit en met nieuwe publieksgroepen dienen te worden versterkt en er moet beter worden ingespeeld op culturele, technische en sociale veranderingen (...). Kunst en cultuur moeten zich meer engageren en kwaliteit toevoegen aan het maatschappelijk debat. Gezien hun sterke inhoudelijkheid zijn ‘de kunsten’ daartoe in staat. Hierin liggen de mogelijkheden om tot nieuwe inhoud te komen, aansluiting te vinden met nieuwe publieksgroepen en om de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur voor de samenleving te benutten en te profileren.

De innovatieregeling is een tijdelijke stimuleringsregeling die culturele instellingen de mogelijkheid biedt te zoeken naar nieuwe vormen om zich met hun product in de samenleving te manifesteren. Innovatie kan inhouden dat een nieuw product wordt ontwikkeld (een uitvinding, een inventie), maar evenzeer dat een bestaand product op een nieuwe wijze wordt toegepast. Een werkwijze kan voor de ene groep instellingen innovatief zijn, terwijl die voor de andere groep instellingen een bekende weg is. De regeling is niet bedoeld voor activiteiten waarvan men kan verwachten dat deze via reguliere subsidies worden ondersteund.

Innovatie komt vaak tot stand door de combinatie van verschillende factoren en in samenwerking met andere partijen. Van culturele instellingen die in aanmerking willen komen voor middelen uit de innovatieregeling wordt dan ook gevraagd dat zij een samenwerking aangaan met een of meerdere culturele instellingen, ondernemingen of organisaties uit andere maatschappelijke domeinen. Samenwerkingsverbanden met instellingen buiten de cultuursector zullen naar verwachting eerder tot nieuwe producten of toepassingen leiden dan samenwerking met instellingen met een zelfde doelstelling en taak.

3. Procedure

Op basis van deze regeling is in 2009 € 3 miljoen beschikbaar en wordt voor de jaren 2010, 2011 en 2012 afzonderlijk door de minister het beschikbare bedrag bekend gemaakt. Aanvraagformulieren zijn beschikbaar op www.cultuursubsidie.nl. Indiening van een aanvraag geschiedt door deze op te sturen naar SenterNovem, die de regeling uitvoert. Het adres van SenterNovem is Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

De ingediende voorstellen zullen door SenterNovem aan deze regeling worden getoetst en vervolgens worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Deze commissie adviseert aan de minister over alle aanvragen die aan de eisen uit de regeling voldoen. De commissie wordt door de minister benoemd en bestaat uit deskundigen met verschillende achtergronden. Gestreefd wordt naar een evenwichtige opbouw, waarin uitdrukking wordt gegeven aan de doelstelling van de regeling de maatschappelijke waarde van cultuuruitingen te vergroten. Er wordt gestreefd naar een brede samenstelling. Dit betekent dat de commissie zal worden samengesteld uit deskundigen die afkomstig zijn uit verschillende maatschappelijke domeinen. Daarbij is natuurlijk van belang dat er voldoende kennis in de commissie aanwezig is over de culturele sector, maar een dergelijke kennis is geen voorwaarde voor lidmaatschap van de commissie. Kennis van en ervaring met innovatie of innovatiebeleid is wel een vereiste. Die kennis kan in elk relevant maatschappelijk domein zijn opgedaan. Verder zal de commissie zo divers mogelijk worden samengesteld, met oog voor de verschillende aspecten van diversiteit (leeftijd, sekse, achtergrond).

De commissie krijgt een centrale rol bij de uitvoering van deze regeling. De commissie stelt zelf haar werkwijze vast. De commissie kan de minister adviseren een of meer verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden. Het gaat daarbij om zaken die de commissie essentieel vindt gelet op het doel van de regeling. Gedacht kan worden aan nadere uitwerking van bepaalde aspecten van de aanvraag. Daarnaast is het uitdrukkelijk de bedoeling dat de adviezen van de commissie over negatief beoordeelde aanvragen geschikt zijn om aanvragers die ondanks dit negatieve advies hun plan verder willen ontwikkelen handvatten te bieden. Een verbeterde aanvraag kan in zo’n geval ook eenmaal opnieuw voor advies worden voorgelegd aan de adviescommissie.

4. Criteria

Kern van de regeling wordt gevormd door de criteria uit artikel 9. Op basis van deze criteria komt een rangschikking tot stand van de aanvragen die aan de eisen uit de regeling voldoen en dus in beginsel in aanmerking komen voor subsidie. De verschillende criteria wegen aspecten die ieder voor zich van belang zijn gelet op de doelstelling van de regeling. Naarmate een aanvraag aan meer criteria voldoet, leidt dat tot een hogere positie in de rangschikking. Ook de mate waarin een aanvraag aan een specifiek criterium voldoet weegt mee.

Het betreft de volgende criteria:

  • o netwerkvorming

    Dit criterium heeft betrekking op de vraag of er een verbinding tot stand komt tussen culturele instellingen enerzijds en andere instellingen of organisaties anderzijds. Daarbij valt te denken aan buitenlandse partners, het bedrijfsleven, organisaties uit andere maatschappelijke sectoren, communities et cetera. Het is in dit kader niet voldoende als er sprake is van verbindingen tussen culturele instellingen onderling. Weliswaar komen dergelijke aanvragen wel voor subsidie in aanmerking, maar dat zal dus niet leiden tot een hogere positie in de rangschikking.

  • o innovatieve kracht

    Bij dit criterium gaat het om een beoordeling van de mate waarin de voorgestelde activiteiten vernieuwend zijn. Daarbij kan het zowel gaan om productinnovatie, als om procesinnovatie. Hoe vernieuwend is bijvoorbeeld een voorgestelde distributievorm, samenwerkingsvorm of technische innovatie. Het gaat niet om puur artistiek-inhoudelijke vernieuwing die tot de eigen verantwoordelijkheid van instellingen behoort. Zie in dit verband ook de eis uit artikel 2 lid 2 waarin gesteld wordt dat het niet mag gaan om activiteiten waarvoor de instelling reeds geacht kan worden cultuursubsidie te hebben. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan educatieve activiteiten, het geven van voorstellingen op bijzondere locaties en dergelijke.

  • o duurzame verandering.

    Dit criterium vraagt dat er bij de bij de aanvraag betrokken culturele instelling of instellingen sprake is van een blijvende verandering in de werkwijze. De verandering moet aansluiten op de doelstelling van deze regeling. Het gaat hierbij om gedrag dat ziet op de manier waarop culturele instellingen hun product inzetten c.q. uitbaten. Ondernemerschap is een aspect dat in dit kader wordt beoordeeld. Een aanvraag die leidt tot een structurele groei van de eigen inkomsten van een culturele instelling voldoet in beginsel aan dit criterium.

  • o navolging

    Hierbij wordt beoordeeld of te verwachten is dat de resultaten van de activiteiten ook relevant kunnen zijn voor anderen dan de direct betrokken partijen. Het gaat bijvoorbeeld om de vraag of er sprake is van voorbeeldwerking. Daarnaast zijn ook toegepaste technieken of de manier waarop bekendheid wordt gegeven aan de resultaten van belang voor de vraag of navolging te verwachten is. Positief is bijvoorbeeld als er gebruik wordt gemaakt van open source software, dan wel dat de resultaten van het project breed bekend worden gemaakt, dat ontwikkelde applicaties kosteloos ter beschikking komen van andere instellingen, et cetera.

  • o kosteneffectiviteit van de gevraagde bijdrage

    Dit criterium heeft betrekking op de verhouding tussen de gevraagde bijdrage en de te verwachten resultaten. Is de investering van voldoende waarde gelet op de resultaten? Hoe verhoudt de gevraagde bijdrage zich tot de bijdrage van de aanvrager zelf en de partners.

5. Kennisontwikkeling

In het kader van deze regeling wordt tevens een programma geboden dat toegang geeft tot andere kennisbronnen, expertise en nieuwe contacten, zowel in de voorbereidingsfase als in de uitvoeringsfase. In alle stappen van ontwikkeling en uitvoering is het vergroten en uitbouwen van het externe netwerk belangrijk. Zo kunnen partijen die een goed begrip hebben van de dynamiek van de sector verbindingen aangaan met creatieve personen en bedrijven uit andere sectoren.

In het inhoudelijk programma spelen de gesubsidieerde activiteiten een zeer belangrijke rol. Voor het effect op (middel)lange termijn is het van belang dat de ervaringen uit gehonoreerde activiteiten publiekelijk worden gedeeld met andere instellingen. Het programma biedt een flexibel kader om nieuwe vormen voor kennisdeling toe te passen en te ontwikkelen.

Uitgangspunt is dat de sector het voortouw neemt bij het uitvoeren van het programma gericht op inhoudelijk-organisatorische ondersteuning, netwerkversterking en kenniscirculatie. Het versterken van het zelforganiserend vermogen van de sector draagt er aan bij dat er een samenhangend innovatiebeleid voor de sector ontstaat en de culturele sector beter aansluiting vindt bij innovatieve programma's uit andere maatschappelijke domeinen.

Voor het succes van de projecten en voor het vergroten van het effect op sectorniveau is het belangrijk dat de financiële ondersteuning en het inhoudelijk programma niet los van elkaar komen te staan, maar goed op elkaar aansluiten. De werkzaamheden van SenterNovem worden daar op toegesneden.

6. Administratieve lasten

De onderhavige regeling is aan Actal ter toetsing voorgelegd. Actal heeft de regeling niet geselecteerd voor advies. De te verwachten administratieve lasten voor de betrokken culturele instellingen zijn gekwantificeerd op 2% van het subsidiebedrag. De lasten zijn beperkt gehouden door te werken met eenvoudige en eenduidige aanvraagformulieren. Voor de verantwoording wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande structuren. Praktisch gezien betekent dit dat instellingen die reeds subsidie van OCW ontvangen de financiële verantwoording kunnen opnemen in hun reguliere jaarverantwoording. Ze hoeven dus geen aparte financiële verantwoording op te maken. Gelet op het doel van de regeling is wel een aparte inhoudelijke verantwoording vereist.

Er wordt alleen een accountantsverklaring gevraagd bij de aanvraag tot subsidievaststelling bij projecten waarvoor de maximale subsidie € 125.000 of meer bedraagt. Ook hier geldt dat instellingen die reeds een structurele subsidie ontvangen van OCW kunnen aansluiten bij hun reguliere verantwoording. Zij hoeven dus geen aparte accountantsverklaring in te dienen. Er kan worden volstaan met de accountantsverklaring bij de jaarrekening als geheel.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het begrip onderneming is zo omschreven dat ook zelfstandige ondernemers betrokken kunnen zijn bij activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, mits zij samenwerken met culturele instellingen. De reden hiervoor is dat de culturele sector veel eenmanszaken, freelancers en zelfstandigen zonder personeel kent en hun expertise veelal goed inzetbaar is voor activiteiten die aansluiten op de doelstelling van deze regeling.

Artikel 2. Reikwijdte

In dit artikel is het doel van de regeling verwerkt. Het eerste lid bepaalt dat de activiteiten die voor subsidieverlening in aanmerking komen nieuwe mogelijkheden moeten scheppen die de maatschappelijke waarde van cultuuruitingen vergroten. Het achterliggende doel hierbij is de verankering van gesubsidieerde cultuuruitingen in de samenleving.

Het tweede lid werkt de doelstelling van de subsidie verder uit. Voor subsidieverlening komen alleen culturele instellingen in aanmerking die bij de uitvoering van de activiteiten samenwerken met een andere culturele instelling, een onderneming of een maatschappelijke organisatie. Deze voorwaarde moet bewerkstelligen dat de culturele instellingen verbindingen aangaan die op zichzelf genomen al een indicatie kunnen zijn voor de beoogde vergroting van de maatschappelijke waarde van cultuuruitingen voor de samenleving. Daarnaast is deze voorwaarde gekozen omdat vernieuwing eerder wordt bereikt als er op een vernieuwende manier met partners wordt samengewerkt.

De tweede voorwaarde is dat de activiteiten niet kunnen worden geschaard onder de activiteiten waarvoor de aanvrager reeds subsidie ontvangt. Structurele subsidies aan culturele instellingen gaan al uit van een bepaalde mate van vernieuwing van cultuuruitingen en de presentatie hiervan, omdat de samenleving zich ontwikkelt en culturele instellingen hier in zekere mate op in moeten spelen. De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten dan ook wezenlijk anders zijn dan de activiteiten waarvoor de culturele instellingen al subsidie ontvangen.

Artikel 3 Looptijd

Om te bereiken dat de activiteiten die gesubsidieerd worden integraal deel uit kunnen maken van Cultuurprofijt, worden de activiteiten binnen twee jaar uitgevoerd. Hierdoor kunnen na afronding van de activiteiten ook andere instellingen profijt hebben van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 4. Aanvrager

De aanvrager en de ontvanger van de subsidie moet een culturele instelling zijn. In het kader van deze regeling wordt onder culturele instelling in de eerste plaats verstaan elke instelling die op basis van cultuurbeleid een structurele subsidie ontvangt. Het doel van deze regeling is immers het verbreden en verdiepen van het maatschappelijk draagvlak van gesubsidieerde cultuuruitingen. Het gaat hierbij niet om incidenteel gesubsidieerde cultuuruitingen door middel van projectsubsidies, maar om niet-incidentele subsidies met een minimale looptijd van een jaar. Op het moment van beoordeling van de subsidieaanvraag moet de structurele subsidierelatie in ieder geval nog bestaan. De subsidierelatie kan bestaan met de rijksoverheid, een lagere overheid of een zelfstandig bestuursorgaan, als deze maar plaatsvindt in het kader van cultuurbeleid.

Naast de gesubsidieerde instellingen wordt ook onder culturele instelling verstaan de instelling die als statutaire doelstelling heeft de behartiging van belangen van instellingen die in het kader van cultuurbeleid structurele subsidies ontvangen. Hierbij moet gedacht worden aan brancheverenigingen en werkgeversorganisaties. De reden dat deze categorie subsidie kan aanvragen is dat zij mogelijk beter in staat zijn omvangrijke vernieuwende activiteiten te kunnen dragen. Als een dergelijke instelling subsidie aanvraagt moet aannemelijk zijn dat zij in dat kader ook werkelijk gezien kan worden als vertegenwoordiger van de culturele instellingen wiens belangen de instelling zegt te behartigen. De aanvraag moet op dit punt dus voldoende concreet aangeven met wie en op welke wijze de instelling samenwerkt.

Artikel 5. Subsidiebedrag en subsidiabele kosten

De bij de activiteiten betrokken partijen dragen ten minste tien procent bij aan de financiering van de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten. Voor deze eigen bijdrage is gekozen omdat de activiteiten uiteindelijk ten goede komen aan de betrokken partijen zelf. Daarnaast wekt de eigen investering van de partijen een zekere mate van vertrouwen in het slagen van de activiteiten in het licht van deze regeling.

Het tweede lid geeft aan welke kosten in aanmerking komen voor subsidie.

Het derde lid sluit basisdigitalisatie uit van de subsidiabele kosten. Reden hiervoor is dat deze kosten ten eerste erg hoog kunnen uitvallen en ten tweede uit zichzelf geen vernieuwend karakter hebben.

Artikel 8. Advisering

De adviescommissie geeft een inhoudelijk oordeel over de aan haar toegezonden aanvragen. Hierbij gaat zij in op de vernieuwende aspecten van de activiteiten van de aanvraag in relatie tot de doelstelling van de regeling. Dit oordeel moet onafhankelijk ten opzichte van de andere aanvragen tot stand komen.

In het kader van de inhoudelijke beoordeling kan de commissie verbeterpunten voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd aangeven. Deze verbeterpunten kunnen betrekking hebben op de activiteiten zelf of op het uitdragen van de activiteiten. De verbeterpunten kunnen aansluiten bij de criteria die de commissie hanteert bij het bepalen van de volgorde van de positief beoordeelde aanvragen, zoals beschreven in artikel 9. De commissie kan de minister adviseren de verbeterpunten op te nemen als subsidieverplichting als de minister overgaat tot subsidieverlening.

Artikel 9. Rangorde

In de aanvragen die de commissie positief beoordeelt, geeft zij een rangorde aan. Deze rangorde wordt gemotiveerd aangebracht op grond van de in dit artikel genoemde criteria.

Artikel 11. Vergoeding leden en voorzitter adviescommissie

Op grond van artikel 2, eerste lid, Wet vergoedingen adviescolleges en commissies stelt de minister de vergoeding van de leden van de adviescommissie vast. Voor de leden van deze commissie is gekozen voor een vergoeding per vergadering en geen vaste vergoeding, omdat de leden in beginsel voor de uitvoering van deze regeling slechts in de weken na de sluiting van de jaarlijkse aanvraagtermijn bij elkaar komen.

Het artikel bevat de vergoeding. De drie procent van het maximum van salarisschaal 18 houdt in 3 procent van het maandelijkse bedrag dat in de betreffende bijlage is genoemd.

Als er meerdere vergaderingen op een dag plaatsvinden dan gelden deze vergaderingen als een vergadering. Per dag kunnen de leden en de voorzitter dus niet meer ontvangen dan € .... Dit volgt uit artikel 3, onder c, van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.

Naast de vergoeding per vergadering ontvangen de leden en de voorzitter op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies een vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Voor deze vergoeding is het Reisbesluit binnenland van toepassing.

Artikel 14. Aanvraag

Het aanvraagformulier dat bij deze regeling is gevoegd is zo ingericht dat het activiteitenplan van een aanvrager hierin kan worden verwerkt. Naast dit aanvraagformulier dient de aanvrager tevens een begroting in.

Artikel 16. Termijnen

Omdat deze regeling in de loop van 2009 in werking is getreden is voor het jaar 2009 voor een afwijkende uiterste aanvraagdatum gekozen, namelijk 1 oktober. Voor de andere jaren is de datum vastgesteld op 1 april.

Artikel 18. Inwinnen advies

Over de aanvragen vindt een marginale toets plaats voor toezending aan de adviescommissie. Indien onmiddellijk duidelijk is dat een aanvraag niet aan de eisen van deze regeling voldoet zal de aanvraag niet aan de adviescommissie worden voorgelegd. Over de aanvragen die wel aan de commissie worden voorgelegd, adviseert de commissie binnen zes weken. Alle adviezen worden tegelijkertijd uitgebracht, zodat de commissie in staat is een goede rangorde in de aanvragen aan te brengen en de minister aan de meest geschikte aanvragen subsidie kan verlenen.

Artikel 19. Verlening

De minister beslist tegelijkertijd op de aanvragen die in een aanvraagronde aan de adviescommissie zijn voorgelegd. De adviezen van de commissie spelen bij de beslissing van de minister een grote rol.

Artikel 20. Weigeringsgronden

Los van de algemene weigeringsgronden uit de Algemene wet bestuursrecht en het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen kan de minister subsidieverlening weigeren op drie extra gronden die grotendeels al voortvloeien uit de regeling zelf. Zo is weigering mogelijk als geen eigen bijdrage in de financiering van de activiteiten van ten minste tien procent is voorzien. Deze weigeringsgrond vloeit ook al voort uit artikel 4. Het moet daarbij gaan om een bijdrage in geld. Het is niet mogelijk om de eigen bijdrage in de vorm van personele inzet of anderszins via vormen van toerekening vorm te geven.

Daarnaast is weigering mogelijk als uit de aanvraag niet duidelijk blijkt met welke partij(en) wordt samengewerkt bij de activiteiten. Deze weigeringsgrond volgt ook al uit artikel 2.

De laatste weigeringsgrond betreft hernieuwde aanvragen. Op grond van artikel 21 kunnen aanvragen die niet tot subsidieverlening hebben geleid eenmaal opnieuw als aanvraag worden ingediend. In geval de eerste aanvraag een negatieve beoordeling kreeg, moet de aanvraag substantieel gewijzigd zijn, anders kan de minister de aanvraag weigeren. De minister zal namelijk niet de adviescommissie nogmaals vragen te adviseren over een negatief beoordeelde aanvraag als deze niet is aangepast. Bij de aanpassing van de aanvraag moet in ieder geval rekening zijn gehouden met het advies van de commissie. Aanvragen die in eerste instantie positief waren beoordeeld, maar niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen doordat het subsidieplafond was bereikt, hoeven in principe niet gewijzigd te worden. Wel verdient het aanbeveling dat de aanvrager bij zijn hernieuwde aanvraag rekening houdt met eventuele opmerkingen van de adviescommissie.

Artikel 21. Hernieuwde aanvraag

Een geweigerde aanvraag kan eenmaal opnieuw worden ingediend. Reden voor deze tweede kans is dat niet te voorspellen valt of elke aanvraagronde kwalitatief even goede aanvragen zal bevatten. In geval een positief beoordeelde aanvraag niet voor subsidieverlening in aanmerking komt omdat die aanvraagronde veel positief beoordeelde aanvragen bevat, kan deze aanvraag nog meedingen bij een ronde waar misschien minder positieve beoordelingen uit naar voren komen. Op deze wijze is het ook aannemelijker dat aan de meest geschikte aanvragen in de vier jaar van deze regeling subsidie wordt verleend. Een bijkomend voordeel is dat de instellingen de eerste aanvraag en de beoordeling van de adviescommissie als leermoment kunnen gebruiken om een verbeterde aanvraag in te dienen die beter aansluit bij het doel van deze regeling.

Artikel 22. Aanpassingen van de activiteiten

In relatie met artikel 8, vierde lid, kan de minister de verbeterpunten door de adviescommissie aangedragen, als subsidieverplichting opleggen. Indien noodzakelijk en passend, kan de minister hierbij de verplichting opleggen dat de subsidieontvanger binnen een bepaalde termijn rapporteert over de uitvoering van de verbeterpunten. Te denken valt aan het geval waarin de aanvraag onvoldoende ingaat op de technische standaarden die de aanvrager bij een digitale distributievorm toepast. Een verplichting kan hierbij dan worden opgelegd dat de subsidieontvanger gebruik maakt van bepaalde standaarden met een open source karakter.

Artikel 24. In te dienen bescheiden

Voor de verantwoording en de vaststelling van de subsidie gelden de voorschriften van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen waarnaar is verwezen in dit artikel.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven