TOELICHTING
Inleiding
Deze regeling voorziet in een aantal wijzigingen ten aanzien van
de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2008. Er wordt meer
ruimte gecreëerd voor nieuwe doelgroepen en vernieuwende initiatieven. Het
beschikbare budget wordt zoveel mogelijk ingezet voor ondersteuning van
maatschappelijke initiatieven, vernieuwende initiatieven, nieuwe doelgroepen en
oplossingsgerichte voorstellen. De beoordelingsaspecten zijn met het oog op het
bereiken van bovengenoemde doelen opnieuw geformuleerd. Deze regeling is ten
opzichte van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2008
gewijzigd door het vervallen van de aparte module ‘Milieubeleid van deur tot
dampkring’ die gericht is op het betrekken van moeilijk bereikbare burgers en
het vervallen van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een
smomprogramma. Voorts is de definitie van een maatschappelijke organisatie
aangepast. Dit om te voorkomen dat maatschappelijke organisaties, die tevens
economische activiteiten ontplooien als één van de middelen om financieel niet
te afhankelijk te zijn van overheidssubsidie, uitgesloten worden van deze
regeling. Daarom is er tevens een drietal eisen opgenomen met betrekking tot de
binnen het project uit te voeren activiteiten (artikel 8, derde lid). De eis
dat projecten bovenprovinciaal belang hebben is komen te vervallen, om zo
lokale initiatieven ook mogelijk te maken. Tevens zijn de kosten die voor
subsidie in aanmerking komen op een aantal punten aangepast. Zo kunnen kosten
in gerechtelijke procedures niet worden opgevoerd als subsidiabele kosten in
verband met de neutrale positie die de overheid wenst te handhaven in
juridische geschillen. Tenslotte is de wijze van indiening gewijzigd. Bepalend
is nu de datum van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening niet langer
de datum van indiening.
Deze regeling zal worden aangehaald als Subsidieregeling
maatschappelijke organisaties en milieu 2009 (hierna: SMOM 2009). Deze regeling
is een programma in de zin van het Besluit milieusubsidies, zodat de bepalingen
uit dat besluit onverkort van toepassing zijn op subsidieaanvragen op grond van
deze regeling.
Doelstelling
De regeling strekt tot het stimuleren van maatschappelijke
organisaties voor het ontplooien van vernieuwende, maatschappelijke en
oplossingsgerichte initiatieven op het terrein van milieu en duurzame
ontwikkeling, op een zodanige wijze dat burgers zich daarbij betrokken voelen,
vanuit onder andere hun functie als schakel tussen de overheid en de
maatschappij. Het kan daarbij onder meer gaan om initiatieven die het bestaande
beleid ondersteunen bij de oplossing van reeds bekende vraagstukken, maar ook
om onderbelichte vraagstukken of milieuproblemen waarvoor geen of onvoldoende
beleid wordt gemaakt.
Met het begrip duurzame ontwikkeling wordt bedoeld een
ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder
daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden te verminderen om in min
of meer dezelfde mate ook in hun behoeften te voorzien, en het bereiken van een
zo hoog mogelijk niveau van bescherming van het milieu als in dit licht
redelijkerwijs te bereiken is. Deze uitleg sluit aan bij artikel 4.3 van de Wet
milieubeheer.
Een ander belangrijk oogmerk van de regeling is het inzicht
krijgen in de opvattingen en de ideeën van burgers en maatschappelijke
organisaties omtrent milieubeleid en duurzame ontwikkeling. Beleid gericht op
duurzame ontwikkeling dient rekening te houden met hetgeen er in de samenleving
leeft en hiervan een afspiegeling te vormen zodat het draagvlak heeft.
Beoordeling van aanvragen
Deze regeling bevat een “tendersysteem” met een integrale
afwegingsmethodiek. Dat houdt in dat alle subsidieaanvragen vóór een bepaald
tijdstip moeten worden ontvangen en gelijktijdig worden beoordeeld op hun
geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de regeling. Aan de
hand van de in artikel 11 genoemde beoordelingscriteria worden alle aanvragen
in samenhang met elkaar bezien en tegen elkaar afgewogen. De aanvragen worden
toegekend in de volgorde van hun rangschikking, voor zover het jaarlijks vast
te stellen subsidieplafond dat toelaat (zie artikel 7).
Projectsubsidies
Projecten hebben een eenmalig karakter en kenmerken zich door een
planmatige opzet, een heldere uiteenzetting van doelen en beoogde resultaten,
een afbakening in de tijd, een programmering van activiteiten in de tijd en een
koppeling van activiteiten en onderdelen aan kosten en personele inzet. De
gewenste looptijd zal hierbij kunnen variëren tot een maximum van drie
jaar.
Prrojecten kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op vernieuwende
oplossingen en bijdragen aan vernieuwende ideeën, deskundigheid en
agendavorming op milieugebied. Projecten kunnen gericht zijn op het vormgeven
aan duurzame ontwikkeling in alle geledingen en sectoren van de samenleving
bijvoorbeeld door middel van het uitvoeren of bevorderen van voorbeeldprojecten
of experimenten.
Steunaspecten
De regeling is, zo is vermeld onder de inleiding bij deze
toelichting, een programma in de zin van het Besluit milieusubsidies. Uit
artikel 8 van het Besluit volgt dat in bepaalde gevallen op grond van artikel
93, derde lid, (thans, na wijziging, artikel 88, derde lid) van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag) de beschikking tot
subsidieverlening niet wordt gegeven, voordat goedkeuring van de Europese
Gemeenschap is verkregen of geacht moet worden te zijn verkregen.
Als de subsidieaanvrager een rechtspersoon zonder winstoogmerk
is, dan is er bij subsidieverlening niet altijd sprake van staatssteun. Alleen
wanneer een subsidie aan een onderneming in de zin van het Europees recht wordt
toegekend, is er mogelijk sprake van ongeoorloofde staatssteun. Het begrip
‘onderneming’ dient in het Europees recht ruim opgevat te worden. Het betreft
volgens de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie ‘iedere eenheid die
een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze
waarop zij wordt gefinancierd’. Onder een ‘economische activiteit’ moet men
verstaan: ‘het aanbieden van goederen of diensten op de markt’. ‘Ongeacht haar
rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen ‘ondernemingen’ in de zin
van Europese recht kunnen zijn. Het feit dat het om een eenheid zonder
winstoogmerk gaat vormt geen garantie dat het niet om een ‘onderneming’ in de
zin van het Europese recht gaat. Als wordt voldaan aan de voorwaarden uit
artikel 8, derde lid (van deze regeling) is er geen sprake van steun aan een
onderneming en dus geen sprake van steun die de mededinging door begunstiging
van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalst of dreigt te
vervalsen. De subsidie vormt dan geen ongeoorloofde staatssteun die van invloed
zou kunnen zijn op de interne Europese markt. De regeling is in het kader van
artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag dan ook niet bij de Commissie van de
Europese Gemeenschappen aangemeld.
Het is echter niet geheel uit te sluiten dat de subsidieaanvrager
in een bijzonder geval toch als onderneming in de zin van het Verdrag moet
worden aangemerkt en dat de subsidieverlening mede daardoor toch als steun in
de zin van artikel 87, eerste lid, van het EG-Verdrag beschouwd moet worden.
Artikel 8, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies brengt in dit geval,
waarin de regeling niet is aangemeld, niet mee dat de regeling in strijd met
die bepaling is vastgesteld indien onverhoopt bij de uitvoering van de regeling
blijkt dat toch sprake van steunverlening kan zijn. Gevolg is wel dat een
dergelijke constatering met zich meebrengt dat de concept subsidiebeschikking
in dat geval afzonderlijk als steunmaatregel zal moeten worden aangemeld.
Hierop is artikel 8, tweede lid, van het Besluit milieusubsidies van
toepassing. Overigens is steun voor opleiding, advisering en voorlichting die
als doel heeft het algemeen milieubewustzijn te bevorderen in het algemeen
toegestaan. Veelal is hierbij zelfs helemaal geen sprake van steunverlening in
de zin van artikel 87, eerste lid, (ex artikel 92, eerste lid) van het
EG-Verdrag.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In onderdeel c, wordt een definitie gegeven van project. Met de
term eenmalig karakter wordt bedoeld dat het project een duidelijke start en
afronding kent. Voor zover SMOM 2009-projecten aangemerkt kunnen worden als een
coproductie dient de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene
Zaken, van 11 juli 2008, nr. 3067435, houdende intrekking van de Aanwijzingen
inzake coproducties en andere omroepprogramma’s gerespecteerd te worden. De
regeling houdt in dat ministeries vanaf 1 augustus 2008 geen financiële
bijdragen meer leveren die specifiek bedoeld zijn voor de vervaardiging van
omroepprogramma’s (dit geldt niet voor omroepprogramma’s die via de Mediawet
zijn geregeld).
Op basis van de in artikel 1, onder e, gegeven definitie van
een maatschappelijke organisatie komen de rijksoverheid, provinciale overheden,
gemeentelijke overheden, waterschappen en andere overheidsorganisaties zoals
genoemd op http://almanak.overheid.nl niet voor subsidie in aanmerking.
Uitsluitend een rechtspersoon zonder winstoogmerk komt in aanmerking voor
projectsubsidie, bijvoorbeeld een vereniging of stichting. Het moet daarbij wel
gaan om een rechtspersoon zonder winstoogmerk met een doelstelling die zich
richt op maatschappelijke behoeften en vraagstukken.
Artikel 3
Projecten kennen een beperkte looptijd, namelijk ten hoogste drie
aaneengesloten jaren. Voor het geval er sprake is van een buitengewone situatie
(zoals een uitgebroken brand of een overlijden) die een langere duur
noodzakelijk maakt, kan worden teruggevallen op de afwijkingsbevoegdheid in het
tweede lid.
Artikel 4
In dit artikel wordt aangegeven welke kosten subsidiabel zijn.
Slechts kosten die gemaakt en betaald zijn na indiening van de aanvraag die
voldoet aan de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde
minimumvereisten, komen voor subsidie in aanmerking. De afschrijvingskosten
bedoeld in onderdeel a, onder 3°, worden berekend op basis van offertes of
historische aanschafprijzen en een lineaire afschrijving over een levensduur
van 5 jaar (60 maanden) en de duur van het gebruik voor het project.
Schematisch gezien betekent dit: afschrijvingskosten = (aanschafwaarde) ×
(aantal maanden gebruik in project) × (% gebruik voor dit project)/60.
Kosten voor financiële administratie en secretariële
ondersteuning worden geacht onder de opslag voor algemene kosten te vallen
(onderdeel c), daarom kunnen de forfaitaire tarieven ook alleen worden
gedeclareerd voor inhoudelijk bijdragen aan het project.
Indien voor een project de diensten van een onderzoeks- of
adviesbureau (een onderneming in Europeesrechtelijke zin) worden ingeschakeld,
dan dient dit te gebeuren tegen marktconforme voorwaarden. De kosten kunnen als
subsidiabele kosten opgevoerd worden onder ‘aan derden verschuldigde kosten ter
zake van door hen verleende diensten’, tot maximaal een marktconform
tarief.
Voor projectsubsidie komen ook kosten in aanmerking die gemaakt
worden bij de uitvoering van de in de SMOM 2009 vereiste evaluatie en het
verstrekken van de gegevens die op grond van artikelen 13 en 14 van het Besluit
milieusubsidies vereist zijn bij de tussenrapportage(s) en het
vaststellingsverzoek. Zo wordt in artikel 14, tweede lid, onder d, van het
besluit bepaald dat, ingeval de verleende subsidie meer dan € 50.000,-
bedraagt, met de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring
ingediend moet worden. De accountantskosten zijn derhalve subsidiabele
kosten.
Vrijwilligerskosten kunnen alleen opgevoerd worden onder de
standaardmethodiek en indien de in het project geïnvesteerde medewerkersuren
voor meer dan 50% door vrijwilligers wordt uitgevoerd (onderdeel b). In andere
gevallen wordt er vanuit gegaan dat onkosten voor deze vrijwilligers zijn
verdisconteerd in de overheadkosten.
Er kunnen geen proceskosten worden opgevoerd in het kader van
gerechtelijke procedures. Het betreft daarbij onder andere kosten van door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten van een getuige, een
deskundige of tolk en reis- en verblijfkosten die zijn gemaakt in het kader van
de gerechtelijke procedure (tweede lid).
Het vierde lid bepaalt dat er geen winstopslag kan worden
doorberekend voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door een derde die
verbonden is aan de aanvrager of een inhoudelijk belang heeft bij de resultaten
van het project.
Artikel 5
Alle aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld. Op basis van
deze beoordeling kunnen aanvragen geheel of gedeeltelijk worden toegekend of
afgewezen. Van een gedeeltelijke toekenning is bijvoorbeeld sprake wanneer
slechts bepaalde onderdelen van een project worden gesubsidieerd of wanneer
voor een kortere periode subsidie wordt toegekend dan waarvoor de subsidie is
aangevraagd. De aanvragen worden toegekend in de volgorde van hun
rangschikking, voor zover het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond dat
toelaat.
Bij de beslissing om al dan niet subsidie te verlenen, speelt
ook een rol of er sprake is van een evenwichtige verdeling van de subsidies
over alle relevante milieu-onderwerpen, de maatschappelijke organisaties
voldoende divers zijn en of de doelgroepen waar de projecten zich op richten
voldoende divers zijn. Bij de diversiteit onder maatschappelijke organisaties
wordt ook gekeken naar de verhouding tussen bestaande en nieuwe
organisaties.
Indien een onevenwichtige spreiding van het beschikbare
subsidiebudget daartoe aanleiding geeft, kan een project dat in principe op een
niet subsidiabele plaats is gerangschikt alsnog, in plaats van een project dat
wel op een subsidiabele plaats is gerangschikt, voor subsidie in aanmerking
komen. Ook kan voor een kortere periode subsidie wordt toegekend dan waarvoor
de subsidie is aangevraagd.
Artikel 6
Voor projecten als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, geldt een
maximaal subsidiebedrag. Voor een project als bedoeld in artikel 10, onderdeel
b, is sprake van tekortsubsidiëring. Dit betekent onder meer dat de ingediende
begroting, met inbegrip van de gevraagde bijdrage, sluitend moet zijn. Bepaald
is dat in het kader van de subsidieverlening en de subsidievaststelling de
hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de begrote respectievelijk de
werkelijk gemaakte kosten. Bij de subsidievaststelling wordt de hoogte van het
subsidiebedrag bepaald op basis van het saldo van de daadwerkelijk
gerealiseerde lasten en baten, met dien verstande dat dit het verleende
subsidiebedrag niet kan overschrijden. In het kader van de subsidievaststelling
dient rekening gehouden te worden met het feit dat de baten niet alleen
betrekking hoeven te hebben op de op grond van deze regeling verleende
subsidie. Ook kan door derden geld beschikbaar gesteld worden of kan door de
aanvrager vanuit eigen middelen (bijvoorbeeld donaties, contributies e.d.)
dekking van kosten gerealiseerd worden. Indien het saldo van gerealiseerde
lasten en gerealiseerde baten lager is dan het saldo van de begrote lasten en
begrote baten zal in bij de subsidievaststelling het overschot in mindering
worden gebracht op de verleende subsidie. Opgemerkt wordt dat het overigens
niet toegestaan is om de in het kader van de subsidieaanvraag begrote baten
zonder voorafgaande instemming van de minister te wijzigen (artikel 10,
onderdeel a, van het Besluit milieusubsidies).
Artikel 8
Er mag alleen een aanvraag tot subsidieverlening ingediend worden
voor niet-economische activiteiten. Onder economische activiteiten wordt
verstaan: het aanbieden van goederen en diensten op de markt. Hier wordt
verwezen naar de toelichting gegeven onder ‘Steunaspecten’.
Artikel 10
In artikel 10 is aangegeven welke twee categorieën van projecten
in aanmerking komen voor projectsubsidie, namelijk:
– projecten die internationale milieusamenwerking bevorderen
(onderdeel a). In algemene termen gaat het om het bieden van een mogelijkheid
aan maatschappelijke organisaties om een bijdrage te leveren aan de doelen van
internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling. Dit kan bestaan uit het
beïnvloeden van relevante organisaties, ondersteunen van de opbouw van kennis
en institutionele verbeteringen, maar ook het concrete invulling geven aan de
rol die de bescherming van het milieu speelt als pijler voor duurzame
ontwikkeling. De regeling beoogt het vinden van oplossingen.
Op de gebieden genoemd in artikel 10, onderdeel a, onder 1°,
is specifiek overheidsbeleid van toepassing. Aanvragers dienen op de hoogte te
zijn van specifiek overheidsbeleid op de gebieden genoemd in artikel 10,
onderdeel a, onder 1°.
In artikel 10, onderdeel a, onder 2°, wordt geen onderscheid
gemaakt of prioriteit toegekend aan een EU-richtlijn ten aanzien van het
milieu, dan wel aan een VN-milieuverdrag.
Artikel 12
In het eerste lid worden zeven beoordelingscriteria gegeven
waaraan alle aanvragen worden getoetst.
Om te beginnen wordt getoetst in hoeverre een project
vernieuwend is ten opzichte van bestaande initiatieven (mate van innovatie).
Een project dat vernieuwend is, getuigt van een een onverwachte combinatie van
creativiteit en slimme uitvoering. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het proces,
doordat partijen de rollen op een vernieuwende manier verdelen, of doordat
burgers, ook moeilijke bereikbare, maatschappelijke actoren of lokale
organisaties op een bijzondere of nieuwe manier in het proces worden betrokken.
Een project kan ook fysiek innovatief zijn, bijvoorbeeld omdat bestaande
concepten in een nieuwe context gebruikt worden of het nieuwe thema’s
adresseert. Indien het een lokaal project betreft dan wordt de mate van
vernieuwend ten opzichte van bestaande initiatieven in de betreffende streek
beoordeeld.
Daarnaast wordt beoordeeld in hoeverre het project gericht is
op het vinden en bereiken van oplossingen voor problemen op het terrein van
milieu en duurzame ontwikkeling (oplossingsgerichtheid). Hoe meer het project
gericht is op het vinden en bereiken van oplossingen voor problemen op het
terrein van nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling,
hoe groter de kans dat de aanvraag wordt toegekend.
Voorts wordt bij alle aanvragen beoordeeld in hoeverre burgers,
lokale organisaties of andere maatschappelijk actoren bij het project worden
betrokken. Bij dit beoordelingscriterium wordt met name ook gekeken naar de
grote groep burgers (circa 25%) waarvoor geldt dat zij weinig tot geen
interesse voor het milieu hebben. Vaak ook is de afstand tussen deze groep
burgers en (het beleid van) de Rijksoverheid groot. De interesse voor milieu en
omgeving die er is, heeft veelal betrekking op de eigen directe leefomgeving:
schoon, heel en veilig. De directe leefomgeving zal daarom vaak een kansrijk
aangrijpingspunt zijn om de interesse voor milieuvraagstukken te verbreden en
te verdiepen. Hoe beter deze categorie burgers wordt bereikt, des te hoger de
score zal zijn.
In onderdeel d gaat het om de vraag in welke mate het project
bijdraagt aan nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling
(doelmatigheid).
In onderdeel e wordt beoordeeld of en in hoeverre een project
een voorbeeldwerking kan hebben (mate van voorbeeldwerking). Hierbij maakt een
aanvraag meer kans om te worden toegekend, indien wordt aangetoond dat de
gekozen aanpak of methodieken opschaalbaar dan wel herbruikbaar zijn waardoor
het project op nationaal of internationaal niveau navolging kan krijgen.
Verder wordt bij alle aanvragen gekeken naar de verhouding
tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat naar het oordeel van de
minister van het project kan worden verwacht. In het algemeen geldt dat hoe
lager de kosten van een project zijn ten opzichte van de te verwachte baten,
hoe eerder het voor subsidie in aanmerking zal komen. Bij de beoordeling van
dit aspect wordt nadrukkelijk gekeken naar redelijkheid en goed beargumenteerde
inzet van menskracht en overige middelen.
Ten slotte wordt een aanvraag beoordeeld op de slaagkans van
het project. Een aanvraag heeft een verhoogde kans om toegekend te worden
indien het projectvoorstel een duidelijke en afgebakende probleemanalyse bevat,
er een adequate keuze van middelen in relatie tot het projectdoel wordt
gemaakt, uitvoering van het voorstel voldoende bijdraagt aan het oplossen van
het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem, blijk geeft van
daadwerkelijke betrokkenheid van beoogde deelnemers en er een adequaat voorstel
tot evaluatie bestaat.
Van de aspecten genoemd in artikel 12 wegen bij de beoordeling
van de projecten met name de mate van innovatie, oplossingsgerichtheid en
betrokkenheid van burgers, lokale organisaties of andere maatschappelijke
actoren zwaar.
In het tweede lid is een specifiek criterium opgenomen voor
projecten bedoeld in artikel 10, onderdeel a. Naast de algemene
beoordelingscriteria uit het eerste lid betrekt de minister bij de beoordeling
de mate waarin het project bijdraagt aan de doelen genoemd in artikel 10, onder
a.
Artikel 13
Aan projectsubsidies is een evaluatieplicht verbonden. De
verplichte evaluatie hoeft niet volgens een verplicht model opgesteld te worden
en staat qua inzet in een redelijke verhouding tot de werkzaamheden die in het
kader van de uitvoering van het project verricht worden. Bij de beoordeling van
het projectplan wordt gekeken of de voorgestelde wijze van evalueren voldoende
inzicht kan geven in de vraag of en op welke wijze vooraf gestelde doelen zijn
bereikt.
De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.