Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 mei 2009, nr. BJZ2009034163, houdende regels met betrekking tot subsidies op het gebied van maatschappelijke initiatieven die bijdragen aan nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling (Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2009)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. besluit:

Besluit milieusubsidies;

c. project:

samenstel van activiteiten met een eenmalig karakter;

d. internationale milieusamenwerking:

samenwerking op milieubeleidsterrein in internationale context;

e. maatschappelijke organisatie:

rechtspersoon zonder winstoogmerk, niet zijnde een overheidsorganisatie, met een doelstelling die zich richt op maatschappelijke behoeften en vraagstukken.

Artikel 2

De minister kan ter ondersteuning van maatschappelijk initiatief subsidie verlenen aan een maatschappelijke organisatie voor een project, indien dat naar zijn oordeel voldoende bijdraagt aan nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling.

Artikel 3

  • 1. Een project heeft een maximale looptijd van drie aaneengesloten jaren.

  • 2. De minister kan, indien dat naar zijn oordeel in het belang van milieu en duurzame ontwikkeling geboden is, subsidie verlenen voor een project met een langere looptijd dan genoemd in het eerste lid.

Artikel 4

  • 1. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt:

    • a. de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de aanvrager na de indiening van de subsidieaanvraag gemaakte en betaalde kosten:

      • 1. loonkosten berekend op basis van:

        • i. het brutoloon volgens kolommen 3 en 4 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, exclusief volledige winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, tot ten hoogste het op de website www.senternovem.nl/smom en in de aanvraagformulieren bekendgemaakte maximale uurtarief. Er wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1500; of

        • ii. het forfaitair uurtarief van € 50 voor inhoudelijk betrokken medewerkers, inclusief een opslag voor algemene kosten;

      • 2. aanschafkosten van uitsluitend ten behoeve van het project te gebruiken apparatuur, materialen en hulpmiddelen;

      • 3. een evenredig deel van de aanschafkosten van niet uitsluitend ten behoeve van het project te gebruiken apparatuur, materialen en hulpmiddelen berekend op basis van offertes of historische aanschafprijzen, een lineaire afschrijving over een levensduur van 5 jaar en de duur van het gebruik voor het project;

      • 4. aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verleende diensten;

      • 5. reis- en verblijfkosten, alsmede kosten van deelneming aan symposia;

      • 6. kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de evaluatie, bedoeld in artikel 13, en de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het besluit;

    • b. een opslag per vrijwilliger ter compensatie van de hiervoor gemaakte overheadkosten, indien het project voor meer dan 50% door vrijwilligers wordt uitgevoerd en de loonkosten van de overige medewerkers overeenkomstig onderdeel a, onder 1°, sub i, berekend worden;

    • c. een opslag voor algemene kosten ter grootte van 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, onder 1°, sub i.

  • 2. Van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, worden kosten uitgezonderd die zijn gemaakt en betaald ten behoeve van een gerechtelijke procedure.

  • 3. Kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de aanvrager de omzetbelasting niet kan verrekenen.

  • 4. Indien werkzaamheden ten behoeve van het project worden uitbesteed aan een onderneming die in organisatorisch, financieel of personeel opzicht verbonden is met de aanvrager of aan een onderneming die een inhoudelijk belang heeft bij de resultaten van het project, wordt een door die onderneming in de kosten doorberekende winstopslag niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 5. De kosten die zijn opgevoerd in de, in artikel 11, tweede lid, onder c, van het besluit bedoelde, begroting hebben een herleidbare relatie met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten.

  • 6. De minister kan, indien dat naar zijn oordeel in het belang van nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling geboden is, bepalen dat kosten die niet in het eerste lid worden genoemd subsidiabel zijn.

Artikel 5

  • 1. De aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld op basis van hun geschiktheid om bij te dragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.

  • 2. Bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen subsidie kan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende subsidieaanvragers, thema’s en doelgroepen een medebepalende factor zijn.

Artikel 6

  • 1. Het maximale subsidiebedrag voor een project als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, bedraagt € 75.000.

  • 2. Voor een project als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, wordt het subsidiebedrag bepaald op basis van het werkelijke tekort en bedraagt niet meer dan het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde maximumbedrag.

Artikel 7

  • 1. Het subsidieplafond voor het jaar 2009 bedraagt € 6.000.000.

  • 2. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is ten hoogste beschikbaar:

    • a. € 450.000 voor projectsubsidies als bedoeld onder artikel 10, onderdeel a;

    • b. € 5.550.000 voor projectsubsidies als bedoeld onder artikel 10, onderdeel b.

Artikel 8

  • 1. Aanvragen tot subsidieverlening worden schriftelijk ingediend bij SenterNovem, t.a.v. secretariaat SMOM, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, met gebruikmaking van het aanvraagformulier, te downloaden vanaf www.senternovem.nl/smom onder publicaties.

  • 2. Aanvragen tot subsidieverlening moeten zijn ontvangen uiterlijk op dinsdag 1 september 2009.

  • 3. Bij de aanvraag tot subsidieverlening toont de subsidieaanvrager aan dat is voldaan aan de volgende eisen:

    • a. de subsidie wordt uitsluitend aangevraagd voor en heeft uitsluitend betrekking op niet-economische activiteiten;

    • b. de subsidieaanvrager ontplooit geen economische activiteiten op het terrein van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c. de subsidieaanvrager houdt voor een project een gescheiden boekhouding bij.

  • 4. Onverminderd artikel 11, tweede lid, van het besluit wordt bij de aanvraag tot subsidieverlening een plan van aanpak, inclusief een voorstel ter uitvoering van de evaluatie, bedoeld in artikel 13, gepresenteerd.

HOOFDSTUK 2. PROJECTSUBSIDIES

Artikel 9

De uitvoering van het project vangt aan in het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag tot subsidieverlening is ontvangen.

Artikel 10

Voor een projectsubsidie komt uitsluitend in aanmerking een project dat:

  • a. gericht is op internationale milieusamenwerking met in het bijzonder als doel:

    • 1. het vinden van mogelijke oplossingen gericht op:

      • i. het verminderen van de emissie van broeikasgassen, energiebesparing en de inzet van duurzame energiebronnen; of

      • ii. het verminderen van de milieudruk over de gehele productieketens en het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • 2. het stimuleren van activiteiten ter bevordering van de naleving van Europese milieurichtlijnen en milieuverdragen van de Verenigde Naties; of

  • b. anderszins gericht is op de in artikel 2 bedoelde doelstelling.

Artikel 11

Een project komt niet in aanmerking voor subsidie, indien het naar het oordeel van de minister valt binnen de reikwijdte van:

  • a. de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • b. de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Regeling draagvlak natuur.

Artikel 12

  • 1. De minister betrekt bij de beoordeling van een subsidieaanvraag voor een project ten minste de volgende aspecten:

    • a. de mate van innovatie;

    • b. de oplossingsgerichtheid;

    • c. de betrokkenheid van burgers, lokale organisaties en andere maatschappelijke actoren;

    • d. de doelmatigheid;

    • e. de mate van voorbeeldwerking;

    • f. de efficiëntie;

    • g. de slaagkans van het project.

  • 2. Onverminderd het eerste lid betrekt de minister bij de beoordeling van een subsidieaanvraag voor een project als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, met name de mate waarin het bijdraagt aan één of meer van de in artikel 10, onderdeel a, onder 1° en 2° bedoelde doelen.

Artikel 13

De ontvanger van een projectsubsidie is verplicht een evaluatie uit te voeren.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

De Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2008 wordt ingetrokken. De artikelen van die regeling blijven van toepassing op de vóór de inwerkingtreding van deze regeling verleende subsidie.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 mei 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

TOELICHTING

Inleiding

Deze regeling voorziet in een aantal wijzigingen ten aanzien van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2008. Er wordt meer ruimte gecreëerd voor nieuwe doelgroepen en vernieuwende initiatieven. Het beschikbare budget wordt zoveel mogelijk ingezet voor ondersteuning van maatschappelijke initiatieven, vernieuwende initiatieven, nieuwe doelgroepen en oplossingsgerichte voorstellen. De beoordelingsaspecten zijn met het oog op het bereiken van bovengenoemde doelen opnieuw geformuleerd. Deze regeling is ten opzichte van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2008 gewijzigd door het vervallen van de aparte module ‘Milieubeleid van deur tot dampkring’ die gericht is op het betrekken van moeilijk bereikbare burgers en het vervallen van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een smomprogramma. Voorts is de definitie van een maatschappelijke organisatie aangepast. Dit om te voorkomen dat maatschappelijke organisaties, die tevens economische activiteiten ontplooien als één van de middelen om financieel niet te afhankelijk te zijn van overheidssubsidie, uitgesloten worden van deze regeling. Daarom is er tevens een drietal eisen opgenomen met betrekking tot de binnen het project uit te voeren activiteiten (artikel 8, derde lid). De eis dat projecten bovenprovinciaal belang hebben is komen te vervallen, om zo lokale initiatieven ook mogelijk te maken. Tevens zijn de kosten die voor subsidie in aanmerking komen op een aantal punten aangepast. Zo kunnen kosten in gerechtelijke procedures niet worden opgevoerd als subsidiabele kosten in verband met de neutrale positie die de overheid wenst te handhaven in juridische geschillen. Tenslotte is de wijze van indiening gewijzigd. Bepalend is nu de datum van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening niet langer de datum van indiening.

Deze regeling zal worden aangehaald als Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu 2009 (hierna: SMOM 2009). Deze regeling is een programma in de zin van het Besluit milieusubsidies, zodat de bepalingen uit dat besluit onverkort van toepassing zijn op subsidieaanvragen op grond van deze regeling.

Doelstelling

De regeling strekt tot het stimuleren van maatschappelijke organisaties voor het ontplooien van vernieuwende, maatschappelijke en oplossingsgerichte initiatieven op het terrein van milieu en duurzame ontwikkeling, op een zodanige wijze dat burgers zich daarbij betrokken voelen, vanuit onder andere hun functie als schakel tussen de overheid en de maatschappij. Het kan daarbij onder meer gaan om initiatieven die het bestaande beleid ondersteunen bij de oplossing van reeds bekende vraagstukken, maar ook om onderbelichte vraagstukken of milieuproblemen waarvoor geen of onvoldoende beleid wordt gemaakt.

Met het begrip duurzame ontwikkeling wordt bedoeld een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden te verminderen om in min of meer dezelfde mate ook in hun behoeften te voorzien, en het bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van bescherming van het milieu als in dit licht redelijkerwijs te bereiken is. Deze uitleg sluit aan bij artikel 4.3 van de Wet milieubeheer.

Een ander belangrijk oogmerk van de regeling is het inzicht krijgen in de opvattingen en de ideeën van burgers en maatschappelijke organisaties omtrent milieubeleid en duurzame ontwikkeling. Beleid gericht op duurzame ontwikkeling dient rekening te houden met hetgeen er in de samenleving leeft en hiervan een afspiegeling te vormen zodat het draagvlak heeft.

Beoordeling van aanvragen

Deze regeling bevat een “tendersysteem” met een integrale afwegingsmethodiek. Dat houdt in dat alle subsidieaanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ontvangen en gelijktijdig worden beoordeeld op hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de regeling. Aan de hand van de in artikel 11 genoemde beoordelingscriteria worden alle aanvragen in samenhang met elkaar bezien en tegen elkaar afgewogen. De aanvragen worden toegekend in de volgorde van hun rangschikking, voor zover het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond dat toelaat (zie artikel 7).

Projectsubsidies

Projecten hebben een eenmalig karakter en kenmerken zich door een planmatige opzet, een heldere uiteenzetting van doelen en beoogde resultaten, een afbakening in de tijd, een programmering van activiteiten in de tijd en een koppeling van activiteiten en onderdelen aan kosten en personele inzet. De gewenste looptijd zal hierbij kunnen variëren tot een maximum van drie jaar.

Prrojecten kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op vernieuwende oplossingen en bijdragen aan vernieuwende ideeën, deskundigheid en agendavorming op milieugebied. Projecten kunnen gericht zijn op het vormgeven aan duurzame ontwikkeling in alle geledingen en sectoren van de samenleving bijvoorbeeld door middel van het uitvoeren of bevorderen van voorbeeldprojecten of experimenten.

Steunaspecten

De regeling is, zo is vermeld onder de inleiding bij deze toelichting, een programma in de zin van het Besluit milieusubsidies. Uit artikel 8 van het Besluit volgt dat in bepaalde gevallen op grond van artikel 93, derde lid, (thans, na wijziging, artikel 88, derde lid) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag) de beschikking tot subsidieverlening niet wordt gegeven, voordat goedkeuring van de Europese Gemeenschap is verkregen of geacht moet worden te zijn verkregen.

Als de subsidieaanvrager een rechtspersoon zonder winstoogmerk is, dan is er bij subsidieverlening niet altijd sprake van staatssteun. Alleen wanneer een subsidie aan een onderneming in de zin van het Europees recht wordt toegekend, is er mogelijk sprake van ongeoorloofde staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient in het Europees recht ruim opgevat te worden. Het betreft volgens de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie ‘iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’. Onder een ‘economische activiteit’ moet men verstaan: ‘het aanbieden van goederen of diensten op de markt’. ‘Ongeacht haar rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen ‘ondernemingen’ in de zin van Europese recht kunnen zijn. Het feit dat het om een eenheid zonder winstoogmerk gaat vormt geen garantie dat het niet om een ‘onderneming’ in de zin van het Europese recht gaat. Als wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 8, derde lid (van deze regeling) is er geen sprake van steun aan een onderneming en dus geen sprake van steun die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalst of dreigt te vervalsen. De subsidie vormt dan geen ongeoorloofde staatssteun die van invloed zou kunnen zijn op de interne Europese markt. De regeling is in het kader van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag dan ook niet bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemeld.

Het is echter niet geheel uit te sluiten dat de subsidieaanvrager in een bijzonder geval toch als onderneming in de zin van het Verdrag moet worden aangemerkt en dat de subsidieverlening mede daardoor toch als steun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het EG-Verdrag beschouwd moet worden. Artikel 8, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies brengt in dit geval, waarin de regeling niet is aangemeld, niet mee dat de regeling in strijd met die bepaling is vastgesteld indien onverhoopt bij de uitvoering van de regeling blijkt dat toch sprake van steunverlening kan zijn. Gevolg is wel dat een dergelijke constatering met zich meebrengt dat de concept subsidiebeschikking in dat geval afzonderlijk als steunmaatregel zal moeten worden aangemeld. Hierop is artikel 8, tweede lid, van het Besluit milieusubsidies van toepassing. Overigens is steun voor opleiding, advisering en voorlichting die als doel heeft het algemeen milieubewustzijn te bevorderen in het algemeen toegestaan. Veelal is hierbij zelfs helemaal geen sprake van steunverlening in de zin van artikel 87, eerste lid, (ex artikel 92, eerste lid) van het EG-Verdrag.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel c, wordt een definitie gegeven van project. Met de term eenmalig karakter wordt bedoeld dat het project een duidelijke start en afronding kent. Voor zover SMOM 2009-projecten aangemerkt kunnen worden als een coproductie dient de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 11 juli 2008, nr. 3067435, houdende intrekking van de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s gerespecteerd te worden. De regeling houdt in dat ministeries vanaf 1 augustus 2008 geen financiële bijdragen meer leveren die specifiek bedoeld zijn voor de vervaardiging van omroepprogramma’s (dit geldt niet voor omroepprogramma’s die via de Mediawet zijn geregeld).

Op basis van de in artikel 1, onder e, gegeven definitie van een maatschappelijke organisatie komen de rijksoverheid, provinciale overheden, gemeentelijke overheden, waterschappen en andere overheidsorganisaties zoals genoemd op http://almanak.overheid.nl niet voor subsidie in aanmerking. Uitsluitend een rechtspersoon zonder winstoogmerk komt in aanmerking voor projectsubsidie, bijvoorbeeld een vereniging of stichting. Het moet daarbij wel gaan om een rechtspersoon zonder winstoogmerk met een doelstelling die zich richt op maatschappelijke behoeften en vraagstukken.

Artikel 3

Projecten kennen een beperkte looptijd, namelijk ten hoogste drie aaneengesloten jaren. Voor het geval er sprake is van een buitengewone situatie (zoals een uitgebroken brand of een overlijden) die een langere duur noodzakelijk maakt, kan worden teruggevallen op de afwijkingsbevoegdheid in het tweede lid.

Artikel 4

In dit artikel wordt aangegeven welke kosten subsidiabel zijn. Slechts kosten die gemaakt en betaald zijn na indiening van de aanvraag die voldoet aan de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde minimumvereisten, komen voor subsidie in aanmerking. De afschrijvingskosten bedoeld in onderdeel a, onder 3°, worden berekend op basis van offertes of historische aanschafprijzen en een lineaire afschrijving over een levensduur van 5 jaar (60 maanden) en de duur van het gebruik voor het project. Schematisch gezien betekent dit: afschrijvingskosten = (aanschafwaarde) × (aantal maanden gebruik in project) × (% gebruik voor dit project)/60.

Kosten voor financiële administratie en secretariële ondersteuning worden geacht onder de opslag voor algemene kosten te vallen (onderdeel c), daarom kunnen de forfaitaire tarieven ook alleen worden gedeclareerd voor inhoudelijk bijdragen aan het project.

Indien voor een project de diensten van een onderzoeks- of adviesbureau (een onderneming in Europeesrechtelijke zin) worden ingeschakeld, dan dient dit te gebeuren tegen marktconforme voorwaarden. De kosten kunnen als subsidiabele kosten opgevoerd worden onder ‘aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verleende diensten’, tot maximaal een marktconform tarief.

Voor projectsubsidie komen ook kosten in aanmerking die gemaakt worden bij de uitvoering van de in de SMOM 2009 vereiste evaluatie en het verstrekken van de gegevens die op grond van artikelen 13 en 14 van het Besluit milieusubsidies vereist zijn bij de tussenrapportage(s) en het vaststellingsverzoek. Zo wordt in artikel 14, tweede lid, onder d, van het besluit bepaald dat, ingeval de verleende subsidie meer dan € 50.000,- bedraagt, met de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring ingediend moet worden. De accountantskosten zijn derhalve subsidiabele kosten.

Vrijwilligerskosten kunnen alleen opgevoerd worden onder de standaardmethodiek en indien de in het project geïnvesteerde medewerkersuren voor meer dan 50% door vrijwilligers wordt uitgevoerd (onderdeel b). In andere gevallen wordt er vanuit gegaan dat onkosten voor deze vrijwilligers zijn verdisconteerd in de overheadkosten.

Er kunnen geen proceskosten worden opgevoerd in het kader van gerechtelijke procedures. Het betreft daarbij onder andere kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten van een getuige, een deskundige of tolk en reis- en verblijfkosten die zijn gemaakt in het kader van de gerechtelijke procedure (tweede lid).

Het vierde lid bepaalt dat er geen winstopslag kan worden doorberekend voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door een derde die verbonden is aan de aanvrager of een inhoudelijk belang heeft bij de resultaten van het project.

Artikel 5

Alle aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld. Op basis van deze beoordeling kunnen aanvragen geheel of gedeeltelijk worden toegekend of afgewezen. Van een gedeeltelijke toekenning is bijvoorbeeld sprake wanneer slechts bepaalde onderdelen van een project worden gesubsidieerd of wanneer voor een kortere periode subsidie wordt toegekend dan waarvoor de subsidie is aangevraagd. De aanvragen worden toegekend in de volgorde van hun rangschikking, voor zover het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond dat toelaat.

Bij de beslissing om al dan niet subsidie te verlenen, speelt ook een rol of er sprake is van een evenwichtige verdeling van de subsidies over alle relevante milieu-onderwerpen, de maatschappelijke organisaties voldoende divers zijn en of de doelgroepen waar de projecten zich op richten voldoende divers zijn. Bij de diversiteit onder maatschappelijke organisaties wordt ook gekeken naar de verhouding tussen bestaande en nieuwe organisaties.

Indien een onevenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget daartoe aanleiding geeft, kan een project dat in principe op een niet subsidiabele plaats is gerangschikt alsnog, in plaats van een project dat wel op een subsidiabele plaats is gerangschikt, voor subsidie in aanmerking komen. Ook kan voor een kortere periode subsidie wordt toegekend dan waarvoor de subsidie is aangevraagd.

Artikel 6

Voor projecten als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, geldt een maximaal subsidiebedrag. Voor een project als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, is sprake van tekortsubsidiëring. Dit betekent onder meer dat de ingediende begroting, met inbegrip van de gevraagde bijdrage, sluitend moet zijn. Bepaald is dat in het kader van de subsidieverlening en de subsidievaststelling de hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de begrote respectievelijk de werkelijk gemaakte kosten. Bij de subsidievaststelling wordt de hoogte van het subsidiebedrag bepaald op basis van het saldo van de daadwerkelijk gerealiseerde lasten en baten, met dien verstande dat dit het verleende subsidiebedrag niet kan overschrijden. In het kader van de subsidievaststelling dient rekening gehouden te worden met het feit dat de baten niet alleen betrekking hoeven te hebben op de op grond van deze regeling verleende subsidie. Ook kan door derden geld beschikbaar gesteld worden of kan door de aanvrager vanuit eigen middelen (bijvoorbeeld donaties, contributies e.d.) dekking van kosten gerealiseerd worden. Indien het saldo van gerealiseerde lasten en gerealiseerde baten lager is dan het saldo van de begrote lasten en begrote baten zal in bij de subsidievaststelling het overschot in mindering worden gebracht op de verleende subsidie. Opgemerkt wordt dat het overigens niet toegestaan is om de in het kader van de subsidieaanvraag begrote baten zonder voorafgaande instemming van de minister te wijzigen (artikel 10, onderdeel a, van het Besluit milieusubsidies).

Artikel 8

Er mag alleen een aanvraag tot subsidieverlening ingediend worden voor niet-economische activiteiten. Onder economische activiteiten wordt verstaan: het aanbieden van goederen en diensten op de markt. Hier wordt verwezen naar de toelichting gegeven onder ‘Steunaspecten’.

Artikel 10

In artikel 10 is aangegeven welke twee categorieën van projecten in aanmerking komen voor projectsubsidie, namelijk:

  • projecten die internationale milieusamenwerking bevorderen (onderdeel a). In algemene termen gaat het om het bieden van een mogelijkheid aan maatschappelijke organisaties om een bijdrage te leveren aan de doelen van internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling. Dit kan bestaan uit het beïnvloeden van relevante organisaties, ondersteunen van de opbouw van kennis en institutionele verbeteringen, maar ook het concrete invulling geven aan de rol die de bescherming van het milieu speelt als pijler voor duurzame ontwikkeling. De regeling beoogt het vinden van oplossingen.

    Op de gebieden genoemd in artikel 10, onderdeel a, onder 1°, is specifiek overheidsbeleid van toepassing. Aanvragers dienen op de hoogte te zijn van specifiek overheidsbeleid op de gebieden genoemd in artikel 10, onderdeel a, onder 1°.

    In artikel 10, onderdeel a, onder 2°, wordt geen onderscheid gemaakt of prioriteit toegekend aan een EU-richtlijn ten aanzien van het milieu, dan wel aan een VN-milieuverdrag.

  • projecten die anderszins bijdragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling (onderdeel b).

Artikel 12

In het eerste lid worden zeven beoordelingscriteria gegeven waaraan alle aanvragen worden getoetst.

Om te beginnen wordt getoetst in hoeverre een project vernieuwend is ten opzichte van bestaande initiatieven (mate van innovatie). Een project dat vernieuwend is, getuigt van een een onverwachte combinatie van creativiteit en slimme uitvoering. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het proces, doordat partijen de rollen op een vernieuwende manier verdelen, of doordat burgers, ook moeilijke bereikbare, maatschappelijke actoren of lokale organisaties op een bijzondere of nieuwe manier in het proces worden betrokken. Een project kan ook fysiek innovatief zijn, bijvoorbeeld omdat bestaande concepten in een nieuwe context gebruikt worden of het nieuwe thema’s adresseert. Indien het een lokaal project betreft dan wordt de mate van vernieuwend ten opzichte van bestaande initiatieven in de betreffende streek beoordeeld.

Daarnaast wordt beoordeeld in hoeverre het project gericht is op het vinden en bereiken van oplossingen voor problemen op het terrein van milieu en duurzame ontwikkeling (oplossingsgerichtheid). Hoe meer het project gericht is op het vinden en bereiken van oplossingen voor problemen op het terrein van nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling, hoe groter de kans dat de aanvraag wordt toegekend.

Voorts wordt bij alle aanvragen beoordeeld in hoeverre burgers, lokale organisaties of andere maatschappelijk actoren bij het project worden betrokken. Bij dit beoordelingscriterium wordt met name ook gekeken naar de grote groep burgers (circa 25%) waarvoor geldt dat zij weinig tot geen interesse voor het milieu hebben. Vaak ook is de afstand tussen deze groep burgers en (het beleid van) de Rijksoverheid groot. De interesse voor milieu en omgeving die er is, heeft veelal betrekking op de eigen directe leefomgeving: schoon, heel en veilig. De directe leefomgeving zal daarom vaak een kansrijk aangrijpingspunt zijn om de interesse voor milieuvraagstukken te verbreden en te verdiepen. Hoe beter deze categorie burgers wordt bereikt, des te hoger de score zal zijn.

In onderdeel d gaat het om de vraag in welke mate het project bijdraagt aan nationaal of internationaal milieubeleid en duurzame ontwikkeling (doelmatigheid).

In onderdeel e wordt beoordeeld of en in hoeverre een project een voorbeeldwerking kan hebben (mate van voorbeeldwerking). Hierbij maakt een aanvraag meer kans om te worden toegekend, indien wordt aangetoond dat de gekozen aanpak of methodieken opschaalbaar dan wel herbruikbaar zijn waardoor het project op nationaal of internationaal niveau navolging kan krijgen.

Verder wordt bij alle aanvragen gekeken naar de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat naar het oordeel van de minister van het project kan worden verwacht. In het algemeen geldt dat hoe lager de kosten van een project zijn ten opzichte van de te verwachte baten, hoe eerder het voor subsidie in aanmerking zal komen. Bij de beoordeling van dit aspect wordt nadrukkelijk gekeken naar redelijkheid en goed beargumenteerde inzet van menskracht en overige middelen.

Ten slotte wordt een aanvraag beoordeeld op de slaagkans van het project. Een aanvraag heeft een verhoogde kans om toegekend te worden indien het projectvoorstel een duidelijke en afgebakende probleemanalyse bevat, er een adequate keuze van middelen in relatie tot het projectdoel wordt gemaakt, uitvoering van het voorstel voldoende bijdraagt aan het oplossen van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem, blijk geeft van daadwerkelijke betrokkenheid van beoogde deelnemers en er een adequaat voorstel tot evaluatie bestaat.

Van de aspecten genoemd in artikel 12 wegen bij de beoordeling van de projecten met name de mate van innovatie, oplossingsgerichtheid en betrokkenheid van burgers, lokale organisaties of andere maatschappelijke actoren zwaar.

In het tweede lid is een specifiek criterium opgenomen voor projecten bedoeld in artikel 10, onderdeel a. Naast de algemene beoordelingscriteria uit het eerste lid betrekt de minister bij de beoordeling de mate waarin het project bijdraagt aan de doelen genoemd in artikel 10, onder a.

Artikel 13

Aan projectsubsidies is een evaluatieplicht verbonden. De verplichte evaluatie hoeft niet volgens een verplicht model opgesteld te worden en staat qua inzet in een redelijke verhouding tot de werkzaamheden die in het kader van de uitvoering van het project verricht worden. Bij de beoordeling van het projectplan wordt gekeken of de voorgestelde wijze van evalueren voldoende inzicht kan geven in de vraag of en op welke wijze vooraf gestelde doelen zijn bereikt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

Naar boven