De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 3 en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluit:
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1 Definitiebepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. de minister:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
- b. uitvoeringsinstelling:
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam of Tilburg;
- c. een kredietinstelling:
een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
- d. gemeentelijke kredietbank:
een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
- e. startende ondernemer:
iedere persoon van 18 tot 65 jaar die in Nederland woont en die:
1°. voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen; en
2°. een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, danwel een uitkering uit hoofde van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid
ontvangt, danwel korter dan twee jaar geleden een uitkering op grond van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid heeft ontvangen
en sindsdien actief is als ondernemer, danwel een dienstbetrekking heeft die dreigt te eindigen;
- f. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep:
het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de startende ondernemer een inkomen verwerft dat toereikend is voor de voortzetting
van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;
- g. borgstellingsovereenkomst:
overeenkomst tussen de minister en de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank in het kader van deze regeling.
Artikel 2 Borgstelling
1. De minister verleent een kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen
in de vorm van een borgstelling voor een met de startende ondernemer te sluiten kredietovereenkomst, indien:
a. de startende ondernemer voor een krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep geen beroep kan doen op een geldlening bij een
kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank die, gezien haar aard en doel, passend en toereikend is voor de startende ondernemer;
b. de startende ondernemer voornemens is naar het oordeel van de minister een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep te
starten;
c. ingeval van gehele of gedeeltelijke voortzetting van de uitkering de uitvoeringsinstelling goedkeuring geeft aan de startende
ondernemer voor het starten van een bedrijf of zelfstandig beroep;
d. de aard van de activiteiten van de startende ondernemer niet indruist tegen de openbare orde, de goede zeden of het maatschappelijk
belang; en
e. er afspraken zijn gemaakt over begeleiding van de startende ondernemer na de start van het levensvatbaar bedrijf of het zelfstandig
beroep.
2. De startende ondernemer dient binnen 35 kalenderdagen, nadat de minister een aanbod tot een borgstellingsovereenkomst heeft
afgegeven, onder gebruikmaking hiervan een krediet te verwerven bij een kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank.
3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan door de minister worden verlengd, indien het overschrijden van deze termijn de
startende ondernemer redelijkerwijs niet te verwijten valt.
Artikel 3 Borgstellingsovereenkomst
1. Als borgstellingsovereenkomst wordt aangemerkt een overeenkomst conform de bij deze regeling horende bijlagen 1 en 2.
2. De borgstellingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking met ingang van de dag dat de minister deze van
de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank heeft ontvangen, tegelijk met een afschrift van de kredietovereenkomst waarop
de borgstelling betrekking heeft.
3. In afwijking van het tweede lid treedt een borgstellingsovereenkomst met de gemeentelijke kredietbank in werking vanaf het
moment dat de minister een afwijzing voor een geldlening van een kredietinstelling heeft ontvangen van de startende ondernemer,
indien de ontvangstdatum daarvan gelegen is na de dag, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 4 Kredietovereenkomst
1. De borgstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
a. het bedrag van de kredietverlening aan een startende ondernemer bedraagt
maximaal € 31.500,–;
b. de startende ondernemer betaalt de minister via de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank een afsluitprovisie van
4 procent van het kredietbedrag waarop de borgstelling betrekking heeft; en
c. de borgstellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, heeft een maximale looptijd van zes jaar.
2. De minister kan de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten hoogste driemaal gedurende een aaneengesloten periode
van maximaal vier kalenderkwartalen opschorten.
§ 2. Begrenzing borgstellingsovereenkomsten en looptijd van de regeling
Artikel 5 Maximaal beschikbare budget
De minister geeft in totaal voor ten hoogste € 4.000.000,– aan aanbiedingen voor borgstellingsovereenkomsten, bedoeld in artikel
2, tweede lid, af.
Artikel 6 Maximum aantal borgstellingsovereenkomsten
Onverminderd het bepaalde in artikel 5 worden op grond van deze regeling ten hoogste 200 aanbiedingen tot een borgstellingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 2, tweede lid, door de minister afgegeven.
Artikel 7 Looptijd regeling
Borgstellingsovereenkomsten kunnen tot maximaal een jaar na datum inwerkingtreding van deze regeling worden gesloten, tenzij
het bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, of het aantal aanbiedingen voor een borgstellingsovereenkomst, bedoeld in artikel
6, eerste lid, eerder is bereikt.
§ 3. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 8 Algemene Regeling SZW-subsidies
De artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies zijn niet van toepassing op deze regeling.
Artikel 9 Verleende borgstellingen/aangegane borgstellingsovereenkomsten
1. Een borgstelling die voldoet aan artikel 2, eerste lid, en die is verleend in de periode van 1 juli 2008 tot en met de dag
voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling, wordt aangemerkt als een borgstelling als bedoeld in artikel
2, eerste lid.
2. Een borgstellingsovereenkomst die voldoet aan artikel 3, eerste lid, en die is gesloten in de periode van 1 juli 2008 tot
en met de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling, wordt aangemerkt als een borgstellingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Artikel 10 Inwerkingtreding
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst,
werkt terug tot en met 1 juli 2008 en vervalt met ingang van 1 april 2009.
2. Deze regeling, zoals die geldt op 31 maart 2009, blijft van toepassing op afwikkeling van de verplichtingen van de Minister
verbonden aan de verlening van voorwaardelijke aanspraken op financiële middelen in de vorm van borgstellingen op grond van
deze regeling die zijn aangegaan voor deze datum.
Artikel 11 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2008.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma.
BIJLAGE 1 – BANKEN
De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de minister
en .........................
ten deze vertegenwoordigd door .........................
hierna te noemen: de Bank,
komen overeen als volgt:
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1 Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
- a. Bank:
de kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers
vanuit een uitkering 2009;
- b. gelieerde Bank:
een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor wier
handelen de Bank volledig aansprakelijk is, en die als gelieerde bank is vermeld in artikel 20 van deze overeenkomst;
- c. kredietovereenkomst:
een overeenkomst uit hoofde waarvan:
1°. de Bank aan een startende ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of
2°. de startende ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een gelieerde bank,
onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of meer betalingen
te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed
is;
- d. krediet:
een bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;
- e. borgstellingskrediet:
een krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;
- f. uitwinning:
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de startende ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden,
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de startende ondernemer van de vermogensbestanddelen van de startende
ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen,
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer, en
4°. indien het faillissement van de startende ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend: onderhandse
of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer door of met medewerking van de curator of
de bewindvoerder;
- g. startende ondernemer:
een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers
vanuit een uitkering 2009;
- h. minister:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
- i. SenterNovem:
de door de minister gemandateerde uitvoerder van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een
uitkering 2009.
Paragraaf 2. Borgstelling
Artikel 2 Borgstelling
De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van
de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 en deze overeenkomst door de Bank
worden verstrekt. Deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Paragraaf 3. Kredietmelding
Artikel 3 Kredietmelding
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de minister is gemeld met
gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier,
b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel
b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 vastgestelde afsluitprovisie
door de Bank aan de staat betaald is,
c. voor zover door de melding, bedoeld in onderdeel a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de
door de minister op grond van de artikelen 5 en 6 van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit
een uitkering 2008 met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde meldingslimiet niet is overschreden.
2. De minister bevestigt de ontvangst van een meldingsformulier schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst van de meldingsformulieren door
de minister bepalend.
4. De meldingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gedaan met gebruikmaking en ondertekening van het hiervoor door
de minister ter beschikking te stellen formulier.
Paragraaf 4. Omvang van de borgstelling
Artikel 4 Maximum kredietbedrag
Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover
door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per startende ondernemer,
een bedrag van € 31.500,– niet overschrijdt.
Artikel 5 Berekening van de omvang van de borgstelling
1. Voor berekening van de omvang van de borgstelling wordt na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen borgstellingskrediet
na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het borgstellingskrediet op de laatste datum
waarop het is afgelost, doch uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.
2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen
opschorten indien:
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het borgstellingskrediet;
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de in onderdeel a bedoelde
periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som
van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent
als bedoeld in onderdeel a; en
c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting met gebruikmaking van het door de minister ter
beschikking te stellen formulier.
3. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats.
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
5. De minister bevestigt de ontvangst van een formulier als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, schriftelijk binnen 35 dagen
na ontvangst.
Artikel 6 Schorsing van de borgstelling
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het borgstellingskrediet
is opgeëist.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning,
indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waarop het borgstellingskrediet door de Bank
is opgeëist.
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de startende ondernemer in staat van faillissement verkeert
of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 7 Omvang van de borgstelling
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per startende ondernemer 80 procent van hetgeen de startende ondernemer ten tijde van
de overeenkomstig artikel 13 ingediende aanvraag uit hoofde van kredietverlening op grond van deze regeling pro resto verschuldigd
is, doch ten hoogste
a. 80 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het borgstellingskrediet of de borgstellingskredieten,
en niet meer dan
b. de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor
de startende ondernemer.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:
a. de bedragen die een gelieerde bank uit hoofde van een overeenkomst aan de startende ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken,
en
b. de verplichtingen die een gelieerde bank tegenover een derde, niet zijnde een andere gelieerde bank of een rechtspersoon waarmee
de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of
meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3, indien de zekerheden van de gelieerde bank ter zake
van de hiervoor in onderdelen a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen
Artikel 8 Criteria en verplichtingen
Artikel 9 Verplichtingen bank en startende ondernemer
1. De Bank, de gelieerde bank, en de startende ondernemer voldoen aan hetgeen door de minister wordt verzocht, voor zover dat
redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers
vanuit een uitkering 2009 en deze overeenkomst en met het oog op de nakoming door de staat van op hem rustende internationaalrechtelijke
verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit en deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige
verplichtingen van de Bank of de gelieerde bank, op de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt
of op de met deze startende ondernemer gesloten kredietovereenkomsten omtrent:
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
c. het maken van kopieën van de in onderdeel b bedoelde gegevens en bescheiden;
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen; en
e. het verstrekken van inlichtingen.
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, de gelieerde bank, of aan de startende ondernemer, gevraagd
worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.
3. De Bank stelt, met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier, de minister binnen 35 dagen
na kennisname op de hoogte van de volgende feiten:
a. vervroegde volledige aflossing van het borgstellingskrediet;
b. het door de afdeling van ....... de Bank in beheer nemen van het borgstellingskrediet;
c. de verlening van surséance van betaling aan of de faillietverklaring van de startende ondernemer;
d. opeising van het borgstellingskrediet.
4. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, met gebruikmaking van een door
de minister ter beschikking te stellen formulier aan de minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde
van het boekjaar voor alle borgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel
13 heeft ingediend. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.
5. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning
zal de Bank waken over de belangen van de staat als borg.
6. De Bank zal er voor zorgdragen dat het borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de
startende ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee
de Bank in een groep verbonden is.
7. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verleend in de door
haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de startende
ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is
verleend een beding ten behoeve van de staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk
Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 10 Uitwinning
1. Indien een aanvraag om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid
en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet,
brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.
Artikel 11 Invordering
1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of,
indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk
is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, na de datum waarop
de Bank de minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten
die in mindering komen op het borgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat
het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen
rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer
van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.
2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de minister een overzicht van de door
haar ondernomen activiteiten, met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier.
Artikel 12 Schuldregeling en verboden
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud
van een dergelijke regeling.
2. Een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid dient door de Bank schriftelijk bij de minister te worden ingediend.
3. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting
Artikel 13 Aanvraag om betaling
1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk
is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, doch in ieder
geval binnen negen maanden na de datum waarop het borgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van
het faillissement, een aanvraag in om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier.
Artikel 14 Mededeling minister
1. De minister bevestigt de ontvangst van een aanvraag om betaling schriftelijk binnen 35 dagen na de ontvangst.
2. De minister deelt zijn beslissing op de aanvraag binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst schriftelijk aan
de Bank mede.
Artikel 15 Vaststellen bedrag
1. De minister stelt het uit hoofde van deze overeenkomst door de staat verschuldigde bedrag vast overeenkomstig de Tijdelijke
SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 en deze overeenkomst, met uitzondering van het bepaalde
in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid.
2. Voor zover de Bank bij haar aanvraag om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal
bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de borgstellingskredieten, blijft
artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.
3. De minister kan in ieder geval afwijzend beslissen op een aanvraag:
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;
b. indien de Bank in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist
of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid.
Paragraaf 7. Betalingen
Artikel 16 Betalingen
1. Betalingen door de staat aan de Bank en door de Bank aan de staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door
de Bank van een rekening die de Bank zal aanhouden in het kader van de BBMKB-regeling, ten name van het Ministerie van Economische
zaken, met vermelding van ‘verliesdeclaraties SZW borgstellingsregeling startende ondernemers 2009’ en het dossiernummer.
2. In het betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid, zal over het debet- of creditsaldo een rente berekend worden gelijk aan
de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.
Paragraaf 8. Diversen
Artikel 17 Verplichtingen staat
1. De verplichtingen van de staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een borgstellingskrediet vervallen door
schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het borgstellingskrediet.
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de staat met betrekking tot een borgstellingskrediet van kracht,
indien:
a. de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming
bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de startende ondernemer voor het drijven van die onderneming
opgerichte rechtspersoon,
b. de Bank met de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de startende ondernemer, en
c. de startende ondernemer zich naast de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming
door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen
gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet
is verstrekt.
Artikel 18 Betaling
1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die
in mindering komen op het borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de staat.
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen
zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80
procent van de ontvangen opbrengsten
3. De Bank zal betalingen, bedoeld in artikel 16, per de datum van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 13, en binnen
twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente als bedoeld
in artikel 16, tweede lid, over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 5 op
grond van artikel 6 is geschorst.
4. De Bank zal de betalingen, bedoeld in artikel 16, per de datum van de beslissing van de minister, bedoeld in artikel 14, tweede
lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de staat positieve of negatieve
verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het bedrag waarop de minister de
betaling vaststelde, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over
de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de vaststelling van de betaling.
Artikel 19 Uitgekeerde bedragen
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Bank
zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben
genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel
18, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 20 Gelieerde banken
Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) ...............
Artikel 21 Borgstellingsovereenkomst
1. De Bank kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in de Staatscourant
van een wijziging van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009. Deze overeenkomst
eindigt van rechtswege door de intrekking van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering
2009.
2. De minister kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld in strijd met
het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8.
3. Opzegging of ontbinding van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van borgstellingskredieten, welke ten tijde van
de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van borgstellingskredieten
die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de
opzegging of ontbinding.
Getekend te .......... op ...............
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
BIJLAGE 2 – GEMEENTELIJKE KREDIETBANKEN
De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de minister
en .........................
ten deze vertegenwoordigd door .........................
hierna te noemen: de Bank,
komen overeen als volgt:
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1 Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. Bank: de gemeentelijke kredietbank, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende
ondernemers vanuit een uitkering 2009;
b. gelieerde bank: een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft
of voor wier handelen de Bank volledig aansprakelijk is, en die als gelieerde bank is vermeld in artikel 20 van deze overeenkomst;
c. kredietovereenkomst: een overeenkomst uit hoofde waarvan:
1°. de Bank aan een startende ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of
2°. de startende ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een gelieerde bank,
onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of meer betalingen
te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed
is;
d. krediet: een bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;
e. borgstellingskrediet: een krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;
f. uitwinning:
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de startende ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden,
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de startende ondernemer van de vermogensbestanddelen van de startende
ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen,
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer, en
4°. indien het faillissement van de startende ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend: onderhandse
of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de startende ondernemer door of met medewerking van de curator of
de bewindvoerder;
g. startende ondernemer: een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende
ondernemers vanuit een uitkering;
h. minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
i. SenterNovem: de door de minister gemandateerde uitvoerder van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers
vanuit een uitkering 2009.
Paragraaf 2. Borgstelling
Artikel 2 Garantstelling
De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van
de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 en deze overeenkomst door de Bank
worden verstrekt. Deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Paragraaf 3. Kredietmelding
Artikel 3 Kredietmelding
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de minister is gemeld met
gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier,
b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel
b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 vastgestelde afsluitprovisie
door de Bank aan de staat betaald is,
c. voor zover door de melding, bedoeld in onderdeel a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de
door de minister op grond van de artikelen 5 en 6 van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit
een uitkering 2009 met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde meldingslimiet niet is overschreden.
2. De minister bevestigt de ontvangst van een meldingsformulier schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst van de meldingsformulieren door
de minister bepalend.
4. De meldingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gedaan met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend
formulier.
Paragraaf 4. Berekening van de borgstelling
Artikel 4 Maximum kredietbedrag
Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover
door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per startende ondernemer,
een bedrag van € 31.500,– niet overschrijdt.
Artikel 5 Berekening omvang van de borgstelling
1. Voor berekening van de omvang van de borgstelling wordt na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen borgstellingskrediet
na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het borgstellingskrediet op de laatste datum
waarop het is afgelost, doch uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.
2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen
opschorten indien:
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het borgstellingskrediet;
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de onder a bedoelde periode,
dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de
aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld
in onderdeel a; en
c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting met gebruikmaking van het door de minister ter
beschikking te stellen formulier.
3. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
5. De minister bevestigt de ontvangst van een formulier als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, schriftelijk binnen 35 dagen
na ontvangst.
Artikel 6 Schorsing van de borgstelling
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het borgstellingskrediet
is opgeëist.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning,
indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waarop het borgstellingskrediet door de Bank
is opgeëist.
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de startende ondernemer in staat van faillissement verkeert
of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 7 Omvang van de borgstelling
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per startende ondernemer 90 procent van hetgeen de startende ondernemer ten tijde van
de overeenkomstig artikel 13 ingediende aanvraag uit hoofde van kredietverlening op grond van deze regeling pro resto verschuldigd
is, doch ten hoogste
a. 90 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het borgstellingskrediet of de borgstellingskredieten,
en niet meer dan
b. de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor
de startende ondernemer.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:
a. de bedragen die een gelieerde bank uit hoofde van een overeenkomst aan de startende ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken,
en
b. de verplichtingen die een gelieerde bank tegenover een derde, niet zijnde een andere gelieerde bank of een rechtspersoon waarmee
de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de startende ondernemer aan de derde een of
meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3, indien de zekerheden van de gelieerde bank ter zake
van de hiervoor in onderdelen a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen
Artikel 8 Criteria en verplichtingen
Artikel 9 Verplichtingen bank en startende ondernemer
1. De Bank, de gelieerde bank, en de startende ondernemer voldoen aan hetgeen door de minister aangewezen wordt verzocht, voor
zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers
vanuit een uitkering 2009 en deze overeenkomst en met het oog op de nakoming door de staat van op hem rustende internationaalrechtelijke
verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit en deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige
verplichtingen van de Bank of de gelieerde bank, op de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt
of op de met deze startende ondernemer gesloten kredietovereenkomsten omtrent:
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen; en
e. het verstrekken van inlichtingen.
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, de gelieerde bank, of aan de startende ondernemer, gevraagd
worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.
3. De Bank stelt, met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier, waarvan het model door de
minister wordt vastgesteld, de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten:
a. vervroegde volledige aflossing van het borgstellingskrediet;
b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het borgstellingskrediet;
c. de verlening van surséance van betaling aan of de faillietverklaring van de startende ondernemer;
d. opeising van het borgstellingskrediet.
4. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, met gebruikmaking van een door
de minister ter beschikking te stellen formulier, aan de minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde
van het boekjaar voor alle borgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel
13 heeft ingediend. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.
5. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning
zal de Bank waken over de belangen van de staat als borg.
6. De Bank zal er voor zorgdragen dat het borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de
startende ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee
de Bank in een groep verbonden is.
7. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verleend in de door
haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de startende
ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is
verleend een beding ten behoeve van de staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk
Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 10 Uitwinning
1. Indien een aanvraag om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid
en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet,
brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.
Artikel 11 Invordering
1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of,
indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk
is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, na de datum waarop
de Bank de minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten
die in mindering komen op het borgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat
het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen
rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer
van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.
2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de minister een overzicht van de door
haar ondernomen activiteiten, met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier.
Artikel 12 Schuldregeling en verboden
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud
van een dergelijke regeling.
2. Een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid dient door de Bank schriftelijk bij de minister te worden ingediend.
3. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting
Artikel 13 Aanvraag om betaling
1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk
is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, doch in ieder
geval binnen negen maanden na de datum waarop het borgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van
het faillissement, een aanvraag in om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking te stellen formulier.
Artikel 14 Mededeling minister
1. De minister bevestigt de ontvangst van een aanvraag om betaling schriftelijk binnen 35 dagen na de ontvangst.
2. De minister deelt zijn beslissing op de aanvraag binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst schriftelijk aan
de Bank mede.
Artikel 15 Vaststellen bedrag
1. De minister stelt het uit hoofde van deze overeenkomst door de staat verschuldigde bedrag vast overeenkomstig de Tijdelijke
SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 en deze overeenkomst, met uitzondering van het bepaalde
in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid.
2. Voor zover de Bank bij haar aanvraag om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal
bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de borgstellingskredieten, blijft
artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.
3. De minister kan in ieder geval afwijzend beslissen op een aanvraag:
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;
b. indien de Bank in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist
of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid.
Paragraaf 7. Betalingen
Artikel 16 Betalingen
1. Betalingen door Bank aan de staat geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer 19.23.24.217
bij de Rabobank te Utrecht, ten name van SenterNovem onder vermelding van ‘SZW borgstellingsregeling startende ondernemers’
en het dossiernummer. Betalingen door de staat aan de Bank, geschieden door SenterNovem van hetzelfde rekeningnummer.
2. In het betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid, zal over het debet- of creditsaldo een rente berekend worden gelijk aan
de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.
Paragraaf 8. Diversen
Artikel 17 Verplichtingen staat
1. De verplichtingen van de staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een borgstellingskrediet vervallen door
schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het borgstellingskrediet.
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de staat met betrekking tot een borgstellingskrediet van kracht,
indien:
a. de startende ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming
bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de startende ondernemer voor het drijven van die onderneming
opgerichte rechtspersoon,
b. de Bank met de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de startende ondernemer, en
c. de startende ondernemer zich naast de onderdeel a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door
die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen
gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet
is verstrekt.
Artikel 18 Betaling
1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die
in mindering komen op het borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de staat.
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen
zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 90
procent van de ontvangen opbrengsten
Artikel 19 Uitgekeerde bedragen
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Bank
zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben
genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel
18, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 20 Gelieerde banken
Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) .................
Artikel 21 Borgstellingsovereenkomst
1. De Bank kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in de Staatscourant
van een wijziging van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009. Deze overeenkomst
eindigt van rechtswege door de intrekking van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering
2009.
2. De minister kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld in strijd met
het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8.
3. Opzegging of ontbinding van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van borgstellingskredieten, welke ten tijde van
de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van borgstellingskredieten
die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de
opzegging of ontbinding.
Getekend te .......... op ...............
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
TOELICHTING
Algemeen
Op 1 juli 2007 is de pilot ‘Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering’ gestart. In deze pilot werd noodzakelijk
startkapitaal onder voorwaarden bereikbaar voor starters die vanuit een uitkeringssituatie een zelfstandig beroep of bedrijf
willen beginnen onder een borgstelling van het Rijk aan de banken. De looptijd van deze pilot in de gemeenten Rotterdam, Leeuwarden
en Lelystad was bepaald op 12 maanden. Uit een tussenevaluatie is gebleken dat de pilot een succesvol verloop kent. Het blijkt
dat banken bij borgstelling van rijkswege, inderdaad eerder aan starters vanuit een uitkeringssituatie bedrijfskrediet verstrekken.
Dit geeft aanleiding om de reikwijdte van de pilot in een direct hierop aansluitende pilot te verbreden met een looptijd van
nogmaals negen maanden. De onderhavige Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering 2009 voorziet hierin
en is in belangrijke mate identiek aan de Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering. Een belangrijke
wijziging ten opzichte van de vorige pilot is dat naast de uitvoeringsinstellingen in Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam ook
de uitvoeringsinstellingen in Hengelo en Tilburg meedoen.
Het is de bedoeling dat in de loop van 2009 via een nieuwe of aangepaste SZW-borgstellingsregeling deze pilot wordt uitgebreid
met de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden van het Ministerie van Economische Zaken met een looptijd van twee jaar. Deze
pilot zal dan naast een door EZ geïnitieerde pilot met een fonds voor microfinanciering gaan lopen. Voorts zal op basis van
een evaluatie van beide pilots een keuze wordt gemaakt voor een definitieve landelijke regeling voor microfinanciering.
De Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering is destijds getroffen om het zelfstandig ondernemerschap
en de kredietverlening aan ondernemers die vanuit een uitkeringssituatie starten te stimuleren.
Uit diverse onderzoeken is gebleken dat de verkrijgbaarheid van een startkrediet voor starters vanuit een uitkering verbetering
behoeft. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en het toenmalige Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten
(Bsa), thans het Reïntegratiebesluit, bieden voldoende mogelijkheden voor kredietverlening aan bijstandsgerechtigden en gedeeltelijk
arbeidsgeschikten. Personen die vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) een zelfstandig bedrijf of beroep
willen starten kunnen echter veelal geen beroep doen op deze regelingen en zijn voor kredietverlening aangewezen op banken
of gemeentelijke kredietbanken. In het algemeen geldt dat alle startende kleine zelfstandigen, ongeacht of zij een uitkering
ontvangen of niet, problemen ondervinden bij het via een bank of gemeentelijke kredietbank financieren van de relatief geringe
behoefte aan startkapitaal. Het kosten-baten aspect speelt hier voor de banken of gemeentelijke kredietbanken een belangrijke
rol.
Het doel van de Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering en de continuering daarvan middels de onderhavige
regeling is om de banken of gemeentelijke kredietbanken, meer dan nu het geval is, te betrekken bij microkredietprogramma’s
voor starters vanuit een uitkering. Bij deze programma's gaat het om relatief geringe bedragen om een zelfstandig bedrijf
of beroep te starten. Het streven is om ervoor te zorgen dat alle starters vanuit een uitkeringssituatie met private financiering
via een bank of gemeentelijke kredietbank geholpen kunnen worden bij het starten van een bedrijf of zelfstandig beroep. Op
termijn kan worden bezien of de huidige regels op grond waarvan aan starters vanuit de uitkering startkapitaal kan worden
verstrekt (het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit) kunnen komen te vervallen. Een dergelijke stap kan echter pas genomen
worden als zeker is dat de huidige doelgroep van het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit ook onder de nieuwe regeling een
succesvol beroep kan doen op starterskrediet bij een bank of gemeentelijke kredietbank, dit uiteraard onder de conditie dat
aan alle overige voorwaarden, zoals levensvatbaarheid van het bedrijfsplan is voldaan.
Om een regeling voor alle banken of gemeentelijke kredietbanken zo goed mogelijk voor te bereiden is een regionale pilot gestart
met de (gemeentelijke krediet)banken, gemeenten en Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)-kantoren uit die regio’s.
Hiertoe is destijds de Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering opgesteld, die wordt gecontinueerd via
onderhavige regeling. In deze pilot zal de kredietverlening aan starters vanuit een uitkeringssituatie die niet via de normale
arrangementen voor kredietverlening aangeboden door een bank of gemeentelijke kredietbank kunnen worden geholpen, niet meer
vanzelfsprekend verlopen via Bbz 2004 of Reïntegratiebesluit maar via de bij de pilot betrokken (gemeentelijke krediet)bank.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal als borgsteller voor de betrokken banken of gemeentelijke kredietbanken
functioneren.
De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 kan budgetneutraal worden uitgevoerd
via onder andere het inverdieneffect op het Bbz 2004. De regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. De verlening
van borgstellingen in het kader van deze regeling wordt evenals die van de eerdere regeling uitgevoerd door SenterNovem onder
verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De opzet van de pilot
De opzet van de pilot is in grote lijnen als volgt:
– een aanbod tot een borgstellingsovereenkomst wordt namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door SenterNovem
vooraf verstrekt aan de startende ondernemer, waarmee betrokkene zelf de (gemeentelijke krediet)bank kan benaderen voor een
starterskrediet;
– de beoordeling van de aanvraag, inclusief de beoordeling van het bedrijfsplan, zal namens de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid plaatsvinden door SenterNovem;
– SenterNovem verleent de borgstelling. Hieraan voorafgaand wordt voor de levensvatbaarsheidstoets een beroep gedaan op hierin
gespecialiseerde instanties die hiervoor zijn erkend door SenterNovem;
– met bovenstaande werkwijze wordt bereikt dat de banken of gemeentelijke kredietbanken een minder intensief beoordelingstraject
voor het verlenen van krediet behoeven te doorlopen. Tevens is er vooraf duidelijkheid over de zekerstelling. De Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat namelijk borg voor het door de bank of de gemeentelijke kredietbank verleende krediet.
Beide aspecten hebben een kostenverlagend effect en kunnen de kredietverlening via banken of gemeentelijke kredietbanken vereenvoudigen;
– de startende ondernemer die in aanmerking komt voor een borgstelling op het benodigde krediet komt tevens in aanmerking voor
verplichte begeleiding na de start.
Doel van de pilot is om proefondervindelijk vast te stellen op welke wijze een algemene (borgstellings)regeling het beste vorm kan krijgen en op welke wijze zo’n regeling organisatorisch het best kan worden ingebed in de bestaande
structuren. Belangrijke aandachtspunten hierbij zullen zijn de wijze waarop de levensvatbaarheid van het bedrijfsplan wordt
vastgesteld, de manier waarop de communicatie tussen de banken of gemeentelijke kredietbanken en de uitvoering (gemeenten
en UWV) vorm moet krijgen en de beleving van de aanvragers. De resultaten van de pilot zullen input vormen voor een mogelijk
algemene regeling voor microfinanciering.
Artikelsgewijs
Artikel 2 Borgstelling
In artikel 2, eerste lid, is geregeld dat de minister – wiens rol in de praktijk via een mandaat wordt uitgevoerd door SenterNovem
– een borgstellingensovereenkomst met een (gemeentelijke krediet)bank kan aangaan, indien door de startende ondernemer die krediet behoeft aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden
zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e. Hieronder wordt nader ingegaan op deze voorwaarden. Met
voorwaarde a wordt bedoeld dat een startende ondernemer alleen van deze regeling gebruik kan maken indien betrokkene redelijkerwijs
op geen enkele andere wijze krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep kan verwerven.
Voorwaarde b stelt dat de startende ondernemer beschikt over een (op termijn) levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep.
De minister maakt hierbij gebruik van een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door een
van de door SenterNovem gecertificeerd bureau’s.
Met voorwaarde c behoudt de uitvoeringsinstelling de mogelijkheid eventuele ondersteuning van de startende ondernemer via
deze regeling te weigeren, indien betrokkene na de start geheel of gedeeltelijk uitkeringsafhankelijk zou blijven. Een reden
hiervoor zou kunnen zijn dat een traject richting loondienst sneller zou werken.
Voorwaarde d voorkomt dat met onderhavige regeling bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten worden ondersteund die zich slecht
kunnen verhouden met de maatschappelijke taak van de overheid in brede zin.
Voorwaarde e regelt dat ten behoeve van de startende ondernemer afspraken gelden over begeleiding na de start van het zelfstandig
bedrijf of beroep. Dit ter bevordering van de slagingskans van de startende ondernemer.
Wat betreft de voorwaarden a en c zal bij de evaluatie van onderhavige regeling worden bezien of deze voorwaarden noodzakelijk
zijn gebleken.
In artikel 2, tweede lid, is de termijn geregeld waarbinnen de startende ondernemer een kredietaanvraag bij een (gemeentelijke
krediet)bank verwerft, waarop de beoogde borgstelling uiteindelijk moet gaan rusten. De minister kan deze termijn verlengen
indien blijkt dat het de zelfstandige ondernemer niet kan worden verweten dat hij hiervoor meer tijd nodig heeft, bijvoorbeeld
ingeval van ziekte of door vertraging in de procedurele afwikkeling van de kredietaanvraag door de bank of gemeentelijke kredietbank.
Artikel 3 Borgstellingsovereenkomst
Zoals genoemd in het eerste lid zijn voor borgstellingsovereenkomsten op grond van deze regeling twee verschillende formulieren
voorhanden. Deze zijn als bijlagen 1 en 2 bij deze regeling opgenomen. Bijlage 1 is bedoeld voor (handels)banken en bijlage
2 voor gemeentelijke kredietbanken. Reden hiervoor is dat de minister als borgsteller ingeval van verlening van krediet door
(handels)banken voor 80% borg staat en bij verlening door gemeentelijke kredietbanken voor 90% borg staat voor het te verlenen
krediet. Omdat de gemeentelijke kredietbanken in deze regeling aan de slag gaan met de ‘afvallers’ van de banken, de startende
ondernemers die op een andere manier geen krediet kunnen verkrijgen bij een (handels)bank, geldt een hoger garantstellingspercentage.
Dit vanwege de lagere kansen als startende ondernemer om een levensvatbaar bedrijf of beroep op te zetten. Het risico wordt
groter geacht ingeval van kredietverstrekking door gemeentelijke kredietbanken.
Het tweede lid bepaalt dat de borgstellingsovereenkomst ingaat zodra deze door de minister van de kredietinstelling of gemeentelijke
kredietbank is terugontvangen, mits hierbij een afschrift van de kredietovereenkomst, waarop de borgstelling betrekking heeft,
is bijgevoegd. Het derde lid regelt dat nadat de minister een borgstellingsovereenkomst van een gemeentelijke kredietbank
terugontvangt, deze pas inwerking kan treden indien de startende ondernemer een afwijzing tot het verlenen van een krediet
van een kredietinstelling heeft afgegeven aan de minister. In voorkomende gevallen zal de minister zowel de gemeentelijke
kredietbank als de startende ondernemer hierover informeren.
Artikel 4 Kredietovereenkomst
De maximale hoogte van een krediet waarvoor in het kader van deze regeling een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen
in de vorm van een borgstelling kan worden aangevraagd, is gelijk aan het maximale bedrag voor een starterskrediet op grond
van het Bbz 2004. Het gaat om het bedrag van ten hoogste € 31.500. Van starters wordt een eenmalige afsluitprovisie gevraagd
van 4 procent van het kredietbedrag ten gunste van de minister. De maximale looptijd van een kredietovereenkomst op basis
van de regeling bedraagt zes jaar. Daarbovenop komen eventuele opschortingstermijnen bij betalingsachterstanden die gedurende
een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen per opschorting maximaal drie keer in het kader van deze regeling
kunnen voorkomen. De voorwaarden voor opschorting zijn opgenomen in de borgstellingsovereenkomsten, bijlagen 1 en 2, horende
bij deze regeling.
Artikel 5 Maximaal beschikbare budget
Het plafond voor aan te bieden borgstellingen in het kader van deze regeling bedraagt in totaal € 4.000.000,–. Indien dit
bedrag aan aanbiedingen uitstaat is het de minister niet langer toegestaan nog meer aanbiedingen voor borgstellingen te doen
in het kader van deze regeling. Indien het plafond niet wordt bereikt is de looptijd van één jaar bepalend voor het einde
van verlening van borgstellingen op grond van de regeling of het maximaal aantal aanbiedingen tot borgstellingsovereenkomsten,
bedoeld in artikel 6.
Artikel 6 Maximum aantal borgstellingsovereenkomsten
Onverminderd het plafond, genoemd in artikel 5, eerste lid, kunnen op grond van deze regeling maximaal 200 aanbiedingen tot
een borgstellingsovereenkomst worden afgegeven.
Artikel 8 Algemene Regeling SZW-subsidies
In artikel 8 wordt afgeweken van de artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies. Dit vanwege het
feit dat de aan de verlening van voorwaardelijke aanspraken op financiële middelen verbonden verplichtingen zijn opgenomen
in de bij deze regeling horende bijlagen 1 en 2.
Artikel 9 Verleende borgstellingen/aangegane borgstellingsovereenkomsten
Het onderhavige artikel voorziet erin dat borgstellingen die voldoen aan artikel 2, eerste lid, en die zijn verleend in de
periode van 1 juli 2008 tot en met de dag onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling, alsmede
borgstellingsovereenkomsten die voldoen aan artikel 3, eerste lid, en die zijn gesloten in diezelfde periode, worden aangemerkt
als borgstellingen, dan wel borgstellingsovereenkomsten in de zin van deze regeling. Op die borgstellingen en borgstelingsovereenkomsten
is deze regeling derhalve mede van toepassing.
Artikel 10 Inwerkingtreding
Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst,
werkt terug tot en met 1 juli 2008 en vervalt met ingang van 1 april 2009.
Verder blijft de regeling, zoals die geldt op 31 maart 2009, van toepassing op de borgstelling die is gesloten door de Minister
met de bank of de gemeentelijke kredietbank op grond van onderhavige regeling. Hierbij gaat het om afwikkeling van de financiële
gevolgen van eerdere subsidieverlening in het kader van deze regeling. Hierbij moet vooral worden gedacht aan uitwinning van
borgstellingsovereenkomsten door kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank na afloop van de eenjarige pilotperiode
waarin deze regeling van kracht is. Hierna volgen betalingen van kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank aan de
Minister indien er bij de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank alsnog terugbetalingen van het krediet door de
kredietontvanger volgt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma.