Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009

25 mei 2009

Nr. CEND/HDJZ-2009/578 sector AWW

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, eerste en vierde lid, 3, zesde lid, 7, derde lid, 9, vijfde lid, 12a, derde lid, 12b, derde lid, en 12c, tweede lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009;

certificaat rijinstructeur:

certificaat bedoeld in artikel 7 van de wet;

certificaat docent scholing educatieve maatregel:

certificaat bedoeld in artikel 16 van de wet;

Minister:

Minister van Verkeer en Waterstaat;

wet:

Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING VAN HET INSTITUUT

Artikel 2

Als instituut bedoeld in artikel 2 van de wet wordt aangewezen de Stichting VAM (IBKI) te Nieuwegein.

HOOFDSTUK 3 GESCHIKTHEIDSTEST

Artikel 3

Degene die de geschiktheidstest als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de wet niet met goed gevolg heeft afgelegd, kan deze test opnieuw afleggen. Het is niet mogelijk alleen delen van de test af te leggen.

HOOFDSTUK 4 EXAMEN

Artikel 4

  • 1. De examens voor rijinstructeurs voor de categorie B als bedoeld in artikel 2 van het besluit bestaan uit drie fases. De kandidaat is vrij in de volgorde waarin hij de onderdelen van de fases 1 en 2 aflegt.

  • 2. Fase 1 (Competent in verkeersdeelname) bestaat uit een theorietoets en een praktijkrit. Fase 2 (Didactische voorwaarden) bestaat uit een theorietoets Lesvoorbereiding en een theorietoets Lesuitvoering en beoordelen.

  • 3. De kandidaat sluit elk onderdeel van fase 1 en fase 2 met het oordeel ‘voldoende’ af. Elk oordeel ‘voldoende’ is twaalf aaneengesloten maanden geldig. Binnen de periode dat een oordeel ‘voldoende’ geldig is, kan de kandidaat de onderdelen die niet met het oordeel ‘voldoende’ zijn afgesloten opnieuw afleggen. De kandidaat die elk onderdeel van fase 1 en fase 2 met een voldoende heeft afgesloten, mag deelnemen aan fase 3 (Stage).

  • 4. Met inachtneming van artikel 5 van het besluit omvat de theorietoets in fase 1 de in bijlage 1, onderdeel I, genoemde onderdelen.

  • 5. Met inachtneming van artikel 5 van het besluit omvat de praktijkrit in fase 1 naast de onderdelen, bedoeld in het vierde lid, de in bijlage 1, onderdeel II, genoemde onderdelen.

  • 6. Met inachtneming van artikel 5 van het besluit omvat de theorietoets Lesvoorbereiding in fase 2 de in bijlage 1, onderdeel III, genoemde onderdelen.

  • 7. Met inachtneming van artikel 5 van het besluit omvat de theorietoets Lesuitvoering en beoordelen in fase 2 de in bijlage 1, onderdeel IV genoemde onderdelen.

  • 8. De examens voor rijinstructeurs voor de categorie A, C, D en E bij C of D als bedoeld in artikel 2 van het besluit bestaan uit fase 1 (Competent in verkeersdeelname). De kandidaat is vrij in de volgorde waarin hij de onderdelen van deze fase aflegt.

  • 9. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor de examens voor de rijinstructeur voor de categorie A, C, D en E bij C of D.

HOOFDSTUK 5 STAGE

Artikel 5

  • 1. De kandidaat die deelneemt aan de stage voor de categorie B rijdt in de stageperiode minimaal vijf klokuren mee tijdens de rijlessen van zijn stagebegeleider en geeft daarna zelf minimaal vijfendertig klokuren volledige praktische rijlessen aan een leerling die wordt opgeleid voor het praktijkexamen in de categorie B. De stage wordt uitgevoerd overeenkomstig de aanwijzingen van het instituut.

  • 2. De kandidaat die deelneemt aan de stage voor de categorieën A, C of D geeft zelf minimaal twintig klokuren volledige praktische rijlessen aan een leerling die wordt opgeleid voor het praktijkexamen in de categorie die overeenkomt met de categorie voor het geven van rijonderricht waarvoor de stagebegeleider het certificaat, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet, heeft. De stage wordt uitgevoerd overeenkomstig de aanwijzingen van het instituut.

  • 3. Tijdens de stage wordt de stagiair begeleid door een stagebegeleider van de rijschool waar de stage wordt doorlopen. De begeleider is tenminste drie jaar in het bezit van een certificaat, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet, van dezelfde categorie als waarvoor de kandidaat aan de stage deelneemt. De door de stagiair gegeven praktische rijlessen staan steeds onder direct toezicht van de stagebegeleider.

  • 4. De kandidaat deelt het instituut tijdig schriftelijk mee in welke periode en waar hij de stagelessen meerijdt en geeft.

  • 5. Met inachtneming van artikel 8 van het besluit omvat de stage de in bijlage 1, onderdeel V, genoemde onderdelen.

  • 6. De beoordeling van de stage vindt plaats overeenkomstig de in bijlage 1, onderdeel VI, genoemde eisen.

  • 7. Bij een beoordeling met een resultaat ‘onvoldoende’ kan de stagiair tijdens de termijn dat zijn certificaat, bedoeld in artikel 13, onderdeel a, van de wet, geldig is maximaal twee keer een nieuwe beoordeling vragen. Op de rijlessen van zijn stagebegeleider waarbij de kandidaat in die periode van de stage meerijdt en de volledige praktische rijlessen die de kandidaat zelf geeft aan een leerling die wordt opgeleid voor het praktijkexamen in de betrokken rijbewijscategorie zijn het derde en het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Het instituut voert onaangekondigd steekproefsgewijs inspecties uit bij de in het derde lid bedoelde rijschool ten aanzien van de authenticiteit van de door de stagiair en diens begeleider geleverde prestatie en de uitvoering van de stage. Als de inspectie leidt tot een oordeel ‘onvoldoende’, vindt een onaangekondigde nieuwe inspectie plaats. Leidt ook de nieuwe inspectie tot het oordeel ‘onvoldoende’, dan komen de tot dan toe door de stagiair en zijn begeleider geleverde prestaties niet meer in aanmerking voor de in het zesde lid bedoelde beoordeling en is de begeleider voortaan niet meer bevoegd tot begeleiding van stagiaires.

  • 9. Het instituut kan de maximale duur dat het certificaat, bedoeld in artikel 13, onderdeel a, van de wet, geldig is en de maximale duur van de stage éénmalig verlengen. Aan de verlenging van de maximale duur van de stage kunnen voorschriften worden verbonden. De verlenging kan alleen worden verleend indien de stagiair wegens verschoonbare redenen de stage niet heeft kunnen afmaken. De verlenging is beperkt tot maximaal vier aaneengesloten maanden, afhankelijk van de ernst van de reden. Indien verlenging op medische gronden wordt verzocht, gaat het verzoek om verlenging vergezeld van een medische verklaring met betrekking tot de gronden. Het eerste tot en met het achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing. Het instituut houdt de verleende verlengingen bij in het register.

HOOFDSTUK 6 BIJSCHOLING

Artikel 6

Degene die gecertificeerde theoretische bijscholing geeft als bedoeld in artikel 12b van de wet, meldt de cursusnaam, de locatie, de datum en de cursisten die zich hebben opgegeven tenminste twee weken voor de aanvang daarvan aan bij het instituut. Na afloop van de bijscholing meldt hij uiterlijk twee weken na het aflopen daarvan de namen van degenen die aan de bijscholing hebben deelgenomen aan het instituut. Het instituut houdt deze gegevens bij in het register.

Artikel 7

  • 1. Het instituut toetst de aanvragen voor certificering van de theoretische bijscholing aan de volgende criteria:

    • a. de cursusdoelstelling;

    • b. het lesplan;

    • c. de leerstof of het lesmateriaal;

    • d. bewijzen van professionaliteit van docenten;

    • e. informatie met betrekking tot het voldoen aan bedrijfsmatige criteria.

    Het instituut stelt een formulier op voor de aanvraag.

  • 2. De aanvraag om te worden gecertificeerd gaat vergezeld van alle gegevens en bescheiden met betrekking tot de in het eerste lid genoemde criteria die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn, overeenkomstig het in het eerste lid genoemde formulier.

  • 3. Het toezicht door het instituut wordt steekproefsgewijs verricht.

Artikel 8

  • 1. De rijinstructeur die praktische bijscholing wil volgen als bedoeld in artikel 12b van de wet, dient bij het instituut een aanvraag in om voor de betrokken praktijkbegeleiding te worden ingepland.

  • 2. Het instituut houdt de resultaten van de praktijkbegeleiding bij in het register.

  • 3. Het instituut kan de maximale duur dat het certificaat, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet geldig is éénmalig verlengen in het geval dat de rijinstructeur wegens verschoonbare redenen niet aan zijn verplichting tot praktische bijscholing, bedoeld in artikel 12b van de wet, heeft kunnen voldoen. Aan de verlenging kunnen voorschriften worden verbonden. De verlenging is beperkt tot maximaal twaalf aaneengesloten maanden, afhankelijk van de ernst van de reden. Indien verlenging op medische gronden wordt verzocht, gaat het verzoek om verlenging vergezeld van een medische verklaring met betrekking tot de gronden.

  • 4. Het instituut houdt de verleende verlengingen bij in het register.

HOOFDSTUK 7 HERINTREDING

Artikel 9

Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing in het geval de rijinstructeur de fasen 1 of 2 uit het examen, of de praktijkrit uit het examen in het kader van het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c van de wet, doet.

HOOFDSTUK 8 TOEZICHT DOOR RIJKSGECOMMITTEERDEN

Artikel 10

Het toezicht, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet, zal in het algemeen steekproefsgewijs worden verricht.

Artikel 11

De rijksgecommitteerden zijn bevoegd alle gebeurtenissen en beraadslagingen met betrekking tot de uitvoering door het instituut van de taken, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet, bij te wonen en kennis te nemen van alle daarop betrekking hebbende stukken.

Artikel 12

De rijksgecommitteerden brengen telkenmale onverwijld van het door hen verrichte toezicht rapport uit aan de Minister.

HOOFDSTUK 9 COMMISSIE VAN BEROEP

Artikel 13

De commissie van beroep doet de Minister een voorstel voor een reglement van orde. Het secretariaat wordt gevoerd door een door de Minister aangewezen ambtenaar.

HOOFDSTUK 10 MILITAIRE RIJINSTRUCTEUR EN POLITIERIJINSTRUCTEUR

Artikel 14

Als diploma van een militaire rijinstructeur als bedoeld in artikel 8 van de wet wordt aangewezen het Diploma militair rijinstructeur.

Artikel 15

Als diploma van een politierijinstructeur als bedoeld in artikel 8 van de wet wordt aangewezen:

  • het Diploma voor het examen Politie Rij-instructeur van het Politie Verkeersinstituut te Apeldoorn;

  • het Diploma Hulpinstructeur Politierijopleidingen van het Politie Verkeersinstituut te Apeldoorn.

HOOFDSTUK 11 VASTSTELLING VAN DOCUMENTEN

Artikel 16

Het certificaat rijinstructeur is overeenkomstig de modellen in bijlage 2 van deze regeling.

Artikel 17

De certificaten scholing educatieve maatregel ten behoeve van respectievelijk de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer, de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer en de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer zijn overeenkomstig het model in bijlage 2 bij deze regeling.

HOOFDSTUK 12 MIGRERENDE BEROEPSBEOEFENAARS

Artikel 18

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

aanvraag:

aanvraag tot het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel f, van de wet;

aanvrager:

migrerende beroepsbeoefenaar die de aanvraag indient;

Aw:

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Artikel 19

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend bij het instituut.

  • 2. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Aw.

Artikel 20

Indien het door toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de Aw, noodzakelijk is dat een aanpassingsstage wordt doorlopen of proeve van bekwaamheid wordt afgelegd, maakt de aanvrager zijn keuze tussen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid kenbaar, tenzij artikel 11, vijfde lid, van de Aw van toepassing is.

Artikel 21

Het instituut stelt vast op welk terrein en binnen welke termijn de aanvrager de aanpassingsstage doorloopt.

Artikel 22

Het instituut stelt vast binnen welke termijn en in welke examenonderdelen, genoemd in de artikelen 5 tot en met 7 van het besluit, de aanvrager de proeve van bekwaamheid aflegt.

Artikel 23

De aanvraag wordt afgewezen, indien de aanvrager de aanpassingsstage of de proeve van bekwaamheid niet met goed gevolg heeft volbracht.

Artikel 24

Het certificaat, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel f, van de wet kan alleen bevoegdheden verlenen die overeenkomen met die welke de aanvrager had in de betrokken staat van oorsprong of herkomst.

HOOFDSTUK 13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

  • 1. In afwijking van artikel 3:6 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze regeling, hoeft de aanvrager voor het tweede deel van een examen aan wie niet eerder een instructeursbewijs of een certificaat rijinstructeur is afgegeven bij de aanvraag niet in het bezit te zijn van de in dat artikel genoemde documenten.

  • 2. In afwijking van artikel 3:7 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze regeling, hoeft de aanvrager voor het tweede deel van een examen voor de categorie A, B, C en D bij die aanvraag niet in het bezit te zijn van het in dat artikel genoemde certificaat.

Artikel 26

De tarieven in artikel 10:1 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen zoals deze gold tot de inwerkingtreding van deze regeling zijn van toepassing voor degene die op het moment van inwerkingtreding van de Wet van 24 oktober 2008 tot wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk (Stb. 432) deelneemt aan een examen rijinstructeur.

Artikel 27

Certificaten en bewijzen van ontheffing, afgegeven overeenkomstig de modellen in de bijlage bij de Regeling rijonderricht motorrijtuigen, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze regeling, behouden hun geldigheid voor de duur waarvoor zij zijn verleend.

Artikel 28

De Regeling rijonderricht motorrijtuigen wordt ingetrokken.

Artikel 29

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009.

Artikel 30

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2009 met uitzondering van artikel 25, dat in werking treedt op 1 juni 2009 en terug werkt tot en met 3 februari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

BIJLAGE 1

I. Onderdelen, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009

A. Competentie: Verantwoord rijden als eerste bestuurder

  • 1. De kandidaat laat in reële verkeerssituaties zien dat hij als eerste bestuurder van een personenauto veilig, vlot en milieubewust kan autorijden, doordat hij:

    • a. vooraf de noodzakelijke voorbereidings- en controlehandelingen kan uitvoeren.

    • b. in zijn keuze en planning van de verkeersdeelname rekening houdt met zowel persoonlijke risicovolle kenmerken en omstandigheden als externe risicovolle factoren en omstandigheden;

    • c. op een soepele wijze met de bedieningsorganen van de personenauto omgaat.

    • d. onder alle omstandigheden het voertuig beheerst, zijn rijtaak voortdurend afstemt op de eigen gedragsmogelijkheden en tevens afstemt op externe risico’s;

    • e. zorgt dat het gekozen rijgedrag voortdurend in overeenstemming is met de voorschriften van de verkeerswetgeving en de Rijprocedure B en hij de handelingen op een correcte en verantwoorde wijze uitvoert conform de inhoud van de Rijprocedure B. Dit betekent dat hij op een aangepaste, sociale en verkeersinzichtelijke wijze en met een zodanige besluitvaardigheid aan het verkeer deelneemt, zodat hij zoveel mogelijk bijdraagt aan de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming en het milieu zoveel mogelijk ontziet.

  • 2. De kandidaat beschikt over kennis van en inzicht in onderwerpen die voor een veilige, vlotte en milieubewuste verkeersdeelname relevant zijn, doordat hij:

    • a. relevante wet- en regelgeving kent en deze kan toepassen in concrete verkeerssituaties;

    • b. in verkeerssituaties, waarbij geen specifieke wet of regel geldt, zijn beslissing laat afhangen van de dan geldende maatschappelijke criteria (veiligheid, doorstroming en milieu);

    • c. beschikt over het gewenste rij- en weginzicht:

      • hij kan de risico’s in het verkeer inschatten;

      • hij kan de risico’s van de weg- en de weersomstandigheden inschatten;

      • hij kent zwakke en sterke punten van het andere verkeer en weet hoe hij daarmee rekening moet houden;

    • d. beschikt over het gewenste inzicht in eigen risicovolle neigingen:

      • hij heeft kennis van en inzicht in persoonlijke factoren en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn gedragskeuzen in het verkeer;

      • hij kent zwakke en sterke punten van zijn eigen rijvaardigheid en weet hoe hij daarmee rekening moet houden;

    • e. beschikt over kennis van de personenauto met betrekking tot de bediening, de werking, de defectenbehandeling en het onderhoud voor zover die relevant zijn voor een veilige, verantwoorde, vlotte en milieubewuste verkeersdeelname;

    • f. beschikt over kennis van en inzicht in de afhandeling van aanrijdingen en ongevallen en over toepassing van EHBO in deze situaties.

B. Competentie: voertuigbeheersing als tweede bestuurder

De kandidaat laat zien dat hij als tweede bestuurder van een lesauto beschikt over voertuigbeheersing, doordat hij:

  • 1. voorbereidingen treft om tijdig en adequaat verkeerssituaties te kunnen waarnemen en in te kunnen grijpen vanaf de bijrijderstoel. Hiervoor is het belangrijk dat hij:

    • vooraf de stand van de extra spiegels controleert;

    • vooraf de werking van de dubbele bediening controleert.

  • 2. vanaf de bijrijderstoel tijdens het rijden verkeerssituaties goed kan overzien en tijdig in kan grijpen zonder de beheersing over het lesvoertuig te verliezen. Hiervoor is het belangrijk dat hij:

    • de extra spiegels tijdens het rijden op een juiste wijze gebruikt;

    • tijdig en adequaat gebruik kan maken van de dubbele bediening;

    • tijdig en adequaat een stuuringreep kan maken.

II. Onderdelen, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009

Competentie: verwoorden van de taakprocessen

De kandidaat kan na afloop van een zelfstandig gereden verkeersopgave in een personenauto in reële verkeerssituaties verwoorden hoe de taakprocessen, die nodig zijn om concrete verkeersopgaven op te lossen, doorlopen moeten worden. Hij beschikt daartoe over kennis van en inzicht in de verkeerstaak van de bestuurder en in de taakprocessen die doorlopen moeten worden om te kunnen komen tot een veilige, vlotte en milieubewuste uitvoering van de verkeerstaak.

III. Onderdelen, bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009.

A. Competentie: lesplanning op maat maken

De kandidaat bepaalt vooraf een rijvaardigheids-didactische structuur waarin de rijopleiding aangeboden wordt, maar gaat hier tegelijkertijd tijdens de opleiding flexibel mee om als de situatie van de cursist dat vereist. Hij is bereid de opleiding af te stemmen op de specifieke kenmerken en de vorderingen van de cursist. Hij geeft in principe les volgens een vooraf bepaalde rijvaardigheids-didactische structuur, maar weet wanneer hij hiervan moet afwijken.

Hij beschikt hiertoe over kennis en inzicht in:

  • 1. de principes waarlangs een structuur in de opleiding kan worden opgebouwd (eenvoudig-complex naar type rijtaak, verkeersomgeving);

  • 2. wat de inhoud en functie van een leergang (lesprogramma) en een lesplan in het leer- en instructieproces is;

  • 3. de fasen die in het instructieproces bij het lesgeven aan rijschoolleerlingen te onderscheiden zijn;

  • 4. de methoden waarmee leerlingen een groeiende bekwaamheid verwerven in het vlot, veilig en milieubewust uitvoeren van rijtaken;

  • 5. de kenmerken en eigenschappen van leerlingen die van invloed kunnen zijn op het instructie- en begeleidingsproces, en de wijze waarop met die kenmerken en eigenschappen in de verschillende fasen van de opleiding moet worden omgegaan;

  • 6. de didactische en communicatieve vaardigheden die bij de begeleiding van leerlingen een belangrijke rol spelen.

B. Competentie: uitwerken van rijvaardigheidsdidactiek

  • 1. De kandidaat kan de lesplannen vertalen in concrete lesactiviteiten en didactische werkvormen om stapsgewijs bepaalde leerdoelen te bereiken, doordat hij:

    • a. lesactiviteiten en daarbij passende werkvormen, inhouden, routes en mate van ondersteuning voorbereidt;

    • b. bereid is de opleiding af te stemmen op de specifieke kenmerken van de cursist.

  • 2. De rijinstructeur beschikt hiertoe over kennis van en inzicht in:

    • a. de belangrijkste didactische werkvormen die ten aanzien van de rijopleiding kunnen worden onderscheiden en bij welke gewenste leeractiviteiten een bepaalde werkvorm is geïndiceerd;

    • b. de verschillende lesactiviteiten die hij kan toepassen om verschillende soorten leerdoelen te bereiken, de fasering die hij moet aanbrengen bij instructie over een nieuw onderdeel van rijvaardigheid en de daarbij passende instructiemethoden en mate van ondersteuning;

    • c. de instructiemethoden die hij kan hanteren om ervoor te zorgen dat nieuw aangeleerd gedrag ook wordt toegepast in verschillende nieuwe verkeerssituaties;

    • d. de verschillende media die hij tijdens de rijopleiding kan toepassen, hoe hij ze kan toepassen en wanneer toepassing geïndiceerd is.

C. Competentie: organiseren

  • 1. De kandidaat weet een vloeiend verloop van de lessen te realiseren, doordat hij:

    • a. duidelijke afspraken maakt en regels stelt;

    • b. realistisch en flexibel kan plannen en de tijd bewaken;

    • c. de te rijden routes goed voorbereidt;

    • d. de lesruimte (lesvoertuig en leslokaal) zorgvuldig en adequaat heeft ingericht.

    • e. lesonderbrekingen voorkomt en zonodig opvangt met behoud van maximale leertijd voor de leerling;

    • f. adequate informatie verstrekt over procedures, inhoud en exameneisen voor het theorie- en praktijkexamen van het CBR en hierop tijdens het instructieproces anticipeert.

  • 2. Hiertoe beschikt de rijinstructeur over kennis en inzicht in:

    • a. de organisatorische en tijdsconsequenties van het gebruik van verschillende lesactiviteiten en didactische werkvormen;

    • b. de technische problemen die zich voor kunnen doen bij het gebruik van het lesvoertuig;

    • c. de procedures, inhoud en exameneisen voor het theorie- en praktijkexamen van het CBR en de manier waarop hij hierop moet anticiperen tijdens het instructieproces.

IV. Onderdelen, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009

A. Competentie: instructie geven

  • 1. De kandidaat kan zijn deskundigheid overbrengen en kan de cursist opleiden tot een veilige, vlotte en milieubewuste bestuurder, doordat hij doelgerichte instructie geeft die bijdraagt aan de verwerving van kennis en vaardigheden, waarbij de cursist leert:

    • a. op een geautomatiseerd niveau te rijden volgens de rijprocedure en ervan af te wijken als de situatie dat vraagt;

    • b. gevaarlijke (nood)situaties te herkennen, de risico’s ervan in te schatten en adequaat te handelen;

    • c. de regels op een juiste manier toe te passen in concrete situaties;

    • d. volgens een milieubewuste rijstijl te rijden;

    • e. bereid is de instructiewijze af te stemmen op het verloop en de voortgang in het leerproces, en op het welbevinden van de cursist;

    • f. anticipeert op voor de cursist risicovolle, maar mogelijk ook leerzame situaties door een tijdige en adequate waarneming, de cursist adequaat en tijdig informeert over mogelijk gevaarlijke situaties en op die manier zoveel mogelijk voorkomt dat de cursist verkeersovertredingen maakt of dat hij die verkeersovertredingen zo kort mogelijk laat duren.

  • 2. Hiertoe beschikt de kandidaat over kennis van en inzicht in:

    • a. de kenmerken en eigenschappen van leerlingen die van invloed kunnen zijn op het instructieproces, en de wijze waarop met die kenmerken en eigenschappen moet worden omgegaan;

    • b. de principes waarlangs een lesstructuur en uitleg worden opgebouwd;

    • c. de verschillende lesactiviteiten die hij kan toepassen om verschillende soorten leerdoelen te bereiken, de fasering die hij moet aanbrengen bij instructie over een nieuw onderdeel van rijvaardigheid en de daarbij passende instructiemethoden en mate van ondersteuning;

    • d. de instructiemethoden die hij kan hanteren om ervoor te zorgen dat nieuw aangeleerd gedrag ook wordt toegepast in verschillende nieuwe verkeerssituaties;

    • e. de verschillende media die hij tijdens de rijopleiding kan toepassen, hoe hij ze kan toepassen en wanneer toepassing geïndiceerd is.

B. Competentie: coachen van leerprocessen

  • 1. De kandidaat begeleidt of coacht de cursist bij zijn leerproces en draagt er mede zorg voor dat de cursist met plezier, inzet en zelfvertrouwen deelneemt aan de opleiding. De cursist wordt ondersteund in zijn leren doordat de rij-instructeur een positief leerklimaat weet te creëren, waarbij de cursist in toenemende mate van zelfstandigheid de relevante competenties en een positieve taakhouding verwerft. Dat doet de rijinstructeur doordat hij:

    • a. waarde hecht aan het scheppen van een veilige sfeer tijdens de opleidingsactiviteiten;

    • b. vertrouwen heeft in het feit dat alle cursisten kunnen leren in de loop van het opleidingstraject (hij heeft geduld en schrijft niet te snel af);

    • c. steeds een goed beeld heeft van het leerproces van de cursist en van mogelijke knelpunten die zich voordoen;

    • d. waarde hecht aan kennis van de achtergrond en eigenschappen van de cursist en daarop inspeelt tijdens de opleiding en bij de begeleiding;

    • e. bij het verzorgen van de opleiding waarde hecht aan het persoonlijk welbevinden van cursisten naast het bereiken van de inhoudelijke leerdoelen;

    • f. bereid is de opleiding te verzorgen vanuit een rol die ondersteunend is aan het leerproces van de cursist (en niet uitsluitend als inhoudsdeskundige die kennis overdraagt);

    • g. de cursist ondersteunt in zijn taakaanpak, in het zelfstandig oplossen van situaties en in zijn reflectie op eigen ontwikkeling en handelen;

    • h. begeleidingsvaardigheden in de interactie met leerlingen beheerst.

  • 2. Hiertoe beschikt de kandidaat over kennis van en inzicht in:

    • a. de mogelijke gevolgen van de persoonlijke achtergrond van de cursist voor zijn leerklimaat en leerhouding;

    • b. de effecten van (on)veiligheid en vertrouwen, emoties, motivatie, of sfeer op het leerproces van de cursist;

    • c. de inhoud van verschillende vormen van feedback geven, bekrachtigen en motiveren en het effect daarvan op de mate van initiatief, welbevinden en zelfvertrouwen bij de cursist.

C. Competentie: beoordelen van rijvorderingen

  • 1. De kandidaat kan instrumenten hanteren die de vorderingen van de cursist in kaart brengen, zodat op basis van de resultaten de instructie en coaching kunnen worden bijgestuurd, de volgende les kan worden voorbereid en de examengereedheid kan worden vastgesteld.

  • 2. Hiertoe beschikt de kandidaat over kennis van en inzicht in:

    • a. de hoofdvormen van ‘evalueren’ van lessen in de praktijk;

    • b. de te onderscheiden niveaus waarop een leerling de uitvoering van rijtaken en verkeersmanoeuvres kan beheersen;

    • c. de diverse toetsmethoden die kunnen worden gehanteerd.

V. Onderdelen, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009

A. Competentie: instructie geven

  • 1. De kandidaat kan zijn deskundigheid overbrengen en kan de cursist opleiden tot een veilige, vlotte en milieubewuste bestuurder, doordat hij:

    • a. Doelgerichte instructie geeft die bijdraagt aan de verwerving van kennis en vaardigheden, waarbij de cursist leert:

      • 1. op een geautomatiseerd niveau te rijden volgens de rijprocedure en ervan af te wijken als de situatie dat vraagt;

      • 2. gevaarlijke (nood)situaties te herkennen, de risico’s ervan in te schatten en adequaat te handelen;

      • 3. de regels op een juiste manier toe te passen in concrete situaties;

      • 4. volgens een milieubewuste rijstijl te rijden.

    • b. Bereid is de instructiewijze af te stemmen op het verloop en de voortgang in het leerproces, en op het welbevinden van de cursist;

    • c. Anticipeert op voor de cursist risicovolle, maar mogelijk ook leerzame situaties door een tijdige en adequate waarneming, de cursist adequaat en tijdig informeert over mogelijk gevaarlijke situaties en op die manier zoveel mogelijk voorkomt dat de cursist verkeersovertredingen maakt of dat hij die verkeersovertredingen zo kort mogelijk laat duren.

  • 2. Hiertoe beschikt de kandidaat over kennis van en inzicht in:

    • a. De kenmerken en eigenschappen van leerlingen die van invloed kunnen zijn op het instructieproces, en de wijze waarop met die kenmerken en eigenschappen moet worden omgegaan;

    • b. De principes waarlangs een lesstructuur en uitleg worden opgebouwd;

    • c. De verschillende lesactiviteiten die hij kan toepassen om verschillende soorten leerdoelen te bereiken, de fasering die hij moet aanbrengen bij instructie over een nieuw onderdeel van rijvaardigheid en de daarbij passende instructiemethoden en mate van ondersteuning;

    • d. De instructiemethoden die hij kan hanteren om ervoor te zorgen dat nieuw aangeleerd gedrag ook wordt toegepast in verschillende nieuwe verkeerssituaties;

    • e. De verschillende media die hij tijdens de rijopleiding kan toepassen, hoe hij ze kan toepassen en wanneer toepassing geïndiceerd is.

B. Competentie: coachen van het leerproces

  • 1. De kandidaat begeleidt of coacht de cursist bij zijn leerproces en draagt er mede zorg voor dat de cursist met plezier, inzet en zelfvertrouwen deelneemt aan de opleiding. De cursist wordt ondersteund in zijn leren doordat de rij-instructeur een positief leerklimaat weet te creëren, waarbij de cursist in toenemende mate van zelfstandigheid de relevante competenties en een positieve taakhouding verwerft. Dat wil zeggen dat hij:

    • a. Waarde hecht aan het scheppen van een veilige sfeer tijdens de opleidingsactiviteiten;

    • b. Vertrouwen heeft in het feit dat alle cursisten kunnen leren in de loop van het opleidingstraject (hij heeft geduld en schrijft niet te snel af);

    • c. Steeds een goed beeld heeft van het leerproces van de cursist en van mogelijke knelpunten die zich voordoen;

    • d. Waarde hecht aan kennis van de achtergrond en eigenschappen van de cursist en daarop inspeelt tijdens de opleiding en bij de begeleiding;

    • e. Bij het verzorgen van de opleiding waarde hecht aan het persoonlijk welbevinden van cursisten naast het bereiken van de inhoudelijke leerdoelen;

    • f. Bereid is de opleiding te verzorgen vanuit een rol die ondersteunend is aan het leerproces van de cursist (en niet uitsluitend als inhoudsdeskundige die kennis overdraagt);

    • g. De cursist ondersteunt in zijn taakaanpak, in het zelfstandig oplossen van situaties en in zijn reflectie op eigen ontwikkeling en handelen;

    • h. Begeleidingsvaardigheden in de interactie met leerlingen beheerst.

  • 2. Hiertoe beschikt de rijinstructeur over kennis van en inzicht in:

    • a. De mogelijke gevolgen van de persoonlijke achtergrond van de cursist voor diens leerklimaat en leerhouding;

    • b. De effecten van (on)veiligheid en vertrouwen, emoties, motivatie, of sfeer op het leerproces van de cursist;

    • c. De rij-instructeur kent de inhoud van verschillende vormen van feedback geven, bekrachtigen en motiveren en het effect daarvan op de mate van initiatief, welbevinden en zelfvertrouwen bij de cursist.

C. Competentie: beoordelen van rijvorderingen:

  • 1. De rijinstructeur kan instrumenten hanteren die de vorderingen van de cursist in kaart brengen, zodat op basis van de resultaten de instructie en coaching kan worden bijgestuurd, de volgende les kan worden voorbereid en de examengereedheid kan worden vastgesteld.

  • 2. Hiertoe beschikt de rijinstructeur over kennis van en inzicht in:

    • a. De hoofdvormen van ‘evalueren’ van lessen in de praktijk;

    • b. De te onderscheiden niveaus waarop een leerling de uitvoering van rijtaken en verkeersmanoeuvres kan beheersen;

    • c. De diverse toetsmethoden die kunnen worden gehanteerd.

VI. Eisen ten aanzien van de beoordeling van de stage, bedoeld in artikel 5, zesde lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009

  • 1. De kandidaat die deelneemt aan de stage, sluit deze voor het einde daarvan af met een beoordeling met het oordeel ‘voldoende’. Hij kan de stage afsluiten met een eindgesprek.

  • 2. De beoordeling vindt plaats door een examinator. De examinator beoordeelt twee door de stagiair zelf gegeven rijlessen of twee videodossiers van de door de stagiair zelf gegeven rijlessen, en een door de stagiair opgesteld reflectieverslag. Het reflectieverslag bevat een door de stagiair en de stagebegeleider ondertekend bewijs van de stageverrichtingen.

  • 3. De beoordeling van praktijklessen voor de rijbewijscategorie B bestaat uit een beoordeling van twee tijdens de stage door de stagiair gegeven rijlessen naar keuze van de beoordelaar. Voor de overige rijbewijscategorieën wordt één rijles naar keuze van de beoordelaar beoordeeld. De stagiair verleent medewerking aan de beoordeling en geeft het instituut voldoende gelegenheid binnen de geldende termijnen een beoordeling te geven. De examinator rijdt mee in het motorvoertuig waarin de kandidaat rijles geeft aan een leerling, behalve bij de te beoordelen les voor rijbewijscategorie A. Bij de beoordeling voor de rijbewijscategorie A rijdt de examinator achter de leerling op de motorfiets in het volgvoertuig waarin de kandidaat de bestuurder is.

  • 4. Voor de beoordeling van de videodossiers in de stage voor de motorrijtuigcategorie B levert de stagiair zes videodossiers aan. Voor de beoordeling van de videodossiers in de stage voor de overige rijbewijscategorieën levert de stagiair drie videodossiers aan. De videodossiers en het reflectieverslag worden aangeleverd overeenkomstig de aanwijzingen van het instituut.

  • 5. De videodossiers en het reflectieverslag worden door het instituut op hun authenticiteit beoordeeld. De beoordeling vindt plaats binnen zes weken na aanlevering van de dossiers en het verslag.

BIJLAGE 2 BIJ DE REGELING RIJONDERRICHT MOTORRIJTUIGEN 2009

Modellen van diverse certificaten en bewijs van ontheffing

Model 1A Certificaat voor het geven van rijonderricht anders dan tijdens de stage (afgegeven met ingang van 1 juni 2009)1

stcrt-2009-7775-001.png

Model 1B Certificaat voor het geven van rijonderricht tijdens de stage (afgegeven met ingang van 1 juni 2009)1

stcrt-2009-7775-002.png

Model 2A Certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel ten behoeve van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (afgegeven met ingang van 1 juni 2009)

stcrt-2009-7775-003.png

Model 2B Certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel ten behoeve van de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (afgegeven met ingang 1 juni 2009)

stcrt-2009-7775-004.png

Model 2C Certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel ten behoeve van de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (afgegeven met ingang van 1 juni 2009)

stcrt-2009-7775-005.png

Model 3A Bewijs van ontheffing (afgegeven met ingang van 1 juni 2009)

stcrt-2009-7775-006.pngstcrt-2009-7775-007.png

Lijntekening hologram

stcrt-2009-7775-008.png

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling bevat de regels op het niveau van de ministeriële regeling die wenselijk zijn geworden na de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993) in de praktijk en ter uitvoering daarvan in die wet gewijzigde bepalingen.

Bij het wetsvoorstel tot wijziging van de WRM 1993 naar aanleiding van bovengenoemde evaluatie is in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2007/08, 31 278, nr. 3) al uitgebreid ingegaan op die evaluatie, de aanbevelingen naar aanleiding van die evaluatie en de nadere uitwerking daarvan die heeft geleid tot een nieuwe opzet van examen, stage, bijscholing en herintrederstraject voor rijinstructeurs. Kortheidshalve wordt hier daarnaar verwezen.

Deze nieuwe opzet vormt het hart van de regeling. Om dat te onderstrepen, wordt er voor gekozen de Regeling rijonderricht motorrijtuigen in te trekken en te vervangen door deze Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009.

Administratieve lasten

In de bovengenoemde Memorie van Toelichting is in het onderdeel 2 Administratieve lasten al hierop ingegaan. Kortheidshalve wordt hier naar dat onderdeel verwezen.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft ten aanzien van het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting besloten geen advies uit te brengen. Om die reden is deze regeling niet ter advisering aan Actal aangeboden.

Artikelsgewijs

Artikelen 1 en 2

Deze artikelen zijn identiek aan de artikelen 1:1 en 2:1 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen, zij het dat de naam van het instituut in artikel 2:1 is geactualiseerd.

Artikel 3

Bij onvoldoende vooropleiding worden kandidaten met een voldoende resultaat voor de geschiktheidstest toegelaten tot het examen. De test vindt plaats bij het instituut door middel van een beeldschermexamen en duurt circa anderhalf uur. Kandidaten mogen zich na een onvoldoende resultaat direct weer aanmelden voor een nieuwe test; herkansen van delen van de geschiktheidstest is niet mogelijk. De geschiktheidstest is een test die competenties meet. Een competentie is gebaseerd op een integratie van kennis, inzicht, vaardigheden, ervaring en houding/persoonlijkheid, gekoppeld aan concrete aspecten van de beroepspraktijk. Competenties kunnen niet in losse vakinhoudelijke delen gesplitst worden; het is dan ook niet zinvol één onderdeel uit de test voor een herkansing te isoleren.

Wanneer een kandidaat een voldoende resultaat voor de geschiktheidstest behaalt, ontvangt hij een dienovereenkomstige verklaring en mag hij zich aanmelden voor het examen. Hij moet daarbij wel ook voldoen aan de overige aanmeldingsvereisten, zoals het bezit van een geldig rijbewijs voor de categorie waarvoor hij het certificaat wil halen.

Artikel 4

Examen (fase 1 en 2)

Voor de aanmelding voor het examen voor het behalen van het certificaat voor de rijbewijscategorie B (het basiscertificaat) moet de betrokkene in het bezit zijn van een geldig rijbewijs B en van een bewijs dat zijn niveau van vooropleiding voldoende is of een bewijs dat hij de geschiktheidstest met voldoende resultaat heeft afgelegd.

Het examen bestaat uit drie fasen. De fasen 1 en 2 kennen elk een tweetal examenthema’s:

  • 1. fase 1: Competent in verkeersdeelname

    • Thema 1.1: Theorie (kennisbasis)

    • Thema 1.2: Taakuitvoering in de praktijk

  • 2. fase 2: Competent als rijinstructeur: de didactische voorwaarden

    • Thema 2.1: Lesvoorbereiding

    • Thema 2.2: Lesuitvoering en beoordelen

Elk thema in de fases wordt afzonderlijk geëxamineerd. In fase 1 wordt in een theorietoets de noodzakelijke kennisbasis beoordeeld en in een praktijkrit wordt de taakuitvoering in de praktijk beoordeeld. Fase 2 wordt afgesloten met twee theorie-examens. Een examen bestaat uit casusopgaven, het andere uit handelingskeuzeopgaven, die zoveel mogelijk aan de (les)praktijk zijn gerelateerd.

Anders dan dit in de Memorie van Toelichting is toegelicht, wordt de examenkandidaat vrij gelaten in de volgorde waarin hij de onderdelen van fase 1 en 2 aflegt. Er is dus geen scheiding tussen fase 1 en 2. Hiervoor is gekozen om een aantal redenen:

  • Het gedetailleerd vastleggen van een examenvolgorde binnen de eerste twee fasen heeft geen onderwijskundige meerwaarde.

  • Het vastleggen van een scheiding tussen fase 1 en 2 grijpt in in de organisatie van het onderwijs bij de opleidingsinstituten en blijkt daardoor te leiden tot hogere lestarieven voor kandidaten. De drempel voor de toetreding van nieuwe instructeurs in de branche wordt daarmee hoger. Dat is ongewenst.

Een resultaat ‘voldoende’ voor een examenonderdeel uit de fases 1 of 2 blijft twaalf maanden geldig; in deze periode mag de kandidaat elk onderdeel waarvoor hij nog geen voldoende heeft gehaald onbeperkt herkansen.

Een kandidaat voor het basiscertificaat, die alle onderdelen van de fases 1 en 2 op tijd met een resultaat ‘voldoende’ heeft afgesloten, ontvangt een certificaat waarmee hij tijdens de aansluitende stage (fase 3 van het examen) onder begeleiding van een stagebegeleider rijonderricht mag geven.

Het certificaat voor de rijbewijscategorie B is het basiscertificaat. Voor deelname aan het examen voor de aanvullende rijbewijscategorieën (A, C, D, E achter B of E achter C/D) is daarom vereist:

  • een geldig certificaat voor de rijbewijscategorie B, of, als men E achter C/D wil halen, een geldig certificaat voor de rijbewijscategorie C of D;

  • een geldig rijbewijs voor betreffende certificaatcategorie.

De genoemde examens in de fases 1 en 2 zijn competentiegericht. De betrokken competenties en wat daaronder concreet moet worden begrepen zijn uitgewerkt in het vierde tot en met het zevende lid. In opdracht van het exameninstituut IBKI heeft DHV B.V. een rapport opgesteld met daarin een model voor competentiegericht examineren. Het rapport is besproken in de adviesgroep WRM. De aanbevelingen zijn door de adviesgroep en vervolgens door ondergetekende overgenomen. In die adviesgroep waren de rijschoolverenigingen BOVAG en FAM, de belangenvereniging van opleidingsinstituten LBVI, het exameninstituut IBKI, het Opleidings- en Trainingscentrum Rijden (OTCRIJ) van de Koninklijke Landmacht, de Politieacademie, de KNMV en het CBR vertegenwoordigd.

Het examen voor de rijbewijscategorieën A, C, D en E achter C/D bestaat uit fase 1 (Competent in verkeersdeelname). Ook hier wordt de examenkandidaat vrijgelaten in de volgorde waarin hij de onderdelen van fase 1 aflegt. En ook voor deze examenkandidaat geldt dat een resultaat ‘voldoende’ voor een examenonderdeel uit fase 1 twaalf maanden geldig blijft. In deze periode mag de kandidaat elk onderdeel waarvoor hij nog geen voldoende heeft gehaald onbeperkt herkansen. Een kandidaat voor deze rijbewijscategorieën, die alle onderdelen van fase 1 op tijd met een resultaat ‘voldoende’ heeft afgesloten, ontvangt een certificaat waarmee hij tijdens de aansluitende stage onder begeleiding van een stagebegeleider rijonderricht mag geven.

Artikel 5

Stage (Fase 3 van het examen)

Degene die deelneemt aan een stage (de laatste fase van het examen) zoals bedoeld in artikel 12a van de wet – hierna te noemen: de stagiair – moet in zijn stageperiode meerijden tijdens rijlessen van zijn stagebegeleider/mentor (passieve stage, alleen bij categorie B) en zelf volledige praktische rijlessen geven (actieve stage) aan een leerling die opgeleid wordt voor het praktijkexamen van de rijbewijscategorie die overeenkomt met de categorie voor het geven van rijonderricht waarvoor de stagiair een geldig WRM-certificaat bezit. De stagiair dient vóór het daadwerkelijk lesgeven in de stage te beschikken over kennis en inzicht met betrekking tot het lesgeven. Hiertoe behoort ook het observeren van door de stagebegeleider gegeven lessen in een passieve stage. Pas daarnakan men zinvol de vaardigheden die nodig zijn voor het zelf lesgeven trainen in de actieve stage. Voor kandidaten voor een aanvullende certificaatcategorie is een passieve stage niet meer nodig; dit zou te veel een ongewenste herhaling zijn, omdat dan opnieuw alleen een beroep wordt gedaan op observerende vaardigheden.

Stagiairs moeten tijdens de stagelessen begeleid worden door een stagebegeleider van de stagebiedende rijschool. De begeleider moet in het bezit zijn van een geldig certificaat voor dezelfde rijbewijscategorie als de stagiair. De door de stagiair zelf gegeven rijlessen vinden steeds plaats onder directe fysieke aanwezigheid en supervisie van de stagebegeleider. Het is essentieel dat stagiairs al hun stagelessen bijwonen en geven onder direct fysiek toezicht van de stagebegeleider. De coaching van de stagebegeleider moet zich namelijk uitstrekken over alle taakdomeinen van de kerntaak van een beginnende rijinstructeur en tevens betrekking hebben op leerlingen met een verschillende mate van gevorderdheid en een brede variatie aan lessen uit een rijopleidingleergang.

Het is de stagiair toegestaan in de stageperiode meer rijlessen te geven dan het vastgestelde minimumaantal van de actieve stage, maar slechts onder directe begeleiding van zijn stagebegeleider voor deze actieve stage. Het wordt ongewenst geacht dat stagiairs in hun stageperiode zelfstandig rijlessen geven, omdat zij nog niet het daarvoor vereiste niveau bezitten. Het is niet goed voor de stagiair zelf, die dan geen begeleiding ontvangt, gericht op het zelf geven van goede instructie en coaching, maar ook niet voor het niveau van de rijopleiding van de leerlingen van deze stagiair.

Ten behoeve van het door het instituut uit te oefenen toezicht moet de stagiair tijdig het instituut schriftelijk meedelen in welke periode en waar hij de stagelessen meerijdt en geeft.

De stage voor de rijbewijscategorie B duurt in principe twaalf maanden (artikel 13, onderdeel a, onderdeel 1, WRM 1993) en bestaat voor die rijbewijscategorie uit minimaal vijf klokuren passieve stage en vijfendertig klokuren actieve stage. De omvang van de stage is gebaseerd op de ondergrens van de branchegemiddelde inwerktijd van nieuwe rijinstructeurs met een huidig certificaat bij een professionele rijschool. Deze omvang is ook haalbaar voor het grote aantal kandidaten dat een avond- en zaterdagopleiding volgt; van de ca. zevenhonderd examenkandidaten per jaar is tegenwoordig meer dan veertig procent avond- en zaterdagcursist.

De stage voor elk van de rijbewijscategorieën A, C, D, E achter B en E achter C/D duurt in principe zes maanden (artikel 13, onderdeel a, onderdeel 2, WRM 1993) en bestaat voor elke rijbewijscategorie afzonderlijk uit minimaal 20 klokuren actieve stage. De lengte van de stage staat in verhouding tot de (kortere) lengte van de andere examenonderdelen van de aanvullende categorieën. Het gaat nu specifiek om voertuigspecifieke didactiek. Deze stage kan in drie maanden afgerond worden, maar is – vergelijkbaar met de stage bij categorie B –, langer om twee herkansingen mogelijk te maken.

In het videodossier verzamelt de stagiair materiaal dat:

  • goed waarneembaar is (zichtbaar, hoorbaar, begrijpelijk);

  • representatief is voor de belangrijkste beroepstaken;

  • een goede representatieve steekproef is van kritische beroepssituaties; en

  • redelijk inzicht geeft in wat de stagiair kan op het gebied van instructie, coachen en beoordelen van rijvorderingen.

Als hij voor een beoordeling door middel van videoregistraties heeft gekozen, moet de stagiair voor de rijbewijscategorie B zes videoregistraties aanleveren. Voor de rijbewijscategorieën A, C, D, E achter B en E achter C/D moeten per categoriedrie videoregistraties worden aangeleverd. De stagiair dient videoregistraties van door hem gegeven rijlessen aan te leveren volgens aanwijzingen van het instituut dan wel de gelegenheid te bieden tot beoordeling door een stagebeoordelaar in het motorrijtuig van een of meer volledige rijlessen naar keuze van de stagebeoordelaar. Wat de videoregistraties betreft is in de regelgeving geen termijn opgenomen waarbinnen deze binnen de stage aan het instituut moeten worden aangeleverd. Stagiairs krijgen zoveel mogelijk vrijheid in de invulling van hun stageperiode. Daarom wordt bijvoorbeeld voor de videoregistraties geen aanlevertermijn voorgeschreven. Dit betekent wel dat de stagiair wat de aanlevering van de videoregistraties betreft zelf rekening moet houden met de hem resterende tijd voor eventuele herkansingen binnen de stageperiode. Concreet betekent dit dat een eerste aanlevering zeker binnen negen maanden dient plaats te vinden; ook dient men daarbij rekening te houden met de termijn van zes weken waarbinnen het instituut een beoordeling van de videoregistraties moet uitvoeren.

Als de stagiair kiest voor beoordeling van door hem gegeven rijlessen, worden voor rijbewijscategorie B twee rijlessen beoordeeld en één voor respectievelijk de rijbewijscategorie A, C, D, E achter B en E achter C/D. Voor de aantallen te beoordelen lessen wordt het voorstel gevolgd uit het in opdracht van het instituut vervaardigde rapport ‘Herziening WRM, een model voor competentiegericht examineren’ (augustus 2006). De inhoud van dat rapport is uitgebreid besproken in de Adviesgroep herziening WRM. In die adviesgroep waren de rijschoolverenigingen BOVAG en FAM, de belangenvereniging van opleidingsinstituten LBVI, het exameninstituut IBKI, het Opleidings- en Trainingscentrum Rijden (OTCRIJ) van de Koninklijke Landmacht, de Politieacademie, de KNMV en het CBR vertegenwoordigd.

De stagebeoordelaar geeft een totaaloordeel onvoldoende of voldoende over de te beoordelen videoregistratie(s) dan wel de te beoordelen volledige rijles(sen). De beoordeling van aangeleverde videoregistraties vindt plaats binnen zes weken na aanlevering.

Bij een beoordeling ‘onvoldoende’ kan de stage binnen de stageperiode maximaal tweemaal worden herkanst. De stagiair is dan verplicht opnieuw hetzelfde aantal videoregistraties aan te leveren dan wel hetzelfde aantal volledige rijlessen te laten beoordelen als omschreven in artikel 5 van deze regeling. In het geval van een herkansing geldt de verplichting met betrekking tot het minimaal te volgen aantal uren actieve en passieve stage niet. Het wordt redelijk geacht een stagiair maximaal twee herkansingsmogelijkheden te bieden. Hiermee wordt een balans bereikt tussen enerzijds niet teveel examenpogingen en anderzijds niet te snel helemaal opnieuw examen doen; een resultaat ‘onvoldoende’ voor een tweede herkansing betekent immers dat een kandidaat het gehele examen vanaf fase 1 weer over moet doen. Het herhalen van de leerervaring van een minimumaantal uren passieve en actieve stage in de herkansing heeft geen toegevoegde waarde; er kan daarom volstaan worden met de verplichting een aantal lessen te laten beoordelen. Het wordt aan de stagiair overgelaten hoeveel stagelessen zij daarvoor daadwerkelijk willen geven.

Een beoordeling door een stagebeoordelaar van echte rijlessen vindt plaats in de eigen lessituatie van de stagiair, in de omgeving waar hij de stage volgt.

De stagiair dient bij aanlevering van de videodossiers bij het instituut een door hem en door de stagebegeleider ondertekend bewijs van stageverrichtingen (reflectieverslag) aan te leveren, conform de aanwijzingen van het instituut. Pas daarna wordt een beoordeling uitgevoerd. Voor de aanlevering van videoregistraties wordt geen termijn gesteld. Bij beoordeling met behulp van videodossiers is het wel essentieel dat tegelijk met de aanlevering van de videodossiers het reflectieverslag als bewijs van stageverrichtingen wordt aangeleverd, omdat anders de achtergrond van de video-opnamen onvoldoende duidelijk is. In het geval van beoordeling van echte rijlessen door een stagebeoordelaar is het voor een betrouwbaar totaaloordeel van belang dat er niet teveel tijd zit tussen de beoordeling zelf en de controle van het reflectieverslag.

Het reflectieverslag wordt door het instituut beoordeeld op authenticiteit: de prestatie moet daadwerkelijk door de betreffende kandidaat geleverd zijn, met een echte leerling. De prestatie moet met zekerheid aan de kandidaat kunnen worden toegeschreven. Op verzoek van de stagiair wordt het verslag door de stagebeoordelaar met de stagiair besproken zonder dat aan dit gesprek een beoordeling verbonden wordt.

Er worden twee basiseisen aan stagebegeleiders gesteld. Een stagebegeleider moet in het bezit zijn van een geldig certificaat voor de rijbewijscategorie waarin hij de stagiair begeleidt en dat tenminste drie jaar. Met deze basiseisen worden geen drempels opgeworpen die tot beroep tegen afwijzing kunnen leiden. Hierbij speelt tevens een rol, dat al een stevige eis aan de stagebegeleider gesteld wordt op het gebied van de omvang van de begeleiding van de stagiair in de lesauto (bij categorie B minimaal 40 uur). Het wordt verder aan de markt, in casu de opleidingsinstituten, overgelaten een selectie van stagebegeleiders uit te voeren. Het instituut registreert deze stagebegeleiders.

Het instituut voert onaangekondigd steekproefinspecties uit bij stagebiedende rijscholen met betrekking tot de authenticiteit van de geleverde prestatie en de uitvoering van de stage conform de aanwijzingen van het instituut. Bij een beoordeling ‘onvoldoende’ volgt een nieuwe steekproefinspectie. Als bij deze tweede inspectie wederom een onvoldoende beoordeling volgt, leidt dit tot een herkansingsverplichting van de kandidaat en het schrappen van de registratie van de betreffende stagebegeleider. De steekproeven door het instituut zullen zich beperken tot een objectieve check of er sprake is van een stagebegeleider met een geldig certificaat van ten minste drie jaar oud, controle van het kandidaatsportfolio en de aanwezigheid van de stagebegeleider in het voertuig tijdens de rijles of, in het geval van rijles voor de rijbewijscategorie A, of de stagebegeleider zich in dezelfde volgauto bevindt als de stagiair. Het is redelijk dat zowel de kandidaat als de stagebegeleider de gevolgen ondervinden van een herhaald onvoldoende beoordeling, immers:

  • de kandidaat is zelf verantwoordelijk voor het hebben van een goede stageplaats;

  • een stagebegeleider die niet aan de basiseisen voldoet dan wel niet fysiek in het voertuig aanwezig was, benadeelt kandidaten en dient daarvan in zijn functie als stagebegeleider de consequenties te dragen.

Het instituut kan de maximale stageperiode onder daarbij te stellen voorwaarden verlengen door een eenmalige verlenging van de geldigheidstermijn van het certificaat, indien een stagiair wegens gewichtige en verschoonbare redenen (bijvoorbeeld door langdurige ziekte, zwangerschap of faillissement van opleidingsinstituut dan wel stagebiedende rijschool) de stage niet af heeft kunnen maken. De verlenging van het certificaat is beperkt tot maximaal vier maanden, afhankelijk van de ernst van de reden. Indien de verlenging op medische gronden wordt verzocht, gaat het verzoek vergezeld van een medische verklaring.

Artikel 8 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 (BRM 2009) bevat de maatregelen die het instituut kan treffen wanneer de stagebegeleider of de stagiair niet voldoen aan de betrokken voorschriften: de aanwijzing van de stagebegeleider kan worden ingetrokken en het tot dan toe gevolgde deel van de stage kan ongeldig worden verklaard.

Artikel 6

Theoretische bijscholing

De rijinstructeur is verplicht zowel theoretische als praktische bijscholing te volgen (artikel 12b, eerste lid, WRM 1993). Wat de theoretische bijscholing betreft volgt de rijinstructeur drie dagen (zes dagdelen) in de vijf jaar dat zijn certificaat geldig is. In de theoretische bijscholing vindt geen toets plaats. Er geldt wel een aanwezigheidsverplichting. Een rijinstructeur die over certificaten voor meerdere rijbewijscategorieën beschikt, is vrij in de keuze van de rijbewijscategorie van bijscholing. Zijn individuele pakket bijscholing mag betrekking hebben op meerdere certificaatcategorieën. Wel mag een theoretische cursus met een bepaald onderwerp slechts één keer gevolgd worden. De verdeling van de drie dagen bijscholing over de vijf jaar is vrij.

Het feit dat geen aanwijzingen aan kandidaten gegeven worden over hun inhoudelijke invulling van de bijscholing, maakt de keuzevrijheid van de instructeur binnen de vijfjaarlijkse periode optimaal, waarbij deze zijn eigen belangstelling kan volgen. Voor de wetgever is voldoende dat theoretische en praktische bijscholing gevolgd wordt. Het motivatieverhogende aspect van de genoemde keuzevrijheid wordt daarbij positief beoordeeld.

Opleiders melden cursussen online aan bij het instituut tot twee weken voor aanvang (cursusnaam, locatie, datum, gegevens ingeschreven deelnemers). Deze gegevens zijn ook van belang voor het door het instituut uit te oefenen toezicht. Na afloop van de cursussen melden opleiders de cursussen én deelnemers daarvan af bij het instituut. Daarna vindt bij het instituut per deelnemer registratie plaats van deelname aan de goedgekeurde cursus; dit mede om het volgen van dezelfde cursus te voorkomen.

De geldigheidsduur van het certificaat van een rijinstructeur die niet bij zes dagdelen theoretische bijscholing aanwezig is geweest, wordt niet verlengd. Hij verliest daarmee zijn bevoegdheid rijonderricht te geven en zal dan het herintrederstraject moeten volgen als hij zijn bevoegdheid wil terugkrijgen.

Artikel 7

Er wordt geen gedocumenteerde ‘cursusinhoud’ gecertificeerd, maar altijd de voorgelegde cursus zoals die door de aanvrager wordt gegeven.

Bij de aanvraag dient het volgende te worden aangeleverd:

  • de cursusdoelstelling

    • de cursus moet een theoretische doelstelling hebben, volgend uit de geaccordeerde leerdoelen; de doelstelling moet gekoppeld kunnen worden aan praktijkrelevantie (‘waarom is het belangrijk dat een instructeur dit weet?’)

  • het lesplan

    • het lesplan moet passen bij de theoretische doelstelling van de cursus

    • de cursus moet een evaluatiemoment bevatten, bijvoorbeeld een korte toets

  • de leerstof of het lesmateriaal

    • de leerstof of het lesmateriaal moet relevant zijn voor de leerdoelen; bij het indienen van het certificeringverzoek moet een bronvermelding van het lesmateriaal gegeven worden. Dit om plagiaat van ontwikkelwerk van de betreffende certificeringsaanvrager te voorkomen

  • bewijzen van professionaliteit van docenten

    van docenten moeten cv’s aangeleverd worden die voldoende bewijs leveren van de professionaliteit. Aan de docenten worden de volgende eisen gesteld:

    • bezit van een geldig WRM instructeurscertificaat (controle op certificaatdatum)

    • ten minste drie jaar ervaring als rij-instructeur dan wel als docent met docentenkwalificatie

  • informatie met betrekking tot het voldoen aan ‘bedrijfsmatige’ criteria:

    • de cursus moet een minimale omvang hebben; een cursusdagdeel moet minimaal 3 uur duren (een dag van twee dagdelen 6 uur)

    • het maximale aantal cursisten per docent is 15

    • de accommodatie moet geschikt zijn voor het geven van cursussen en voldoen aan ARBO-eisen op dat terrein

    • er moet een betrouwbare aanwezigheidsregistratie zijn

    • na afloop moet een deelnamecertificaat verstrekt worden (bewijs naar werkgever).

  • een voorbeeldexemplaar van het cursuscertificaat.

Het toezicht door het instituut bestaat uit steekproefsgewijs uitgevoerde controles. Het gaat hierbij zowel om een controle van inhoudelijke/didactische aspecten als bedrijfsmatige aspecten:

  • de identiteit van de docent

  • de aanwezigheidsregistratie

  • de cursuslocatie

  • de uitvoering van het lesplan (inhoud)

  • is de tijdsplanning conform het lesplan.

Controle vindt onaangekondigd plaats. Het is verplicht hiervoor relevante stukken aan de controleur ter hand te stellen. De controle van een bijscholingscursus levert óf de waardering ‘goedgekeurd’ óf de waardering ‘afgekeurd’. Indien een bijscholingscursus bij controle de waardering ‘afgekeurd’ krijgt, volgt een tweede controle. Als bij de tweede controle blijkt dat de waardering ‘afgekeurd’ blijft, wordt de certificering van de cursus ingetrokken.

Een opleidingsinstituut kan na ontvangst van de waardering ‘afgekeurd’ desgewenst een evaluatiegesprek met de beoordelaar van IBKI aanvragen. Dit gesprek is bedoeld om de waardering toe te lichten, zodat het opleidingsinstituut gerichter aan verbeteringen kan werken. Het gesprek kan er niet toe leiden dat de waardering wordt aangepast.

Artikel 8

Praktische bijscholing (praktijkbegeleiding)

Wat de praktische bijscholing betreft neemt de rijinstructeur in de vijf jaar dat zijn certificaat geldig is deel aan twee dagdelen praktijkbegeleiding. De praktijkbegeleiding vindt plaats in de eigen omgeving van de instructeur. De rijinstructeur dient de aanvraag om deel te nemen aan de praktijkbegeleiding in bij het instituut. Ook hier is een rijinstructeur die over certificaten voor meerdere rijbewijscategorieën beschikt vrij in de keuze van de rijbewijscategorie van bijscholing en mag zijn individuele pakket bijscholing betrekking hebben op meerdere certificaatcategorieën De verdeling van de twee dagdelen praktijkbegeleiding over de vijf jaar is vrij.

De praktijkbegeleider rapporteert de resultaten van de deelnemer aan het instituut, die deze vervolgens registreert. De rijinstructeur die het tweede deel praktijkbegeleiding met een onvoldoende afsluit is verplicht een derde praktijkbegeleiding te volgen. Een onvoldoende resultaat voor deze derde praktijkbegeleiding betekent dat men zijn bevoegdheid verliest (artikel 15, eerste lid, onderdeel e, WRM 1993).

Het instituut kan de maximale geldigheidstermijn van een certificaat van vijf jaar onder daarbij te stellen voorwaarden verlengen, indien een rijinstructeur wegens gewichtige en verschoonbare redenen (bijvoorbeeld door langdurige ziekte of zwangerschap) niet volledig heeft kunnen voldoen aan de verplichting theoretische en praktische bijscholing te volgen en deze – in het geval van praktische bijscholing – binnen vijf jaar na certificering met voldoende resultaat af te sluiten.

De verlenging van het certificaat is beperkt tot een eenmalige verlenging van maximaal twaalf aaneengesloten maanden, afhankelijk van de ernst van de reden.

Indien de ontheffing op medische gronden wordt verzocht, gaat het verzoek vergezeld van een medische verklaring.

Wanneer een rijinstructeur aan zijn bijscholingsverplichtingen heeft voldaan overeenkomstig de daarvoor geldende eisen, wordt de geldigheid van zijn certificaat voor de betrokken rijbewijscategorie(en) met vijf jaar verlengd.

Artikel 9

Herintrederstraject

Het herintrederstraject (artikel 12c WRM 1993) staat open voor de rijinstructeur van wie de geldigheid van het certificaat niet langer dan vijf jaar is verlopen en voor de rijinstructeur die niet aan zijn bijscholingsverplichting heeft voldaan. Het traject bestaat voor alle certificaatcategorieën uit onderdelen van het initiële examen voor de categorie waarvoor men (opnieuw) het certificaat wil verwerven.

Zoals in de eerdergenoemde Memorie van Toelichting, onderdeel 1.4, al is uiteengezet is het herintrederstraject lichter dan het initiële examen, maar zwaarder dan de bijscholingsverplichting. De herintreder moet laten zien dat hij voldoende bekwaam is in verkeersdeelname en voldoende didactische vaardigheden bezit. Voor de rijbewijscategorie B bestaat het herintrederstraject daarom uit de volledige fases 1 en 2 van het initiële examen (praktijkrit en theorietoetsen). Als de herintreder uitsluitend in het bezit is van een niet langer dan vijf jaar verlopen certificaat voor het rijonderricht in de rijbewijscategorie A omvat het herintrederstraject de volledige fase 1 van het initiële examen voor die rijbewijscategorie en fase 2 van het initiële examen voor rijbewijscategorie B. Voor de overige rijbewijscategorieën bestaat het herintrederstraject voor elke aanvullende categorie uit de praktijkrit uit fase 1 van het initiële examen. De herintreders voor deze aanvullende categorieën zullen eerst een geldig certificaat B moeten halen. Voor hen kan daarom volstaan worden met een praktijkrittoetsing.

De eisen die gelden voor de onderdelen van het initiële examen gelden ook voor deze onderdelen als zij in het kader van een herintrederstraject worden gevolgd.

De herintreder die het traject overeenkomstig de daarvoor geldende eisen haalt, ontvangt daarna een certificaat met een geldigheidsduur van vijf jaar.

Artikelen 10 tot en met 17

Deze artikelen zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit de Regeling rijonderricht motorrijtuigen (RRM) en komen overeen met de artikelen 5:1 tot en met 8:2, en 10:1 tot en met 10:7 van die regeling, waarbij de artikelen 7:2 en 7:3 zijn samengevoegd tot één artikel (artikel 15). De artikelen 9:1 en 9:2 uit de regeling hebben betrekking op de ontheffing. Dit instrument is in de gewijzigde WRM geschrapt en daarom komen de betrokken artikelen uit de RRM te vervallen.

Zoals in de eerdergenoemde Memorie van Toelichting, Artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel A, is toegelicht, is ‘bijscholing’ vervangen door: scholing educatieve maatregel.

Artikelen 18 tot en met 24

Artikel 9, eerste lid, onderdeel f, WRM 1993 regelt dat de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Aw), die aan de vereisten van die wet voldoet, een certificaat krijgt. Met dit certificaat is hij bevoegd in Nederland rijonderricht te geven. Op grond van artikel 1 van de Aw heeft artikel 9, eerste lid, onderdeel f, WRM 1993 slechts betrekking op de beroepskwalificatie rijinstructeur die is verkregen in een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese economische ruimte of Zwitserland.

Op grond van artikel 33, eerste lid, Aw kan de Minister wie het aangaat per gereglementeerd beroep nadere regels stellen. In de artikelen 18 tot en met 24 worden nadere regels gesteld ten aanzien de aanvraag tot het verkrijgen van het certificaat, de stukken die bij die aanvraag dienen te worden gevoegd en ten aanzien van de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid en de wijze waarop deze worden beoordeeld.

Artikel 19 regelt door de verwijzing naar artikel 13, eerste lid, Aw welke stukken bij de aanvraag voor het certificaat moeten worden overlegd. Het betreft een bewijs van nationaliteit, zo nodig een verblijfsvergunning (of vergelijkbaar bewijs), bekwaamheidsattesten of opleidingstitels, en bewijs van beroepservaring.

De artikelen 20 en 21 regelen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid. Op grond van de aanvraag wordt beoordeeld in hoeverre aan de eisen uit de WRM 1993 en de Aw wordt voldaan. Indien de aanvrager daaraan niet geheel voldoet of niet kan aantonen dat hij daaraan zou voldoen, wordt hij in de gelegenheid gesteld om door middel van een aanpassingsstage de ontbrekende ervaring op te doen of door middel van een proeve van bekwaamheid aan te tonen dat hij de vereiste beroepservaring bezit. Het is aan de aanvrager om te bepalen voor welk instrument hij kiest.

Als de aanvrager de aanpassingsstage of de proeve van bekwaamheid niet naar tevredenheid afrondt, wordt zijn aanvraag afgewezen en hem geen certificaat verleend (artikel 23).

Als de aanvraag wordt toegewezen, ontvangt de betrokken rijinstructeur een certificaat waarmee hij de bevoegdheid krijgt rijinstructie te geven voor dezelfde rijbewijscategorieën van voertuigen, waarvoor hij in de andere betrokken staat bevoegd is rijonderricht te geven (artikel 24).

Artikel 25

Dit artikel regelt dat kandidaten voor het tweede deel van het examen bij de aanvraag voor dat onderdeel niet meer in het bezit zijn van bepaalde documenten en certificaten (bijvoorbeeld het in artikel 3:6 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen genoemde certificaat ZVE-opleidingen module verkeer).

Dit artikel zal met terugwerkende kracht in werking treden en effect hebben voor de periode februari 2009 tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Met de inwerkingtreding van de eerdergenoemde wijziging van de WRM 1993 en deze regeling komt de eis ten aanzien van het bezit van die documenten en certificaten immers te vervallen.

Kandidaten voor het WRM-examen moeten bij de aanvraag voor het tweede deel van het examen een kopie inleveren van een certificaat Beheersing noodmanoeuvres én een certificaat Eerste hulp voor rijinstructeurs. Dit geldt ook voor kandidaten die het WRM-examen ‘oude stijl’ na 1 juni 2009 (de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de WRM 1993 en het BRM 2009) willen afronden. Ik vind dat er voldoende redenen zijn voorafgaande aan deze inwerkingtreding de betrokken eis niet meer te laten gelden:

  • Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat omgaan met een slipsituatie niet trainbaar is en ‘sliptraining’ zelfs vaak een averechts effect heeft. Voor wat betreft Eerste hulp is niet aangetoond dat juist rijinstructeurs een Eerste hulp-certificaatplicht moeten hebben, terwijl bijvoorbeeld taxichauffeurs en vrachtwagenchauffeurs dat niet hebben. Doordat het certificaat niet geldig hoeft te worden gehouden heeft deze verplichting, zo zeggen de brancheorganisaties op Eerste hulp-gebied, hoe dan ook weinig nut. Daarom wordt deze eis bij inwerkingtreding van de gewijzigde WRM 1993 en het daarop gebaseerde BRM 2009 ook niet meer terug.

    Een minimum aan basisregels Eerste hulp komt overigens wel in de theorietoets in fase 1 van het examen terug. Door de verplichting te schrappen, profiteren ook kandidaten ‘oude stijl’ van vernieuwde inzichten op het gebied van noodzakelijke competenties van rijinstructeurs. Ook wordt een ongelijkheid in aanmeldingsvereisten tussen ‘oude’ en nieuwe kandidaten opgeheven.

  • Het niet laten gelden van de betrokken eis betekent voor een kandidaat een lastenverlichting van gemiddeld ca. € 400,– in zijn opleidings- en examenkosten. Daarmee levert het schrappen van de eis een positieve bijdrage aan de uitvoering van het regeringsbeleid inzake de terugdringing van lasten.

Artikel 26

Artikel IV, tweede lid, van de Wet van 24 oktober 2008 tot wijziging van de WRM 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk (Stb. 432) regelt dat kandidaten die op het moment van inwerkingtreding van die wet deelnemen aan het examen dit traject kunnen afronden volgens het regime zoals dat voor die inwerkingtreding gold. Artikel 26 regelt dat voor hen de examentarieven blijven gelden zoals die waren vastgesteld voor die inwerkingtreding.

Artikel 27

Dit artikel regelt dat de certificaten en bewijzen van ontheffing die zijn verleend volgens de modellen in de bijlage bij de Regeling rijonderricht motorrijtuigen geldig blijven tot de datum waarop deze certificaten en bewijzen van ontheffing zijn verleend.

Artikelen 28 tot en met 30

In het algemeen deel van deze toelichting is al uiteengezet waarom de Regeling rijonderricht motorrijtuigen wordt ingetrokken en vervangen door deze regeling.

Gelet op de samenhang tussen het betrokken wetsvoorstel, het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 en deze regeling treedt deze wet- en regelgeving op hetzelfde tijdstip in werking en wel met ingang van 1 juni 2009. Zoals toegelicht bij artikel 25 treedt dat artikel dan in werking met terugwerkende kracht.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eeurlings.


XNoot
1

Het opnemen van de foto op de certificaten in de modellen 1A en 1B is facultatief.

Naar boven