Uitvoeringsregel NMa pensioenfondsen

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

Gelet op hoofdstuk 5 van de Mededingingswet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

1. wet:

de Mededingingswet;

2. Raad:

de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, als bedoeld in artikel 1, onder c, van de wet;

3. pensioenfonds:

een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 2 Onderneming

De Raad merkt een pensioenfonds aan als een onderneming als bedoeld in artikel 1, onder f, van de wet.

Artikel 3 Omzetbepaling

Voor de toepassing van artikel 29, eerste lid, van de wet bepaalt de Raad de omzet van pensioenfondsen aan de hand van de bruto geboekte premies in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 4 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: ‘Uitvoeringsregel NMa pensioenfondsen’.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 mei 2009

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

P. Kalbfleisch.

R.J.P. Jansen.

G.J.L. Zijl.

TOELICHTING

Algemeen

Deze uitvoeringsregel heeft tot doel eventuele onduidelijkheden omtrent de toepassing van de Mededingingswet op pensioenfondsen weg te nemen. De Raad merkt bedrijfstak-, beroeps- en ondernemingspensioenfondsen aan als ondernemingen in de zin van de Mededingingswet. Pensioenfondsen zijn als gevolg daarvan ondermeer onderworpen aan het concentratietoezicht. Indien pensioenfondsen betrokken zijn bij concentraties dienen deze bij de Raad te worden gemeld, indien de omzetdrempels uit artikel 29, eerste lid, van de Mededingingswet door de betrokken ondernemingen worden overschreden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Zoals vastgelegd in de Pensioenwet zijn de regelingen voor aanvullend pensioen die pensioenfondsen uitvoeren gebaseerd op kapitaaldekking, in tegenstelling tot het publiek gefinancierde stelsel (AOW, ANW) dat grotendeels gebaseerd is op een omslagsysteem.

De uitkering van het aanvullende pensioen hangt samen met de ingelegde premies en het resultaat op de beleggingen. De kapitaalgedekte pensioenregelingen kenmerken zich door een beperkte mate van solidariteit in vergelijking tot het publiek gefinancierde omslagstelsel, waarbij de individuele opbouw grotendeels uniform is en niet samenhangt met de individuele premie. Hierbij is niet de overheid de risicodrager, maar worden de risico’s gedragen door werkgevers, werknemers en gepensioneerden.

Daarnaast heeft de wetgever aan partijen (sociale partners en pensioenfondsen) een grote mate van vrijheid gelaten bij het bepalen van de pensioenpremies, de uitkeringen, het beleggingsbeleid en het indexatiebeleid.

Mede in het licht van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arresten van 21 september 1999 (Albany, C-67/96, Jurispr. blz. I-5751) en van 12 september 2000 (Pavlov e.a., C-180/98 t/m C-184/98, Jurispr. blz. I-6451)) beschouwt de Raad de activiteiten die pensioenfondsen uitoefenen als een economische activiteit. De mate waarin solidariteitsaspecten een rol spelen in de (uitvoering van) pensioenregelingen en de mate waarin de economische beleidsvrijheid bij het bepalen van de pensioenregeling is ingeperkt door de wetgever, zijn niet van dien aard dat deze het economisch karakter aan de activiteiten van pensioenfondsen ontnemen. De Raad merkt deze pensioenfondsen dan ook aan als ondernemingen in de zin van artikel 1, onder f, van de Mededingingswet.

Artikel 3

De toepasselijkheid van het concentratietoezicht is afhankelijk van de omzet van de betrokken ondernemingen. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Mededingingswet geschiedt de berekening van de omzet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van die wet ‘op de voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet’. Pensioenfondsen hebben echter geen netto-omzet overeenkomstig deze bepaling.

Artikel 31 van de Mededingingswet bepaalt welke baten van kredietinstellingen, financiële instellingen en verzekeraars (als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht) voor de toepassing van artikel 29, eerste lid, in plaats van de omzet worden gehanteerd. Artikel 31 van de Mededingingswet is niet van toepassing op pensioenfondsen, omdat pensioenfondsen geen kredietinstelling, financiële instelling of verzekeraar zijn als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Bij het ontbreken van een netto-omzet voor pensioenfondsen als bedoeld in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, is de Raad van mening dat voor de omzetbepaling van pensioenfondsen zo veel als mogelijk moet worden uitgegaan van artikel 29, eerste lid, van de Mededingingswet.

Pensioenfondsen bieden een product aan dat gelijkenissen vertoont met de producten die door levensverzekeraars worden aangeboden. Vergelijkbaar met veel levensverzekeringen wordt in een pensioenregeling doorgaans een lang-levenrisico afgedekt. Bovendien innen zowel pensioenfondsen als (levens)verzekeraars doorgaans op regelmatige basis premies welke worden belegd. Uit dit vermogen worden vervolgens de uitkeringen betaald.

De Raad meent daarom dat voor de omzetbepaling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, voor pensioenfondsen moet worden uitgegaan van de bruto geboekte premies in het voorafgaande kalenderjaar. Deze wijze van invulling van artikel 29, eerste lid, is vergelijkbaar met de omzetbepaling voor verzekeraars in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht zoals vastgelegd in artikel 31, tweede lid.

Naar boven