Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 mei 2009, nr. DL/B/110284, houdende regels voor het verstrekken van subsidie aan leraren met een onderwijsbevoegdheid om substantiële scholing te bevorderen en het verstrekken van subsidie ten behoeve van zij-instromers in het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de educatie om hun onderwijsbevoegdheid te behalen (Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009–2011)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 2, eerste lid, jo artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. bekwaamheidsonderzoek:

onderzoek als bedoeld in artikel 118o van de Wet op het voortgezet onderwijs;

c. bevoegd gezag:
  • bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel w, van de Wet educatie en beroepsonderwijs; of

  • instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van een hogeschool als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

d. geschiktheidsverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 118k van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel verklaring als bedoeld in artikel 4.2.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

e. geschiktheidsonderzoek:

onderzoek als bedoeld in artikel 118l van de Wet op het voortgezet onderwijs;

f. studiepunten:

studiepunten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

g. leraar:

leraar die aan de vereisten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, voldoet;

h. masteropleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel b, of tweede lid, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

i. bacheloropleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

j. studiekosten:

les- en collegegeld, studiemiddelen en reiskosten;

k. Informatie Beheer Groep:

Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

l. zij-instromer:

persoon die wordt tewerkgesteld zonder benoeming als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet op het voortgezet onderwijs of een persoon die wordt tewerkgesteld zonder benoeming als bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

m. graad:

graad als bedoeld in artikel 7.19a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2. Subsidieaanvraag

De subsidie, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3, wordt op aanvraag van de leraar, bedoeld in artikel 4, eerste lid, respectievelijk het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 20, verleend.

HOOFDSTUK 2. LERARENBEURS VOOR SCHOLING

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten lerarenbeurs
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken:

    • a. aan de leraar voor studiekosten; of

    • b. aan het bevoegd gezag voor kosten in verband met het studieverlof van deze leraar.

  • 2. Voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, komen uitsluitend een van de volgende opleidingen in aanmerking:

    • a. bachelor- of masteropleidingen voor leraren in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de educatie gericht op het voldoen aan andere bekwaamheidseisen dan blijkens het getuigschrift, bedoeld in artikel 7a.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of blijkens een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs als bedoeld in artikel XI, eerste lid, van de Wet op de beroepen in het onderwijs;

    • b. bachelor- of masteropleidingen waarmee een leraar een voor zijn vak relevante graad kan behalen;

    • c. korte opleidingen, niet zijnde een bachelor of masteropleiding, mits deze opleidingen:

      • gericht zijn op het verwerven van extra bekwaamheden voor het beroep van leraar;

      • een minimale studielast kennen van 200 uren, waarvan tenminste 40 contacturen;

      • korter duren dan 1 jaar;

      • worden afgesloten met een bewijs van deelname; en

      • niet zijn te kwalificeren zijn als opleidingen die gericht zijn op het verkrijgen van een bevoegdheid bewegingsonderwijs; of

    • d. opleidingen die gericht zijn op het wegwerken van deficiënties met als doel toelating tot een masteropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, mits de opleiding:

      • is vormgegeven als bacheloropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs;

      • niet leidt tot de graad Bachelor binnen het wetenschappelijk onderwijs; en

      • minimaal 30 studiepunten omvat.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de minister subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verstrekken voor de combinatie van de opleidingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en d of b en d.

  • 4. Voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, komen uitsluitend een van de opleidingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b of d, of een combinatie van de opleidingen als bedoeld in het derde lid in aanmerking.

  • 5. De minister kan voor ten hoogste 3 jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, verlenen voor opleidingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en d, met dien verstande dat voor:

    • a. 1 tot en met 30 studiepunten een jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, staat;

    • b. 31 tot en met 60 studiepunten twee jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, staat; en

    • c. 61 tot en met 90 studiepunten drie jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, staat.

Artikel 4. Subsidieaanvrager lerarenbeurs
  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt slechts verleend aan de leraar die:

    • a. zijn bevoegdheid ontleend aan de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op de beroepen in het onderwijsof les geeft binnen het hoger beroepsonderwijs;

    • b. op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de graad Bachelor mag voeren;

    • c. op het moment dat de opleiding start minimaal een jaar in dienst is bij een bevoegd gezag van een of meer onderwijsinstellingen die bekostigd wordt of worden door de minister of door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • d. op het moment dat de opleiding start voor minimaal 20% van zijn aanstellingsomvang is belast met lesgebonden taken en pedagogisch-didactisch verantwoordelijk is voor het onderwijs; en

    • e. gedurende de subsidieperiode geen tegemoetkoming ontvangt op grond van afdeling 5.1 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en geen studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 2. De leraar die vóór de inwerkingtreding van deze regeling is gestart, kan slechts een aanvraag indienen indien:

    • a. het opleidingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d betreft; en

    • b. hij minimaal nog 30 studiepunten moet behalen.

Artikel 5. Subsidieplafond lerarenbeurs
  • 1. Het subsidieplafond voor het jaar 2009 voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, is € 20.000.000,–.

  • 2. De minister stelt voor aanvang van de aanvraagtermijnen van 2010 en 2011 de subsidieplafonds voor die jaren vast in de Staatscourant.

Artikel 6. Subsidiebedrag voor studiekosten

Voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, geldt:

  • a. voor het werkelijke les- en collegegeld een maximum van € 3.500,– per opleiding als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, respectievelijk per jaar;

  • b. voor studiemiddelen ten hoogste 10% van het werkelijke les- en collegegeld per jaar; of

  • c. voor reiskosten ten hoogste 10% van het werkelijke les- en collegegeld per jaar.

Artikel 7. Subsidiebedrag voor studieverlof
  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt bepaald op een bedrag per studieverlofuur.

  • 2. Het maximale aantal studieverlofuren die voor subsidiering in aanmerking komen, is 160 uren per jaar voor een voltijdsaanstelling. In geval van een deeltijdbetrekking wordt het aantal studieverlofuren vastgesteld naar evenredigheid van de aanstellingsomvang.

  • 3. De subsidiebedragen voor een studieverlofuur zijn voor:

    • a. het basisonderwijs: € 32,25;

    • b. het speciaal (voortgezet) onderwijs: € 34,23;

    • c. het voortgezet onderwijs: € 34,83;

    • d. het beroepsonderwijs en de educatie: € 37,09; en

    • e. het hoger beroepsonderwijs: € 41,82.

  • 4. De bedragen, bedoeld in het derde lid, worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de kabinetsbijdrage voor het betreffende jaar, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting door de begrotingswetgever. Het besluit hiertoe wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

§ 2. Subsidieaanvraag lerarenbeurs

Artikel 8. Vereisten subsidieaanvraag lerarenbeurs
  • 1. De aanvraag voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, geschiedt overeenkomstig het in bijlage 1 gevoegde aanvraagformulier.

  • 2. Indien de leraar geen verklaring van het bevoegd gezag als bedoeld in bijlage 1 overlegt, omvat de aanvraag tevens informatie waaruit blijkt:

    • a. het dienstverband van de leraar en de duur ervan; en

    • b. dat de leraar gedurende de opleiding voor minimaal 20% van zijn aanstellingsomvang is belast met lesgebonden taken en pedagogisch-didactisch verantwoordelijk is voor het onderwijs aan leerlingen.

Artikel 9. Termijn indiening aanvraag
  • 1. De aanvraagtermijn voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, is:

    • a. voor 2009 van 11 mei 2009 tot en met 17 juni 2009;

    • b. voor 2010 van 1 april 2010 tot en met 13 mei 2010; en

    • c. voor 2011 van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2011.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan de minister een extra aanvraagtermijn openstellen indien het subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, in enig jaar niet volledig is uitgeput. Het besluit hiertoe wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

§ 3. Subsidieverlening lerarenbeurs

Artikel 10. Criteria verdeling lerarenbeurs
  • 1. Onverminderd het tweede lid verdeelt de minister het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht een week de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

  • 2. De verdeling van het beschikbare bedrag over de onderwijssectoren geschiedt op basis van het aantal in de onderwijssector werkzame leraren als volgt:

    • a. 50% van het totale aantal toe te kennen aanvragen in alle onderwijssectoren is beschikbaar voor leraren in het primair onderwijs;

    • b. 30% van het totale aantal toe te kennen aanvragen in alle onderwijssectoren is beschikbaar voor leraren in het voortgezet onderwijs;

    • c. 13% van het totale aantal toe te kennen aanvragen in alle onderwijssectoren is beschikbaar voor leraren in het beroepsonderwijs en de educatie; en

    • d. 7% van het totale aantal toe te kennen aanvragen in alle onderwijssectoren is beschikbaar voor leraren in het hoger beroepsonderwijs.

  • 3. Indien het aantal toe te kennen aanvragen voor een of meer van de onderwijssectoren, bedoeld in het tweede lid, achterblijft bij het bijbehorende percentage, bedoeld in het tweede lid, worden de toe te kennen aanvragen in de andere onderwijssectoren naar evenredigheid verdeeld.

Artikel 11. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuurswet kan de minister subsidieverlening weigeren, indien aan de leraar:

  • a. al eerder subsidie is verstrekt op grond van deze regeling, of

  • b. subsidie is verstrekt op grond van een andere regeling met hetzelfde doel.

Artikel 12. Termijn beslissing

De minister beslist binnen 8 weken na ontvangt van de aanvraag.

§ 4. Verplichtingen subsidieontvanger lerarenbeurs

Artikel 13. Subsidieverplichting leraar

De leraar behaalt het aantal in de beschikking tot verlening van de subsidie voor de opleidingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a,b en d, vermelde studiepunten binnen de in artikel 17, eerste lid, bedoelde termijnen.

Artikel 14. Subsidieverplichting bevoegd gezag

Het bevoegd gezag houdt in haar administratie bij op welke wijze het verlof tot stand komt.

Artikel 15. Informatieplicht
  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

  • 2. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overlegd.

  • 3. Het bevoegd gezag als ontvanger van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, geeft aan door of namens de minister aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van de Wet overige OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie.

§ 5. Betaling subsidie lerarenbeurs

Artikel 16. Betaling van de subsidie lerarenbeurs
  • 1. Het subsidiebedrag wordt ten hoogste één maand voordat de opleiding aanvangt aan de subsidieontvanger uitbetaald.

  • 2. Indien het opleidingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, betreft, verleent de minister de subsidieontvanger voorschotten in jaarlijkse gedeelten.

§ 6. Vaststelling subsidie lerarenbeurs

Artikel 17. Vaststelling van de subsidie lerarenbeurs
  • 1. De leraar dient een aanvraag voor vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van opleidingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, in bij de minister:

    • a. indien de opleiding minstens een jaar duurt, maar geen twee jaar, binnen vier jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding;

    • b. indien de opleiding minstens twee jaar duurt, maar geen drie jaar, binnen vijf jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding; en

    • c. indien de opleiding minstens drie jaar duurt, binnen zes jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding.

  • 2. De leraar dient een aanvraag voor vaststelling van de subsidie van opleidingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, binnen twee jaar in bij de minister na aanvang van deze opleiding.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, bevat een bewijs waaruit het aantal behaalde studiepunten blijkt.

  • 4. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bevat een bewijs waaruit de deelname aan de opleiding blijkt.

Artikel 18. Terugvordering van de subsidie studiekosten
  • 1. De minister kan de subsidie studiekosten terugvorderen indien de leraar binnen een jaar na het afronden van zijn opleiding het onderwijs verlaat om in een andere sector dan de door OCW bekostigde onderwijssector te gaan werken.

  • 2. Terugvordering vindt niet plaats indien de leraar onvrijwillig werkloos wordt voordat de subsidie wordt vastgesteld.

  • 3. De leraar kan een betalingsregeling treffen van minimaal € 100 per maand per automatische incasso.

Artikel 19. Terugvordering van de subsidie studieverlof

De minister kan de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien het studieverlof van de leraar door het toedoen van het bevoegd gezag waar de leraar in dienst is, niet respectievelijk niet geheel is verleend.

HOOFDSTUK 3. ZIJ-INSTROOM

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 20. Te subsidiëren activiteiten

De minister kan subsidie verstrekken aan het bevoegd gezag, bedoel in artikel 1, onderdeel c, onder 3° of 4°, voor activiteiten in het kader van het begeleiden van een zij-instromer, waaronder in elk geval:

  • a. het laten uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek betreffende een zij-instromer;

  • b. het afgeven van een geschiktheidsverklaring aan een zij-instromer;

  • c. het laten volgen van scholing door een zij-instromer;

  • d. het geven van verlof aan een zij-instromer; of

  • e. het laten uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoekbetreffende een zij-instromer.

Artikel 21. Subsidieplafond
  • 1. Het subsidieplafond voor het jaar 2009 voor de subsidie, bedoeld in artikel 20, is € 6.000.000,–.

  • 2. De minister stelt voor de aanvang van de aanvraagtermijnen 2010 en 2011 de subsidieplafonds vast in de Staatscourant.

Artikel 22. Subsidiebedrag zij-instroom

De subsidie, bedoeld in artikel 20, bedraagt € 19.000,– per zij-instromer.

§ 2. Subsidieaanvraag zij-instroom

Artikel 23. Vereisten subsidieaanvraag zij-instroom

De aanvraag voor de subsidie, bedoeld in artikel 20, geschiedt overeenkomstig het in bijlage 2 gevoegde aanvraagformulier.

Artikel 24. Termijn indiening subsidieaanvraag zij-instroom

De aanvraag voor de subsidie, bedoeld in artikel 20, wordt ingediend voor 31 december van het betreffende jaar.

§ 3. Subsidieverlening zij-instroom

Artikel 25. Criteria verdeling subsidie zij-instroom

De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen voor subsidie, bedoeld in artikel 20, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht een week de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 26. Termijn beslissing

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

§ 4. Verplichtingen subsidieontvanger zij-instroom

Artikel 27. Verplichtingen subsidieontvanger zij-instroom
  • 1. De subsidieontvanger spant zich in om de zij-instromer in staat te stellen zijn onderwijsbevoegdheid te behalen.

  • 2. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

  • 3. De subsidieontvanger geeft aan door of namens de minister aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van de Wet overige OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie. Tot deze administratie behoren in elk geval de volgende bescheiden:

    • a. de geschiktheidsverklaring of het bewijs dat met goed gevolg een bekwaamheidsonderzoek is afgelegd; en

    • b. de scholings- en begeleidingsovereenkomst.

  • 4. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de Informatie Beheer Groep van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 20. Daarbij worden de relevante stukken overlegd.

§ 5. Voorschot subsidie zij-instroom

Artikel 28. Voorschot van de subsidie zij-instroom

De minister verleent het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 22, als voorschot binnen vier weken nadat de subsidie, bedoeld in artikel 20, is verleend.

§ 6. Vaststelling subsidie zij-instroom

Artikel 29. Vaststelling van de subsidie zij-instroom

De subsidieontvanger dient een aanvraag voor vaststelling van subsidie, bedoeld in artikel 20, in bij de minister binnen drie jaar na de verlening van subsidie.

Artikel 30. Besteding subsidie

De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen kunnen na afloop van de looptijd van de subsidie worden teruggevorderd.

Artikel 31 Verantwoording en controle

De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

HOOFDSTUK 4. WIJZIGING TIJDELIJKE REGELING LERARENBEURS VOOR SCHOLING

Artikel 32. Wijziging Tijdelijke regeling lerarenbeurs voor scholing

De Tijdelijke regeling lerarenbeurs voor scholing wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘de opleiding met goed gevolg af te ronden’ vervangen door: de benodigde studiepunten te behalen.

2. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot de onderdelen b tot en met e, vervallen onderdelen b en c (oud).

B

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 13, derde lid, vervalt het zinsdeel: , indien de aanvrager voor 1 augustus aan de uitvoerder aantoont dat hij in het lopende studiejaar voldoende voortgang heeft geboekt met zijn opleiding.

2. Het vierde lid vervalt.

C

Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b, vervalt in artikel 14 onderdeel b (oud).

D

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. hij voor een meerjarige opleiding niet binnen drie jaar na afloop van de subsidieperiode de benodigde studiepunten heeft behaald;.

E

Artikel 17 komt als volgt te luiden:

Artikel 17. Vaststelling van de subsidie lerarenbeurs
  • 1. De leraar dient een aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op de studiekosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van opleidingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a, b en c, in bij de minister:

    • a. indien de opleiding minstens een jaar duurt, maar geen twee jaar, binnen vier jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding;

    • b. indien de opleiding minstens twee jaar duurt, maar geen drie jaar, binnen vijf jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding; en

    • c. indien de opleiding minstens drie jaar duurt, binnen zes jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding.

  • 2. De leraar dient een aanvraag voor vaststelling van de subsidie van opleidingen als bedoeld in artikel 10, eerst lid, onderdeel d, binnen twee jaar in bij de minister na aanvang van deze opleiding.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, bevat een bewijs waaruit het aantal behaalde studiepunten blijkt.

  • 4. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bevat een bewijs waaruit de deelname aan de opleiding blijkt.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 33. Hardheidsclausule

De minister kan voor bepaalde gevallen de regeling buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 34. Mandaatverlening

Aan de directeur van de Informatie Beheer Groep wordt mandaat verleend om namens de minister besluiten als bedoeld in deze regeling te nemen.

Artikel 35. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 36. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009–2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

BIJLAGE 1

stcrt-2009-7189-001.pngstcrt-2009-7189-002.pngstcrt-2009-7189-003.png

BIJLAGE 2

stcrt-2009-7189-004.pngstcrt-2009-7189-005.png

TOELICHTING

Algemeen

Op 23 november 2008 is het actieplan LeerKracht van Nederland aan de Tweede Kamer aangeboden.

Aanleiding voor dit Actieplan is het advies van de Tijdelijke Commissie Leraren, onder leiding van dhr. dr. A.H.G. Rinnooij Kan. De analyse van de Tijdelijke Commissie Leraren dat Nederland bij ongewijzigd beleid afstevent op een kwantitatief en kwalitatief lerarentekort, wordt door het kabinet gedeeld.

Het actieplan bevat maatregelen om het lerarentekort te bestrijden en de kwaliteit en positie van het beroep leraar te verbeteren. De instelling van de lerarenbeurs voor scholing valt binnen deze context. Voor een sterker beroep en een hogere beroepskwalificatie is opscholing belangrijk. Wanneer leraren een opleiding willen volgen voor een hogere beroepskwalificatie of zich willen specialiseren, kunnen zij een beroep doen op deze regeling.

De regeling biedt leraren die reeds bevoegd zijn voor het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs en leraren in het hoger beroepsonderwijs die een opleiding op minimaal bachelor niveau hebben afgerond de mogelijkheid om aanspraak te maken op subsidie om zich verder te scholen.

In 2008–2009 ging het om een opstartregeling met een experimenteel en tijdelijk karakter.

Hieruit bleek een grote behoefte onder leraren. Er zijn bijna 12.000 aanvragen ingediend. In totaal hebben zo’n 8.500 leraren een beurs ontvangen. Het belang van opscholing en de gebleken behoefte onder leraren is aanleiding om door te gaan met deze faciliteit voor leraren. Daarom is nu gekozen voor een regeling met een looptijd van 2009 tot en met 2011.

De regeling bestaat uit twee gedeelten. Naast een lerarenbeurs kan ook subsidie worden aangevraagd voor zij-instroom. Deze subsidie heeft tot doel om professionals van buiten het onderwijs binnen de school te halen. Uit onderzoek blijkt dat zij-instromers een aanwinst zijn voor het onderwijs en na afronding van het zij-instroomtraject doorgaans ook als leraar in het onderwijs blijven werken.

Rol werkgever

De rol van het bevoegd gezag in deze regeling is beperkt tot de beslissing om al dan niet studieverlof te verlenen aan de aanvrager. De regeling voor studieverlof beoogt de financiële drempel voor de werkgever om de leraar studieverlof te geven weg te nemen. De subsidie wordt door de leraar aangevraagd door middel van een standaard aanvraagformulier dat de werkgever mede ondertekent. Op dit formulier dient de werkgever te verklaren dat hij aan de werknemer het gevraagde studieverlof zal verlenen.

Voor het onderdeel zij-instroom geldt dat het bevoegd gezag als werkgever van de zij-instromer de subsidie aanvraagt. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het in staat stellen van de zij-instromer om de vereiste scholing te volgen, zorg te dragen voor voldoende begeleiding en het verschaffen van voldoende studieverlof.

Administratieve lasten

De met deze regeling gemoeide administratieve lasten zijn beperkt. De uitvoering van de regeling ligt bij de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep). De aanvraag moet worden ingediend door middel van het daartoe door IB-Groep op de website van de IB-Groep ter beschikking gestelde formulier. De aanvrager dient op dit aanvraagformulier aan te geven welke opleiding hij wil gaan doen, wat zijn huidige onderwijsbevoegdheid is en aan zijn werkgever een verklaring te vragen omtrent zijn dienstverband. Indien tevens een subsidie voor studieverlof wordt aangevraagd dient de werkgever te verklaren dat hij het aangevraagde studieverlof aan de leraar zal verlenen.

Belangrijke wijziging ten opzichte van de Tijdelijke regeling lerarenbeurs is dat de leraar niet meer jaarlijks een verklaring hoeft te overleggen van zijn studievoortgang. Dit levert een aanmerkelijke besparing op van de (ervaren) administratieve lasten.

Voor de zij-instroom is gekozen voor een zo laagdrempelig mogelijke procedure. Het bevoegd gezag vraagt de subsidie aan. De subsidie wordt als voorschot ineens uitbetaald. Van het bevoegd gezag wordt gevraagd dat zij een melding maakt aan de uitvoerder indien de zij-instromer niet meer bij haar werkzaam is. Tenslotte wordt het bevoegd gezag gevraagd enkele bewijsstukken aan te houden die in direct verband staan met de zij-instroom. Dat zijn de geschiktheidsverklaring, de scholingsovereenkomst en het afsluitende bekwaamheidsonderzoek. Stukken die normaliter ook in een verplicht bekwaamheidsdossier aanwezig behoren te zijn. De reden om deze stukken te laten aanhouden is dat op deze wijze het mogelijk is vast te stellen wat het effect van de regeling is.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Subsidieaanvraag

De lerarenbeurs wordt door de leraar aangevraagd. Indien de leraar subsidie aanvraagt voor studieverlof, dient het bevoegd gezag waar de leraar werkzaam is te verklaren dat deze het gevraagde verlof ook zal verlenen.

De subsidie voor zij-instroom wordt door het bevoegd gezag waar de zij-instromer wordt aangesteld aangevraagd.

Artikel 3 Te subsidiëren activiteiten lerarenbeurs

De regeling is enerzijds bedoeld voor het volgen van een opleiding die resulteert in een andere bevoegdheid of graad en anderzijds voor het volgen van een opleiding die resulteert in extra bekwaamheden.

Voor de Tijdelijke regeling werd gewerkt met een limitatieve lijst van opleidingen waarvoor een subsidie kon worden verkregen. Om de leraren meer keuzevrijheid te bieden is ervoor gekozen om uit te gaan van generieke criteria. De korte opleiding mag niet leiden tot een bachelor of mastergraad. Er geldt een minimum studielast van 200 uren, waarvan minimaal 40 contacturen. De opleiding mag niet langer dan een jaar duren.

Onder contacturen verstaan we die uren dat een leraar fysiek aanwezig is op een opleiding. Deze minimumnorm wordt gesteld om een scheiding aan te brengen tussen de na- en bijscholing. De laatste is de verantwoordelijkheid van de scholen en valt derhalve niet onder deze regeling.

Ter zake van promotie is op grond van deze regeling geen subsidieverlening mogelijk.

In deze regeling is ervoor gekozen om zogenaamde deficiëntieprogramma’s of schakelprogramma’s ook subsidiabel te maken. Veel leraren, al zijn ze bevoegd, worden niet zonder meer toegelaten tot een wo-masteropleiding. Zij moeten van de opleiding eerst hun deficiënties wegwerken. Hiervoor krijgt een leraar maximaal een jaar extra subsidie, mits dit programma onderdeel is van een regulier wo-bachelor opleidingen en erop gericht is dat een wo-masteropleiding wordt gevolgd. Ook hier geldt dat de subsidieduur maximaal drie jaar is.

Ter zake van reeds aangevangen studies kan voor de resterende nominale restduur subsidie worden aangevraagd. Hiervoor geldt een standaardaftrek van een jaar subsidieduur. Reeds aangevangen opleidingen die vallen onder de korte opleidingen, komen niet voor subsidie in aanmerking.

De duur van de subsidie is afhankelijk van de studielast van de gekozen bachelor of master. Voor iedere 30 ECTS wordt een jaar subsidie toegekend, met een maximum van drie jaar. Korte opleidingen, niet zijnde een bachelor of master, mogen maximaal een jaar duren.

Artikel 4 Subsidieaanvrager lerarenbeurs

De regeling is bedoeld voor leraren die al bevoegd lesgeven, en minimaal 20% van hun werktijd belast zijn met les(gebonden) taken en pedagogisch en didactisch verantwoordelijk voor het onderwijs – op groepsniveau en/of individueel niveau – aan leerlingen. Deze formulering is gekozen om de regeling open te stellen voor de professional die zich bezighoudt met lesgeven. Deze formulering sluit personeel met bijvoorbeeld alleen administratieve of management taken uit. De werkgever verklaart op het aanvraagformulier dat de leraar bevoegd lesgeeft en voldoet aan deze voorwaarde. Indien een leraar reeds is gestart met een bachelor of een master kan hij een lerarenbeurs aanvragen, mits hij nog minimaal 30 ECTS moet halen.

Artikel 5 Subsidieplafond lerarenbeurs

Het totaal beschikbare budget voor de uitvoering van deze regeling is, 20 miljoen euro in 2009. Van 11 mei 2009 tot en met 17 juni 2009 kunnen leraren een aanvraag indienen. Indien er sprake is van onderuitputting van dit budget, wordt een tweede aanvraagtermijn opengesteld. Hiervoor is het voor dat jaar overgebleven bedrag beschikbaar. Voor de jaren 2010 en 2011 wordt het subsidieplafond in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 6 Maximaal subsidiebedrag

De hoogte van de bijdrage is dusdanig gekozen dat het merendeel van de beschikbare opleidingen redelijkerwijs kan worden gevolgd. Ten aanzien van de tegemoetkoming voor studiemiddelen en reiskosten is gekozen voor vaste percentages met het oog op het beperken van administratieve lasten. De leraar hoeft ten aanzien van de tegemoetkoming niet aan te tonen dat deze kosten daadwerkelijk door de leraar zijn gemaakt. De gehanteerde percentages zijn bedoeld als tegemoetkoming in de door de leraar werkelijk te maken kosten.

Artikel 7 Subsidiebedrag voor studieverlof

Er is voor gekozen te werken met een aantal uren dat wordt bepaald op basis van de aanstellingsomvang. Studieverlof kan alleen worden aangevraagd voor bachelor of masteropleidingen. Voor korte opleidingen, die niet leiden tot een bachelor- of een mastergraad wordt geen studieverlof verleend.

Voor de aanstellingsnorm geldt de deeltijdfactor zoals die ook bij de salarisbetaling wordt gehanteerd (zie hiervoor de salarisstrook). Bij een voltijdsaanstelling kan een leraar maximaal 160 klokuren studieverlof vergoed krijgen. Het is aan de leraar en het bevoegd gezag om in onderling overleg te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan het opnemen van het studieverlof.

De subsidie wordt voor een periode van maximaal drie jaar toegekend (afhankelijk van de duur van de opleiding).

De uurbedragen zijn gebaseerd op het gemiddelde salaris dat wordt betaald in de sector.

Artikel 8 Vereisten aanvraag lerarenbeurs

Het aanvraagformulier voor het aanvragen van een subsidie in het kader van de lerarenbeurs voor scholing is te downloaden vanaf de website van de IB-Groep. Integraal onderdeel van het formulier is een verklaring van de werkgever waarin een aantal subsidiebepalende elementen moet worden ingevuld. Deze verklaring heeft expliciet niet het doel de werkgever de mogelijkheid te bieden een oordeel uit te spreken over wenselijkheid of noodzaak van de te volgen opleiding. Het aanvraagformulier dient per post te worden ingediend bij de uitvoerder: Informatie Beheer groep, Postbus 11163, 9700 CJ Groningen. Een leraar kan zonder tussenkomst van zijn werkgever een aanvraag indienen. In dat geval moet hij zelf aantonen dat hij voldoet aan de subsidievoorwaarden (zijn bevoegdheid, het voor minimaal 20% van zijn aanstelling belast zijn met lesgevende taken en het in dienst zijn aan een door OCW bekostigde onderwijsinstelling).

Artikel 9 Termijn indiening aanvraag

Om leraren in staat te stellen nog voor het komende studiejaar gebruik te maken van deze regeling is er gekozen voor een openstelling van de regeling gedurende de periode van 11 mei 2009 tot en met 17 juni 2009. Hiermee wordt bereikt dat de IB-Groep de aanvragen kan behandelen voordat het nieuwe studiejaar daadwerkelijk begint. In de jaren 2010 en 2011 zal de aanvraagtermijn nog een maand vroeger opengaan.

Artikel 10 Criteria verdeling lerarenbeurs

De verdeling over de onderwijssectoren weerspiegelt de verhouding van het aantal in de onderwijssector werkzame leraren. Deze verdeling wordt gehanteerd om leraren uit elke sector de kans te geven een succesvolle aanvraag te doen. Als aan het einde van een aanvraagtermijn aanvragen van een onderwijssector onder het genoemde percentage liggen, worden de aanvragen opnieuw volgens dezelfde verdeelsleutel over de onderwijssectoren verdeeld, om zo onderuitputting te voorkomen. Elke volgende aanvraagtermijn wordt weer ‘met een schone lei’ begonnen. Dit betekent dat de subsidies wederom worden verdeeld op basis van het aantal in de onderwijssector werkzame leraren. Er wordt bij een nieuwe aanvraagtermijn geen rekening gehouden met de gerealiseerde relatieve aandelen van de onderwijssectoren in de vorige aanvraagtermijn. Er geldt tevens ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Bij aanvragen die op dezelfde dag binnenkomen wordt, indien nodig, geloot.

Artikel 11 Weigeringsgronden

De leraar komt gedurende zijn onderwijsloopbaan slechts eenmalig voor de Lerarenbeurs voor scholing in aanmerking. Uitzondering hierop is het deficiëntieprogramma: voor subsidie hiervoor is het een voorwaarde dat zo’n programma gevolgd wordt door een masteropleiding.

Artikel 12 Termijn beslissing

Direct na ontvangst zal de IB-Groep een ontvangstbevestiging versturen zodat de aanvrager een bewijs heeft dat zijn aanvraag is ontvangen. Deze ontvangstbevestiging zegt uiteraard niets over het wel of niet ontvangen van een subsidie. Als een aanvraag incompleet is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag te completeren.

De IB-Groep zal vervolgens de binnengekomen aanvragen binnen 8 weken behandelen.

Artikel 13 Subsidieverplichting leraar

De subsidieduur voor een bachelor of master is gebaseerd op het aantal punten dat een leraar moet halen. Voor iedere 30 ECTS (helft van een voltijdjaar) krijgt een leraar subsidie. De leraar krijgt drie uitloopjaren na afloop van de subsidieperiode om het vereiste aantal punten te behalen. In de uitloopjaren krijgt de leraar geen subsidie.

Artikel 14 Subsidieverplichting bevoegd gezag

Het bevoegd gezag dient in haar administratie bij te houden op welke wijze het verlof tot stond komt. Op welke wijze dit gebeurt is een vrije keuze van het bevoegd gezag.

Artikel 17 Vaststelling van de subsidie lerarenbeurs

De subsidie wordt een jaar nadat de subsidieperiode en de uitloopperiode is afgerond, vastgesteld. De leraar moet namelijk de subsidie voor studiekosten terugbetalen indien hij binnen een jaar na afronding van zijn opleiding het onderwijs verlaat om in een andere sector te gaan werken. De leraar krijgt een vaststelling en weet dan dat de subsidie niet meer kan worden teruggevorderd. In geval hij niet de vereiste studiepunten heeft gehaald moet de leraar sowieso afrekenen en kan de vaststelling derhalve direct plaatsvinden.

Artikel 19 Terugvordering van de subsidie studieverlof

De toekenning van compensatie van studieverlof voor het bevoegd gezag is gekoppeld aan het verlenen van studieverlof. Komt dit studieverlof door toedoen van het bevoegd gezag niet tot stand, dan zal de compensatie worden teruggevorderd voor het deel van het studieverlof dat door het bevoegd gezag niet verleend is.

Artikel 20. Te subsidiëren activiteiten zij-instroom

Instellingen in het voortgezet onderwijs of in het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie kunnen subsidie aanvragen om een zij-instromer aan te trekken. De subsidie wordt verleend aan het bevoegd gezag van een instelling. Met het geld kunnen de instellingen een eenmaal geworven zij-instromer opleiden tot een bevoegd leraar. Instellingen maken namelijk kosten voor assessment om vast te stellen of de zij-instromer geschikt is, opleidingskosten, verletkosten en kosten voor begeleiding van de zij-instromer.

Artikel 21 Subsidieplafond

In 2009 is er € 6 miljoen beschikbaar. Hiervan kan ten behoeve van zo’n 300 zij-instromers subsidie worden verleend. Voor de jaren 2010 en 2011 wordt het subsidieplafond in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 22 Subsidiebedrag zij-instroom

Het subsidiebedrag is € 19.000 per zij-instromer. Om administratieve lasten te vermijden is gekozen voor een vast bedrag waarmee het bevoegd gezag een groot deel van de kosten kan bestrijden.

Artikel 24 Termijn indiening subsidieaanvraag zij-instroom

De aanvraagtermijn staat continu open totdat het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 25 Criteria verdeling subsidie zij-instroom

De subsidie wordt verdeeld volgens het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.

Artikel 27 Verplichtingen subsidieontvanger zij-instroom

De subsidieontvanger moet zich inspannen om de zij-instromer zijn onderwijsbevoegd te laten behalen. Het bevoegd gezag heeft een meldingsplicht voor het geval de zij-instromer stop of niet start met zijn opleiding.

Artikel 28 Voorschot subsidie zij-instroom

Om administratieve lasten voor de instellingen te beperken, wordt de gehele subsidie als voorschot uitgekeerd.

Artikel 29 Vaststelling subsidie zij-instroom

Een zij-instroomtraject duurt doorgaans twee jaar. Een zij-instromer mag in ieder geval niet langer onbevoegd lesgeven. De termijn van drie jaar is daarom ruim voldoende.

Artikel 30 Besteding subsidie

Bij deze subsidie gaat het om een geoormerkte subsidie. Dat betekent dat de subsidie moet worden besteed aan het in deze regeling omschreven doel. De instelling is gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen kunnen worden daarom teruggevorderd, al dan niet door verrekening. Terugvordering is bijvoorbeeld aan de orde indien een zij-instromer halverwege het traject stopt. Hierdoor houdt de instelling onbedoeld geld over.

Artikel 31 Verantwoording en controle

Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een geoormerkte subsidie moet deze worden gespecificeerd overeenkomstig model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving.

De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van de besteding. Bij meerjarige subsidies wordt de subsidie op de balans geboekt onder de post ‘overlopende passiva’. Tegenover de lasten in de jaren erna valt eenzelfde deel van de overlopende passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening. In het laatste jaar van besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden met een terugbetalingsverplichting worden dan als schuld aan OCW opgenomen.

Artikel 32. Wijziging Tijdelijke regeling lerarenbeurs voor scholing

Op grond van deze regeling hoeft de leraar niet meer jaarlijks af te rekenen op het behalen van 30 ECTS studiepunten. Bovendien krijgt de leraar een langere uitloopperiode. Er is besloten om deze wijziging ook op toepassing te verklaren van de leraren die reeds gebruik maken van de lerarenbeurs op grond van de Tijdelijke regeling. De wijziging brengt ook met zich mee dat de leraar niet elk jaar opnieuw een verklaring hoeft te overleggen. De subsidie loopt automatisch door.

Artikel 33. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is opgenomen om de uitvoerder de mogelijkheid te geven in individuele gevallen af te wijken van de regeling. De uitvoerder kan bij het vastleggen van de verplichtingen van de leraar in de beschikking of bij het hanteren van bijvoorbeeld de terugbetalingsverplichting afwijken van de normen. Dit kan bijvoorbeeld als vooraf blijkt dat een leraar niet aan de studievoortgangsnorm kan voldoen omdat een opleiding een afwijkend studieritme heeft. Door deze bepaling kan de uitvoerder hier rekening mee houden. In het geval achteraf blijkt dat de studievoortgangsnorm niet zijn behaald, kan de uitvoerder rekening houden met persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte en overlijden van familie etc.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven