TOELICHTING
Algemeen
Waar gaat deze regeling over?
Deze regeling beoogt samenwerkingsverbanden van scholen en
lerarenopleidingen te stimuleren, projecten te ontwikkelen op het gebied van
excellentie bij het opleiden van leraren en/of het beroep van leraar. Dit moet
uiteindelijk bijdragen aan meer en beter opgeleide leraren.
Achtergrond en context
Het tijdelijk subsidiëren van dergelijke initiatieven is een van
de maatregelen uit 'Krachtig meesterschap: Kwaliteitsagenda voor het opleiden
van leraren 2008–2011’. Deze agenda beoogt een stevige impuls te geven aan meer
en beter opgeleide leraren om het kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekort
aan te pakken. In deze agenda worden drie speerpunten gepresenteerd:
versterking van de kwaliteit van de lerarenopleidingen, meer academici voor de
klas en meer variëteit in opleiding en beroep.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Samenwerkingsverbanden kunnen allerlei vormen hebben, er mag
ook gebruik gemaakt worden van reeds bestaande samenwerkingsverbanden, zolang
er maar minimaal één lerarenopleiding en minimaal één school bij betrokken
is.
De scholen en lerarenopleidingen die deelnemen aan het project
mogen van elk type zijn, zolang het een door het Rijk bekostigde instelling
is.
Artikel 2. Doelomschrijving
Met deze regeling wordt beoogd meer excellentie binnen het
opleiden van leraren en het beroep van leraar te bevorderen. Hiermee neemt de
kwaliteit van opleiding en beroep toe en worden lerarenopleiding en het beroep
van leraar aantrekkelijker voor diverse (potentiële) doelgroepen.
Waar staat: ‘het bevorderen van excellentie bij het opleiden
van leraren’, kunnen zowel aankomende als zittende leraren worden bedoeld.
Bij excellentie kan men bijvoorbeeld denken aan initiatieven
die topkwaliteit en uitblinken bevorderen, of die boven het basisniveau en
voortreffelijkheid stimuleren. Met excellentie wordt niet alleen bedoeld dat
alleen de meest voortreffelijke studenten of leraren nog beter worden.
Excellentie kan ook betrekking hebben op studenten of leraren die op een
bepaald vlak wat minder presteren of minder tot hun recht komen, waarbij
subsidieaanvragen dan bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op het ondersteunen
van deze studenten om ergens juist in uit te gaan blinken of om hun prestatie
te verhogen.
Daarnaast is het de bedoeling dat een project praktijkkennis
oplevert en dat deze kennis verspreid wordt om zo excellentie te stimuleren bij
zo veel mogelijk lerarenopleidingen en scholen, ook die niet direct in een
project participeren.
Artikel 3. Subsidieontvanger
Alleen rechtspersonen kunnen als subsidieaanvrager optreden,
daarom wordt de subsidie verleend aan het bevoegd gezag van een school of
instelling. Dit bevoegd gezag treedt voor het project op als penvoerder en
zorgt voor het beheer van het te ontvangen subsidiebedrag. De penvoerder
functioneert, zoals in artikel 8, eerste lid, sub b omschreven staat, als
aanspreekpunt van het samenwerkingsverband en is gemachtigd door de partners in
het betreffende samenwerkingsverband om het samenwerkingsverband in en buiten
rechte te vertegenwoordigen.
Het bevoegd gezag dient een aanvraag in, maar niet alle scholen
die vallen onder het bevoegd gezag hoeven te participeren, dat is aan het
bevoegd gezag om te bepalen.
Artikel 4. Vaststelling subsidieplafond
Het bedrag in dit artikel is exclusief de uitvoeringskosten die
door SenterNovem en CFI worden gemaakt en die ten laste komen van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder deze uitvoeringskosten
worden in ieder geval verstaan de kosten voor de adviescommissie, voor de
uitvoerder SenterNovem en voor het (doen) uitvoeren van de audits door de
uitvoerder.
Artikel 5. Subsidiebedrag per subsidieontvanger
De regeling voorziet in een subsidie van de daarvoor in
aanmerking komende kosten van de activiteiten van het samenwerkingsverband,
zoals opgenomen in de projectbegroting die bij de subsidieaanvraag wordt
geleverd. Aangezien de verwachting is dat er een breed scala aan
projectaanvragen wordt ingediend, is niet gekozen voor een vast subsidieplafond
per project. In plaats daarvan zal de hoogte van de subsidie per project aan de
hand van de ingediende projectbegroting door de minister worden vastgesteld.
Per project zal worden bekeken of de verhouding tussen de projectbegroting en
het project reëel is. Daarnaast wordt het totaal aantal subsidieaanvragen
meegewogen.
Artikel 6. Subsidieaanvraag
De subsidieaanvraag dient te worden ingediend bij SenterNovem,
de uitvoerder van de subsidieregeling. De subsidieaanvrager dient gebruik te
maken van het aanvraagformulier dat SenterNovem beschikbaar heeft gesteld. Het
formulier kan op de website van SenterNovem worden gedownload:
www.senternovem.nl/krachtigmeesterschap.
Aanvragen kunnen op twee momenten worden ingediend: het eerste
moment loopt vanaf twee dagen na dagtekening van de Staatscourant waarin deze
regeling wordt gepubliceerd tot en met 8 juni 2009. De volledige
subsidieaanvraag voor het eerste indienmoment dient uiterlijk op 8 juni 2009
ontvangen te zijn. Het tweede moment van indienen loopt van 1 januari 2010 tot
en met 15 maart 2010. De volledige subsidieaanvraag voor het tweede
indienmoment dient uiterlijk op 15 maart 2010 ontvangen te zijn.
Wanneer blijkt dat een aanvraag onvolledig is, zal dit de
aanvrager door SenterNovem, kenbaar worden gemaakt. De aanvrager heeft
vervolgens twee weken om de aanvraag volledig te maken.
Artikel 8. Vereisten
Alleen samenwerkingsverbanden die ten minste uit één
lerarenopleiding en één school bestaan kunnen voor subsidie in aanmerking
komen.
Het samenwerkingsverband moet een bevoegd gezag van een van de
participerende instellingen als penvoerder aanwijzen, die vervolgens het gehele
samenwerkingsverband zal vertegenwoordigen. De penvoerder functioneert als
aanspreekpunt van het samenwerkingsverband en is gemachtigd door de partners in
het desbetreffende samenwerkingsverband om het samenwerkingsverband in en
buiten rechte te vertegenwoordigen.
Bij de aanvraag moet worden aangetoond welke partijen
samenwerken in het samenwerkingsverband. Alle partijen dienen daartoe op het
aanvraagformulier aan te geven dat zij de penvoerder machtigen hen te
vertegenwoordigen. Daarnaast dient in de aanvraag duidelijk te worden waarom
het voor het behalen van de doelstellingen van het project van belang is dat
het samenwerkingsverband bestaat uit de opgevoerde partners.
Zoals weergegeven in het tweede lid van dit artikel bestaat een
subsidieaanvraag naast een aanvraagformulier uit een aantal bijlagen. Kern van
de subsidieaanvraag is het projectplan met bijbehorende projectbegroting.
Het projectplan bevat ten minste de volgende onderdelen:
– een beschrijving van de punten die het samenwerkingsverband
wil aanpakken en hoe die bijdragen aan de doelen van de stimuleringsregeling
zoals gesteld in artikel 2, lid 2;
– een beschrijving op hoofdlijnen van de maatregelen die
worden genomen ter oplossing van de geconstateerde punten; hierbij dient ook te
worden beschreven op welke wijze de maatregelen bijdragen aan het oplossen van
deze punten en welke doelen hiermee worden nagestreefd;
– een gedetailleerde beschrijving van de in het project te
ontplooien activiteiten, voorzien van een planning. Hoofdnorm voor het bepalen
van de te ontplooien activiteiten is dat deze dienstig moeten zijn aan de
doelomschrijving van deze regeling, als omschreven in artikel 2;
– een beschrijving van de met de projectactiviteiten beoogde
resultaten; deze resultaten dienen concreet te zijn en toetsbaar geformuleerd,
zowel kwantitatief als kwalitatief en waar dat mogelijk is voorzien van
streefcijfers;
– een beschrijving van de wijze waarop het
samenwerkingsverband zorg draagt voor draagvlak voor het project bij de
deelnemende lerarenopleidingen en scholen;
– een beschrijving van de wijze waarop het
samenwerkingsverband zorgt voor de borging van de projectresultaten. Dit
betekent dat het samenwerkingsverband moet beschrijven op welke wijze de in het
project ondernomen maatregelen en de hiermee behaalde resultaten na afloop van
het project kunnen worden voortgezet. Uitgangspunt is dat de
samenwerkingsverbanden na de subsidieperiode hun activiteiten kunnen ontplooien
zonder additionele subsidie, vandaar dat hier gevraagd wordt informatie te
geven over de wijze waarop participanten zorg dragen voor de borging van de
resultaten van het project na afloop van de subsidieperiode;
– een beschrijving van de wijze waarop het
samenwerkingsverband zorgt voor de beschikbaarheid en de verspreiding van de
projectresultaten, ook aan scholen en lerarenopleidingen die niet deel nemen
aan het project.
Bij het opstellen van de projectbegroting kan gebruik gemaakt
worden van het begrotingsformat dat door SenterNovem beschikbaar wordt gesteld
via de website www.senternovem.nl/krachtigmeesterschap. De projectbegroting
moet in ieder geval één op één aansluiten op het activiteitenplan uit het
projectplan (als in lid 3, sub c) en inzicht geven in de begrote kosten per
kalenderjaar.
Het is mogelijk dat een project op grond van meer dan een
regeling voor subsidie in aanmerking kan komen. Omdat het ongewenst is dat ten
behoeve van één en dezelfde activiteiten van een project een beroep wordt
gedaan op meerdere subsidie-instrumenten van de rijksoverheid, is het
samenwerkingsverband verplicht om informatie te verstrekken over
subsidieaanvragen die hij heeft ingediend bij andere (bestuurs)organen voor
dezelfde begrote uitgaven. Dit op grond van artikel 16, tweede lid van de Wet
Overige OCW-subsidies.
Artikel 9. Subsidiabele projectkosten
In dit artikel is een omschrijving opgenomen van de
subsidiabele kosten die in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de
hoogte van de subsidie in verband met artikel 5. Hoofdnorm hierbij is dat
uitsluitend in de goedgekeurde begroting opgenomen kosten ten behoeve van
activiteiten die voor de ontwikkeling of implementatie van het project
noodzakelijk zijn voor subsidie in aanmerking komen. Dit betekent dat deze
kosten direct aan de projectactiviteiten kunnen worden toegerekend. De kosten
moeten ten laste van de subsidieontvanger, dan wel een van de
samenwerkingspartners uit het samenwerkingsverband, zijn gemaakt.
Onderdeel a. betreft de loonkosten voor het bij het project
betrokken personeel van de deelnemende instellingen van het
samenwerkingsverband, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het
project noodzakelijk zijn. Bij de bepaling van de loonkosten wordt uitgegaan
van integrale uurtarieven, op basis van de uurtarieven zoals vastgesteld in de
handleiding Overheidstarieven1. Het integrale uurtarief is samengesteld uit directe
personeelskosten en indirecte kosten (dat wil zeggen kosten voor materiaal
zoals scholingskosten, lesmateriaal, apparatuur of software die nodig is,
kosten voor overhead zoals administratieve of managementondersteuning,
kopieerkosten, vergaderkosten, gebruik van kantoorruimte, etc.). Omdat
materiaalkosten en kosten voor overhead verwerkt zijn in dit integrale
uurtarief, kunnen afzonderlijke kosten voor materiaal of overhead niet voor
subsidie in aanmerking komen.
Per functiegroep is een maximumtarief vastgesteld. Per
functiegroep kunnen ten hoogste de volgende integrale uurtarieven worden
gehanteerd:
Onderdeel b bepaalt dat, indien een deel van de activiteiten van
het project wordt uitbesteed, de aan derden verschuldigde kosten aan het
project kunnen worden toegerekend. Onder deze kosten vallen kosten van door
derden verrichte werkzaamheden en geleverde diensten die noodzakelijk zijn voor
het project. De subsidieaanvrager dient de meerwaarde van en de noodzaak tot de
inhuur van derden in de subsidieaanvraag te onderbouwen. Het is wenselijk de
kosten die gepaard gaan met de inhuur van derden zo laag mogelijk te houden.
Met het beperken van de inhuur van derden wordt bovendien de aanwezige
expertise bij de deelnemende partijen zoveel mogelijk benut en wordt de
ontwikkelde expertise zoveel mogelijk gewaarborgd en behouden voor de
deelnemende partijen.
Verder geldt dat;
– uitsluitend die kosten voor subsidie in aanmerking komen die
na toekenning van de aanvraag rechtstreeks aan het project zijn toe te
rekenen;
– uitsluitend die kosten voor subsidie in aanmerking komen die
gedurende de formele projectperiode zijn gemaakt en betaald, niet later zijnde
dan 1 januari 2012 wat betreft projectaanvragen uit de eerste aanvraagronde en
niet later zijnde dan 1 januari 2013 wat betreft projectaanvragen uit de tweede
aanvraagronde;
– onvoorziene kosten niet voor subsidie in aanmerking
komen.
Artikel 10–14. Adviescommissie
Een onafhankelijke adviescommissie zal de aanvragen om subsidie
beoordelen en rangschikken op basis van de criteria zoals genoemd in artikel
18. De commissie wordt benoemd voor de periode van 8 juni 2009 tot 31 december
2010. In deze periode wordt van de commissie verwacht dat zij zo vaak
bijeenkomt als noodzakelijk voor de uitvoering van haar taken. Van de
commissieleden wordt gedurende de looptijd van de regeling verwacht dat zij,
indien daar aanleiding toe is, op verzoek van het ministerie van OCW
bijeenkomen.
In deze artikelen zijn een aantal algemene zaken geregeld.
Daarnaast zijn voor de werkzaamheden van een adviescommissie de voorschriften
van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 15. Tijdvak subsidieverlening
De subsidieontvanger bepaalt zelf de start- en einddatum van
het project. De startdatum van een project kan niet vroeger zijn dan de datum
van indiening van de aanvraag.
Een project kan voor maximaal 2,5 jaar subsidie aanvragen
waarbij geldt dat subsidiegelden uit de eerste aanvraagronde uiterlijk
1 januari 2012 moeten zijn uitgegeven en subsidiegelden uit de tweede
aanvraagronde uiterlijk 1 januari 2013 moeten zijn uitgegeven.
De beslissing op een aanvraag wordt uiterlijk binnen 14 weken
na sluiting van de inschrijftermijn genomen.
De startdatum van de subsidie is niet vroeger dan de toekenning
van de subsidieaanvraag. Dit betekent dat als een subsidieaanvrager vanaf het
moment van indiening van de aanvraag en dus voor het ontvangen van de
subsidiebeschikking wil starten met de uitvoering van het project, dit op eigen
risico en op eigen kosten geschiedt.
Artikel 16. Criteria verdeling bij subsidieplafond
De minister zal besluiten welke subsidieaanvragen gehonoreerd
worden en zal dit doen op basis van de door de commissie vastgestelde ranking.
De commissie neemt bij het vaststellen van deze ranking in ieder geval de
criteria uit artikel 18 in ogenschouw. Wanneer meerdere projecten geacht worden
een gelijke bijdrage te leveren aan de doelstellingen van de regeling, dan zal
de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen worden toegekend. De
datum die gebruikt wordt voor de vaststelling van de volgorde van binnenkomst,
is bij volledige aanvragen gelijk aan de datum van binnenkomst bij
SenterNovem. Voor aanvragen die bij indiening niet
compleet waren en derhalve aangevuld moesten worden, geldt de datum waarop de
aanvraag is aangevuld.
Artikel 17. Rol adviescommissie
De adviescommissie heeft een belangrijke rol bij het beoordelen
en selecteren van de ingediende projectvoorstellen aan de hand van de regeling
en aan de hand van het preadvies dat SenterNovem opstelt. Besluitvorming over
te subsidiëren projecten zal plaatsvinden op basis van het advies van de
adviescommissie.
Artikel 18. Criteria
De adviescommissie heeft een adviserende taak en maakt bij de
opstelling van haar advies gebruik van de criteria die in dit artikel genoemd
staan. Deze criteria behelzen aspecten waaraan een projectplan ten minste moet
voldoen en waarop projectvoorstellen punten kunnen scoren (t.b.v. de
rangschikking ten opzichte van elkaar). Criterium a weegt hierbij het zwaarst.
De criteria b tot en met h zijn in willekeurige volgorde opgesteld en wegen bij
de beoordeling even zwaar.
De criteria genoemd in het tweede lid van dit artikel hebben
betrekking op:
a. de mate waarin de activiteiten bijdragen aan de realisatie
van de doelstellingen van deze regeling;
b. de leerfunctie van de gesubsidieerde projecten in
onderlinge samenhang; dit betreft het totale vermogen van alle gesubsidieerde
projecten samen om zoveel mogelijk nieuwe praktijkkennis te vergaren. Dit sluit
aan bij de tweede doelstelling van deze regeling (artikel 2.2.b). Zoveel
mogelijk projecten met een vernieuwend karakter zullen worden gesubsidieerd en
de totale variëteit aan projecten dat subsidie ontvangt moet groot genoeg zijn
om het totale leereffect van de regeling optimaal te maken. Dit kan een reden
zijn voor de adviescommissie om inhoudelijk gezien vergelijkbare
projectvoorstellen af te wijzen, bijvoorbeeld omdat er met een positieve
toekenning geen extra leereffect meer zou ontstaan;
c. het draagvlak bij de lerarenopleidingen en scholen; het
project moet worden gedragen door verschillende betrokken partijen. De diverse
partijen moeten nut en noodzaak van het project inzien en het project moet voor
alle betrokken partijen (praktijk)kennis opleveren;
d. innovatie; hierbij gaat het om het vernieuwende karakter
van het project;
e. overdraagbaarheid: hierbij gaat het om de manier waarop na
afloop of tijdens het project wordt gewerkt aan het verspreiden van nieuwe
ideeën en best practices over andere scholen en lerarenopleidingen (die niet
deelnemen aan het project);
f. haalbaarheid; de waarschijnlijkheid dat de doelstelling van
het project zal worden behaald;
g. efficiëntie; in termen van geld, personeel en tijd;
h. duurzaamheid; hierbij gaat het om de waarschijnlijkheid dat
het project na stopzetting van de opstartsubsidie wordt gecontinueerd.
Met het meewegen van het feit of een aanvraag al subsidie
ontvangt uit een andere regeling die te maken heeft met de doelstelling van
deze regeling, wordt bijvoorbeeld bedoeld dat bij gelijke kwalitatieve
geschiktheid van twee projecten, het project zonder overige toegekende
subsidies één plaats hoger in de ranking komt te staan dan het project dat al
wel subsidie ontvangt.
Artikel 19. Voorschriften bij subsidieverlening
De adviescommissie adviseert de minister over de te nemen
besluiten ten aanzien van de verlening of afwijzing van de projectsubsidie. In
de beschikking tot verlening van de projectsubsidie kunnen onder meer nadere
voorwaarden worden opgenomen, die noodzakelijk zijn ter waarborging van een
juiste uitvoering dan wel het behoud van een goed inzicht in de vooruitgang van
het project.
Artikel 23. Administratievoorschriften
Bij de start van het project spreken de deelnemende partijen van
het samenwerkingsverband af met hun accountant hoe zij hun administratieve
organisatie zo moeten inrichten, dat de financiële verantwoording die daar uit
vloeit achteraf voor de accountant controleerbaar is.
Artikel 24. Informatieplicht
De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. Dit betekent
dat de subsidieontvanger op verzoek van de minister (of door de minister
aangewezen ambtenaren) alle benodigde inlichtingen met betrekking tot het
gesubsidieerde project verstrekt.
De subsidieontvanger heeft ook een meldplicht. Dit houdt in dat
als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden of zich substantiële
wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project dat deze direct aan de door
de minister aangewezen uitvoeringsorganisatie, te weten SenterNovem, worden
gemeld.
Voorgenomen wijzigingen dienen vooraf te worden gecommuniceerd
aan SenterNovem in de vorm van een wijzigingsverzoek. De uitvoeringsorganisatie
kan als daar aanleiding toe is verzoeken een gewijzigd of bijgesteld
projectplan (met een gewijzigde projectbegroting) na te sturen.
Artikel 25. Besteding subsidie
Bij deze subsidie gaat het om een geoormerkte subsidie. Dat
betekent dat de subsidie moet worden besteed aan de in deze regeling omschreven
doelen, als bedoeld in artikel 2. De in het samenwerkingsverband deelnemende
instellingen zijn gehouden om de subsidie daarvoor daadwerkelijk te gebruiken.
Niet-bestede middelen worden daarom teruggevorderd, al dan niet door
verrekening.
Artikel 26. Verantwoording en controle
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de
aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als
bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde
posten. Omdat sprake is van een geoormerkte subsidie moet deze worden
gespecificeerd overeenkomstig model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea
212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving.
De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de
jaarrekening van het laatste jaar van de besteding. Bij meerjarige subsidies
wordt de subsidie op de balans geboekt onder de post "overlopende passiva".
Tegenover de lasten in de jaren erna valt eenzelfde deel van de overlopende
passiva als bate vrij ten gunste van de exploitatierekening. In het laatste
jaar van besteding valt het restant vrij. Mogelijk niet-bestede gelden met een
terugbetalingsverplichting worden dan als schuld aan OCW opgenomen.
Bij de financiële verantwoording van de besteding van deze
geoormerkte subsidie kan niet worden volstaan met de reguliere verantwoording
in de jaarrekening. Daarnaast is nadere bestedingsinformatie nodig. Daarom is
hiervoor een afzonderlijk voorschrift in de regeling opgenomen.
Wat betreft de accountantscontrole op de verantwoorde bedragen
in de jaarrekeningen van de deelnemende instellingen in het
samenwerkingsverband en de eventuele terugbetalingsverplichting bij afrekening
het volgende:
De accountants van de deelnemende organisaties voeren jaarlijks
de controles op de rechtmatige besteding van de in de betreffende jaarrekening
verantwoorde bedragen uit. Zoals ook staat aangegeven bij artikel 23 maken de
deelnemende instellingen van het samenwerkingsverband afspraken met hun
accountant over hoe zij hun administratieve organisatie zo moeten inrichten,
dat de financiële verantwoording die daar uit vloeit achteraf voor de
accountant controleerbaar is.
De accountant van de penvoerder ontvangt van de overige
accountants een mededeling omtrent de uitkomsten van de controle van door de
deelnemende instelling verantwoorde kosten en verwerkt deze in zijn
accountantsverklaring. Indien deze dat nodig acht, voert de accountant van de
penvoerder collegiaal overleg met de accountant van een deelnemende instelling
(bijvoorbeeld in geval van een geconstateerde onzekerheid bij die deelnemende
instelling).
De penvoerder is verantwoordelijk voor de eindafrekening met
het ministerie. De penvoerder krijgt na afloop van het laatste projectjaar van
de overige deelnemers in het samenwerkingsverband door welke bedragen eventueel
aan het ministerie moet worden terugbetaald, neemt deze als vordering op de
deelnemer op en neemt de totaalverplichting jegens het ministerie op in de
balans als schuld. De accountant van de penvoerder doet in zijn verklaring een
mededeling over de getrouwe weergave en rechtmatige besteding van de hele
subsidietoekenning.
Artikel 29. Inwerkingtreding
Voor de datum van inwerkingtreding en de implementatietermijn
wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste
verandermomenten. Met het oog op het lerarentekort en de noodzakelijke
versterking van de kwaliteit, is het van belang zo snel mogelijk uitvoering te
geven aan deze maatregel en niet te wachten op het eerstvolgende vaste
verandermoment.
De Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.