HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. Minister:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
- b. school:
een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het
voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1,
onderdeel b van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- c. po:
het primair onderwijs, als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs en de Wet op de expertisecentra,
- d. vo:
het voortgezet onderwijs, als bedoeld in de Wet op het
voortgezet onderwijs;
- e. bve:
het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, als bedoeld
in de Wet educatie en beroepsonderwijs,
- f. hoger onderwijs:
hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs, als
bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW),
- g. opleidingsschool:
partnerschap tussen één of meer scholen voor po, vo of bve
en één of meer lerarenopleidingen die in gezamenlijkheid toekomstige leraren
voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleiden,
- h. academische opleidingsschool:
opleidingsschool die het opleiden van leraren verbindt met
het in het kader van die opleiding verrichten (voor een belangrijk deel door de
leraar in opleiding) van praktijkgericht onderzoek en het bevorderen van
schoolontwikkeling en innovatie,
- i. formulier:
het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen formulier
Samenstelling aanvraagdossier toetsing verdiepingsslag academische
opleidingsschool,
- j. schooljaar:
tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en
eindigt op 31 juli daaropvolgend.
Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten
De Minister kan projectsubsidie verstrekken voor een beperkt
aantal academische opleidingsscholen die zich tijdens de schooljaren 2009–2010
en 2010–2011 kunnen ontwikkelen tot goede praktijkvoorbeelden. De academische
opleidingsschool levert een bijdrage aan het beantwoorden van de volgende
vragen:
– Wat zijn de extra elementen die een academische
opleidingsschool toevoegt aan het opleiden van leraren?
– Hoe kan het opleiden van leraren in een werkpleksituatie
(nog) beter worden gecombineerd met het doen van praktijkgericht onderzoek in
een school?
– Welke aanvullende kwaliteitscriteria zijn nodig bovenop de
kwaliteitscriteria voor een opleidingsschool?
– Welke aanvullende kosten maakt een academische
opleidingsschool bovenop de kosten voor een opleidingsschool?
Artikel 3. Subsidieontvanger
1. Subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met
volledige rechtsbevoegdheid en waarvan de statutaire doelstelling past binnen
het doel van de subsidieverlening.
2. Vanuit de academische opleidingsschool zal één partner optreden
als penvoerder van de academische opleidingsschool.
3. De subsidieontvanger is de penvoerder, bedoeld in het tweede
lid.
Artikel 4. Subsidieplafond
Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is voor de
schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 gezamenlijk een bedrag van € 2.800.000
beschikbaar.
Artikel 5. Subsidiebedrag
1. De subsidie per subsidieontvanger bedraagt € 70.000 per
schooljaar.
2. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven
die zijn verbonden aan de in artikel 2 omschreven activiteiten. Zij kan ook
worden aangewend voor andere activiteiten van de instelling(en) waarvoor
bekostiging wordt verstrekt.
HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEAANVRAAG
Artikel 6. Subsidieaanvraag
Subsidie wordt op aanvraag van de penvoerder, bedoeld in artikel
3, tweede lid, verleend.
Artikel 7. Vereisten subsidieaanvraag
De subsidieaanvraag met daarbij een activiteitenplan wordt
ingediend met behulp van het formulier bij SenterNovem.
Artikel 8. Activiteitenplan
Het activiteitenplan omvat een overzicht van de aard en omvang
van de voorgenomen activiteiten, zoals bedoeld in het formulier.
Artikel 9. Termijn indiening aanvraag
1. De subsidieaanvraag wordt ingediend uiterlijk 15 september
2009.
2. Voor de dieptepilots die per 1 maart 2009 deelnemen aan het
‘overbruggingsjaar opleiden in de school 2008–2009’ als vervolg op de
subsidieregeling ‘Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school
2005–2008’ bestaat de mogelijkheid om in een eerste tranche de aanvraag in te
dienen, indien zij reeds uiterlijk 1 mei 2009 deze aanvraag hebben
ingediend.
HOOFDSTUK 3. SUBSIDIEVERLENING
Artikel 10. Criteria verdeling bij subsidieverlening
1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op
aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een
vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de
subsidie.
2. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag bij gelijke
geschiktheid en bij overschrijding van het subsidieplafond op basis van
volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat wanneer de
aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de
gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is
aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.
Artikel 11. Advies voorafgaand aan subsidieverlening
1. De Minister beslist over de subsidieverlening mede op basis van
het advies van SenterNovem.
2. SenterNovem brengt advies uit op basis van de criteriavoor de
verdiepingsslag academische opleidingsschool in bijlage 1.
Artikel 12. Tijdvak subsidieverlening
Subsidie wordt verleend voor de schooljaren 2009–2010 en
2010–2011.
Artikel 13. Begrotingsvoorwaarde
In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in
artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de met
inachtneming van artikel 4 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag
van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter
beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan
wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende
subsidiebedragen.
Artikel 14. Weigeringsgronden
1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de subsidieverlening worden geweigerd of beëindigd indien:
a. aan de subsidieaanvrager geen subsidie verleend is in het
kader van de ‘Regeling tegemoetkoming opleidingsscholen’, of
b. de subsidieaanvrager niet of niet langer voldoet aan alle
criteria zoals gesteld in de bijlage.
2. De Minister kan voor bepaalde gevallen van het eerste lid
afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling
beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.
HOOFDSTUK 4. VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 15. Informatieplicht
1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister
ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te
verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de Minister
te voeren beleid.
2. De subsidieontvanger geeft aan door of namens de minster
aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van de Wet overige
OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die
redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de
besteding van de subsidie.
3. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk
mededeling aan de Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor
een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.
Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel 16. Verantwoording en control
1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de
jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De
verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over
de rechtmatige besteding van de subsidie.
2. Indien de subsidieontvanger een regulier bekostigde instelling
op grond van de WHW betreft, dan vindt de verantwoording van de subsidie in de
jaarverslaggeving tevens plaats in de FSR-bijlage bij het jaarverslag, bedoeld
in artikel 3, onderdeel g van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Artikel 17. Activiteitenverslag
1. Het activiteitenverslag bevat een overzicht van de
werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte
resultaten.
2. De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting
van het activiteitenplan.
3. Het verslag bevat, voor zover van toepassing, een analyse van
verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld
in het activiteitenplan, en de feitelijke realisatie.
4. Het activiteitenverslag wordt ingediend bij SenterNovem.
HOOFDSTUK 5. SUBSIDIEVASTSTELLING
Artikel 18. Ambtshalve subsidievaststelling
Voor 1 oktober 2011 of anders binnen 2 maanden na afloop van het
project waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger een
activiteitenverslag in, bedoeld in artikel 17. Binnen 3 maanden na ontvangst
van het activiteitenverslag wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.
HOOFDSTUK 6. BETALING
Artikel 19. Betaling per schooljaar
Het subsidiebedrag wordt als voorschot per schooljaar aan
subsidieontvanger betaald. Het eerste bedrag wordt betaald binnen vier weken na
de subsidieverlening, het tweede bedrag in november 2010.
HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN
Artikel 20. Effectmeting
Er zal onderzoek worden gedaan naar het bereikte effect dan wel
het bereikte resultaat van deze subsidie.
Artikel 21. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na
de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt per
1 augustus 2011.
Artikel 22. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verdiepingsslag
academische opleidingsschool 2009–2011.
SenterNovem kan bij de beoordeling gebruik maken van de indicatoren
die ontleend zijn aan de rapportage ‘Landelijke criteria Opleiden in de School;
Resultaten dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische
opleidingsschool 2005–2008 (KPMG 2008)’.
De opleidingsschool levert die gegevens waaruit het volume en
kenmerken van het in de academische opleidingsschool op te leiden ‘studenten’
(tijdens de opleiding verrichten van praktijkonderzoek en bevorderen van
schoolontwikkeling en innovatie) in de studiejaren 2009–2010 en 2010–2011
blijken, volgens de volgende tabel.
Voor ondersteuning bij het indienen van de aanvraag kunt u zich
wenden tot mw. M. van der Plas, SenterNovem, 070-373 59 41.
TOELICHTING
Opleiden in de school houdt in dat scholen voor po, vo en bve,
onderwijspersoneel op de (toekomstige) werkplek opleiden. De scholen doen dat
met de hbo lerarenopleidingen, de universitaire lerarenopleidingen en de
regionale opleidingscentra (als het om onderwijsassistenten gaat). Een
opleidingsschool is een school waar een relatief groot deel van de formatie
wordt bezet door leraren die nog in opleiding zijn en die veelal na afronding
van de lerarenopleiding op een andere school werk zullen moeten vinden. Een
academische opleidingsschool is een school die de opleidingsfunctie combineert
met op de praktijk gericht onderzoek, innovatie en schoolontwikkeling.
Mede op advies van de Onderwijsraad uit 2005 startte voormalig
Minister van OCW Van der Hoeven met een regeling dieptepilots opleiden in de
school, in de vorm van opleidingsscholen en academische opleidingsscholen. De
pilots waren een vervolg op vele projecten voor het samen opleiden van leraren
door lerarenopleidingen en afnemende scholen. Het subsidiëren van 37
dieptepilots in 2006 heeft ertoe geleid dat deze projecten konden worden
uitgebouwd tot goede praktijkvoorbeelden. In afwachting van een definitieve
invulling voor opleiden in de school is voor het schooljaar 2008–2009 aan 33
kansrijke dieptepilots opnieuw subsidie toegekend.
In de periode 2005–2009 zijn circa 20 dieptepilots academische
opleidingsscholen ontwikkeld. Er zijn forse stappen in de ontwikkeling van
goede praktijkvoorbeelden gezet. Maar er is een verdere verdiepingsslag nodig
om inzicht te krijgen in aanvullende kwaliteitscriteria en randvoorwaarden en
in de extra kosten voor de academische opleidingsschool. Deze (kwaliteits- en
financiële) criteria voor de academische opleidingsschool zijn aanvullend op de
criteria en andere voorwaarden voor de tegemoetkoming voor de opleidingsschool.
Anders gezegd: de academische opleidingsschool is een ‘kop’ op de
opleidingsschool. Wie dus in aanmerking wil komen voor een academische
opleidingsschool, moet in ieder geval opleidingsschool zijn.
In de verdiepingsslag moet helder worden hoe die kop er uit moet
zien. Dit wil zeggen dat in de verdiepingsslag een antwoord moet worden
gevonden op de volgende vragen:
• Wat zijn de extra elementen die een academische
opleidingsschool toevoegt aan het opleiden van leraren?
• Hoe kan het opleiden van leraren in een werkpleksituatie (nog)
beter worden gecombineerd met het doen van praktijkgericht onderzoek in een
school?
• Welke aanvullende kwaliteitscriteria zijn hiervoor nodig?
• Welke aanvullende kosten maakt een academische
opleidingsschool?
In de periode 2009–2011 kunnen de academische opleidingsschool zich
verder ontwikkelen door de stimuleringssubsidie die aan circa 20 academische
opleidingsscholen wordt verleend.
Inschrijving voor de verdiepingsslag van de academische
opleidingsschool is in eerste instantie bedoeld voor de academische
opleidingsscholen die aan het ‘overbruggingsjaar opleiden in de school
2008–2009’ als vervolg op de subsidieregeling ‘Dieptepilot voor de
opleidingsschool en de academische school 2005–2008’ deelnemen. Zij moeten voor
wat betreft het gedeelte opleidingsschool van de academische opleidingsschool
in ieder geval in 2009 voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden in de
regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Daarnaast kunnen ook (zeer
beperkt) nieuwkomers in aanmerking komen om aan deze verdiepingsslag mee te
doen.
De financiering zal bestaan uit een toevoeging aan het bedrag dat
voor een opleidingsschool beschikbaar is. De extra bijdrage bestaat uit een
tegemoetkoming in de extra kosten die scholen voor po, vo of bve zullen maken
voor onder meer het in stand houden van de benodigde infrastructuur en de
begeleiding van studenten voor wie de opleiding verbonden is met mede door hen
verricht praktijkonderzoek. Een academische opleidingsschool zal € 70.000
ontvangen als tegemoetkoming in de kosten in aanvulling op de tegemoetkoming
die het als opleidingsschool ontvangt.
Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is bezien op welke wijze het
doel kan worden bereikt met minimale administratieve lasten. De uitvoering van
de regeling ligt bij SenterNovem in samenwerking met CFI. De aanvraag wordt
ingediend met een formulier dat in de bijlagen is opgenomen. De hoogte van het
subsidiebedrag staat vooraf vast en is een vast bedrag. De besteding van het
subsidiebedrag is vrij en niet-bestede middelen zullen niet worden
teruggevorderd. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld en er is geen bepaling
in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger een verzoek tot vaststelling
moet doen. Verantwoording van de subsidie geschiedt in de
jaarverslaggeving.
Artikelsgewijs
Artikel 3
In artikel 3 wordt omschreven dat één partner uit de
opleidingsschool de penvoerder is en daarmee de feitelijke subsidieaanvrager.
De penvoerder kan bij voorkeur één van deelnemende scholen voor po, vo en/of
bve zijn of anders een van de hogescholen of universiteiten die met zijn
lerarenopleidingen aan de opleidingsschool deelneemt. De voorkeur om de
penvoerder bij één van de deelnemende scholen te leggen, is omdat de extra
kosten van het opleiden in de school bovenop de ‘gewone’ lerarenopleidingen
vooral liggen bij de deelnemende scholen en niet bij de lerarenopleidingen. De
penvoerder zal ook het aanspreekpunt zijn voor de subsidieverlening en tevens
de subsidieontvanger zijn.
Artikel 4
Het totaal beschikbare budget voor de gehele looptijd van deze
regeling is € 2,8 miljoen. Dit bedrag is exclusief de uitvoeringskosten die ten
laste komen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder deze
uitvoeringskosten worden in ieder geval verstaan de kosten van SenterNovem
en de kosten voor het (doen) uitvoeren van de audits waartoe de Minister
opdracht kan geven.
Artikel 5
Artikel 5 geeft het bedrag weer waarvoor subsidie kan worden
verleend.
Van de partners die deelnemen aan de academische opleidingsschool
wordt een inzet uit eigen middelen verwacht. Omdat de subsidie niet geoormerkt
is, mag de academische opleidingsschool de subsidie naar eigen inzicht besteden
en zullen niet-bestede subsidiegelden niet worden teruggevorderd.
Artikelen 6, 7, 8 en 9
Voor subsidieverlening is het nodig een complete subsidieaanvraag
te doen op basis van het formulier dat het ministerie van OCW in overleg met
SenterNovem heeft opgesteld. Dit formulier heet ‘Samenstelling aanvraagdossier
toetsing verdiepingsslag academische opleidingsschool’. Het activiteitenplan
als bedoeld in artikel 8 maakt hier deel van uit. Het activiteitenplan bestaat
minimaal uit het onderzoeksplan en de samenwerkingsovereenkomst. Bovendien
dient uit het activiteitenplan te blijken op welke wijze de genoemde vragen in
artikel 2 worden beantwoord. Alleen volledige aanvragen die aan de hand van dit
formulier zijn opgesteld, worden in behandeling genomen. Voor indiening van de
aanvraag gelden twee termijnen. De algemene termijn eindigt op 15 september
2009. Om deelnemers aan het ‘overbruggingsjaar opleiden in de school 2008–2009’
als vervolg op de subsidieregeling ‘Dieptepilot voor de opleidingsschool en de
academische school 2005–2008’ te laten aansluiten op deze regeling, is er voor
gekozen om deze 32 dieptepilots in een eerste tranche de aanvraag te laten
indienen. Voor de eerste tranche is de deadline voor indienen van de aanvraag 1
mei 2009. Subsidieverlening voor deze eerste tranche kan dan nog starten vanaf
1 augustus 2009 (het schooljaar 2009–2010). Indien de aanvraag na 1 mei, maar
uiterlijk 15 september 2009 wordt ingediend, zullen de algemene termijnen
gelden. Alle aanvragen die na 15 september 2009 worden ingediend, worden niet
in behandeling genomen.
Artikelen 10, 11 en 14
De beoordeling van de subsidieaanvraag geschiedt door SenterNovem
op de mate waaraan voldaan wordt aan de criteria van de academische
opleidingsschool (bijlage 1). Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre de
verdeling over de betrokken scholen voor po, vo en bve evenwichtig is. De derde
stap indien het subsidieplafond wordt nog steeds overschreden, is regio bepaald
wordt of sprake is van een evenwichtige spreiding over Nederland. In het
uiterste geval zal selectie plaatsvinden op basis van de volgorde van
binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 13
Het begrotingsvoorbehoud houdt in dat op de subsidieverlening
wijzigingen moeten worden aangebracht als de begrotingswetgever onvoldoende
gelden ter beschikking heeft gesteld.
Artikel 15
De subsidie ontvanger heeft een informatieplicht. Dit betekent
dat de subsidieontvanger op verzoek van de Minister (of door de Minister
aangewezen ambtenaren) alle benodigde inlichtingen met betrekking tot
gesubsidieerde project verstrekt. De subsidieontvanger heeft ook een
meldplicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden
plaatsvinden of zich substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde
project dat deze direct aan de door de Minister aangewezen ambtenaren, te weten
die van de directie Leraren, worden gemeld.
Artikel 16
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de
aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening als bate
verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten.
Omdat sprake is van een niet-geoormerkte subsidie is een afzonderlijke
specificatie van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk. Indien sprake
is van een instelling voor hoger onderwijs, wordt de subsidie tevens
gespecificeerd in de FSR-bijlage bij het jaarverslag.
Artikel 17
De toekenning van de subsidie is mede gebaseerd op het
activiteitenplan van het aanvraagdossier. De vaststelling van de subsidie
(artikel 18) is gebaseerd op het activiteitenverslag. Het verslag beslaat de
periode tot en met einde schooljaar 2010–2011.
Het activiteitenverslag is tevens bedoeld om antwoord te geven
op de in artikel 2 gestelde vragen die tot doel hebben om goede
praktijkvoorbeelden voor de academische opleidingsschool te verkrijgen. In het
kader van de begeleiding en advisering door SenterNovem zullen tussentijdse
evaluaties plaatsvinden; die spelen geen rol in de ambtshalve
subsidievaststelling.
Artikel 19
De betaling van de subsidiebedragen vindt in twee gelijke
gedeelten plaats.
Artikel 20
In aanvulling op de verantwoording als bedoeld in artikel 16, is
informatie gewenst over de wijze waarop met behulp van deze subsidie verkregen
activiteiten zijn verricht en over het bereikte effect. Daarom is hiervoor een
afzonderlijk artikel opgenomen.
De Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.