Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 april 2009, nr. DL/B/119493, houdende een tegemoetkoming in de kosten voor een beperkt aantal opleidingsscholen (Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

c. po:

het primair onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra,

d. vo:

het voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

e. bve:

het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, zoals bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs,

f. hoger onderwijs:

hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW),

g. lerarenopleiding:

op basis van de WHW bekostigde bachelor- of masteropleiding tot leraar po, leraar vo/bve, of leraar vho,

h. opleidingsschool:

partnerschap tussen één of meer scholen voor po, vo of bve en één of meer lerarenopleidingen die in gezamenlijkheid toekomstige leraren voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleiden,

i. academische opleidingsschool:

opleidingsschool die het opleiden van leraren verbindt met het in het kader van die opleiding verrichten (voor een belangrijk deel door de leraar in opleiding) van praktijkgericht onderzoek en het bevorderen van schoolontwikkeling en innovatie en die bovendien op 1 maart 2009 deelnemer is aan het ‘overbruggingsjaar opleiden in de school 2008–2009’ als vervolg op de subsidieregeling ‘Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008’,

j. student:

degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde extraneus, waarvan de opleiding voldoet aan het gestelde in artikel 2, tweede lid ,

k. NVAO:

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, het accreditatieorgaan hoger onderwijs, bedoeld in artikel 5a.2 van de WHW,

l. formulier:

het in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen formulier Samenstelling aanvraagdossier toetsing opleidingsschool,

m. schooljaar:

tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend,

n. studiepunt:

studiepunt in de zin van artikel 7.4, eerste lid, van de WHW.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De Minister kan subsidie per schooljaar verstrekken voor een tegemoetkoming in de kosten van een beperkt aantal opleidingsscholen voor de begeleidingskosten van de studenten die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen. Hiermee kunnen scholen een opleidingsinfrastructuur in de school inrichten en in stand houden en kosten dekken die gemoeid zijn met de feitelijke begeleiding van de studenten.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, wordt met studenten die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen, bedoeld:

    • a. studenten van een lerarenopleiding in het hoger beroepsonderwijs (bachelor- of masteropleiding), die minimaal 40% van het curriculum in de praktijk volgen,

    • b. studenten van een eenjarig programma van een hbo-lerarenopleiding op grond van artikel 5.6, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet studiefinanciering 2000 (kopopleiding) die minimaal 50% (= 30 studiepunten) van het curriculum in de praktijk volgen,

    • c. studenten van een universitaire lerarenopleiding (masteropleiding) van 60 studiepunten, die 20% van het curriculum in de praktijk volgen,

    • d. studenten van een universitaire lerarenopleiding (masteropleiding) van 120 studiepunten die mede voorbereidt op de bevoegdheid voor het geven van onderwijs in het voorbereidend hoger onderwijs, die minimaal 25% (= 30 studiepunten) van het curriculum in de praktijk volgen,

    • e. studenten van een universitaire bacheloropleiding die een educatieve minor volgen die gericht is op het behalen van een bevoegdheid voor de theoretische leerweg in het vmbo en de eerste drie leerjaren havo en vwo die bovendien minimaal 15 studiepunten van het curriculum in de praktijk volgen,

    • f. studenten die op basis van een geschiktheidsverklaring als leraar zijn benoemd of aangesteld (zij-instromers), of

    • g. studenten die zijn benoemd of aangesteld als leraar en tegelijkertijd een lerarenopleiding volgen met als doel om een hogere of andere bevoegdheid te behalen.

Artikel 3. Subsidieontvanger

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid en waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening.

  • 2. Vanuit de opleidingsschool zal één partner optreden als penvoerder van de opleidingsschool.

  • 3. De subsidieontvanger is de penvoerder, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is per jaar een bedrag van € 17.000.000 beschikbaar.

Artikel 5. Subsidiebedrag

  • 1. De subsidie per subsidieontvanger bedraagt ten hoogste € 340.000 per schooljaar, dat aan maximaal 50 subsidieontvangers kan worden verleend.

  • 2. De hoogte van subsidie wordt bepaald aan de hand van het aantal studenten op de opleidingsschool, zoals in bijlage 2 is aangegeven.

  • 3. Subsidieverlening voor het eerste schooljaar vindt plaats op basis van een prognose van het aantal studenten door de subsidieontvanger. Elk volgend schooljaar wordt de hoogte van de subsidieverlening bepaald op grond van het aantal studenten uit het verstreken schooljaar (realisatiegegevens).

  • 4. De subsidie wordt verleend als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan de in artikel 2 omschreven activiteiten. Zij kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de instelling(en) waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 6. Subsidieaanvraag

Subsidie wordt op aanvraag van de penvoerder, bedoeld in artikel 3, tweede lid, verleend.

Artikel 7. Vereisten subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt ingediend met behulp van het formulier bij de NVAO.

Artikel 8. Termijn indiening aanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt ingediend uiterlijk 15 september 2009.

  • 2. Voor de dieptepilots die op 1 maart 2009 deelnemen aan het ‘overbruggingsjaar opleiden in de school 2008–2009’ als vervolg op de subsidieregeling ‘Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008’ bestaat de mogelijkheid om in een eerste tranche de aanvraag in te dienen, indien zij reeds uiterlijk 1 mei 2009 deze aanvraag hebben ingediend.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 9. Criteria verdeling bij subsidieverlening

  • 1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van de kwaliteit en hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

  • 2. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag bij gelijke geschiktheid en bij overschrijding van het subsidieplafond op basis van een evenwichtige spreiding tussen de betrokken scholen voor po, vo en bve en spreiding over Nederland en als ultimum remedium op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 10. Advies voorafgaand aan subsidieverlening

  • 1. De Minister beslist over de subsidieverlening mede op basis van het advies van de NVAO.

  • 2. De NVAO brengt advies over de kwaliteit van de opleidingsschool door middel van een beoordeling van het gerealiseerd niveau en van de samenwerkingsovereenkomst

  • 3. De NVAO brengt het advies uit op basis van het toetsingskader in bijlage 1.

Artikel 11. Tijdvak subsidieverlening

  • 1. Subsidie wordt telkens verleend tot het einde van de accreditatietermijn van de lerarenopleiding(en) met een maximum van zes jaar.

  • 2. Na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, kan door de subsidieontvanger een nieuwe aanvraag worden ingediend.

Artikel 12. Begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de met inachtneming van artikel 4 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 13. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd of beëindigd indien:

    • a. de opleidingsschool niet of niet langer minimaal aan de vereiste basiskwaliteit voldoet aan de hand van het oordeel van de NVAO,

    • b. het aantal studenten dat een opleidingsschool opleidt in de schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 lager is dan 40 per schooljaar of vanaf het schooljaar 2011–2012 lager is dan 80,

    • c. niet of niet langer alle deelnemende scholen voor po, vo en bve, of afdelingen daarbinnen, in de opleidingsschool vallen onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs,

    • d. niet of niet langer alle deelnemende lerarenopleidingen in de opleidingsschool geaccrediteerd zijn door de NVAO, of

    • e. het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 2. De Minister kan van het gestelde onder het eerste lid, onderdeel b, afwijken indien sprake is van een academische opleidingsschool aan wie tevens subsidie op grond van de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011 is of wordt verleend.

  • 3. De Minister kan voor bepaalde gevallen van het eerste lid afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

HOOFDSTUK 4. VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 14. Informatieplicht

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de Minister te voeren beleid.

  • 2. Jaarlijks uiterlijk op 1 oktober verstrekt de subsidieontvanger de gegevens over het verstreken schooljaar die nodig zijn voor het verlenen van de subsidie voor het lopende schooljaar. Tot deze gegevens behoren in ieder geval een verantwoording van het aantal studenten bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3. De subsidieontvanger geeft aan door of namens de minster aangewezen ambtenaren op verzoek inzage in de in artikel 17 van de Wet overige OCW-subsidies bedoelde administratie en verstrekt alle inlichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om een juist inzicht te verkrijgen in de besteding van de subsidie.

  • 4. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 15. Administratieve voorschriften

  • 1. De subsidieontvanger draagt zorg voor een inzichtelijke en controleerbare administratie met betrekking tot het aantal opgeleide studenten in een schooljaar.

  • 2. De administratie is zodanig opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate rapportages.

  • 3. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juistheid van de in het eerste lid genoemde gegevens.

Artikel 16. Verantwoording en controle

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie en de rechtmatigheid van de gegevens, bedoeld in artikel 14, tweede lid.

  • 2. Indien de subsidieontvanger een regulier bekostigde instelling op grond van de WHW betreft, dan vindt de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving tevens plaats in de FSR-bijlage bij het jaarverslag, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

HOOFDSTUK 5. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 17. Ambtshalve subsidievaststelling

De subsidie wordt vastgesteld binnen 3 maanden na ontvangst van de verantwoording, bedoeld in artikel 16.

HOOFDSTUK 6. BETALING

Artikel 18. Betaling in gedeelten

  • 1. Het jaarlijkse subsidiebedrag wordt per schooljaar in twee gedeelten aan subsidieontvanger betaald. Het eerste gedeelte wordt betaald in november, het daarop volgende gedeelte in februari.

  • 2. In afwijking op het eerste lid zal in het schooljaar 2009–2010 het subsidiebedrag van het betreffende schooljaar in één gedeelte worden betaald in februari 2010, tenzij de subsidieontvanger op grond van artikel 8, tweede lid, uiterlijk 1 mei 2009 een aanvraag heeft ingediend.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 19. Effectmeting

Er zal onderzoek worden gedaan naar het bereikte effect dan wel het bereikte resultaat van deze subsidie.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 21. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen.

Deze regeling zal met toelichting en bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGEN:

  • 1. Toetsingskader opleidingsschool, NVAO 3 maart 2009

  • 2. Overzicht tegemoetkoming opleidingsschool afhankelijk van grootte

  • 3. Formulier Samenstelling aanvraagdossier toetsing opleidingsschool

BIJLAGE 1: TOETSINGSKADER OPLEIDINGSSCHOOL

1 Inleiding

In de kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008–2011 – ’Krachtig meesterschap’ – maakt staatssecretaris Van Bijsterveldt bekend dat zij ‘opleiden in de school’ structureel wil verankeren in het onderwijsbestel. Deze opleidingsvorm, waarbij de klemtoon op het werkplekleren ligt, wordt gerealiseerd binnen opleidingsscholen.

In de afgelopen jaren zijn er tientallen initiatieven genomen om deze vorm van ‘opleiden in de school’ te toetsen op haalbaarheid en effectiviteit. Een groot aantal van deze initiatieven, de zogenaamde dieptepilots, hebben op projectmatige basis OCW-middelen ontvangen. Vanuit die ervaringen is er meer en meer enthousiasme ontstaan voor ‘opleiden in de school’ en zijn steeds meer scholen en lerarenopleidingen op dit terrein actief geworden. De diversiteit onder deze projecten is groot. De middelen zijn evenwel beperkt. Vanuit die optiek heeft de staatssecretaris voorgesteld om aan het toekennen van middelen zowel kwantitatieve doelstellingen als kwalitatieve eisen te koppelen.

Het beoordelen van de kwaliteit van de opleidingsscholen gebeurt, op verzoek van de staatsecretaris van OCW, door de NVAO. In dit verband hanteert de NVAO de volgende uitgangspunten:

  • 1. De NVAO is gezien haar verdragsrechterlijke en wettelijke taakstelling uitsluitend werkzaam in de sector hoger onderwijs en wil en kan dientengevolge ook geen uitspraken doen over de kwaliteit van het onderwijs in andere sectoren. Door de NVAO kan dus uitsluitend de lerarenopleiding die in de opleidingsschool betrokken is, aangesproken en beoordeeld worden op de kwaliteit van de opleiding. De lerarenopleiding is en blijft immers de instantie die het getuigschrift afgeeft en die uiteindelijk garant moet staan voor het bereiken van de nodige kwalificaties. Alle studenten van de opleiding moeten voldoen aan dezelfde bekwaamheidseisen, ongeacht of ze de opleiding voltijds, deeltijds of duaal (bijvoorbeeld in de opleidingsschool) hebben gevolgd.

  • 2. De beoordeling van de kwaliteit van de opleidingsschool wordt op termijn meegenomen in de reguliere beoordeling van de kwaliteit van de lerarenopleiding binnen het accreditatiestelsel.

  • 3. De NVAO brengt advies uit aan de staatsecretaris van OCW over de kwaliteit van de opleidingsschool en neemt dus zelf geen besluiten over subsidiebeschikkingen.

  • 4. De operationalisering van wat onder ‘de opleidingschool’ moet worden verstaan is vastgelegd door het ministerie van OCW. (Cf. 2 Definitie).

OCW heeft deze uitgangspunten van de NVAO aanvaard.

De NVAO stelt voor de beoordeling van de kwaliteit van de opleidingsscholen een panel van deskundigen samen. Dit panel wordt geadviseerd door twee groepen referenten. De eerste groep referenten wordt gevraagd een oordeel uit te spreken over het gerealiseerde niveau van de afgestudeerden. De tweede groep referenten zal een oordeel geven over de kwaliteit van de aan de basis van de opleidingsschool liggende samenwerkingsovereenkomst.

Schematisch ziet het beoordelingsproces er als volgt uit:

stcrt-2009-6967-001.png

Het toetsingskader opleidingsschool bestaat uit:

  • de definitie;

  • het beoordelingskader;

  • de werkwijze.

2 Definitie

De opleidingsschool is een partnerschap van één of meer opleidingen voor leraren primair respectievelijk voortgezet onderwijs met één of meer scholen voor primair respectievelijk voortgezet en/of beroepsonderwijs.

De deelnemende lerarenopleiding(en) moet(en) geaccrediteerd zijn (van rechtswege of door NVAO), de deelnemende scholen moeten onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs vallen (de school mag niet als zwak of zeer zwak zijn aangemerkt).

Het partnerschap verzorgt de betreffende opleiding voor een substantieel deel op de werkplek en met een substantiële inzet van personeel van de lerarenopleiding en van de school/instelling voor po, vo of beroepsonderwijs. Het partnerschap is meerjarig vastgelegd tot in ieder geval het moment dat de opleiding opnieuw moet zijn geaccrediteerd, de kwaliteit moet duurzaam zijn geborgd en de continuïteit moet voldoende gegarandeerd zijn.

Hierna wordt ‘de opleidingsschool’ steeds gebruikt voor het partnerschap. Wanneer één van de partners wordt bedoeld, dan worden deze benoemd als ‘de lerarenopleiding’ voor het opleidingsinstituut en ‘de school’ voor de instelling voor po, vo of bve.

3 Beoordelingskader

Deel 1: Gerealiseerd niveau

Uit de beoordeling van het gerealiseerd niveau moet blijken dat het buiten twijfel staat dat de afgestudeerden van de opleidingsschool voldoen aan het niveau van bachelor of master. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van de producten waarop de examencommissie zich baseert voor haar eindoordeel met betrekking tot de te behalen eindkwalificaties.

Criterium

De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

Deel 2: De samenwerkingsovereenkomst

De beoordeling van de kwaliteit van het samenwerkingsverband gebeurt aan de hand van de samenwerkingsovereenkomst en de explicitering daarin van de wijze waarop de partners in de opleidingsschool gestalte geven aan het programma, het personeelsbeleid, de voorzieningen en de kwaliteitszorg, alsook over ieders verantwoordelijkheid daarbij.

De leidraad voor de NVAO om de kwaliteit van de samenwerkingsovereenkomst te beoordelen is het bestaande accreditatiekader. Daaruit zijn de facetten gelicht die voor de opleidingsschool een specifieke invulling vragen. Omdat de lerarenopleidingen in een apart traject geaccrediteerd zijn of worden, hoeft een aantal facetten hier niet beoordeeld te worden. Voor elk van de wel te beoordelen facetten is hieronder de standaardtekst uit het accreditatiekader weergeven met een specificatie in cursieve tekst voor de opleidingsschool. Voor de zelfevaluatie in het aanvraagdossier gelden de cursieve tekstgedeelten als leidraad.

Onderwerp 1: Programma

Facetten

Criteria

1.1 Relatie tussen doelstellingen en programma

Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma.

De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

 

De opleidingsschool heeft een geëxpliciteerde visie op opleiden in de school geconcretiseerd in een opleidingsplan.

 

Het programma dat door de opleidingsschool is uitgewerkt stelt de studenten in staat om de eindkwalificaties te bereiken.

 

De opleidingsschool waarborgt dat studenten de gelegenheid hebben de verbinding tussen theorie en praktijk te leggen. Het opleidingstraject in de school kent voldoende diepgang door verbindingen met de theorie. Het opleidingstraject in de lerarenopleiding sluit aan bij de praktijkervaringen in de school.

 

De opleidingsschool waarborgt dat studenten de gelegenheid hebben ervaring op te doen in gevarieerde onderwijssituaties.

  

1.2 Samenhang programma

Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

 

De opleidingsschool heeft een samenhangend programma waarbinnen het gedeelte van het curriculum dat in de school wordt verworven en het gedeelte van het curriculum dat in de lerarenopleiding wordt verworven een geïntegreerd geheel vormen.

 

De individuele trajecten zijn verankerd in een inhoudelijk samenhangend programma.

  

1.3 Instroom

Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.

 

De afstemming tussen de instroomkwalificaties van de studenten en het te volgen programma is transparant. Verleende vrijstellingen moeten inhoudelijk worden verantwoord. De rol van EVC wordt hierbij beschreven.

 

De selectie van studenten voor de opleidingsschool is zorgvuldig en transparant.

  

1.4 Afstemming vormgeving en inhoud van het programma

Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept.

 

De scholen en de lerarenopleiding(en) hanteren in functie van het traject in de opleidingsschool een didactisch concept waarmee alle partners instemmen.

  

1.5 Beoordeling en toetsing

Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

 

De opleidingsschool hanteert duidelijke afspraken over de rol, de taken en de verantwoordelijkheden van elk van de partners bij beoordeling en toetsing. Iedere student heeft volstrekte helderheid over wat die afspraken in de praktijk van de opleiding betekenen.

Onderwerp 2: Inzet van personeel

Facetten

Criteria

2.1 Kwantiteit personeel

Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

 

De opleidingsschool zet voldoende personeel in om de studenten op te leiden, te begeleiden en te beoordelen.

  

2.2 Kwaliteit personeel

Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

 

Het personeel dat wordt ingezet voor de opleidingsschool is deskundig in het opleiden, begeleiden en beoordelen van de studenten.

 

De opleidingsschool heeft een visie op professionalisering uitgeschreven en heeft afspraken over de borging van de kwaliteit van alle personeel dat betrokken is bij de opleidingsschool.

Onderwerp 3: Voorzieningen

Facet

Criteria

3.1 Studiebegeleiding

De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.

De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

 

De opleidingsschool zorgt ervoor dat de begeleiding vanuit de school en vanuit de lerarenopleiding op elkaar is afgestemd, transparant is voor studenten en andere betrokkenen en aansluit bij de specifieke behoeften van de studenten binnen dit traject.

Onderwerp 4: Interne kwaliteitszorg

Facetten

Criteria

4.1 Evaluatie resultaten

De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

 

De opleidingsschool hanteert een kwaliteitszorgplan dat waarborgt dat de streefdoelen van de opleiding gerealiseerd worden en op regelmatige tijdstippen geëvalueerd worden.

  

4.2 Maatregelen tot verbetering

De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.

 

De opleidingsschool geeft aantoonbaar opvolging aan de resultaten van de regelmatige evaluaties.

  

4.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.

 

De medewerkers en studenten van de opleidingsschool alsook het beroepenveld zijn actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingsschool.

4 Werkwijze

4.1 In behandeling nemen aanvraagdossier

De opleidingsschool dient een aanvraag in. De NVAO screent het aanvraagdossier op volledigheid. Om in behandeling te kunnen worden genomen dient het alle gegevens en stukken te bevatten zoals opgesomd in de bijlage ‘Samenstelling aanvraagdossier toetsing opleidingsschool’. De NVAO brengt de penvoerende instantie op de hoogte van de ontvangst van het aanvraagdossier. Indien het informatiedossier niet volledig is, zal de NVAO aanvullende informatie vragen.

4.2 Advies van de referentengroepen aan het panel

De beoordeling van het gerealiseerde niveau

De NVAO schakelt externe deskundigen in voor de beoordeling van het gerealiseerd niveau. Deze groep wordt samengesteld uit deskundigen die al eerder bij visitaties of accreditaties betrokken zijn geweest bij het beoordelen van het gerealiseerde niveau van lerarenopleidingen en deskundig zijn in het valideren van het bachelor- of masterniveau in het domein van de lerarenopleiding.

Per aanvraagdossier spreken twee referenten een oordeel uit over het gerealiseerde (of te realiseren) niveau van de afgestudeerden (of studenten) van de opleidingsschool aan de hand van de stukken waarop de lerarenopleiding de eindkwalificaties van de afstuderenden vaststelt. Van elke opleidingsschool worden minimaal 10 afgestudeerden die via ‘opleiden in de school’ hun diploma haalden op kwaliteit getoetst. Indien een opleidingsschool nog geen 10 afgestudeerden telt, wordt de kwaliteit bekeken van de opleidingsresultaten van minimaal 10 studenten in de verst gevorderde fase van de opleiding.

De referenten selecteren 10 studenten uit de aangeleverde lijsten. Op een met de contactpersoon afgesproken tijdstip gaan zij naar de opleidingsschool waar deze stukken klaar liggen ter inzage. De referenten worden op dat moment ook in de mogelijkheid gesteld om met minstens 5 van deze studenten of afgestudeerden te spreken, alsook met een aantal personeelsleden dat deze studenten heeft begeleid bij het behalen van de eindkwalificaties.

Het oordeel ‘voldoet aan de vereiste basiskwaliteit’ wordt uitgesproken indien alle door de referenten beoordeelde kandidaten het gewenste niveau behalen. Indien een of meer kandidaten daar niet aan voldoen, kunnen de referenten een gewogen oordeel uitspreken.

De referenten motiveren hun eindoordeel en brengen hierover gezamenlijk advies uit aan het panel.

De beoordeling van de samenwerkingsovereenkomst

De NVAO schakelt ook voor deze beoordeling externe deskundigen in. Deze groep bestaat uit deskundigen in het beoordelen van samenwerkingsrelaties in het kader van ‘opleiden in de school’.

Per aanvraag spreken twee referenten een oordeel uit over de kwaliteit van de samenwerkingsovereenkomst die aan de basis ligt van de opleidingsschool.

De samenwerkingsovereenkomst wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen die staan beschreven in hoofdstuk 3.

Om hun oordeel vorm te geven zullen de referenten in aansluiting op het bestuderen van het dossier een bezoek brengen aan de opleidingsschool. De referenten bepalen zelf met welke geleding(en) zij wensen te spreken, maar het ligt in de lijn van de verwachtingen dat een gesprek met de bestuurlijk verantwoordelijken (directie scholen/scholengroep, directie lerarenopleiding(en), projectverantwoordelijke), alsook een gesprek met personeel uit de scholen en de lerarenopleiding(en) plaatsvindt.

4.3 De beoordeling door het panel

Het panel dat de opleidingsscholen beoordeelt, bestaat uit een voorzitter en minstens drie leden die elk over een bijzondere deskundigheid beschikken op het terrein van de lerarenopleidingen, van het vo/bve of van het po.

Om het oordeel uit te spreken beschikt het panel over het aanvraagdossier enerzijds en de adviezen van de beide referentengroepen anderzijds. Indien het panel dit nodig acht, kan de opleidingsschool uitgenodigd worden voor een aanvullend gesprek.

Het panel geeft een samenvattend en gemotiveerd oordeel over de kwaliteit van de opleidingsschool.

4.4 Geheimhouding en onafhankelijkheid van de beoordelaars

Alle externe deskundigen zijn onafhankelijk van de te beoordelen opleidingsschool. Zij tekenen een geheimhoudings- en onafhankelijkheidsverklaring.

4.5 Definities van de scores

Definities voor de scores voor het eindoordeel:

  • Excellent: stijgt ver uit boven de vereiste basiskwaliteit en kan als voorbeeld dienen;

  • Goed: voldoet ruim aan de vereiste basiskwaliteit;

  • Voldoende: voldoet aan de vereiste basiskwaliteit;

  • Onvoldoende:

    • Voldoet nog niet aan de vereiste basiskwaliteit maar is op korte termijn reparabel;

    • Voldoet niet aan de vereiste basiskwaliteit.

Definities voor de scores voor het oordeel over het gerealiseerd niveau en (de facetten van) de samenwerkingsovereenkomst:

  • Excellent: stijgt ver uit boven de vereiste basiskwaliteit en kan als voorbeeld dienen;

  • Goed: voldoet ruim aan de vereiste basiskwaliteit;

  • Voldoende: voldoet aan de vereiste basiskwaliteit;

  • Onvoldoende: voldoet niet aan de vereiste basiskwaliteit.

4.6 Beoordeling door de NVAO

De beoordeling van het panel resulteert in een advies aan de NVAO. De NVAO baseert haar oordeel over de aanvraag op dit advies, maar heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. De NVAO bepaalt dus het definitieve advies over de aanvraag. Het advies van de NVAO is niet vatbaar voor bezwaar of beroep.

4.7 Afhandeling door het ministerie van OCW

De NVAO stuurt het advies over de kwaliteit van de opleidingsschool naar het ministerie van OCW. De staatssecretaris neemt een beslissing over de toewijzing van de subsidies en communiceert deze beslissing, samen met het advies van de NVAO, naar de opleidingsscholen.

BIJLAGE 2: OVERZICHT TEGEMOETKOMING OPLEIDINGSSCHOOL AFHANKELIJK VAN GROOTTE

Aantal studenten

Tegemoetkoming per jaar

40–79

€ 120.000

80–139

€ 200.000

140–179

€ 280.000

180–219

€ 320.000

> 219

€ 340.000

BIJLAGE 3: FORMULIER SAMENSTELLING AANVRAAGDOSSIER TOETSING OPLEIDINGSSCHOOL

Gevraagde informatie

Bij de aanvraag voor de toetsing opleidingsschool behoren de hierna volgende gegevens en stukken. Bij het aanleveren van deze gegevens houdt de aanvrager de onderstaande structuur aan. Dit bespoedigt een doelgerichte behandeling van de aanvraag.

Het is van belang dat alle deelnemende partners, ter goedkeuring, hun handtekening op deze aanvraag zetten.

Bij elk onderdeel wordt de primair belangrijke informatie kernachtig beschreven.

Bijlagen bevatten alleen ondersteunende informatie en dienen beperkt en beknopt te zijn.

1. Algemene gegevens

1.1 Administratieve gegevens penvoerende instantie

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Bezoekadres, postcode, plaats:

BRIN-nummer:

Status inspectie:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):

Bankrekeningnummer, tenaamstelling en plaats:

Handtekening:

1.2 Administratieve gegevens van alle partners, weergegeven per partner:

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):

BRIN-nummer:

Status inspectie/accreditatie:

Handtekening:

1.3 Volume en kenmerken van het aantal ‘studenten’

De opleidingsschool levert die gegevens waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria die door het ministerie van OCW aan ‘volume en kenmerken van het aantal ‘studenten’ zijn gesteld in de onderstaande overzichten.

In te vullen voor het geheel van de deelnemende scholen po, vo en bve in de opleidingsschool

Prognose

2009–2010

2010–2011

2011–2012

Aantal ‘studenten’ van een universitaire lerarenopleiding (masteropleiding) van 60 ECTS en waarvan 40% van het curriculum op de werkplek verzorgd.

   
    

Aantal ‘studenten’ van een door een hogeschool verzorgde lerarenopleidingen (bachelor of master) waarvan minimaal 40% van het curriculum op de werkplek verzorgd.

   
    

Aantal ‘studenten’ van een lerarenopleiding in de vorm van een kopopleiding (volgend op een hbo- of wo-vakbachelor) en waarvan minimaal 50% (= 30 ECTS) van het nog te volgen curriculum op de werkplek verzorgd

   
    

Aantal ‘studenten’ van de universitaire masteropleidingen van 120 ECTS die mede voorbereiden op de bevoegdheid voor het geven van onderwijs in het voorbereidend hoger onderwijs, en waarvan minimaal 25% (= 30 ECTS) van het curriculum op de werkplek verzorgd

   
    

Aantal ‘studenten’ van universitaire bacheloropleidingen dat een educatieve minor volgt gericht op het behalen van een bevoegdheid voor de theoretische leerweg in het vmbo en de eerste drie leerjaren Havo/VWO en waarvan minimaal 15 ECTS op de werkplek verzorgd

   
    

Aantal ‘studenten’ dat op basis van een geschiktheidsverklaring als leraar is benoemd of aangesteld (zij-instromers). Voor hen gelden de afspraken die in de wettelijk vereiste scholings- en begeleidingsovereenkomst zijn opgenomen

   

2. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van het gerealiseerd niveau

  • 2.1 Overzicht van de producten waarop de lerarenopleiding haar oordeel bepaalt over de eindkwalificaties van de student. Dit kan gaan over scripties, portfolio’s, andere vormen van toetsing. In ieder geval gaat het om een geheel van (eind)producten per student. Per product worden de te beoordelen competenties opgegeven.

  • 2.2 Namenlijst van de afgestudeerden of indien dit er nog niet minstens 10 zijn, aangevuld met de studenten die het verst staan in hun opleiding. Er moet een lijst zijn van minstens 20 namen waaruit de referentengroep er 10 kan selecteren. Het gaat om studenten die minstens een voldoende gehaald hebben voor de eindkwalificaties of tussentijdse deelkwalificaties.

Van iedere afgestudeerde of student worden de volgende gegevens in tabelvorm verstrekt: naam en per schooljaar het aantal ECTS dat werd afgelegd binnen de opleidingsschool.

3. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van de samenwerkingsovereenkomst van de opleidingsschool: de zelfevaluatie

De zelfevaluatie omvat een beschrijving (sterkte-zwakte analyse) aan de hand van de criteria zoals aangegeven in het beoordelingskader.

  • 3.1 Programma

  • 3.2 Inzet van personeel

  • 3.3 Voorzieningen

  • 3.4 Interne kwaliteitszorg

4. Bijlagen

Verplichte bijlagen:

  • Samenwerkingsovereenkomst waarvan deel kunnen uitmaken:

    • a) een opleidingsplan, waarin onder andere: visie rond opleiden in de school, kwaliteitszorg en -borging, onderwijskundige structuur, financiële middelen, ...;

    • b) afspraken over rollen, taken en verantwoordelijkheden van elk van de partners bij de uitvoering van het opleidingsplan en bij de beoordeling van de resultaten van diegenen die worden opgeleid;

    • c) afspraken over de borging van de kwaliteit van het personeel dat betrokken is bij de opleidingsschool;

    • d) afspraken over de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de betrokken studenten indien een of meer van de partners de primaire taak onvoldoende blijkt te hebben geborgd;

    • e) financiële afspraken.

  • Per deelnemende partner: een overzicht met namen van de personeelsleden die betrokken zijn bij de opleidingsschool, met vermelding van de functies in de opleidingsschool en percentage aanstelling.

Mogelijke bijlagen:

  • Reeds toegekende ‘keurmerk(en)’ en de procedure en criteria die erbij gehanteerd worden;

  • Weergave van alle tekstfragmenten over het traject ‘opleiden in de school’ uit een recent visitatierapport;

  • Relevante beleids- en verantwoordingsdocumenten van de partners waaruit hun engagement en ambities blijken met betrekking tot de opleidingsschool.

Uiterste indieningdatum

De uiterste indieningdatum voor aanvragen ‘toetsing opleidingsschool’ voor de eerste ronde (voorbehouden aan de huidige deelnemers aan het overbruggingsjaar opleiden in de school 2008–2009) is 1 mei 2009.

De uiterste indieningdatum voor aanvragen ‘toetsing opleidingsschool’ voor de tweede ronde is 15 september 2009.

Aantal exemplaren en adresgegevens

De opleidingsschool dient de aanvraag schriftelijk in 10-voud in op volgend adres:

NVAO – Postbus 85498 – 2508 CD Den Haag

Een digitale versie (in format Word of Adobe-pdf) dient te worden bezorgd via oids@nvao.net.

De NVAO draagt er zorg voor dat een exemplaar van het aanvraagdossier naar het ministerie van OCW wordt gestuurd.

Bij vragen

De NVAO heeft een digitale helpdesk geopend onder het reeds genoemde adres oids@nvao.net. Langs deze weg kunnen vragen/problemen over de beoordeling door de NVAO worden voorgelegd.

TOELICHTING

Opleiden in de school houdt in dat scholen voor po, vo en bve onderwijspersoneel op de (toekomstige) werkplek opleiden. De scholen doen dat met de hbo lerarenopleidingen, de universitaire lerarenopleidingen en de regionale opleidingscentra (als het om onderwijsassistenten gaat). Een opleidingsschool is een school waar een relatief groot deel van de formatie wordt bezet door leraren die nog in opleiding zijn en die veelal na afronding van de lerarenopleiding op een andere school werk zullen moeten vinden.

Mede op advies van de Onderwijsraad uit 2005 startte voormalig Minister van OCW Van der Hoeven met een regeling dieptepilots opleiden in de school, in de vorm van opleidingsscholen en academische opleidingsscholen. De pilots waren een vervolg op vele projecten voor het samen opleiden van leraren door lerarenopleidingen en afnemende scholen. Het subsidiëren van 37 dieptepilots in 2006 heeft ertoe geleid dat deze projecten konden worden uitgebouwd tot goede praktijkvoorbeelden. In afwachting van een definitieve invulling voor opleiden in de school is voor het schooljaar 2008–2009 aan 33 kansrijke dieptepilots opnieuw subsidie toegekend.

Met deze regeling wordt beoogd dat het opleiden in de school structureel verankerd wordt in het onderwijsstelsel. Studenten, opleiders, schoolopleiders, schoolbesturen en leraren zijn allemaal enthousiast over de partnerschappen tussen scholen en opleidingen, vanwege de kwaliteit en de aantrekkelijkheid voor studenten. Daarom is het streven om het aantal studenten dat per jaar zo’n duale opleiding volgt, te verdubbelen: van zo’n 4.000 in 2008 naar 8.000 in 2011.

Er is voor gekozen om een beperkt aantal opleidingsscholen een extra tegemoetkoming te verstrekken in de begeleidingskosten van studenten die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen. Hiermee kunnen scholen een opleidingsinfrastructuur in de school inrichten en in stand houden en kosten dekken die gemoeid zijn met de feitelijke begeleiding van de studenten. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. De opleidingsschool voldoet blijkens het oordeel van de NVAO aan de vereiste basiskwaliteit (kwalificatie ten minste voldoende). Hiervoor is door de NVAO een te hanteren toetsingskader opleidingsschool vastgesteld (bijlage 1). De NVAO beoordeelt de kwaliteit aan de hand van het gerealiseerde niveau en beoordeelt de kwaliteit van de samenwerkingsovereenkomst van de opleidingsschool.

  • 2. De onderdelen uit het curriculum die op de werkplek verzorgd worden, dienen samen een hierna gespecificeerd deel van het gehele curriculum uit te maken. 1

    • a. voor studenten van universitaire lerarenopleidingen (masteropleidingen) van 60 studiepunten en voor studenten van door hogescholen verzorgde lerarenopleidingen (bachelor of master) wordt minimaal 40% van het curriculum op de werkplek verzorgd;

    • b. In afwijking van het onder a gestelde: voor studenten die die lerarenopleiding volgen in de vorm van een kopopleiding (volgend op een hbo- of wo-vakbachelor) wordt minimaal 50% (= 30 studiepunten) van het nog te volgen curriculum op de werkplek verzorgd;

    • c. voor studenten van de universitaire masteropleidingen van 120 studiepunten die mede voorbereiden op de bevoegdheid voor het geven van onderwijs in het voorbereidend hoger onderwijs, wordt minimaal 25% (= 30 studiepunten) van het curriculum op de werkplek verzorgd;

    • d. voor studenten van universitaire bacheloropleidingen die een educatieve minor volgen gericht op het behalen van een bevoegdheid voor de theoretische leerweg in het vmbo en de eerste drie leerjaren havo en vwo worden minimaal 15 studiepunten op de werkplek verzorgd;

    • e. voor studenten die op basis van een geschiktheidsverklaring als leraar zijn benoemd of aangesteld (zij-instromers) wordt geen minimum vastgesteld. Voor hen gelden de afspraken die in de wettelijk vereiste scholings- en begeleidingsovereenkomst zijn opgenomen.

    • f. Hetzelfde onder e geldt voor studenten die zijn benoemd of aangesteld als leraar en tegelijkertijd een lerarenopleiding volgen met als doel om een hogere of andere bevoegdheid te behalen.

  • 3. Het aantal studenten dat in scholen die deel uitmaken van een opleidingsschool wordt opgeleid, dient vanaf de aanvraag minimaal 40 per schooljaar te zijn. Vanaf 2011 zal een minimum gelden van 80 studenten per schooljaar.

  • 4. Alle deelnemende scholen voor po, vo en bve in de opleidingsschool moeten onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs vallen. Alle deelnemende lerarenopleidingen in de opleidingsschool dienen geaccrediteerd te zijn.

Voorts wordt er van uitgegaan dat elk van de deelnemende scholen voor po, vo en bve voldoende gelegenheid bieden voor studenten om op de werkplek te leren en te oefenen en minimaal de norm realiseren die de wet stelt aan het desgevraagd aanbieden van stageplaatsen (overeenkomend met 5 procent van het in uren uitgedrukte totale aantal te geven lessen en te verzorgen onderdelen van het in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma).

Afhankelijk van het aantal studenten dat mede in scholen die deel uitmaken van de opleidingsschool wordt opgeleid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld. In bijlage 2 is een overzicht van de daarmee gemoeide bedragen opgenomen. De ‘grootte’ van de opleidingsschool wordt afgemeten aan het aantal studenten. Het subsidiebedrag voor het eerste jaar wordt verleend op basis van een prognose van het aantal studenten. Voor elk volgend jaar wordt de subsidie verleend op grond van het gerealiseerd aantal studenten van het verstreken jaar. De verklaring van de accountant bij de (reguliere) jaarrekening omvat naast een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie ook een oordeel over de rechtmatigheid van de gegevens op grond waarvan de hoogte van de subsidie is verleend. Het subsidiebedrag zal worden overgemaakt aan de penvoerder. De opleidingsschool wijst één van de partners, bij voorkeur een van de deelnemende scholen voor po, vo of bve (op het niveau van het bevoegd gezag), aan als penvoerder. De penvoerder is verantwoordelijk voor verdere verdeling van de middelen onder de partners en voor afrekening en verantwoording.

Onder het voorbehoud van goedkeuring door de begrotingswetgever ontvangen daarvoor in aanmerking komende opleidingsscholen een subsidiebeschikking voor ten hoogste zes jaar die loopt tot uiterlijk de volgende accreditatieronde van de lerarenopleiding(en) die deel uitmaakt/uitmaken van de opleidingsschool. In die accreditatieronde wordt opnieuw voor de daaropvolgende maximaal zes jaar vastgesteld of kwaliteit van de opleidingsschool (gerealiseerde kwaliteit en kwaliteit van het partnerschap) voldoende is. Als tussentijds blijkt dat de opleidingsschool niet meer aan één van de hierboven genoemde voorwaarden 2 t/m 4 voldoet, dan vervalt de tegemoetkoming in de kosten voor de betreffende opleidingsschool vanaf dat moment.

De selectie van opleidingsscholen vindt in twee tranches plaats. De eerste tranche is uitsluitend bestemd voor de huidige (32) deelnemers aan het overbruggingsjaar voor (academisch) opleiden in de school. In de uitnodigingsbrief die vooruitlopend op deze regeling op 30 maart 2009 aan alle bevoegde gezagen is verstuurd, is vermeld dat het volledige aanvraagdossier voor deze tranche dient uiterlijk 1 mei 2009 in het bezit te zijn van de NVAO. De Minister ontvangt het oordeel van de NVAO over die aanvragen op een zodanig tijdstip dat uiterlijk half juli 2009 een beslissing kan worden genomen over toekenning van de subsidie.

Opleidingsscholen die niet de status van dieptepilot hebben per 1 maart 2009 en in aanmerking willen komen voor subsidie in het kader van deze regeling, dienen in een tweede tranche hun volledig aanvraagdossier uiterlijk 15 september 2009 in bij de NVAO. Voor eind december wordt over deze aanvragen besloten. Indien in de tweede tranche sprake is van overintekening ten opzichte van het budget, dan wordt besloten over de toekenning van subsidie op basis van kwaliteit, spreiding over onderwijssectoren, spreiding over regio’s en datum van ontvangst.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is bezien op welke wijze het doel kan worden bereikt met minimale administratieve lasten. De uitvoering van de regeling ligt bij CFI en de beoordeling van de kwaliteit van de aanvragen geschiedt door de NVAO. De aanvraag wordt ingediend met een formulier dat in de bijlagen is opgenomen. In de aanvraag wordt gevraagd om het aanleveren van bestaande documenten. Er wordt niet gevraagd om een activiteitenplan en een daaraan gerelateerde begroting. In tegenstelling tot eerdere regelingen wordt van de subsidieontvangers alleen een verantwoording verwacht over het aantal studenten dat gedurende een schooljaar is opgeleid. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld en er is geen bepaling in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger een verzoek tot vaststelling moet doen. De besteding van het subsidiebedrag is vrij en niet-bestede middelen zullen niet worden teruggevorderd. Verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving.

Artikelsgewijs

Artikel 2 en 3

In artikel 2 wordt omschreven voor welke activiteiten deze subsidieregeling is ingesteld. Studiepunten staat gelijk aan European Credits (ECTS). Een minor maakt onderdeel uit van de bachelorfase van opleidingen in het hoger onderwijs. In artikel 3 wordt omschreven dat één partner uit de opleidingsschool de penvoerder is en daarmee de feitelijke subsidieaanvrager. De penvoerder is bij voorkeur één van deelnemende scholen voor po, vo en/of bve of anders een van de hogescholen of universiteiten die met zijn lerarenopleidingen aan de opleidingsschool deelneemt. De voorkeur om de penvoerder bij één van de deelnemende scholen te leggen, is omdat de extra kosten van het opleiden in de school bovenop de ‘gewone’ lerarenopleidingen vooral liggen bij de deelnemende scholen en niet bij de lerarenopleidingen. De penvoerder zal ook het aanspreekpunt zijn voor de subsidieverlening en tevens de subsidieontvanger zijn.

Artikel 4

Het totaal beschikbare budget voor deze regeling is jaarlijks € 17 miljoen. Dit bedrag is exclusief de uitvoeringskosten die ten laste komen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder deze uitvoeringskosten worden in ieder geval verstaan de kosten van de NVAO en de kosten voor het (doen) uitvoeren van de audits waartoe de Minister opdracht kan geven.

Artikel 5

Artikel 5 geeft het maximumbedrag weer waarvoor subsidie kan worden verleend. In de bijlage 2 ‘overzicht tegemoetkoming opleidingsschool afhankelijk van grootte’ is aangegeven dat de toekenning van een subsidiebedrag plaatsvindt op basis van een aantal reeksen van aantallen studenten die in de opleidingsschool in een schooljaar worden opgeleid. Het eerste schooljaar van de regeling (het schooljaar 2009–2010) zal het subsidiebedrag bepaald worden aan de hand van de prognose van het aantal studenten dat de opleidingsscholen in het aanvraagdossier opgeven. De daarop volgende schooljaren zal het subsidiebedrag worden bepaald op grond van de realisatie in het voorgaande schooljaar. Het subsidiebedrag is een tegemoetkoming in de kosten voor de opleidingsschool. Van de partners die deelnemen aan de opleidingsschool wordt verwacht dat inzet van eigen middelen noodzakelijk zal zijn. Omdat de subsidie niet geoormerkt is, mag de opleidingsschool de subsidie naar eigen inzicht besteden en zullen niet-bestede subsidiegelden niet worden teruggevorderd.

Artikelen 6, 7 en 8

Voor subsidieverlening is het nodig een complete subsidieaanvraag te doen op basis van het formulier dat het ministerie van OCW en de NVAO in gezamenlijkheid hebben opgesteld. Dit formulier heet ‘Samenstelling aanvraagdossier toetsing opleidingsschool’. Alleen volledige aanvragen die aan de hand van dit formulier zijn opgesteld, worden in behandeling genomen. Voor indiening van de aanvraag gelden twee termijnen. Om deelnemers aan het overbruggingsjaar opleiden in de school 2008–2009 te laten aansluiten op deze regeling, is er voor gekozen om deze 32 dieptepilots in een eerste termijn de aanvraag te laten indienen. Voor de eerste termijn is de deadline voor het indienen van de aanvraag 1 mei 2009. Subsidieverlening voor deze eerste termijn kan dan nog starten vanaf 1 augustus 2009 (het schooljaar 2009–2010). De penvoerder van de dieptepilot dient in principe ook penvoerder van de aanvraag voor deze regeling te zijn. De termijn voor alle andere aanvragen eindigt op 15 september 2009. Indien de aanvraag uit de eerste termijn na 1 mei, maar uiterlijk 15 september 2009 wordt ingediend, zullen de termijnen van de tweede termijn gelden. Alle aanvragen die na 15 september 2009 worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Artikelen 9, 10 en 13

De beoordeling van de subsidieaanvraag geschiedt op basis van een beoordeling van de kwaliteit van de opleidingsschool door de NVAO aan de hand van het toetsingskader opleidingsschool (bijlage 1). De NVAO schakelt externe referentengroepen in die het gerealiseerde niveau en de samenwerkingsovereenkomst beoordelen. De scores voor beide onderdelen zijn bepalend voor de score van het eindoordeel. Dit is een advies van de NVAO aan het ministerie van OCW over de kwaliteit. Daarnaast stelt het ministerie van OCW andere eisen aan subsidieaanvragen. Deze zijn in de vorm van weigerings- en beëindigingsgronden weergegeven in artikel 13, eerste lid, onderdelen b t/m d. Indien het maximaal beschikbare subsidiebedrag dreigt te worden overschreden en aanvragen op grond van de bepalingen in artikel 13 eerste lid lid onderdelen a t/m d niet geweigerd kunnen worden, zal ten eerste selectie plaatsvinden op basis van de hoogste scores voor het eindoordeel van de NVAO (artikel 9, eerste lid). Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre de verdeling over de betrokken scholen voor po, vo en bve evenwichtig is. De derde stap indien het subsidieplafond wordt nog steeds overschreden, is dat bepaald wordt of sprake is van een evenwichtige spreiding over Nederland. In het uiterste geval zal selectie plaatsvinden op basis van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen (artikel 9, tweede lid). Met vallen onder het basistoezicht van de Inspectie van het Onderwijs wordt bedoeld dat uit de risicoanalyse van de inspectie geen risico's voor de kwaliteit van het onderwijs op de school naar voren zijn gekomen en de school de wet- en regelgeving nakomt. Indien de school of afdeling binnen een school niet onder het basistoezicht valt, dan krijgt de school te maken met aangepast toezicht en kan de school aangemerkt worden als ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ als het gaat om de kwaliteit en/of de naleving.

Indien de aanvraag is gedaan door een academische opleidingsschool aan wie tevens subsidie is of wordt verleend in het kader van de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011, zal het niet opleiden van voldoende studenten geen weigerings- of beëindigingsgrond zijn. Deze mogelijkheid vervalt vanaf het schooljaar 2011–2012. Voor deze gevallen geldt dat indien het aantal studenten lager is dan 40 voor de tegemoetkoming wordt uitgegaan van het bedrag passend bij 40 studenten.

Mocht een maatschappelijk onwenselijke situatie naar het oordeel van de Minister zich voordoen, dan kan hij afwijken van de weigeringsgronden die zijn genoemd in artikel 13, eerste lid.

Artikel 11

Subsidieverlening wordt gekoppeld aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleidingen. Bij de volgende accreditatieronde zullen de betrokken lerarenopleidingen specifiek in de aanvraag moeten aangeven getoetst te willen worden op de opleidingsschool en de relevante documenten voor accreditatie aanleveren.

NVAO toetst vervolgens op aanvraag opnieuw de kwaliteit van de opleidingschool en brengt hierover advies uit aan de Minister. De Minister kan dan besluiten om op basis van dit advies op de nieuwe subsidieaanvraag subsidie te verlenen voor de duur van wederom maximaal zes jaar, namelijk uiterlijk tot de volgende accreditatietermijn van de lerarenopleidingen.

Artikel 12

Het begrotingsvoorbehoud houdt in dat op de subsidieverlening wijzigingen moeten worden aangebracht als de begrotingswetgever onvoldoende gelden ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 14 en 15

De subsidie ontvanger heeft een informatieplicht. Dit betekent dat de subsidieontvanger op verzoek van de Minister (of door de Minister aangewezen ambtenaren) alle benodigde inlichtingen met betrekking tot gesubsidieerde project verstrekt. De subsidieontvanger heeft ook een meldlicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden of zich substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project dat deze direct aan de door de Minister aangewezen ambtenaren, te weten die van de directie Leraren, worden gemeld.

Jaarlijks voor 1 oktober stuurt de subsidieontvanger aan CFI een gespecificeerde opgave van het aantal studenten, zoals bedoeld in deze regeling. De opgave vormt de basis voor de hoogte van de subsidieverlening voor het lopend schooljaar. Indien met betrekking tot het eerste jaar minder dan het beoogde aantal studenten is gerealiseerd heeft dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling voor dat jaar . De opgave voor 1 oktober vormt tevens de basis voor de accountantscontrole als bedoeld in de artikelen 15 en 16.

Artikel 16

Overeenkomstig de Regeling jaarverslaglegging onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening als baten verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een niet-geoormerkte subsidie is een afzonderlijke specificatie van de lasten naar kostensoorten niet noodzakelijk. Indien sprake is van een instelling voor hoger onderwijs, wordt de subsidie tevens gespecificeerd in de FSR-bijlage bij het jaarverslag.

Artikel 19

In aanvulling op de verantwoording als bedoeld in artikel 16, is informatie gewenst over de wijze waarop met behulp van deze subsidie verkregen activiteiten zijn verricht en over het bereikte effect. Hiervoor zal een effectstudie naar de meerwaarde van het opleiden in de school voor studenten en de gevolgen voor de scholen (en daarmee ook voor de leerlingen) en de lerarenopleidingen worden opgezet. Daarom is hiervoor een afzonderlijk artikel opgenomen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.


XNoot
1

De opleidingsschool moet zich realiseren dat dit in een aantal gevallen en waarschijnlijk in beperkte mate kan conflicteren met de beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs en moet daarvoor zelf een oplossing vinden.

Naar boven