De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 32, vierde lid, van
de Wet op de loonbelasting 1964;
Besluit:
ARTIKEL I
De Spaarloonregeling rijkspersoneel wordt als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel 2
door een punt vervalt onderdeel 3.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt ‘3. De in het eerste en
tweede lid bedoelde bedragen zijn niet hoger dan het ingevolge artikel 11,
eerste lid, onderdeel h, onder 2o juncto artikel 34a, vijfde lid, van de Wet op
de loonbelasting vastgestelde maximumspaarbedrag.’
2. In het derde lid wordt ‘artikel 31, tweede lid, onderdeel f,’
vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel f,.
C
Artikel 3, tweede lid, onder c, komt te luiden:
c. deze instelling ingeval van de opneming van spaargelden
als bedoeld in artikel 11, tweede lid, de alsdan in te houden bedragen in
verband met loonheffingen volgens opgave van het bevoegd gezag aan hem zal doen
toekomen.
D
Artikel 8, eerste lid, onder d, komt te luiden:
F
In artikel 9 wordt na de zinsnede ‘artikel 8, eerste lid, onder
b, c en d’ ingevoegd: en artikel 11.
G
In artikel 10 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding
‘1.’ voor het eerste lid.
H
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘zoals bedoeld volgens
de criteria die worden gehanteerd bij het arbeidskostenforfait van de loon- en
inkomstenbelasting’.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien gespaarde bedragen volgens het tweede lid worden
opgenomen, geschiedt dit in overleg met het bevoegd gezag, teneinde te
bewerkstelligen dat de verschuldigde loonheffingen kunnen worden
ingehouden.
I
Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13
Deze regeling berust op artikel 32, vierde lid, van de Wet op
de loonbelasting 1964.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande
dat:
a. Artikel I, onderdeel H, onder 1, terugwerkt tot en met
1 januari 2001;
b. Artikel I, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari
2005;
c. Artikel I, onderdeel C, en onderdeel H, onder 2, terugwerken
tot en met 1 januari 2006;
d. Artikel I, onderdelen A en D, terugwerken tot en met 1 januari
2007 en
e. Artikel I, onderdeel E, terugwerkt tot 1 januari 2009.
TOELICHTING
De Spaarloonregeling rijkspersoneel is aangepast aan diverse
wijzigingen in de fiscale wetgeving. Door deze wijzigingen waren enkele
verwijzingen in deze regeling niet meer correct.
Artikel I
A en D
Artikel 8, eerste lid, onderdeel d, is aangepast aan de
wijzigingen van artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 19f
van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen
in verband met de mogelijkheid om spaarloon in te (blijven) zetten ten behoeve
van de kosten van kinderopvang. In verband hiermee is ook de definitie van
‘partner’ in artikel 1 komen te vervallen.
B
In onderdeel 1 wordt een technische omissie hersteld. In
artikel 2, tweede lid, was de zin die nu wordt geschrapt, bij een eerdere
wijziging ten onrechte blijven staan.
In artikel 2, derde lid, wordt nu verwezen naar het ingevolge
artikel 31, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964
vastgestelde maximumspaarbedrag. Sinds de wijziging van laatstgenoemd artikel
per 1 januari 2005 (Stb.
2005, 37) waarbij het vroegere eerste lid kwam te vervallen, is dit de
correcte verwijzing.
C en H
Artikel 11, derde lid, en in samenhang daarmee artikel 3, tweede
lid, onderdeel c, is aangepast aan het sinds 1 januari 2006 in de
belastingwetgeving gehanteerde nieuwe begrip ‘loonheffingen’.
E
Dit betreft een artikel van overgangsrecht dat (uiterlijk) met
ingang van 1 januari 2009 geen betekenis meer heeft omdat alle in 2004
gespaarde bedragen dan ten minste vier jaar op de spaarloonrekening hebben
gestaan.
F en G
Dit betreffen louter technische verbeteringen, waarmee geen
inhoudelijke wijziging wordt beoogd.
I
Ten onrechte is in de Spaarloonregeling rijkspersoneel de
vermelding van de wettelijke grondslag hiervoor achterwege gebleven. Deze
omissie wordt nu hersteld.
Artikel II
Voor zover nodig is aan verschillende bepalingen terugwerkende
kracht verleend. Het betreft hier geen voor de ambtenaar belastende
wijzigingen.
De Minister van
Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst.