Regeling van 17 april 2009, nr. 2009-0000209371 CZW/WVOB, tot wijziging van de Levensloopregeling rijkspersoneel in verband met onder andere afspraken in het Sectoroverleg Rijk, een betere aansluiting op de Wet arbeid en zorg, de mogelijkheid tot spreiding van het levenslooptegoed over meer instellingen en het vervallen van het recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 69a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

ARTIKEL I

De Levensloopregeling rijkspersoneel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Het begrip ‘arbeidsduurfactor’ komt te luiden:

arbeidsduurfactor:

een breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36;.

b. In het begrip ‘berekeningsgrondslag’ wordt na ‘vakantie-uitkering’ ingevoegd: en de eindejaarsuitkering;.

c. Het begrip ‘levensloopinstelling’ komt te luiden:

levensloopinstelling:

een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling, verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;.

d. Na het begrip ‘levensloopinstelling’ wordt een begrip ingevoegd, luidende:

levenslooprecht van deelneming:

een of meer voor de ambtenaar geblokkeerde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;.

2. In het tweede lid wordt ‘en vakantie-uitkering’ vervangen door:, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.

B

Het begrip ‘levenslooptegoed’ in artikel 1.1, eerste lid, komt te luiden:

levenslooptegoed:

de bij een of meer levensloopinstellingen opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die is bestemd voor een uitkering gedurende een levensloopverlofperiode;.

C

Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.

2. Er wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. eindejaarsuitkering;.

D

Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid:

a. wordt onderdeel g geletterd h;

b. wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. een opgave van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar;;

c. vervalt in onderdeel h (nieuw) het laatste subonderdeel.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien het een eerste aanvraag bij het bevoegd gezag betreft en in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd, gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van de levensloopinstelling waar het tegoed is opgebouwd, waarin wordt aangegeven hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.

E

Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

  • b. het nummer van de levenslooprekening, het polisnummer van de levensloopverzekering of het rekeningnummer van het levenslooprecht van deelneming;.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘onder a en b’ vervangen door: onder a, b en c.

3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘onder c en d’ vervangen door: onder d en e.

F

Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘de levensloopinstelling’ vervangen door: de levensloopinstellingen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De ambtenaar kan na het indienen van zijn in artikel 2.1.1. bedoelde aanvraag in de loop van het jaar verzoeken om de nog te sparen voorziening over te maken naar een andere levenslooprekening, een ander polisnummer van de levensloopverzekering of een ander rekeningnummer van het levenslooprecht van deelneming. Het verzoek wordt twee maanden voor de gewenste ingangsdatum ingediend.

G

In artikel 2.1.5, vierde lid, vervalt de zinsnede ‘en de levensloopinstelling’.

H

Artikel 2.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen’.

2. In het vierde lid wordt ‘binnen 14 dagen’ vervangen door ‘binnen zes weken na de datum waarop deze is ontvangen’.

I

In artikel 2.1.6 wordt na ‘de levensloopverzekering’ een zinsnede ingevoegd, luidende: of gestort op het rekeningnummer van het levenslooprecht van deelneming.

J

Artikel 2.1.6 komt te luiden:

Artikel 2.1.6

De voorziening in geld voor levensloopverlof uit de bronnen, genoemd in artikel 2.1.3 wordt door het bevoegd gezag gestort op één van de levenslooprekeningen, dan wel overgemaakt als premie voor één van de levensloopverzekeringen of gestort op één van de rekeningnummers van het levenslooprecht van deelneming, zo mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen aan hem zouden zijn uitbetaald.

K

In artikel 2.1.7 wordt ‘geopende levenslooprekening of afgesloten levensloopverzekering’ vervangen door: geopende levenslooprekening, afgesloten levensloopverzekering of rekeningnummer van levenslooprecht van deelneming.

L

Artikel 2.1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘geopende levenslooprekening, afgesloten levensloopverzekering of rekeningnummer van levenslooprecht van deelneming’ vervangen door: geopende levenslooprekeningen, afgesloten levensloopverzekeringen of rekeningnummers van levenslooprecht van deelneming.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De ambtenaar kan het levenslooptegoed overboeken naar een of meer op grond van deze regeling geopende levenslooprekeningen, afgesloten levensloopverzekeringen of geopende rekeningen van levenslooprechten van deelneming bij verschillende levensloopinstellingen.

M

In artikel 2.2.1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering op grond van een aanvraag als bedoeld in artikel 5.1.1, eerste lid.

N

Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen’.

2. In het tweede lid wordt ‘binnen 14 dagen’ vervangen door: binnen zes weken na de datum waarop deze is ontvangen.

O

Artikel 3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt de zinsnede ‘en de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming,’.

P

In artikel 5.1.1, vierde lid, wordt na ‘loonheffing’ ingevoegd: en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet.

Q

Artikel 5.1.1, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. indien van toepassing, het nummer van de nieuwe levenslooprekening, het polisnummer van de nieuwe levensloopverzekering of het rekeningnummer van het levenslooprecht van deelneming.

R

Artikel 5.1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘bij de levensloopinstelling’ vervangen door: bij de levensloopinstellingen.

2. In onderdeel b wordt ‘de nieuwe levensloopinstelling’ vervangen door: de nieuwe levensloopinstellingen.

3. In onderdeel c wordt ‘de nieuwe levensloopinstelling’ vervangen door: de nieuwe levensloopinstellingen.

4. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. indien van toepassing, de nummers van de nieuwe levenslooprekeningen, de polisnummers van de nieuwe levensloopverzekeringen of de rekeningnummers van het levenslooprecht van deelneming.

S

In artikel 5.2.1 wordt na ‘loonheffing’ ingevoegd: en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet,.

T

In artikel 5.2.1 wordt ‘het volledige levenslooptegoed’ vervangen door: het voor uitkering beschikbare levenslooptegoed.

U

In artikel 5.2.1 wordt na ‘de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet, ’ ingevoegd: na overlegging van een verklaring van erfrecht,.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt voor:

  • a. artikel I, onderdelen O, P en S terug tot en met 1 januari 2006;

  • b. artikel I, onderdelen D, G en T terug tot en met 23 december 2006;

  • c. artikel I, onderdelen A, C, E, I, K en Q terug tot en met 22 februari 2008;

  • d. artikel I, onderdelen B, F, J, L en R terug tot en met 1 oktober 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2006 is de Levensloopregeling rijkspersoneel in werking getreden. Er bestaan verschillende aanleidingen om de regeling aan te passen.

Sectoroverleg Rijk

In het Sectoroverleg Rijk zijn na 1 januari 2006 een aantal nieuwe afspraken gemaakt die doorwerken in de Levensloopregeling rijkspersoneel.

Het ontbreken van werkafspraken met levensloopinstellingen op centraal niveau maakt wijziging van de aanvraagprocedure noodzakelijk. De ambtenaar wordt zelf verantwoordelijk voor het informeren van het bevoegd gezag over het saldo van het levenslooptegoed op 1 januari van elk kalenderjaar. Daarnaast hoeft de werknemer bij een eerste aanvraag, anders dan over het levenslooptegoed bij beëindigde dienstbetrekkingen, geen verklaring van de levensloopinstelling aan de werkgever meer te verstrekken. Dit is uitgewerkt in de artikelen D en G.

In de arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007-2010 is met een geleidelijke verhoging van de eindejaarsuitkering tot een volledige dertiende maand voorzien. De bonden en de werkgevers zijn overeengekomen om de eindejaarsuitkering, net als de vakantie-uitkering, toe te voegen aan de bronnen waaruit kan worden gespaard. Daarnaast dient de eindejaarsuitkering ook deel uit te maken van de berekeningsgrondslag voor de levensloopuitkering.

Wet arbeid en zorg

In de Levensloopregeling rijkspersoneel is slechts rekening gehouden met een tweetal typen uitvoerders van levensloopregelingen, te weten een kredietinstelling en een verzekeraar.

In de Wet arbeid en zorg worden ook beheerders van beleggingsinstellingen als uitvoerder genoemd. Aangezien niet ten nadele van de ambtenaar van de in de Wet arbeid en zorg genoemde bepalingen mag worden afgeweken, wordt aan de Levensloopregeling rijkspersoneel alsnog de mogelijkheid toegevoegd om een levenslooptegoed op te bouwen bij een beheerder van een beleggingsinstelling. Dit is toegestaan aan rijksambtenaren sinds de publicatie van de circulaire van 12 februari 2008. Om die reden is aan de toevoeging aan de artikelen A, C, E, I, K en Q terugwerkende kracht verleend tot en met 22 februari 2008, zijnde twee dagen na publicatie van deze circulaire in Staatscourant nummer 36.

Tegemoetkoming ziektekosten

Ook heeft een ambtenaar sinds januari 2006 geen recht meer op een tegemoetkoming in de ziektekosten en kan het in de regeling opgenomen recht op behoud daarvan tijdens levensloopverlof vervallen. Artikel O werkt daarom terug tot en met 1 januari 2006.

Verder wijzigen een aantal artikelen om zo een spreiding van het levenslooptegoed over meer instellingen toe te staan. Die behoefte aan spreiding ontstond door de kredietcrisis.

Ten slotte zijn enkele artikelen redactioneel verduidelijkt en zijn er een aantal kleinere wijzigingen, waarvan de nadere toelichting in de artikelsgewijze toelichting is te vinden.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1.1 wordt het begrip ‘arbeidsduurfactor’ aangepast aan de definitie in het ARAR en BBRA. Omdat in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007–2010 is afgesproken dat er door middel van een geleidelijke verhoging van de eindejaarsuitkering een volledige dertiende maand zal ontstaan, wordt de eindejaarsuitkering toegevoegd aan de definitie van het begrip ‘berekeningsgrondslag’ alsmede aan het tweede lid van dit artikel.

Het begrip ‘levensloopinstelling’ wordt aangepast aan de mogelijkheid om het tegoed ook bij een beleggingsinstelling te plaatsen, welke mogelijkheid in de Wet arbeid en zorg is opgenomen. Daarnaast is in verband met deze mogelijkheid een nieuw begrip ingevoegd ‘levenslooprecht van deelneming’.

Onderdelen B, F, J en R

Naar aanleiding van de kredietcrisis is een spreiding van het levenslooptegoed over meer instellingen toegestaan, zodat de ambtenaar zijn tegoeden beter kan beschermen ingeval een financiële instelling zijn verplichtingen niet langer kan nakomen. De definitie van het begrip ‘levenslooptegoed’ is hierop tekstueel aangepast. Het tegelijk sparen op meerdere rekeningen is in de salarisadministratie administratief-technisch bezwaarlijk. De ambtenaar kan echter wel in de loop van het jaar besluiten om zijn spaarbedrag vanaf dat moment op een ander rekeningnummer te laten storten om op die manier toch de gewenste spreiding van het tegoed te realiseren.

Onderdelen D en G

In artikel 2.1.4 wordt met een nieuw onderdeel g de deelnemer verplicht om aan het begin van een kalenderjaar een opgave te doen van het reeds opgebouwde levenslooptegoed en komt in onderdeel h het laatste subonderdeel te vervallen.

De jaarlijkse opgave van het levenslooptegoed is nodig, zodat de werkgever kan vaststellen of het maximaal (fiscaal toelaatbare) te sparen bedrag reeds is bereikt. Als een deelnemer de opgave niet verstrekt, kan het bevoegd gezag zijn medewerking aan het sparen beëindigen. Voor zover het maximaal te sparen bedrag overschreden is, maar door de instelling waarbij de levensloopregeling is ondergebracht wordt teruggestort naar de werkgever en deze de terugstorting als loon uitkeert aan de deelnemer, wordt aangenomen dat is gebleven binnen de fiscale begrenzingen.

De artikelen 2.1.4 en 2.1.5 worden aangepast, nu de werkgever zich niet meer bemoeit met de formulieren en voorwaarden van de banken.

In artikel 2.1.4, tweede lid, werd een verklaring van de levensloopinstelling voorgeschreven. Deze verklaring is geschrapt, nu niet langer is voorzien in een relatie tussen de werkgever en de levensloopinstelling. Gehandhaafd blijft, bij een eerste aanvraag, de door de ambtenaar te verstrekken verklaring van de levensloopinstelling over het opgebouwde tegoed in inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen. Zie voor nadere uitleg ook het algemene deel onder het kopje sectoroverleg Rijk.

Onderdelen H en N

Om aan te sluiten bij de termijnen in de Awb, wordt in de artikelen 2.1.5 en 3.1.2 binnen 30 dagen en binnen 14 dagen gecombineerd en vervangen door binnen zes weken.

Onderdelen I en Q

De artikelen 2.1.6 en 5.1.1, eerste lid, worden aangepast aan het feit dat er een derde manier is om te sparen voor het levensloopverlof, namelijk via een beleggingsinstelling. Deze mogelijkheid is dan ook toegevoegd aan de artikelen.

Onderdeel K

In artikel 2.1.7 werd geregeld dat de ambtenaar het levenslooptegoed dat was opgebouwd in inmiddels beëindigde betrekkingen, kon overboeken naar een actieve levenslooprekening of levensloopverzekering. In de huidige tekst is toegevoegd dat het tegoed ook kan worden overgeboekt naar een beleggingsinstelling. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de bepalingen uit de Wet arbeid en zorg, dat er naast kredietinstellingen en verzekeraars ook gespaard kan worden bij beleggingsinstellingen.

Onderdeel L

De regeling bevatte tot nu toe niet de mogelijkheid om te veranderen van instelling waarbij gespaard werd voor levensloopverlof. Met de invoeging van een tweede lid bij artikel 2.1.7 wordt die mogelijkheid alsnog vastgelegd. Een dergelijke overboeking wordt door de Belastingdienst niet aangemerkt als het ‘beschikken over het levenslooptegoed’.

Onderdeel M

In artikel 2.2.1, eerste lid, zijn de gevallen opgesomd waarin een ambtenaar over het tegoed kan beschikken. Bij ontslag kan de ambtenaar desgewenst ook over zijn tegoed beschikken (artikel 5.1.1, eerste lid). Voor de volledigheid wordt deze situatie aan artikel 2.2.1, eerste lid, toegevoegd.

Onderdeel O

Sinds 1 januari 2006 (invoering van de Zorgverzekeringswet) heeft een ambtenaar geen recht meer op een tegemoetkoming in de ziektekosten. In het tweede lid van artikel 3.2.2 stond dat een ambtenaar gedurende de levensloopverlofperiode zijn aanspraak op deze tegemoetkoming behield. Door het afschaffen van deze tegemoetkoming heeft het tweede lid zijn werking verloren, zodat dit lid wordt geschrapt. Wegens het wegvallen van het tweede lid wordt het voormalige derde lid vernummerd tot tweede lid. Tevens wordt de verwijzing naar het voormalige tweede lid in het nieuwe tweede lid geschrapt.

Onderdelen P en S

In artikel 5.1.1, vierde lid, is de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet ingevoegd. Indien de ambtenaar besluit over het tegoed te willen beschikken, is het tegoed onderhevig aan inhouding van loonheffing en (sinds de introductie van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006) de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. De introductie van deze bijdrage maakt wijziging van dit artikel, waarin thans slechts over inhouding van loonheffing wordt gesproken, noodzakelijk. De sociale werknemerspremies zijn al ingehouden op de spaarbedragen, zodat de uitkering van het levenslooptegoed daarvan vrij blijft.

Onderdeel T

In artikel 5.2.1 wordt ‘volledige levenslooptegoed’ vervangen door ‘voor uitkering beschikbare levenslooptegoed’. De situatie kan zich voordoen dat na overlijden niet 100% van het levenslooptegoed wordt uitgekeerd aan de erfgenamen. Hiervan is sprake als bij het afsluiten van een levensloopverzekering is gekozen voor een lagere uitkering bij overlijden. Artikel 61d, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bepaalt: ‘Een aanspraak ingevolge een levensloopverzekering mag voorzien in een hogere uitkering bij leven dan de in artikel 19g, eerste lid, van de wet (de Wet op de loonbelasting 1964) opgenomen maxima, indien deze verhoging met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen is gebaseerd op een verlaging van de ingevolge de levensloopregeling bij overlijden te ontvangen uitkering tot een niveau beneden of gelijk aan 90% van de premievrije waarde op de dag van overlijden.’

Onderdeel U

Artikel 5.2.1 bepaalt dat bij overlijden het levenslooptegoed aan de erfgenamen wordt uitgekeerd. Om zeker te stellen dat de uitkering van het levenslooptegoed aan de juiste nabestaanden wordt uitbetaald, wordt voorgeschreven dat zij een verklaring van erfrecht dienen over te leggen.

Artikel II

Een enkele wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2006, de datum waarop de Levensloopregeling rijkspersoneel in werking trad en de datum van de introductie van de Zorgverzekeringswet. De meeste wijzigingen werken terug tot en met 23 december 2006 of 22 februari 2008. Beide data refereren aan de tweede dag na plaatsing in de Staatscourant van respectievelijk de circulaire ‘Wijzigingen op de Levensloopregeling rijkspersoneel’ van 11 december 2006 (Stcrt. 2006, 249) en de circulaire ‘Levensloopregeling’ (Stcrt. 2008, nr. 36), waarin de wijzigingen bekend zijn gemaakt. De wijzigingen voortkomend uit de (vooral sinds de kredietcrisis) ervaren behoefte om de levenslooptegoeden over meerdere rekeningen te spreiden werken terug tot en met 1 oktober 2008. Dit is de datum waarop de Belastingdienst heeft aangegeven dat er voor het levenslooptegoed op meerdere rekeningen gespaard mag worden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Naar boven