Beleidsregel van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) inzake toepassing van regels van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur op de toetsing van vergunningen beroepsgoederenvervoer (Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob), zoals laatstelijk gewijzigd bij bekendmaking van 1 mei 2009 (Stcrt. 2009, nr. 81)

22 april 2009

De Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie,

Besluit:

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES EN TOEPASSING

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. Bureau Bibob:

Bureau, bedoeld in de artikelen 8 en 9, eerste lid, van de Wet Bibob;

b. Minister:

Minister van Verkeer en Waterstaat;

c. Wet Bibob:

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

d. Besluit Bibob:

Besluit bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

e. misdrijf:

strafbare feiten als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, eerste, tweede, derde lid en vijfde lid, van de Wet economische delicten;

f. strafbaar feit:

feit dat aanleiding kan zijn tot strafvervolging en is bedreigd met een strafrechtelijke sanctie;

g. NIWO:

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, als bedoeld in de Wet wegvervoer goederen;

h. communautaire vergunning:

communautaire vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen.

Artikel 2

Deze beleidsregel heeft betrekking op:

  • a. de strafbare feiten die de NIWO relevant acht voor het begrip ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet Bibob en voor een aanwijzing of vermoeden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob;

  • b. de belangen die in de afweging van een besluit inzake een communautaire vergunning kunnen worden meegewogen, anders dan de aanwezigheid van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet Bibob of van een aanwijzing of een vermoeden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob;

  • c. de feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot aanvraag van een advies van Bureau Bibob als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid en artikel 3.4, tweede lid, van de Wet wegvervoer goederen.

HOOFDSTUK 2 STRAFBARE FEITEN

Paragraaf 1 Voordelen uit strafbare feiten

Artikel 3

De NIWO kan op grond van artikel 3.2, eerste lid, en artikel 3.4, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen een vergunning weigeren of intrekken indien er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten.

Artikel 4
  • 1. De NIWO neemt ingevolge het gevaar als bedoeld in artikel 3 uitsluitend strafbare feiten in aanmerking:

    • a. die zijn gepleegd;

    • b. ingevolge waarvan aanzienlijke voordelen zijn of kunnen worden behaald; waaronder financiële middelen, zaken, producten, diensten, gegevens, informatie, waardepapieren, concurrentievoordeel, goodwill, goede naam en andere voordelen zonder een in het zakelijk verkeer gebruikelijke tegenprestatie;

    • c. waarvan de voordelen kunnen worden benut in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de aanvrager of houder dan wel de activiteiten waarvoor de vergunning is bedoeld;

    • d. die worden aangemerkt als een misdrijf;

    • e. die van zodanig gewicht zijn dat in handeling en gevolg de rechtsorde dan wel economische, maatschappelijke of openbare belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 5

Als strafbare feiten, bedoeld in artikel 4, kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

  • 1. De commune delicten uit het Wetboek van Strafrecht:

    • a. deelneming aan een criminele organisatie (140 WvSr), voor zover het betreft organisaties die zich schuldig hebben gemaakt aan de in dit artikel genoemde feiten;

    • b. omkoping van of dwanguitoefening op een ambtenaar, bestuurder of beëdigde beambte (177, 179, 183 lid1 WvSr);

    • c. omkoping van een rechter (178 WvSr);

    • d. het illegaal te werk doen stellen van zich onrechtmatig in Nederland bevindende personen (197b WvSr);

    • e. valsheid in geschrifte (225–227, 230 WvSr);

    • f. mensenhandel, specifiek het vervoeren van personen die worden bewogen tot seksuele handelingen met derden tegen betaling (250a, eerste lid, onder 2 WvSr);

    • g. mensenroof (278 WvSr);

    • h. slavenhandel (276 WvSr);

    • i. schaking (281 WvSr);

    • j. wederrechtelijke vrijheidsberoving (282, 283 WvSr) en gijzeling (282a WvSr);

    • k. diefstal en diefstal met geweld (310, 312 WvSr);

    • l. afpersing (317 WvSr) en afdreiging (318 WvSr);

    • m. verduistering (321 WvSr) en beroepshalve verduistering (322 WvSr);

    • n. oplichting (326 WvSr) en betalingsbedrog (326a WvSr);

    • o. verzekeringsoplichting (328 WvSr);

    • p. oneerlijke mededinging door misleiding (328bis WvSr);

    • q. de aflevering van vervalste voedselwaren en geneesmiddelen (330 WvSr) en het plegen van bedrieglijke handelingen bij de levering van materialen (331, tweede lid WvSr);

    • r. het in-, door- of uitvoeren, afleveren en in voorraad hebben van valse waren of merken (337, eerste lid, WvSr), in het bijzonder het plegen beroepshalve (337, tweede WvSr);

    • s. bankbreuk (340 WvSr) en bedrieglijke bankbreuk (341 WvSr);

    • t. opzetheling (416 WvSr) en schuldheling (417bis WvSr); of

    • u. de medeplichtigheid aan of poging tot het begaan van onder b tot en met t genoemde strafbare feiten.

  • 2. De delicten uit de Wet wapens en munitie:

    Het vervoeren, doen binnenkomen of doen uitgaan van wapens van categorieën I, II en III (artikel 13, eerste lid; artikel 22, eerste lid, WWM).

  • 3. De delicten uit de Opiumwet:

    • a. het importeren, exporteren, bereiden, telen, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van verboden middelen (2, eerste lid, onder A, B, C en D en 3, eerste lid, onder A, B, C en D van de Opiumwet);

    • b. het medeplichtig zijn aan of op enigerlei wijze behulpzaam zijn bij de onder a bedoelde handelingen (10a, eerste lid Opiumwet).

  • 4. De delicten uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen:

    • a. het opzettelijk of met grove schuld ontduiken van belasting die een rechtspersoon verplicht is af te dragen op grond van de Wet op de omzetbelasting, Wet op de inkomstenbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikelen 67, sub e, Awr);

    • b. het opzettelijk of met grove schuld niet of niet tijdig betalen van belasting die een rechtspersoon verplicht is af te dragen op grond van de Wet op de omzetbelasting, Wet op de inkomstenbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikelen 67, sub f, Awr).

  • 5. De delicten uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen:

    • a. het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel a (artikel 4, WVGS);

    • b. het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels (artikel 5, WVGS).

Artikel 6
  • 1. De NIWO kan de in artikel 4 bedoelde strafbare feiten buiten beschouwing laten indien naar zijn oordeel een gepleegd strafbaar feit door de omstandigheden van het geval in geringe mate ernstig is.

  • 2. De ernst van een strafbaar feit wordt bepaald door:

    • a. recidive van een zelfde of verwant strafbaar feit;

    • b. de mate van schuld;

    • c. de hoogte van het behaalde voordeel;

    • d. de hoogte van de opgelegde of bij het strafbaar feit behorende strafmaat;

    • e. de verleden tijd sinds het feit is begaan;

    • f. het aantal betrokkenen bij het strafbare feit;

    • g. betrokkenheid van de leidinggevenden binnen het bedrijf van de houder of aanvrager van een vergunning; of

    • h. de aan mens en goed toegebrachte schade.

Paragraaf 2 Te plegen strafbare feiten

Artikel 7

De NIWO kan op grond van artikel 3.2, eerste lid, en artikel 3.4, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen een vergunning weigeren of intrekken indien er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.

Artikel 8

De NIWO neemt ingevolge het gevaar als bedoeld in artikel 7 uitsluitend strafbare feiten in aanmerking:

  • a. die overeenkomen of samenhangen met de activiteiten die in het kader van een vergunning kunnen worden verricht;

  • b. die zijn verricht in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de ontvanger of houder dan wel de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verstrekt;

  • c. die worden aangemerkt als een misdrijf; en

  • d. die van zodanig gewicht zijn dat in handeling en gevolg de rechtsorde dan wel economische, maatschappelijke of openbare belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 9

Als strafbare feiten, bedoeld in artikel 8 kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

  • 1. de commune delicten uit het Wetboek van Strafrecht:

    • a. deelneming aan een criminele organisatie (140 WvSr), voor zover het betreft organisaties die zich schuldig hebben gemaakt aan de in dit artikel genoemde strafbare feiten;

    • b. omkoping van of dwanguitoefening op een ambtenaar, bestuurder en beëdigd beambte (177, 179, 183 eerste lid, WvSr);

    • c. omkoping van een rechter (178 WvSr);

    • d. mensensmokkel ofwel het behulpzaam zijn bij het onrechtmatig toegang verschaffen tot een land binnen de Europese gemeenschap (179a WvSr),

    • e. slavenhandel (267 WvSr);

    • f. mensenhandel, specifiek het vervoeren van personen die worden bewogen tot seksuele handelingen met derden tegen betaling (250a, eerste lid, sub 2 WvSr),

    • g. mensenroof (278 WvSr);

    • h. schaking (281 WvSr);

    • i. wederrechtelijke vrijheidsberoving (282, 283) en gijzeling (282a WvSr);

    • j. beroepshalve verduistering (322 WvSr);

    • k. de aflevering van vervalste voedselwaren en geneesmiddelen (330 WvSr) en het plegen van bedrieglijke handelingen bij de levering van materialen (331, lid 2, WvSr);

    • l. het in-, door- of uitvoeren, afleveren en in voorraad hebben van valse waren of merken (337, eerste lid, WvSr), in het bijzonder het plegen beroepshalve (337, lid 2, WvSr);

    • m. opzetheling (416) en schuldheling (417bis WvSr);

    • n. de medeplichtigheid aan of poging tot het begaan van onder b tot en met m genoemde strafbare feiten.

  • 2. De delicten uit de Wet wapens en munitie:

    Het vervoeren, doen binnenkomen of doen uitgaan van wapens van categorieën I, II en III (13, eerste lid; 22, eerste lid, WWM).

  • 3. De delicten uit de Opiumwet:

    • a. het importeren, exporteren, verwerken, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van verboden middelen (2, eerste lid, onder A, B, C en D en 3, eerste lid, onder A, B, C en D Opiumwet);

    • b. het medeplichtig zijn aan of op enigerlei wijze behulpzaam zijn bij de onder a bedoelde handelingen (10a, eerste lid Opiumwet).

  • 4. De delicten uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen:

    • a. het opzettelijk of met grove schuld ontduiken van belasting die een rechtspersoon verplicht is af te dragen op grond van de Wet op de omzetbelasting, Wet op de inkomstenbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikelen 67, onder e, Awr);

    • b. het opzettelijk of met grove schuld niet of niet tijdig betalen van belasting die een rechtspersoon verplicht is af te dragen op grond van de Wet op de omzetbelasting, Wet op de inkomstenbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikelen 67, onder f, Awr).

  • 5. De delicten uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen:

    • a. het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel a (artikel 4, WVGS);

    • b. het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels (artikel 5, WVGS).

Artikel 10
  • 1. De NIWO kan de in artikel 8 bedoelde strafbare feiten buiten beschouwing laten indien naar zijn oordeel een gepleegd strafbaar feit door de omstandigheden van het geval in geringe mate ernstig is.

  • 2. De ernst van een strafbaar feit wordt bepaald door:

    • a. recidive van een zelfde of verwant strafbaar feit;

    • b. de mate van schuld;

    • c. de hoogte van het behaalde voordeel;

    • d. de hoogte van de opgelegde of bij het strafbaar feit behorende strafmaat;

    • e. de verleden tijd sinds het feit is begaan;

    • f. het aantal betrokkenen bij het strafbare feit;

    • g. betrokkenheid van de leidinggevenden binnen het bedrijf van de houder of aanvrager van een vergunning; of

    • h. de aan mens en goed toegebrachte schade.

Paragraaf 3 Strafbare feiten als middel

Artikel 11

De NIWO kan op grond van artikel 3.2, eerste lid, en artikel 3.4, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen een vergunning weigeren of intrekken indien feiten en omstandigheden er op wijzen of redelijkerwijze doen vermoeden dat ter verkrijging van een vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

Artikel 12

De NIWO neemt ingevolge een aanwijzing of vermoeden als bedoeld in artikel 11 uitsluitend strafbare feiten in aanmerking die:

  • a. er naar de aard op zijn gericht de beoordeling van de aanvraag of bestendiging van een vergunning te begunstigen;

  • b. zijn verricht in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de ontvanger of houder dan wel de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verstrekt;

  • c. worden aangemerkt als een misdrijf; en

  • d. van zodanig gewicht zijn dat in handeling en gevolg de rechtsorde dan wel economische, maatschappelijke of openbare belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 13

Als strafbare feiten, bedoeld in artikel 12, kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

  • 1. De commune delicten:

    • a. omkoping van of dwanguitoefening op een ambtenaar, bestuurder of beëdigd beambte (177, 179, 183 eerste lid, WvSr);

    • b. omkoping van een rechter (WvSr);

    • c. valsheid in geschrifte (225–227, 230 WvSr);

    • d. afpersing (317 WvSr) en afdreiging (318 WvSr);

    • e. oplichting (326 WvSr) en betalingsbedrog (326a WvSr);

    • f. verzekeringsoplichting (328 WvSr);

    • g. oneerlijke mededinging door misleiding (328bis WvSr);

    • h. bankbreuk (340 WvSr) en bedrieglijke bankbreuk (341 WvSr);

    • i. computervredebreuk (350b WvSr) of

    • j. de medeplichtigheid aan of poging tot het begaan van onder a tot en met i genoemde strafbare feiten.

  • 2. De delicten uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen:

    • a. het opzettelijk of met grove schuld ontduiken van belasting die een rechtspersoon verplicht is af te dragen op grond van de Wet op de omzetbelasting, Wet op de inkomstenbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikelen 67, onder e, Awr);

    • b. het opzettelijk of met grove schuld niet of niet tijdig betalen van belasting die een rechtspersoon verplicht is af te dragen op grond van de Wet op de omzetbelasting, Wet op de inkomstenbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikelen 67, onder f, Awr).

Artikel 14
  • 1. De NIWO kan de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten buiten beschouwing laten indien naar zijn oordeel een strafbaar feit door de omstandigheden van het geval in geringe mate ernstig is.

  • 2. De ernst van een strafbaar feit wordt bepaald door:

    • a. recidive van een zelfde of verwant strafbaar feit;

    • b. de mate van schuld;

    • c. de hoogte van het behaalde voordeel;

    • d. de hoogte van de opgelegde of bij het strafbaar feit behorende strafmaat;

    • e. de verleden tijd sinds het feit is begaan;

    • f. het aantal betrokkenen bij het strafbare feit;

    • g. betrokkenheid van de leidinggevenden binnen het bedrijf van de houder of aanvrager van een vergunning; of

    • h. de aan mens en goed toegebrachte schade.

HOOFDSTUK 3 AFWEGING VAN BELANGEN

Artikel 15

  • 1. De NIWO kan een besluit tot weigering of intrekking van een vergunning waarbij ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob of een aanwijzing of een vermoeden als bedoeld in artikel 3, zesde lid Wet Bibob is geconstateerd achterwege laten indien sprake is van andere, zwaarwegende belangen en omstandigheden.

  • 2. Deze belangen en omstandigheden kunnen zijn:

    • a. zwaarwegende economische of maatschappelijke gevolgen van intrekking of weigering van de vergunning;

    • b. gevolgen voor de werkgelegenheid;

    • c. financiële gevolgen voor de aanvrager of houder of zijn zakelijke partners;

    • d. adequate flankerende maatregelen of waarborgen met het oog op het voorkomen van de relevante strafbare feiten;

    • e. de vereiste continuïteit van de met de vergunning gemoeide activiteiten;

    • f. een veiligheidsrisico bij weigering of intrekking van de vergunning;

    • g. de kans op recidive van de in hoofdstuk 3 genoemde strafbare feiten;

    • h. de opgewekte verwachtingen naar aanvrager of houder.

HOOFDSTUK 4 AANVRAAG VAN EEN ADVIES

Artikel 16

Alvorens de NIWO een advies als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Wet Bibob aanvraagt, maakt hij redelijkerwijze gebruik van andere, bij of krachtens de Wet wegvervoer goederen en de Algemene wet bestuursrecht toegestane middelen om te toetsen of er feiten of omstandigheden aanwezig zijn die kunnen leiden tot toepassing van artikel 3, eerste of zesde lid Wet Bibob.

Artikel 17

  • 1. De feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot aanvraag van een advies als bedoeld in artikel 9, eerste lid Wet Bibob kunnen blijken uit:

    • a. de kenmerken van de aanvrager of houder van een vergunning of de omgeving waarbinnen deze zijn activiteiten verricht;

    • b. gegevens uit gesloten of open bronnen;

    • c. de gedragingen van de aanvrager of houder van een vergunning; of

    • d. objectieve kenmerken.

  • 2. De feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, duiden op een mogelijk verband met een strafbaar feit als bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 3 van hoofdstuk 2.

Artikel 18

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder a genoemde kenmerken van de aanvrager of houder van een vergunning of de omgeving waarbinnen hij zijn activiteiten verricht wordt verstaan:

  • a. de kwetsbaarheid van de sector of branche waarbinnen wordt geopereerd;

  • b. de kwetsbaarheid van het gebied van waaruit wordt geopereerd;

  • c. de verspreidingsgraad van de vervoersactiviteiten;

  • d. samenwerking met bedrijven of personen met een aantoonbare criminele achtergrond;

  • e. zakelijke contacten met risicogebieden;

  • f. zakelijke contacten met rampgebieden;

  • g. zakelijke contacten met van overheidswege geboycotte landen; of

  • h. onduidelijke eigendom van in gebruik genomen panden, gronden en bedrijfsmiddelen.

Artikel 19

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder b genoemde gegevens uit gesloten of open bronnen wordt verstaan:

  • a. berichten uit de onderzoeksjournalistiek omtrent betrokkenheid bij criminaliteit;

  • b. een aanwezig strafblad met betrekking tot een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit;

  • c. een gestart strafrechtelijk onderzoek door het openbaar ministerie in verband met verdenking van een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit;

  • d. de aanvaarding van een schikking of transactie voor een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit;

  • e. gegevens uit een verklaring omtrent het gedrag van niet meer dan twee jaar oud waaruit een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit blijkt;

  • f. een tip van het openbaar ministerie;

  • g. de aard van de gegevens uit formele aanvraagformulieren;

  • h. informatie van opsporingsambtenaren, openbaar ministerie en toezichthouders van andere overheden waarmee wordt samengewerkt;

  • i. onjuiste of onduidelijke gegevens uit de registers bij de Kamer van Koophandel;

  • j. een ontbrekende verklaring van geen bezwaar voor oprichten van een vennootschap;

  • k. schikkingen, boetes en sepots in zaken waarbij toezichthouders van de Minister betrokken zijn geweest;

  • l. opgelegde bestuursrechtelijke maatregelen in de laatste twee jaar;

  • m. delicten blijkend uit handhavingsdocumenten;

  • n. gebleken faillissementen in het verleden;

  • o. gebleken ongebruikelijke wijze van financieren;

  • p. een afschrijvingsplan met ongebruikelijke afschrijving bedrijfsmiddelen;

  • q. gegevens over ontoereikende afdracht van belastingen en premies;

  • r. ondoorzichtige bedrijfsconstructies of eigendom van inactieve rechtspersonen;

  • s. ondoorzichtige boekhouding en financiële structuur volgens de gangbare accountancynormen;

  • t. verplichte bedrijfsdocumenten die gemanipuleerd of verouderd zijn;

  • u. belastende gegevens van toezichthouders inzake het Kredietwezen;

  • v. veelvuldige personeels- en bestuurswisselingen; of

  • w. ontvangen klachten van klanten, leveranciers, afnemers en omwonenden van het bedrijf die duiden op een verband met strafbare feiten als bedoeld in hoofdstuk 2.

Artikel 20

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder c genoemde gedragingen van de aanvrager of houder van een vergunning wordt verstaan:

  • a. tegenwerking bij toezicht op de naleving van op het bedrijf van toepassing zijnde fiscale, bedrijfseconomische, technische of veiligheidseisen;

  • b. ontwijkend gedrag bij intakegesprekken of bevraging;

  • c. tegenwerking bij toezicht op de naleving;

  • d. onjuiste of afwijkende antwoorden uit ingevulde formulieren ten behoeve van een besluit omtrent de vergunning;

  • e. contante betalingswijze in gevallen waarbij girale transacties gebruikelijk zijn; of

  • f. herhaald uitstel vragen bij het overleggen van bewijs ter voldoening aan eisen.

Artikel 21

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder d genoemde objectieve kenmerken wordt verstaan:

  • a. een hoge met de vervoersactiviteiten gemoeide omzet waarvoor een vergunning is aangevraagd;

  • b. een hoge waarde van de bedrijfsmiddelen van de vervoeronderneming;

  • c. een groot aantal werknemers;

  • d. een hoog aantal in te zetten voertuigen;

  • e. afwijkende bruto winstmarges;

  • f. het vervoeren van gevoelige gegevens, zaken of producten;

  • g. grensoverschrijdend vervoer;

  • h. een overheersende marktmacht in de afzetgebieden van de kernactiviteit; of

  • i. één of meer buitenlandse vestigingen.

Artikel 22

Onverminderd artikel 16 wordt een advies uitsluitend aangevraagd indien op een aanvrager of houder van een vergunning:

  • a. ten minste vier kenmerken, gegevenssoorten of gedragingen van toepassing zijn, waarbij deze uit ten minste twee van de artikelen 18, 19, 20 of 21 afkomstig zijn; of

  • b. ten minste één van de in artikel 19 onder a tot en met f genoemde gegevens van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 5 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 23

De NIWO kan in bijzondere omstandigheden van deze beleidsregel afwijken voor zover dit gelet op het achterhalen, voorkomen of tegengaan van misbruik van een vergunning niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 24

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2009.

Artikel 25

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob).

De Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie.

TOELICHTING

Op 1 mei 2009 treedt de Wet wegvervoer goederen (WWG) en de ministeriële Regeling wegvervoer goederen (hierna: de Regeling) in werking. In de beleidsregel van de NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) (Stcrt. 2004, 73) wordt nog verwezen naar de Wet goederenvervoer over de weg. Derhalve dient de beleidsregel te worden aangepast. De wijzigingen betreffen slechts tekstuele aanpassingen en beogen geen inhoudelijke wijzigingen.

Naar boven