Bekendmaking van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) van 15 mei 1996, (Stcrt. 1996, nr. 93), houdende bekendmaking beleid NIWO, in werking getreden op 1 juni 1996, zoals laatstelijk gewijzigd bij bekendmaking van 1 mei 2009 (Stcrt. 2009, nr. 81)

De NIWO bepaalt, gelet op de Wet wegvervoer goederen en de ministeriële regeling ter uitvoering van de wet, het navolgende:

A. Aanvragen om vergunning

Bij een aanvraag om een communautaire vergunning stelt de NIWO ingevolge artikel 2.8 van de Wet wegvoer goederen (WWG) vast of door de aanvrager wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid. Voorts stelt de NIWO de eis dat de vervoerder een reële vestiging in Nederland heeft.

B. Betrouwbaarheid

Volgens artikel 2.10 van de WWG wordt de betrouwbaarheid van natuurlijke personen en rechtspersonen aangetoond met een integriteitsverklaring beroepsvervoer.

De integriteitsverklaring voor rechtspersonen wordt rechtstreeks aangevraagd bij en afgegeven door het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (Covog) van het Ministerie van Justitie. Natuurlijke personen vragen de verklaring via de gemeente van inwoning aan.

De verklaring moet worden overgelegd bij een aanvraag om een vergunning en bij de vijfjaarlijkse toets. Ook tussentijds kan de NIWO, indien daartoe aanleiding is, om zo’n verklaring vragen.

Op het moment van indiening van de aanvraag om een vergunning mag de integriteitsverklaring niet ouder dan drie maanden zijn.

Bij de beoordeling van de aanvraag om een verklaring wordt door Covog behalve naar veroordelingen voor strafbare feiten en overtredingen van de vervoerwetgeving ook gekeken naar vonnissen van de burgerlijke rechter wegens overtreding van de CAO-bepalingen.

Een rechtspersoon of een natuurlijk persoon, wiens land van oorsprong of herkomst een andere lidstaat is, voldoet aan de eis van betrouwbaarheid door overlegging van een niet ouder dan drie maanden zijnde document of verklaring die Nederland op grond van artikel 8 van richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 (laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 98/76/EG) moet erkennen.

C. Kredietwaardigheid

Ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht dient de vervoerder te beschikken over een kapitaal en reserves van € 9000,– wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5000,– voor ieder volgend voertuig.

Ten aanzien van een beginnende vervoerondernemer wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, vermeerderd met een belegging in durfkapitaal, zoals geregeld bij of krachtens de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

In geval van verlenging van de communautaire vergunning wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, vermeerderd met een ten opzichte van alle andere schulden achtergestelde lening.

De vervoerder toont tegenover de NIWO zijn financiële draagkracht aan door het overleggen van een balans en een toelichting daarop, voorzien van een verklaring, inhoudende dat de waardering van het beschikbare risicodragend vermogen is geschied volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, en dat dit vermogen voldoet aan de hiervoor gestelde eisen.

Indien de vervoerder een rechtspersoon is, die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan hij volstaan met het overleggen van zijn jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, voorzien van een verklaring waaruit blijkt dat het beschikbare risicodragend vermogen voldoet aan de hiervoor gestelde eisen.

De verklaringen voor een beginnende vervoerondernemer kunnen uitsluitend worden afgegeven door een registeraccountant of een Accountant-Administratieconsulent. In geval van een verlenging van een communautaire vergunning kunnen de verklaringen ook worden afgegeven door de leden van de volgende instellingen:

  • 1. Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB).

  • 2. Register Belastingadviseurs (waartoe het College Belastingadviseurs en de Nederlandse Federatie Belastingadviseurs behoren).

De NIWO kan de vervoerder een uitstel van ten hoogste een jaar verlenen om te voldoen aan de eis van financiële draagkracht, mits de vervoerder aan de hand van bewijsstukken heeft aangetoond dat hij binnen dit jaar voldoet aan de eis van financiële draagkracht.

Een vervoerder, wiens land van herkomst of oorsprong een andere lidstaat, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is, voldoet aan de eis van financiële draagkracht, indien een verklaring overgelegd wordt die overeenkomstig artikel 9 van richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 (laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 98/76/EG) is afgegeven. De verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

D. Vakbekwaamheid

Ter voldoening aan de eis van vakbekwaamheid moet een door de Minister van Verkeer en Waterstaat erkend vakdiploma worden overgelegd. Het vakdiploma van de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer (SEB) wordt als zodanig aangemerkt.

Aan de eis van vakbekwaamheid wordt ook voldaan, indien de ondernemer of bestuurder van een onderneming tot het verrichten van beroepsvervoer een verklaring betreffende de vakbekwaamheid overlegt, die overeenkomstig artikel 3, vierde lid, van richtlijn 96/26/EG in een andere lidstaat is afgegeven.

De vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene, die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de werkzaamheden van een in Nederland gevestigde onderneming. Dit hoeft niet per definitie de ondernemer zelf, een directeur of een vennoot te zijn. Het kan ook een procuratiehouder of bedrijfsleider zijn, mits kan worden vastgesteld dat deze permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden.

Ingeval de eigenaar van een eenmanszaak, een partner van de eigenaar waarmee hij duurzaam samenwoont, een directeur van een besloten vennootschap of een vennoot van een vennootschap onder firma zelf in bezit is van het vakdiploma, wordt in beginsel zonder nader onderzoek aangenomen dat deze persoon permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Bij twijfel wordt in deze gevallen een nader onderzoek ingesteld.

In de overige gevallen wordt altijd een nader onderzoek ingesteld. Het betreft in het bijzonder gevallen, waarin een procuratiehouder of bedrijfsleider van een eenmanszaak, een besloten vennootschap of een vennootschap onder firma in bezit is van het vakdiploma.

Het onderzoek richt zich in het bijzonder op de aard van de werkzaamheden en de daarbij behorende verantwoordelijkheden, het aantal uren dat betrokkene werkzaam is, de honorering van de verrichte werkzaamheden en een eventueel dienstverband elders. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omvang en aard van het bedrijf.

De vakbekwaam te achten persoon moet in principe aan de volgende eisen voldoen:

  • loondienstverband, eventueel managementvergoeding;

  • redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklassen uit de CAO;

  • volledige volmacht, bij uitzondering beperkte volmacht afhankelijk van de volmachten van de overige bestuurders;

  • inschrijving in het Handelsregister;

  • bij grote bedrijven (> 10 vrachtauto’s) fulltime werkzaam in een leidinggevende positie;

  • bij kleine bedrijven (≤ 10 vrachtauto’s) een redelijk aantal uren werkzaam in een leidinggevende positie afhankelijk van de aard en de grootte van het bedrijf;

  • geen functie elders, tenzij de omvang van de betrokken bedrijven dit toelaat en/of de functie in nauwe relatie staat tot het bedrijf.

In het geval dat een bestaand bedrijf door uitbreiding komt te vallen in de categorie ‘grote bedrijven’, wordt opnieuw getoetst op de vakbekwaamheid.

E. Reële vestiging

Het bedrijf moet een reële vestiging in Nederland hebben. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit door middel van een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd. Het beheer en de exploitatie van het bedrijf moet geschieden vanuit de vestiging in Nederland.

F. Vakbekwaamheid eigen rijder

In het geval dat in een eenmanszaak zonder chauffeurs in dienst een ander dan de eigenaar de vakbekwaamheid inbrengt, wordt de aanvraag kritisch bezien en wordt op voorhand niet uitgegaan van de aannemelijkheid van de in de aanvraag vermelde taakomschrijving van deze derde.

De inbreng van vakbekwaamheid door een partner, waarmee de eigenaar duurzaam samenwoont, wordt zonder nader onderzoek geaccepteerd.

G. Leiding geven aan het vervoer of aan de onderneming

Het leiding geven van de vakbekwaam bestuurder moet betrekking hebben op de vervoeractiviteiten van de onderneming.

Bij kleine bedrijven (≤ 10 vrachtauto’s) impliceert het leiding geven aan de vervoeractiviteiten dat ook leiding gegeven wordt aan de onderneming en vice versa.

Bij grote bedrijven (> 10 vrachtauto’s) en bij bedrijven waar naast het vervoer ook nog andere activiteiten worden verricht is het voldoende als leiding wordt gegeven aan de vervoerwerkzaamheden en is leiding geven aan de onderneming niet noodzakelijk.

H. Nader onderzoek

Bij het verlenen van een vergunning voor het beroepsvervoer dient in beginsel te worden aangenomen dat wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag is opgegeven. Dit laat onverlet dat op een later tijdstip kan worden onderzocht of de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en dat de vergunning kan worden ingetrokken als zulks niet het geval is.

Indien de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven zal een nader onderzoek zes maanden na vergunningverlening worden ingesteld. De vergunninghouder wordt vooraf op een mogelijk onderzoek gewezen.

In deze gevallen wordt een communautair vergunningbewijs afgegeven met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar. Indien uit onderzoek blijkt dat in de praktijk wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag is opgegeven en aan de eisen van vergunningverlening wordt voldaan, wordt automatisch een vergunningbewijs verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de vergunning.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2009.

TOELICHTING

Op 1 mei 2009 treedt de Wet wegvervoer goederen (WWG) in werking. Als gevolg hiervan dient het huidige beleid te worden aangepast. In de eerste plaats is onder de WWG alleen nog sprake van een communautaire vergunning; de aparte vergunning voor binnenlands beroepsvervoer komt te vervallen. Voor die ondernemingen die alleen beschikken over een binnenlandse vergunning is een overgangsregeling getroffen. Deze houdt in dat de houders van een bestaande binnenlandse vergunning (d.w.z. een vergunning die is verleend voor inwerkingtreding van de WWG) geen communautaire vergunning behoeven te hebben. Indien de situatie echter wijzigt, de onderneming gaat bijvoorbeeld alsnog grensoverschrijdend beroepsvervoer verrichten of de vakbekwame persoon verlaat de onderneming, dient alsnog een communautaire vergunning te worden aangevraagd. In dat geval dient, naast het getuigschrift van vakbekwaamheid voor binnenlands beroepsvervoer, eveneens een getuigschrift van vakbekwaamheid voor grensoverschrijdend beroepsvervoer te worden overgelegd.

In de tweede plaats dient ter voldoening aan de eis van betrouwbaarheid een integriteitsverklaring te worden overgelegd. Deze integriteitsverklaring vervangt de onder de Wet goederenvervoer over de weg (WGW) gehanteerde Verklaring Omtrent het Gedrag. De betrouwbaarheid moet worden aangetoond door natuurlijke personen én – voor zover daar sprake van is – rechtspersonen. Indien een rechtspersoon een integriteitsverklaring aanvraagt, worden de bestuurders ook gescreend. Zij hoeven derhalve niet een aparte integriteitsverklaring aan te vragen. Een procuratiehouder, die de vakbekwaamheid inbrengt, daarentegen dient wel een integriteitsverklaring (voor natuurlijke personen) te overleggen.

De NIWO kan een integriteitsverklaring ook tussentijds opvragen indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van een rechtspersoon of een natuurlijk persoon. Voor de gevallen waarin tussentijds een integriteitsverklaring kan worden opgevraagd, is aangesloten bij de beleidsregel inzake toepassing van de Wet Bibob. Omstandigheden die het tussentijds opvragen van een integriteitsverklaring rechtvaardigen, kunnen zijn: een tip van het Openbaar Ministerie, een rechterlijke uitspraak, verschillende faillissementen, berichten uit de onderzoeksjournalistiek omtrent betrokkenheid bij criminaliteit e.d.

In de derde plaats wordt onder de WWG niet langer de minimumeis van € 18.000,– gehanteerd. Dit betekent dat voor de eerste vrachtauto € 9.000,– en voor iedere daaropvolgende vrachtauto € 5.000,– dient te worden aangetoond. Onder de WGW diende voor één of twee vrachtauto(’s) in ieder geval € 18.000,– te worden aangetoond.

In de vierde en laatste plaats kan bij een verzoek om verlenging van de communautaire vergunning in verband met de kredietwaardigheid een andere verklaring dan een RA- of AA-accountantsverklaring worden overgelegd. Dit zijn echter alleen verklaringen afkomstig van leden die zijn aangesloten bij de door de NIWO aangewezen instellingen. Teneinde de kwaliteit van de bij de instelling aangesloten leden zoveel mogelijk na te streven, is een belangrijke voorwaarde dat de aan te wijzen instelling over een eigen toezichthouder beschikt, zoals bijvoorbeeld een Raad van Tucht of een Tuchtcollege. De door de NIWO aangewezen instellingen, die aan deze voorwaarde voldoen, zijn: de Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB) en het Register Belastingadviseurs (waartoe het College Belastingadviseurs en de Nederlandse Federatie Belastingadviseurs behoren). Bij een ‘beginnende’ onderneming accepteert de NIWO alleen een RA- of AA-accountantsverklaring.

Naar boven