Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 april 2009, nr. IVV/I/09/5652, tot wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid in verband met de bepaling van inkomsten uit arbeid tijdens een verlofperiode

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 44, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 58, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en artikel 50, vijfde lid van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. verlof: een tussen de werkgever en de werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen periode, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;

  • h. prepensioen: een uitkering op grond van een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba, van de Wet op de loonbelasting 1964 of op grond van een prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat artikel luidde op 31 december 2004;

  • i. pensioen: een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964.

B

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien degene op wie artikel 44 van de WAO, artikel 58 van de WAZ of artikel 50 van de Wajong van toepassing is, met verlof is dan wel pensioen of prepensioen ontvangt wordt voor de toepassing van genoemde artikelen 44, 58 en 50 gehandeld alsof hij tijdens dat verlof dan wel tijdens het ontvangen van dat pensioen of prepensioen inkomsten uit arbeid heeft die gelijk zijn aan de inkomsten uit arbeid waarmee laatstelijk vóór de aanvang van het verlof dan wel het ontvangen van pensioen of prepensioen bij de toepassing van die artikelen rekening is gehouden.

C

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

Artikel 4, vierde lid, is niet van toepassing op uitkeringen die zijn verleend voor de datum van inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 april 2009, nr. IVV/I/09/5652 tot wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid in verband met de bepaling van inkomsten uit arbeid tijdens een verlofperiode (Stcrt. 2009, 82) als degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering met verlof is dan wel pensioen of prepensioen ontvangt, met dien verstande dat in geval van verlof artikel 4, vierde lid, buiten toepassing blijft tot het einde van die verlofperiode.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 april 2009

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

In de onderhavige regeling tot wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (hierna: Regeling samenloop) wordt geregeld dat het loon dat een arbeidsongeschikte ontving voordat hij verlof opnam, tijdens dat verlof wordt aangemerkt als ‘inkomsten uit arbeid’ voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Evenzo wordt het loon dat een arbeidsongeschikte ontving voordat hij met VUT, ouderdoms- of prepensioen ging (hierna samengevat onder de term ‘vervroegde uittreding’), aangemerkt als ‘inkomsten uit arbeid’. Daardoor heeft het opnemen van verlof of vervroegde uittreding geen gevolgen voor de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de huidige situatie kan, als de anticumulatieregeling (zie hierna) van toepassing is, verlof of vervroegde uittreding tot een hogere uitkering leiden doordat deze weer wordt berekend op basis van het formeel geldende arbeidsongeschiktheidspercentage. Dit is onwenselijk, omdat de anticumulatieregeling daarvoor niet is bedoeld. Hierna zal meer uitgebreid worden ingegaan op de achtergrond, de redenen en het doel van de onderhavige regeling.

In het algemeen hebben inkomstenwijzigingen geen invloed op de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als een arbeidsongeschikte bijvoorbeeld gaat werken en daarmee een inkomen verdient dat lager is dan zijn resterende verdiencapaciteit, dan hebben deze inkomsten geen gevolgen voor de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat ligt anders als een arbeidsongeschikte meer gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit. In beginsel leidt dat tot een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Dat gebeurt echter niet altijd. De arbeidsongeschiktheidswetten kennen namelijk een zogenoemde anticumulatieregeling: zolang niet vaststaat dat het gaat om algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is, wordt niet tot verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid overgegaan. De inkomsten uit arbeid hebben echter wel gevolgen voor het bedrag aan uitkering dat wordt uitbetaald: daarbij wordt gedaan alsof de mate van arbeidsongeschiktheid wel is verlaagd (fictieve mate van arbeidsongeschiktheid).

Het voorgaande kan met een voorbeeld worden geïllustreerd. Stel dat een arbeidsongeschikte een dagloon en een maatmaninkomen per dag heeft van € 100, terwijl zijn resterende verdiencapaciteit € 40 per dag is. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is dus 60%. Op grond daarvan ontvangt hij een uitkering van 42% van € 100, dat is € 42 per dag.

Vervolgens vindt hij een baan waarin hij € 50 per dag verdient. Omdat zijn feitelijke inkomsten hoger zijn dan zijn resterende verdiencapaciteit, zou zijn mate van arbeidsongeschiktheid moeten worden verlaagd naar 50%. Deze verlaging vindt echter niet plaats indien en zolang niet vaststaat dat het gaat om gangbare arbeid voor de betrokkene. In dat geval blijft zijn (formele) mate van arbeidsongeschiktheid 60%. Zijn uitkering wordt echter niet volledig uitbetaald. Omdat zijn fictieve mate van arbeidsongeschiktheid 50% is, wordt een bedrag van 35% van € 100, dus € 35 per dag uitgekeerd.

De strekking van deze anticumulatieregeling wordt duidelijk als blijkt dat de arbeidsongeschikte de arbeid toch niet aankan, waardoor hij zijn inkomsten uit arbeid verliest.

In dat geval ontvangt hij weer direct zijn oude uitkering van € 42 per dag. Zonder de anticumulatieregeling zou hij slechts € 35 per dag hebben ontvangen, ook na het beëindigen van de werkzaamheden. Immers, zijn (formele) mate van arbeidsongeschiktheid is na het aanvaarden van het werk gedaald tot 50%.

Met andere woorden, de anticumulatieregeling stimuleert dat een arbeidsongeschikte arbeid aanvaardt. De regeling biedt de zekerheid dat hij zijn oude uitkering weer ontvangt als de werkzaamheden toch te zwaar blijken te zijn. Deze zekerheid is niet onbeperkt: de toepassing van de anticumulatieregeling kent (uitzonderingen daargelaten) een maximumtermijn van drie of vijf jaar.

De anticumulatieregeling is bedoeld voor de situatie waarin blijkt dat de aanvaarde arbeid toch te zwaar is voor een arbeidsongeschikte, zodat hij moet stoppen met die arbeid. Het kan zich echter ook voordoen dat een arbeidsongeschikte die het werk heeft hervat, zijn werkzaamheden onderbreekt of beëindigt vanwege het opnemen van verlof of vervroegde uittreding. Als in die gevallen de werkgever het loon niet (volledig) doorbetaalt of de werknemer een uitkering op grond van een VUT-, ouderdomspensioen- of prepensioenregeling ontvangt die lager is dan zijn laatstverdiende loon, zou de arbeidsongeschiktheidsuitkering moeten toenemen. Immers, er is dan sprake van een daling van de inkomsten uit arbeid, zodat de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen.

De anticumulatieregeling is voor deze situaties niet bedoeld. Er is immers slechts sprake van een tijdelijke onderbreking van of vervroegd stoppen met de arbeid, en niet van het beëindigen van de arbeid omdat deze de krachten of bekwaamheden van de betrokkene te boven gaat. In de huidige Regeling samenloop wordt tijdens een aantal vormen van verlof voorkomen dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toeneemt tijdens het verlof. Dit betreft de in hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg genoemde vormen van verlof, te weten verlof in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg. In de onderhavige regeling wordt door middel van een wijziging van de artikelen 1 en 4 van de Regeling samenloop geregeld dat alle vormen van verlof niet tot een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen leiden. Dat gebeurt door te veronderstellen dat een arbeidsongeschikte tijdens zijn verlof een inkomen ontvangt dat gelijk is aan zijn inkomsten uit arbeid voor de aanvang van zijn verlof. Hetzelfde wordt geregeld als iemand vervroegd uittreedt en een uitkering op grond van een VUT-, ouderdomspensioen- of prepensioenregeling ontvangt.

Zodoende vindt harmonisatie plaats met de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA): ook daarin heeft het opnemen van verlof of vervroegde uittreding geen gevolgen voor de hoogte van de loongerelateerde WGA- en de IVA-uitkering. Daartoe is in het Inkomensbesluit Wet WIA geregeld dat het loon vóór de aanvang van het verlof of vervroegde uittreding wordt aangemerkt als ‘inkomen uit arbeid’ (zie artikel 4, eerste lid, onderdeel a). Tijdens verlof en na vervroegde uittreding wijzigt daardoor de hoogte van de genoemde WIA-uitkeringen niet. Op grond van de onderhavige regeling gaat hetzelfde gelden voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, WAZ en Wajong.

Tot slot wordt in het nieuwe artikel 12a geregeld dat de wijziging van artikel 4, vierde lid, van de onderhavige regeling niet van toepassing wordt op uitkeringen die voor de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van deze regeling zijn toegekend en waarnaast gebruik wordt gemaakt van pensioen, prepensioen of verlof. Indien gebruik is gemaakt van verlof wordt artikel 4 wel van toepassing als deze verlofperiode is geëindigd.

Ontvangen commentaren

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft opgemerkt dat de wijziging uitvoerbaar is. Daarnaast heeft het UWV enkele technische wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de tekst van de regeling, alsmede enkele redactionele wijzigingen met betrekking tot de toelichting. De voorgestelde technische wijzigingen zijn overgenomen en de voorgestelde redactionele wijzigingen hebben tot wijziging van de toelichting geleid.

De Inspectie werk en inkomen (IWI) heeft één technische wijziging voorgesteld met betrekking tot de tekst van de regeling. Deze is overgenomen. Verder heeft de IWI geen aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen.

Financiële gevolgen

Deze regeling heeft betrekking op een beperkte groep arbeidsongeschikten, namelijk degenen op wie de anticumulatieregeling van toepassing is, wat impliceert dat ze nog maar korte tijd (maximaal 3 of 5 jaar) het werk hebben hervat of uitgebreid. Samenloop van de anticumulatieregeling met levensloopverlof zal heel weinig voorkomen, weinig mensen zullen kort na werkhervatting over een lange periode levensloopverlof opnemen. Ook samenloop van de anticumulatieregeling met vervroegde pensionering is beperkt omdat de werkhervattingskans van arbeidsongeschikten van rond de 60 jaar heel laag is. Verondersteld is dat in 1% van de gevallen waarin de anticumulatieregeling wordt toegepast, er sprake is van samenloop met levensloopverlof of vervroegde pensionering, dit betreft ongeveer 200 mensen. Deze zullen als gevolg van de maatregel één of meer arbeidsongeschiktheidsklassen dalen en ongeveer € 3000 minder uitkering per jaar ontvangen. Dit betekent een besparing van € 600.000 per jaar.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven