TOELICHTING
In de onderhavige regeling tot wijziging van de Regeling samenloop
arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (hierna: Regeling
samenloop) wordt geregeld dat het loon dat een arbeidsongeschikte ontving
voordat hij verlof opnam, tijdens dat verlof wordt aangemerkt als ‘inkomsten
uit arbeid’ voor de toepassing van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Evenzo wordt het
loon dat een arbeidsongeschikte ontving voordat hij met VUT, ouderdoms- of
prepensioen ging (hierna samengevat onder de term ‘vervroegde uittreding’),
aangemerkt als ‘inkomsten uit arbeid’. Daardoor heeft het opnemen van verlof of
vervroegde uittreding geen gevolgen voor de hoogte van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de huidige situatie kan, als de
anticumulatieregeling (zie hierna) van toepassing is, verlof of vervroegde
uittreding tot een hogere uitkering leiden doordat deze weer wordt berekend op
basis van het formeel geldende arbeidsongeschiktheidspercentage. Dit is
onwenselijk, omdat de anticumulatieregeling daarvoor niet is bedoeld. Hierna
zal meer uitgebreid worden ingegaan op de achtergrond, de redenen en het doel
van de onderhavige regeling.
In het algemeen hebben inkomstenwijzigingen geen invloed op de hoogte
van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als een arbeidsongeschikte
bijvoorbeeld gaat werken en daarmee een inkomen verdient dat lager is dan zijn
resterende verdiencapaciteit, dan hebben deze inkomsten geen gevolgen voor de
hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat ligt anders als een
arbeidsongeschikte meer gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit.
In beginsel leidt dat tot een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Dat gebeurt echter niet altijd. De arbeidsongeschiktheidswetten kennen namelijk
een zogenoemde anticumulatieregeling: zolang niet vaststaat dat het gaat om
algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en
bekwaamheden in staat is, wordt niet tot verlaging van de mate van
arbeidsongeschiktheid overgegaan. De inkomsten uit arbeid hebben echter wel
gevolgen voor het bedrag aan uitkering dat wordt uitbetaald: daarbij wordt
gedaan alsof de mate van arbeidsongeschiktheid wel is verlaagd (fictieve mate
van arbeidsongeschiktheid).
Het voorgaande kan met een voorbeeld worden geïllustreerd. Stel dat
een arbeidsongeschikte een dagloon en een maatmaninkomen per dag heeft van
€ 100, terwijl zijn resterende verdiencapaciteit € 40 per dag is. Zijn mate van
arbeidsongeschiktheid is dus 60%. Op grond daarvan ontvangt hij een uitkering
van 42% van € 100, dat is € 42 per dag.
Vervolgens vindt hij een baan waarin hij € 50 per dag verdient. Omdat
zijn feitelijke inkomsten hoger zijn dan zijn resterende verdiencapaciteit, zou
zijn mate van arbeidsongeschiktheid moeten worden verlaagd naar 50%. Deze
verlaging vindt echter niet plaats indien en zolang niet vaststaat dat het gaat
om gangbare arbeid voor de betrokkene. In dat geval blijft zijn (formele) mate
van arbeidsongeschiktheid 60%. Zijn uitkering wordt echter niet volledig
uitbetaald. Omdat zijn fictieve mate van arbeidsongeschiktheid 50% is, wordt
een bedrag van 35% van € 100, dus € 35 per dag uitgekeerd.
De strekking van deze anticumulatieregeling wordt duidelijk als
blijkt dat de arbeidsongeschikte de arbeid toch niet aankan, waardoor hij zijn
inkomsten uit arbeid verliest.
In dat geval ontvangt hij weer direct zijn oude uitkering van € 42
per dag. Zonder de anticumulatieregeling zou hij slechts € 35 per dag hebben
ontvangen, ook na het beëindigen van de werkzaamheden. Immers, zijn (formele)
mate van arbeidsongeschiktheid is na het aanvaarden van het werk gedaald tot
50%.
Met andere woorden, de anticumulatieregeling stimuleert dat een
arbeidsongeschikte arbeid aanvaardt. De regeling biedt de zekerheid dat hij
zijn oude uitkering weer ontvangt als de werkzaamheden toch te zwaar blijken te
zijn. Deze zekerheid is niet onbeperkt: de toepassing van de
anticumulatieregeling kent (uitzonderingen daargelaten) een maximumtermijn van
drie of vijf jaar.
De anticumulatieregeling is bedoeld voor de situatie waarin blijkt
dat de aanvaarde arbeid toch te zwaar is voor een arbeidsongeschikte, zodat hij
moet stoppen met die arbeid. Het kan zich echter ook voordoen dat een
arbeidsongeschikte die het werk heeft hervat, zijn werkzaamheden onderbreekt of
beëindigt vanwege het opnemen van verlof of vervroegde uittreding. Als in die
gevallen de werkgever het loon niet (volledig) doorbetaalt of de werknemer een
uitkering op grond van een VUT-, ouderdomspensioen- of prepensioenregeling
ontvangt die lager is dan zijn laatstverdiende loon, zou de
arbeidsongeschiktheidsuitkering moeten toenemen. Immers, er is dan sprake van
een daling van de inkomsten uit arbeid, zodat de fictieve mate van
arbeidsongeschiktheid is toegenomen.
De anticumulatieregeling is voor deze situaties niet bedoeld. Er is
immers slechts sprake van een tijdelijke onderbreking van of vervroegd stoppen
met de arbeid, en niet van het beëindigen van de arbeid omdat deze de krachten
of bekwaamheden van de betrokkene te boven gaat. In de huidige Regeling
samenloop wordt tijdens een aantal vormen van verlof voorkomen dat de
arbeidsongeschiktheidsuitkering toeneemt tijdens het verlof. Dit betreft de in
hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg genoemde vormen van verlof,
te weten verlof in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg.
In de onderhavige regeling wordt door middel van een wijziging van de artikelen
1 en 4 van de Regeling samenloop geregeld dat alle vormen van verlof niet tot
een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen leiden. Dat gebeurt door te
veronderstellen dat een arbeidsongeschikte tijdens zijn verlof een inkomen
ontvangt dat gelijk is aan zijn inkomsten uit arbeid voor de aanvang van zijn
verlof. Hetzelfde wordt geregeld als iemand vervroegd uittreedt en een
uitkering op grond van een VUT-, ouderdomspensioen- of prepensioenregeling
ontvangt.
Zodoende vindt harmonisatie plaats met de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA): ook daarin heeft het opnemen van verlof of
vervroegde uittreding geen gevolgen voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-
en de IVA-uitkering. Daartoe is in het Inkomensbesluit Wet WIA geregeld dat het
loon vóór de aanvang van het verlof of vervroegde uittreding wordt aangemerkt
als ‘inkomen uit arbeid’ (zie artikel 4, eerste lid, onderdeel a). Tijdens
verlof en na vervroegde uittreding wijzigt daardoor de hoogte van de genoemde
WIA-uitkeringen niet. Op grond van de onderhavige regeling gaat hetzelfde
gelden voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, WAZ en
Wajong.
Tot slot wordt in het nieuwe artikel 12a geregeld dat de wijziging
van artikel 4, vierde lid, van de onderhavige regeling niet van toepassing
wordt op uitkeringen die voor de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen
van deze regeling zijn toegekend en waarnaast gebruik wordt gemaakt van
pensioen, prepensioen of verlof. Indien gebruik is gemaakt van verlof wordt
artikel 4 wel van toepassing als deze verlofperiode is geëindigd.
Ontvangen commentaren
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft
opgemerkt dat de wijziging uitvoerbaar is. Daarnaast heeft het UWV enkele
technische wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de tekst van de regeling,
alsmede enkele redactionele wijzigingen met betrekking tot de toelichting. De
voorgestelde technische wijzigingen zijn overgenomen en de voorgestelde
redactionele wijzigingen hebben tot wijziging van de toelichting geleid.
De Inspectie werk en inkomen (IWI) heeft één technische wijziging
voorgesteld met betrekking tot de tekst van de regeling. Deze is overgenomen.
Verder heeft de IWI geen aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen.
Financiële gevolgen
Deze regeling heeft betrekking op een beperkte groep
arbeidsongeschikten, namelijk degenen op wie de anticumulatieregeling van
toepassing is, wat impliceert dat ze nog maar korte tijd (maximaal 3 of 5 jaar)
het werk hebben hervat of uitgebreid. Samenloop van de anticumulatieregeling
met levensloopverlof zal heel weinig voorkomen, weinig mensen zullen kort na
werkhervatting over een lange periode levensloopverlof opnemen. Ook samenloop
van de anticumulatieregeling met vervroegde pensionering is beperkt omdat de
werkhervattingskans van arbeidsongeschikten van rond de 60 jaar heel laag is.
Verondersteld is dat in 1% van de gevallen waarin de anticumulatieregeling
wordt toegepast, er sprake is van samenloop met levensloopverlof of vervroegde
pensionering, dit betreft ongeveer 200 mensen. Deze zullen als gevolg van de
maatregel één of meer arbeidsongeschiktheidsklassen dalen en ongeveer € 3000
minder uitkering per jaar ontvangen. Dit betekent een besparing van € 600.000
per jaar.
De Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.