Besluit van de Minister van Justitie van 30 maart 2009, nr. 5563896/Justis/08, houdende aanwijzing tot het toekennen van de geweldsbevoegdheid op grond van artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, aan buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, en het derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. buitengewoon opsporingsambtenaar, de buitengewoon opsporingsambtenaar in dienstbetrekking werkzaam bij het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht.

  • b. toezichthouder, de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Utrecht

  • c. direct toezichthouder: de korpschef van het regionaal politiekorps Utrecht.

Artikel 2

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar openbaar vervoersbedrijven 2005 genoemde strafbare feiten, gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich daarbij overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

De directeur van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht stelt in overleg met de toezichthouder en de direct toezichthouder een instructie op, gebaseerd op de artikelen 17 en 18 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. De instructie dient aan iedere buitengewoon opsporingsambtenaar ter hand te worden gesteld. Over iedere melding betreffende geweldgebruik worden de toezichthouder en de direct toezichthouder zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Artikel 4

De directeur van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht verstrekt de toezichthouder en de direct toezichthouder overeenkomstig artikel 41, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar alle door hen gewenste informatie en voert zo nodig en desgevraagd periodiek overleg met hen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 december 2010.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toekenning geweldsbevoegdheid buitengewoon opsporingsambtenaar Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht 2009.

Dit besluit wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 30 maart 2009

De Minister van Justitie,

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, dienst Justis, afdeling BTR, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

TOELICHTING

In mijn Circulaire toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen aan buitengewoon opsporingsambtenaren van 23 november 2005, kenmerk 5387601/505/CBK, heb ik bepaald dat de buitengewoon opsporingsambtenaar niet over politiebevoegdheden beschikt, tenzij deze hem uitdrukkelijk zijn toegekend. Onder politiebevoegdheden worden verstaan: de bevoegdheid om geweld te gebruiken, alsmede de bevoegdheid om een veiligheidsfouillering toe te passen (artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993). Met geweld wordt bedoeld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken (artikel 1, derde lid, onderdeel b en c, van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar). Tevens kunnen aan een buitengewoon opsporingsambtenaar geweldsmiddelen worden toegekend. De toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen vindt slechts plaats indien de noodzaak daartoe door de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangetoond.

In het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar openbaar vervoersbedrijven 2005 wordt geregeld dat aan controleurs in het openbaar vervoer politiebevoegdheden, handboeien en een korte wapenstok toegekend kunnen worden. Slechts daar waar de noodzaak uitdrukkelijk is aangetoond en is vastgesteld door mij, kan een dergelijke bevoegdheid aan specifieke openbaar vervoersbedrijven in een apart besluit worden toegekend.

De teamleider Afdeling Operationa van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht heeft op 27 augustus 2008 het verzoek ingediend om aan de bij dit bedrijf in dienst zijnde buitengewoon opsporingsambtenaren de geweldsbevoegdheid ex artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, toe te kennen. De reden hiervoor is, dat de buitengewoon opsporingsambtenaren tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden in aanraking komen met agressie binnen het openbaar vervoer. Dit leidt in sommige gevallen tot aanhouding van reizigers. Met grote regelmaat trachten aangehouden verdachten zich te onttrekken van hun aanhouding. Voor het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht is het van belang om tegen een dergelijke verdachte, die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken, gepast geweld te kunnen gebruiken.

Gezien het verzoek van Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht en het daarover door de toezichthouder en de direct toezichthouder uitgebrachte advies, acht ik het voor een goed functioneren van de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht noodzakelijk dat aan hen de geweldsbevoegdheid van artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 wordt toegekend. Het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht voldoet aan de criteria als genoemd in voormelde Circulaire.

Het besluit is geldig tot 1 december 2010. Met ingang van deze datum vervalt ook het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar openbaar vervoersbedrijven 2005, waarbij mede aan de controleurs openbaar vervoer werkzaam bij het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Utrecht, opsporingsbevoegdheid wordt toegekend.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard.

Naar boven