Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 2 april 2009, nr. DP2009022476, houdende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit, de Regeling uniforme saneringen, de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming en de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 28a van de Wet bodembescherming, de artikelen 1, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, eerste, tweede en vierde lid, 30, eerste lid, 31, tweede en derde lid, 34, eerste en derde lid, 37, tweede lid, 38, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 39, 40, eerste lid, 41, 47, 55, tweede en derde lid, 57, eerste lid, 60, eerste lid, 63, eerste, tweede en derde lid, en 64, eerste en tweede lid van het Besluit bodemkwaliteit, de artikelen 4 en 5, tweede lid, van het Besluit uniforme saneringen en de artikelen 9, tweede lid, en 10, tweede lid, van het Stortbesluit bodembescherming;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.9.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na ‘kunststoffolie’ ingevoegd: met een laagdikte van ten minste 0,5 mm en een tolerantie op die dikte van 5%.

2. In het zevende lid komt onderdeel a te luiden:

  • a. een doorlatende afdeklaag op de afdichting die bestaat uit een laag zand met een dikte van minimaal 0,25 meter en een permeabiliteitcoëfficiënt van 1,4 x 10 macht -4 m/s of een hieraan gelijkwaardige drainagevoorziening of -systeem.

B

Artikel 4.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. De grond of baggerspecie overschrijdt de maximale waarden voor de emissie, bedoeld in tabel 1 en 2 van bijlage B, indien voor één of meer stoffen de gemeten emissie van een representatief deelmonster hoger is dan de desbetreffende maximale waarden.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Bij het vaststellen van een overschrijding van de waarden, bedoeld in dit artikel, worden de regels in bijlage G, onder IV toegepast.

  • 8. In afwijking van het vijfde lid vindt voor de stof nikkel (Ni) geen toetsing plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen.

C

Artikel 4.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid, onderdeel b, en het derde lid wordt telkens na ‘BRL 9335’ ingevoegd: of BRL 7500.

D

Aan artikel 4.3.3 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid, onder b, kunnen monsters die zich bevinden onder een verhardingslaag of een diepe bodemlaag overeenkomstig VKB-protocol 1001 worden genomen.

E

Artikel 4.3.4, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Bij bodemonderzoeken als bedoeld in het eerste en derde lid kan onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater en de kwaliteit van de grond van de ontvangende bodem, die zich bevindt op 0,5 meter en dieper onder het maaiveld, achterwege blijven.

F

In artikel 5.1.7, eerste en tweede lid, wordt ‘1 juli 2009’ gewijzigd in: 1 oktober 2009.

G

In artikel 5.1.9, elfde lid, wordt ‘30 juni 2009’ gewijzigd in: 30 september 2009.

H

Bijlage B wordt als volgt gewijzigd:

1. Tabel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Na ‘Barium (Ba) vervallen de aangegeven waarden in de kolommen ‘Achtergrondwaarden’, ‘Maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie over aangrenzend perceel’, ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse wonen’, ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie’ en ‘Maximale waarden grootschalige toepassingen op of in de bodem’.

b. Na ‘Kobalt (Co)’ vervalt de aangegeven waarde in de kolom ‘Maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie over aangrenzend perceel’.

c. Na ‘Molybdeen (Mo)’ vervalt de aangegeven waarde in de kolom ‘Maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie over aangrenzend perceel’.

d. Na ‘chloordaan (som)’, ‘a-endosulfan’, ‘heptachloor’ en ‘heptachloorepoxide (som)’ worden de aangegeven waarden in de kolom ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie’ vervangen door: 0,1.

e. Na ‘acrylonitril’ en ‘formaldehyde’ worden de aangegeven waarden in de kolommen ‘Achtergrondwaarden’, ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse wonen’ en ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie’ vervangen door: 0,1.

2. De opmerking onder tabel 1 komt te luiden:

Voor het vaststellen van een overschrijding van de waarden en het omgaan met rapportagegrenzen en aantoonbaarheidsgrenzen is bijlage G, onder IV, van toepassing.

3. De tekst na punt 2 wordt vervangen door:

De msPAF wordt berekend voor de met x aangegeven stoffen. Indien geen waarde wordt ingevuld (bijvoorbeeld omdat de stof niet gemeten wordt) wordt gerekend met 0,7 * bepalingsgrens (intralaboratorium reproduceerbaarheid). De baggerspecie voldoet aan de maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie op het aangrenzende perceel indien:

  • * de gehalten van de gemeten stoffen lager zijn dan de Interventiewaarde bodem, niet zijnde de bodem onder oppervlaktewater, en

  • * voor organische stoffen: msPAF < 20%, en

  • * voor metalen: msPAF < 50%, waarbij voor cadmium een maximum gehalte geldt.

Voor gemeten stoffen die geen deel uitmaken van de msPAF-berekening geldt de achtergrondwaarde (m.u.v. somparameters waarbij de individuele parameters onderdeel uitmaken van de msPAF-berekening en de overige in tabel 1 genoemde metalen). Minerale olie maakt geen deel uit van de msPAF-berekening. In plaats van de Achtergrondwaarde geldt voor deze stof de waarde, die vermeld is in de kolom ‘Maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie over aangrenzend perceel’. Voor toetsing aan Achtergrondwaarden worden de toetsingsregels van de Achtergrondwaarden toegepast.

Uit artikel 36 van het Besluit vloeit voort dat naast de msPAF toetsing ook een toets moet plaatsvinden aan de Interventiewaarden bodem. Ook voor metalen waarvoor geen Maximale waarden voor verspreiden over het aangrenzend perceel is opgenomen, is toetsing aan de Interventiewaarden bodem noodzakelijk. Voor metalen waar geen Interventiewaarden bodem zijn vastgesteld, dienen de Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie te worden gehanteerd. Voor het verspreiden op het aangrenzend perceel zal binnen enkele jaren de bestaande risicobenadering (msPAF) aan worden gevuld met de metalen die daar nog geen onderdeel van uitmaken en waarvoor in deze tabel geen Maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie op het aangrenzend perceel zijn vastgesteld.

4. Tabel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘Barium (Ba)’ wordt vervangen door: Barium (Ba)17.

b. Na ‘Barium (Ba) vervallen de aangegeven waarden in de kolommen ‘Achtergrondwaarden’, ‘Maximale waarden verspreiden baggerspecie in zoet oppervlaktewater’, ‘Interventiewaarden bodem onder oppervlaktewater’, ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie’ en ‘Maximale waarden grootschalige toepassingen op of in de bodem onder oppervlaktewater’.

c. Na ‘chloordaan (som)’, ‘a-endosulfan’, ‘heptachloor’ en ‘heptachloorepoxide (som)’ worden de aangegeven waarden in de kolom ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie’ vervangen door: 0,1.

d. Na ‘acrylonitril’ en ‘formaldehyde’ worden de aangegeven waarden in de kolom ‘Achtergrondwaarden’ en in de kolom ‘Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie’ vervangen door: 0,1.

5. De opmerking onder tabel 2 komt te luiden:

Voor het vaststellen van een overschrijding van de waarden en het omgaan met rapportagegrenzen en aantoonbaarheidsgrenzen is bijlage G, onder IV, van toepassing.

6. Na de tekst bij voetnoot 16 onder ‘Verklaring symbolen in tabel 2’ wordt toegevoegd:

17 De normen voor barium zijn ingetrokken. Gebleken is dat de interventiewaarde voor barium lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Indien er sprake is van verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrond als gevolg van een antropogene bron, kan dit gehalte door het bevoegd gezag worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium van 625 mg/kg d.s. Deze voormalige interventiewaarde is op dezelfde manier onderbouwd als de interventiewaarden voor de meeste andere metalen.

I

Bijlage C wordt als volgt gewijzigd:

1. Categorie 2 wordt in de kolom ‘Certificatie- en accreditatierichtlijnen’ als volgt gewijzigd:

a. ‘BRL 0203 Vrijdragende systeemvloeren van vooraf vervaardigd constructief beton, versie van 02-02-2006’ wordt vervangen door: BRL 0203 Vrijdragende systeemvloeren van vooraf vervaardigd constructief beton, versie van 01-06-2006, met wijzigingsblad van 22-06-2008.

b. ‘BRL 1010 Keramische tegels, versie van 18-05-2000, met wijzigingsblad van 18-03-2004’ wordt vervangen door: BRL 1010 Keramische tegels, versie van 07-08-2008.

c. ‘BRL 1104 Bedrijfsvloerplaten van constructief beton, versie van 03-06-2008’wordt vervangen door: BRL 1104 Bedrijfsvloerplaten van constructief beton, versie van 10-11-2008.

d. ‘BRL 1511/2 Baanvormige dakbedekkingssystemen. Specifieke bepalingen voor dakbedekkingssystemen op basis van gewapende dakbanen met toplaag van SBS-gemodificeerd bitumen, versie van 1-9-2004, met wijzigingsblad van 22-12-2005’ wordt vervangen door: BRL 1511/2 Baanvormige dakbedekkingssystemen en dakbanen deel 2: Specifieke bepalingen voor gewapende dakbanen op basis van (gemodificeerd) bitumen, versie van 1-9-2005, met wijzigingsblad van 15-09-2008.

e. ‘BRL 1511/ 3 Baanvormige dakbedekkingssystemen. Specifieke bepalingen voor dakbedekkingssystemen op basis van gewapende dakbanen met toplaag van APP-gemodificeerd bitumen, versie van 25-10-2005’ wordt vervangen door: BRL 1511/ 3 Baanvormige dakbedekkingssystemen en dakbanen deel 3: Specifieke bepalingen voor dakbanen op basis van gewapende kunststof/bitumen compounds, versie van 22-12-2005, met wijzigingsblad van 15-09-2008.

f. ‘BRL 1712 Holle palen van staalvezelbeton, versie van 01-03-2002, met wijzigingsblad van 30-01-2006’ wordt vervangen door: BRL 1712 Holle palen van staalvezelbeton, versie van 10-11-2008.

g. ‘BRL 1721 Betonnen oplangers, versie van 01-01-2003, met wijzigingsblad van 30-01-2006’ wordt vervangen door: BRL 1721 Betonnen oplangers, versie van 10-11-2008.

h. ‘BRL 2352 Betonnen heipalen, versie van 15-03-2002, met wijzigingsblad van 12-01-2006’ wordt vervangen door: BRL 2352 Betonnen heipalen, versie van 10-11-2008.

i. ‘BRL 2360 Straatbaksteen, versie van 01-08-2005, met wijzigingblad van 30-05-2006’ wordt vervangen door: BRL 2360 Straatbaksteen, versie van 15-08-2008.

j. ‘BRL 2368 Niet constructieve betonproducten, versie van 07-07-2003, met wijzigingsblad van 30-1-2006’ wordt vervangen door: BRL 2368 Niet constructieve betonproducten, versie van 07-07-2003, met wijzigingsblad van 26-06-2008.

k. ‘BRL 2811 Ferrocement producten, versie van 1-9-2004, met wijzigingsblad van 7-2-2006’wordt vervangen door: BRL 2811 Ferrocement producten, versie van 1-9-2004, met wijzigingsblad van 26-06-2008.

l. ‘BRL 2813 Bouwelementen van beton, versie van 15-05-2000, met wijzigingsblad van 30-06-2003’ wordt vervangen door: BRL 2813 Bouwelementen van beton, versie van 01-06-2006, met wijzigingsblad van 26-06-2008.

m. ‘BRL 2817 Cementgebonden afstandhouders, versie van 01-01-2002, met wijzigingsblad van 30-01-2006’ wordt vervangen door: BRL 2817 Cementgebonden afstandhouders, versie van 01-01-2002, met wijzigingsblad van 26-06-2008.

n. ‘BRL 4101/9 Deel 9: Vlakke vezelcementplaten voor gevelbekleding, versie van 1-6-2005’ wordt vervangen door: BRL 4101/9 Deel 9: Vlakke vezelcementplaten voor gevelbekleding, versie van 01-07-2006, met wijzigingsblad van 22-07-2008.

o. ‘BRL 5076 Elementen van polymeerbeton in contact met regenwater, grondwater en oppervlaktewater (voorlopig afgekeurd), versie van 03-06-2008’ vervalt.

p. ‘BRL 52230 Keramische buizen voor riolering, versie van 16-09-2003’ wordt vervangen door: BRL 52230 Keramische buizen voor riolering, versie van 22-10-2008.

q. ‘BRL 5252 Betonnen vetafscheiders en slibvangputten, versie van 13-06-2008’ wordt vervangen door: BRL 5252 Betonnen vetafscheiders en slibvangputten, versie van 29-09-2005, met wijzigingsblad van 13-06-2008.

r. ‘BRL 9205 Duikerelementen van gewapende beton, versie van 01-07-1995, met wijzigingsblad van 31-01-2006’ wordt vervangen door: BRL 9205 Duikerelementen van gewapende beton, versie van 01-07-1995, met wijzigingsblad van 26-06-2008.

s. ‘BRL 9327 Milieuhygiënische kwaliteit van bitumineuze afdichtingsmaterialen voor toepassing in waterkerende en waterafdichtingssystemen, versie van 25-03-2008’ wordt vervangen door: BRL 9327 Milieuhygiënische kwaliteit van bitumineuze afdichtingsmaterialen voor toepassing in waterkerende en waterafdichtingssystemen, versie van 15-09-2008.

2. Categorie 3 in de kolom ‘Certificatie- en accreditatierichtlijnen’ komt te luiden:

NEN-EN-ISO/IEC 17025

AP 04-A, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, Onderdeel : Algemeen, versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 4 toe te passen.

AP 04-V, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Monstervoorbehandeling, versie 6, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 5 toe te passen.

AP 04-SG, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel, onderdeel Samenstelling grond, versie 8, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 7 toe te passen.

AP 04-SB, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Samenstelling bouwstoffen (niet zijnde grond en afvalstoffen), versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 4 toe te passen.

AP 04-U, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Uitloogonderzoek, versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 4 toe te passen.

AP 04-E, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Analyse van eluaten, versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 4 toe te passen.

3. Categorie 4 in de kolom ‘Certificatie- en accreditatierichtlijnen’ komt te luiden:

NEN-EN-ISO/IEC 17025

AS 3000, Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 3, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om versie 2, vastgesteld op 26 september 2006 toe te passen.

4. Categorie 4 in de kolom ‘Onderdelen’ komt te luiden:

SIKB-protocol 3001, Conserveringsmethoden en conserveringstermijnen voor milieumonsters, versie 2.0, vastgesteld op 18 januari 2007.

SIKB-grondprotocollen 3010 t/m 3090, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 4, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om van deze protocollen de versies 3, vastgesteld op 26 september 2006 toe te passen.

SIKB-grondwaterprotocollen 3110 t/m 3190, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 3, vastgesteld op 1 oktober 2008. Tot 1 oktober 2009 is het toegestaan om van deze protocollen de versies 2, vastgesteld op 27 juni 2007 toe te passen.

SIKB-waterbodemprotocollen 3210 t/m 3290, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 1, vastgesteld op 25 juni 2008.

Overgangsregeling voor de SIKB-protocolllen 3210, 3220, 3230, 3240, 3250, 3260 en 3270, Laboratoriumanalyses voor grond-, grondwater- en waterbodemonderzoek, versie 3, van 16 april 2008.

5. Bij categorie 5 wordt in de kolom ‘Onderdelen’ ‘SIKB-protocol 7511, Zandscheiding, rijping en landfarming van baggerspecie, versie 2.0, vastgesteld op 28 september 2005’ vervangen door: SIKB-protocol 7511, Landfarming, ontwatering, rijping en zandscheiding van baggerspecie, versie 3.0, vastgesteld op 1 oktober 2008.

6. Bij categorie 12 wordt in de kolom ‘Onderdelen’ na de omschrijving van ‘VKB-protocol 2003’ ingevoegd:

VKB-protocol 2006, Mechanisch boren, versie 1, vastgesteld op 25 juni 2008 (de verplichting om conform dit protocol te werken treedt per 1 juli 2010 in werking).

J

Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel II ‘Onderzoeksprotocollen’, wordt na ‘Strategie volume-evenredige in-situ baggerbemonstering kleine watergangen, Hoogheemraadschap van Delfland, 1997’, ingevoegd:

  • Inspectiekader Verspreiden zoute baggerspecie, Inspectie Verkeer en Waterstaat, 9 december 2005.

K

Bijlage G wordt als volgt gewijzigd:

1. De titel van de bijlage komt te luiden:

BIJLAGE G, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4.2.1 EN 4.2.2.

2. Na de titel van de bijlage vervalt: Formules bodemtypecorrectie.

3. In onderdeel I wordt ‘in bijlage A van de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering’ vervangen door: in bijlage 1 van de Circulaire bodemsanering 2009.

4. In onderdeel II wordt onder het kopje ‘PAK’s’ ‘Van 10% tot en met 29% organisch stofgehalte’ vervangen door: Van 10% tot en met 30% organisch stofgehalte.

5. In onderdeel III wordt onder de formule voor bodemtypecorrectie de definitie van % organisch stof vervangen door: gemeten percentage organisch stof in de te beoordelen bodem, grond of baggerspecie. Het gehalte organisch stof kan voor zoute baggerspecie ook berekend worden uit het percentage koolstof x 1,724.

6. In onderdeel III wordt onder tabel 5 opgenomen: De minimum en maximumwaarden zoals opgenomen in tabel 4 en 5 worden niet gehanteerd bij het berekenen van de msPAF bij het beoordelen van baggerspecie die conform artikel 35, onderdeel f, van het Besluit verspreid wordt op het aangrenzend perceel.

7. Na onderdeel III wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • IV. Regels voor het vaststellen van een overschrijding van de waarden, bedoeld in artikel 4.2.2.

    De Achtergrondwaarden en Maximale waarden kunnen lager zijn dan de vereiste rapportagegrens in AS3000 dan wel de vereiste aantoonbaarheidsgrens in AP04. Dit betekent dat deze waarden strenger zijn dan het niveau waarop betrouwbaar (routinematig) kan worden gemeten. De laboratoria moeten minimaal voldoen aan de vereiste rapportagegrens in AS3000 dan wel de aantoonbaarheidsgrens in AP04. Het hanteren van een strengere rapportagegrens respectievelijk aantoonbaarheidsgrens mag ook, mits deze is vastgesteld conform AS3000 respectievelijk AP04. Bij een resultaat < vereiste rapportagegrens AS3000 dan wel < vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04, mag de beoordelaar ervan uit gaan dat de kwaliteit van de grond, baggerspecie, bodem of bodem onder oppervlaktewater voldoet aan de van toepassing zijnde waarden. Indien het laboratorium een waarde < een verhoogde rapportagegrens aangeeft (dit is hoger dan de vereiste rapportagegrens AS3000 dan wel de vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04), dan dient de desbetreffende verhoogde rapportagegrens te worden vermenigvuldigd met 0,7. De zo verkregen waarde wordt getoetst aan de van toepassing zijnde waarden. Een dergelijke verhoogde rapportagegrens kan optreden bij de analyse van een zeer sterk verontreinigd monster of een monster met een afwijkende samenstelling.

    Indien het laboratorium een gemeten gehalte rapporteert (zonder < teken), wordt dit gehalte aan de van toepassing zijnde waarde getoetst, ook als dit gehalte lager is dan de vereiste rapportagegrens AS3000 dan wel de vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04.

    Bij het berekenen van een somwaarde, het rekenkundig gemiddelde en een percentielwaarde worden voor de individuele componenten de resultaten < vereiste rapportagegrens AS3000 dan wel < vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04 vermenigvuldigd met 0,7.

    Indien alle individuele waarden als onderdeel van de berekende waarde het resultaat < vereiste rapportagegrens AS3000 dan wel < vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04 hebben, mag de beoordelaar ervan uit gaan dat de kwaliteit van de grond, baggerspecie, bodem of bodem onder oppervlaktewater voldoet aan de van toepassing zijnde Achtergrondwaarden of Maximale waarden. Deze regel geldt niet voor de msPAF metalen en msPAF organische stoffen.

    Indien een of meer individuele componenten het resultaat hebben < dan een verhoogde rapportagegrens, of er een of meer gemeten gehalten (zonder < teken) zijn, dan dient de berekende waarde te worden getoetst aan de van toepassing zijnde Achtergrondwaarden of Maximale waarden. Deze regel geldt ook als gemeten gehalten lager zijn dan de vereiste rapportagegrens AS3000 dan wel de vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04.

L

Bijlage L wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel wordt in de kolom ‘Component’ na ‘Acrylonitril’ en ‘Formaldehyde’ toegevoegd: 3.

2. Onder de tabel wordt na voetnoot 2 een voetnoot toegevoegd, luidende:

3 De bepalingsgrenzen voor acrylonitril en formaldehyde zijn gelijk aan of hoger dan de waarden voor deze stoffen. De Achtergrondwaarden en Maximale waarden in bijlage B zijn begrensd op het niveau van de indicatieve interventiewaarde.

ARTIKEL II

De Regeling uniforme saneringen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, onder b en c wordt ‘(tabel 1 van bijlage 1 bij de Circulaire bodemsanering 2006, Stcrt. 2008, 131)’ vervangen door: , zoals vermeld in tabel 1 van bijlage 1 bij de Circulaire bodemsanering 2009.

B

De tabel in bijlage 3 behorende bij de artikelen 3.4.1 en 3.4.3 van de Regeling uniforme saneringen wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘Barium (Ba) vervallen de aangegeven waarden in de kolommen ‘Achtergrondwaarden’, ‘Maximale waarden’ en ‘Interventiewaarden’.

2. Na ‘DDT (som)’ wordt de aangegeven waarde in de kolom ‘Interventiewaarden’ vervangen door: 1,7.

3. Na ‘DDE (som)’ wordt de aangegeven waarde in de kolom ’Interventiewaarden’ vervangen door: 2,3.

4. Na ‘Drins(som)’ wordt de aangegeven waarde in de kolom ‘Interventiewaarden’ vervangen door: 4,0.

5. Na ‘Drins (som)’ en de daarbij aangegeven waarden wordt een nieuwe stof ingevoegd, luidende: Aldrin.

6. Na ‘Aldrin’ wordt in de kolom ‘Interventiewaarden’ een waarde ingevoegd, luidende: 0,32.

ARTIKEL III

In artikel 14a, derde lid van de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming wordt ‘Circulaire streef- en interventiewaarden bodemsanering (Stcrt. 2000, 39)’ vervangen door: Circulaire bodemsanering 2009.

ARTIKEL IV

Artikel 6 van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 komt te luiden:

Als interventiewaarden worden aangemerkt de in tabel 1 van bijlage 1 bij de Circulaire bodemsanering 2009 voor grond opgenomen interventiewaarden.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 april 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

Deze wijzigingen betreffen verduidelijkingen om interpretatieverschillen over de toe te passen voorzieningen zoveel mogelijk te voorkomen. De afgelopen periode is gebleken dat hierover veel discussie plaatsvindt tussen toepassers en bevoegd gezag.

De minimale dikte van 0,5 mm is gebaseerd op technisch onderzoek waaruit blijkt dat kunststoffolie van deze dikte als bescherming gelijkwaardig is aan een diffusieremmende laag van bitumenemulsie in een hoeveelheid van 4 kg/m2. Met dit onderzoek is tevens aangetoond dat 0,5 mm-folie voldoende bestand is tegen ‘doorponsing’. Bij toepassing van dunnere folies, die niet zijn bestand tegen ‘doorponsing’, zou aanvullende bescherming noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een geotextiel (non-woven).

De toegestane afwijking van 5% op de dikte van de toe te passen kunststoffolie heeft te maken met de tolerantie in het productieproces van de folie. Op grond van het nieuwe derde lid van artikel 3.9.2 is het toegestaan om folie, die voldoet aan de 5% tolerantie in het fabrieksproces, met een dikte van 0,475 mm toe te passen.

In artikel 3.9.2, zevende lid wordt bepaald dat er een drainerende voorziening moet worden aangebracht op de isolatievoorziening. Omdat er geen eisen aan de isolatievoorziening worden gesteld, weet het bevoegd gezag niet hoe dit getoetst moet worden. Om een toetsing door het bevoegd gezag mogelijk te maken voorziet de wijziging van het zevende lid in het opnemen van een minimum eis aan de drainagevoorziening. Van deze minimum eis kan worden afgeweken indien de gelijkwaardigheid kan worden aangetoond van een andere voorziening of systeem, zoals een drainagemat of een drainagesysteem.

De doorlatendheid van de afdeklaag is gebaseerd op de algemeen geaccepteerde minimumeis daarvoor uit de CROW-standaard voor drainagezand. De laagdikte van 0,25 m is volgens deskundigen voldoende om het ‘dichtslaan’ van de drainagelaag door fysische verontreinigingen te voorkomen en om een levensduur van 100 jaar te halen.

Onderdeel B

Het van toepassing verklaren van de regels van het vierde en vijfde lid van artikel 4.2.2 op het verspreiden van baggerspecie in zout oppervlaktewater leidt tot een onbedoelde aanscherping ten opzichte van de zoute baggertoets zoals deze voorheen werd gehanteerd onder het regime van de Wet verontreiniging zeewater. Bovendien zijn de regels van het vierde en vijfde lid niet relevant voor deze activiteit. Met het vervallen van de laatste volzin van artikel 4.2.2, tweede lid wordt deze onvolkomenheid hersteld.

Met de wijziging van artikel 4.2.2, zesde lid, wordt voor het bepalen van een overschrijding van de maximale waarden teruggekeerd naar de regel die gold onder het regime van het Bsb. Het is nooit de bedoeling geweest om deze regel te verlaten. Het zesde lid betrof dan ook een onvolkomenheid. Bij overschrijding van de maximale waarden voor de emissie voor een of meer stoffen van een partij grond of baggerspecie, is uitloogonderzoek via een kolomproef nodig op ten minste één representatief deelmonster.

Met het nieuwe zevende lid wordt bewerkstelligd dat bij het vaststellen van een overschrijding van de waarden de regels in bijlage G, onder IV worden toegepast. Zie voor een toelichting op dat onderdeel in bijlage G hieronder bij onderdeel H. Tevens wordt naar bijlage G, onder IV verwezen in de opmerkingen onder de tabellen 1 en 2 in bijlage B.

Met het nieuwe achtste lid wordt de toetsingsregel voor nikkel aangepast. Primair zand en klei met natuurlijk verhoogde nikkelgehalten worden sinds de wijziging van de toetsingsregels niet meer geclassificeerd als schoon materiaal. Grote hoeveelheden primair materiaal en de bodem van locaties die zijn opgehoogd met primair materiaal, worden als gevolg van deze gewijzigde toetsingsregels onbedoeld ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse industrie. Om dit urgente knelpunt het hoofd te bieden is besloten om de toetsingsregel aan te passen. Hierdoor wordt het primaire materiaal op dezelfde wijze getoetst als onder het regime van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming. Binnen enkele jaren zal de normstelling voor nikkel worden herzien.

Onderdeel C

Het samenvoegen van partijen grond en baggerspecie is niet alleen mogelijk op grond van BRL 9335 maar ook op grond van BRL 7500. Laatstgenoemde BRL werd ten onrechte niet genoemd in artikel 4.3.2. Deze onvolkomenheid wordt met deze wijziging hersteld. BRL 7500 werd overigens al genoemd in bijlage C van de Regeling bodemkwaliteit. Met deze wijziging worden dan ook geen nieuwe of andere verplichtingen in het leven geroepen.

Onderdeel D

Onder het regime van het Bsb kon een afwijkende monsternemingstrategie worden toegepast voor monsters die zich onder een verhardingslaag of een diepe bodemlaag bevonden. Per abuis is deze uitzondering niet opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit. Met het toegevoegde vierde lid wordt deze onvolkomenheid hersteld. Bij gebruikmaking van deze monsternemingstrategie wordt voor de toetsing van de resultaten aan de toepassingsregels geen zekerheidsfactor voorgeschreven.

Onderdeel E

Bij het toepassen van grond en baggerspecie is alleen de kwaliteit van de bodemlaag die zich bevindt in de actuele contactzone relevant. De kwaliteit van de grond daaronder (ondergrond) die normaal niet wordt beroerd door bewerkingen, zoals ploegen, omspitten en harken is niet relevant. Voor de actuele contactzone wordt in het kader van NEN 5740: 2007 een standaarddikte van 0,5 meter gehanteerd. De ondergrond bevindt zich derhalve op een diepte vanaf 0,5 meter onder het maaiveld. Deze regeling sluit aan op deze norm uit NEN 5740-2007.

Onderdelen F en G

Deze wijzigingen houden verband met het feit dat de eerstvolgende aanpassing van de Regeling bodemkwaliteit eerst per 1 oktober 2009 in werking treedt. Artikel 5.1.7 en 5.1.9, elfde lid, voorzien in overgangsbepalingen voor erkende kwaliteitsverklaringen die onder het regime van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming zijn afgegeven. Op dit moment werkt de praktijk aan het actualiseren van een aantal beoordelingsrichtlijnen. Het werken conform deze gewijzigde richtlijnen wordt per 1 oktober 2009 verplicht en dus niet al per 1 juli 2009 zoals oorspronkelijk de bedoeling was. Aanpassingen van de genoemde data is derhalve vereist.

Onderdeel H

Deze voormalige interventiewaarde is op dezelfde manier onderbouwd als de interventiewaarden voor de meeste andere metalen. Ten tijde van de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit is in overleg met de decentrale overheden en het bedrijfsleven afgesproken om het standaard analysepakket voor bodem uit te breiden met de stof barium. Dit gebeurde op basis van inzichten over het in lichte mate diffuus voorkomen van barium in de (water)bodem. Door het opnemen van deze stof in het standaard analysepakket, is sinds de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit veel inzicht verkregen in de aanwezigheid van deze stof in de bodem. Barium wordt vaak in hoge gehalten aangetroffen. Belangrijke oorzaak daarvoor is dat deze stof van nature voorkomt in de bodem. Het hoge gehalte van barium in de bodem leidt momenteel tot stagnatie in het hergebruik van vrijkomende grond en baggerspecie en tot meer saneringsgevallen. Aan RIVM is gevraagd advies te geven over aanpassing van de norm voor barium. De nader verkregen inzichten over het van nature voorkomen van barium in de Nederlandse bodem zal daarbij een rol spelen. In afwachting van dit advies is besloten om voor barium (tijdelijk) geen normen te hanteren. Binnen enkele jaren zal voor barium een nieuw toetsingskader worden geïntroduceerd.

Bij de inwerkingtreding van het besluit bodemkwaliteit is een nieuw toetsingskader (msPAF) geïntroduceerd voor het verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen. Voor de metalen waarmee het standaard analysepakket is uitgebreid, zijn individuele normen afgeleid vanwege het ontbreken van PAF-curves. Voor de afleiding van de individuele normen is destijds gebruik gemaakt van een dataset, die op grond van huidige inzichten niet representatief is gebleken. Metalen blijken in hogere gehalten voor te komen in de waterbodem en baggerspecie, dan destijds is verondersteld. Voor het verspreiden van baggerspecie was het beleidsuitgangspunt dat er landelijk gezien niet minder bagger verspreid wordt dan voor inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit. Dit beleidsuitgangspunt wordt momenteel niet gehaald. Er treedt stagnatie op bij verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen. Het streven is om voor het verspreiden op aangrenzende percelen binnen enkele jaren de bestaande risicobenadering (msPAF) aan te vullen met de metalen die daar nog geen onderdeel van uitmaken. Besloten is om tot het moment van integratie in de msPAF, net als voor inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit, voor deze metalen geen maximale waarden voor verspreiden over aangrenzende percelen te hanteren. Uit artikel 36 van het besluit bodemkwaliteit vloeit voort dat naast de msPAF toetsing ook een toets moet plaatsvinden aan de Interventiewaarden bodem. Voor metalen waar geen Interventiewaarden bodem zijn vastgesteld, dienen de Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie te worden gehanteerd.

In de praktijk is gebleken dat de normen voor de organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB's) chloordaan, alfa-endosulfan, heptachloor en heptachloorepoxide leiden tot problemen bij hergebruik van grond en baggerspecie. De Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie voor deze stoffen waren vastgesteld op het niveau van de Achtergrondwaarde. Na analyse van het probleem is tot de conclusie gekomen dat de normstelling voor deze stoffen vanuit het Bouwstoffenbesluit niet correct is vertaald naar de Regeling bodemkwaliteit. Voorts is gebleken dat de Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie voor deze stoffen niet in verhouding staan tot de Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie van de andere in de tabellen 1 en 2 genoemde OCB's. Er is dan ook besloten de Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie voor de vier OCB's vast te stellen op 0,1 mg/kg d.s. (voor standaardbodem) .

Met betrekking tot de wijzigingen van de waarden voor acrylonitril en formadehyde wordt opgemerkt dat aanpassing noodzakelijk is vanwege aansluiting op de Circulaire bodemsanering 2009. Het is ongewenst om voor dezelfde stoffen verschillende waarden te hebben in deze circulaire en de Regeling bodemkwaliteit.

Onderdeel I

Van verschillende BRL’en en protocollen zijn nieuwe versies uitgekomen. Met deze wijzigingen in bijlage C wordt verwezen naar de meest recente versies.

Onderdeel J

Door het van toepassing zijn van de NVN 5720 is gebleken dat de bemonsteringsinspanning tijdelijk onevenredig toeneemt omdat er in de regeling niet voorzien was in een passende onderzoeksstrategie voor zoute baggerspecie. Met de komst van de NEN 5720 wordt deze omissie hersteld. In de tussenliggende periode is het Inspectiekader verspreiden zoute baggerspecie van toepassing.

Onderdeel K

Aanpassing van de titel van de bijlage is nodig vanwege de toevoeging van onderdeel IV aan bijlage G.

Met de wijziging van onderdeel 3 wordt bewerkstelligd dat naar de juiste circulaire wordt verwezen.

De wijzigingen die met de onderdelen 4 tot en met 6 worden doorgevoerd betreffen verbeteringen van een aantal onvolkomenheden in bijlage G. Regels die al bestonden onder het regime van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming bleken niet goed te zijn overgenomen in de Regeling bodemkwaliteit. Voor de uitvoeringspraktijk droegen deze onvolkomenheden bij aan verwarring. Bovendien bleken de toetsprogramma's niet aan te sluiten op de tekst van de regeling. MsPaf is een risicogerichte beoordeling om te bepalen of baggerspecie al dan niet verspreid mag worden. In plaats van toetsing op gehalten, worden de risico's ingeschat door het effect van een groep stoffen ('Meer Stoffen Potentieel Aangetaste Fracties) op het ecosysteem te bepalen. In de praktijk wordt reeds conform de aangepaste tekst gewerkt zodat deze wijzigingen daarvoor geen gevolgen hebben.

Het opnemen van een nieuw onderdeel in bijlage G (onderdeel 7) is nodig omdat in de praktijk is gebleken dat de toetsingsregels voor analyseresultaten, waarbij de vereiste rapportagegrens AS3000 of aantoonbaarheidsgrens AP04 een waarde (met name de achtergrondwaarden) overschrijdt, leiden tot problemen bij hergebruik van grond en baggerspecie. Deze situatie doet zich onder andere voor bij toetsing van polychloorbifenylen (PCB’s) en organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB's) die sinds 1 juli 2008 zijn opgenomen in een aantal standaard stoffenpakketten voor het onderzoek bij landbodem en waterbodem in regionale wateren en voor het keuren van grond en baggerspecie uit regionale wateren, respectievelijk voor het onderzoek van de waterbodem bij Rijkswateren en het keuren van baggerspecie uit Rijkswateren. Door de huidige toetsingsregels worden in sommige situaties ook totaal onverdachte en onbelaste (water)bodems geclassificeerd als kwaliteitsklasse Wonen, Industrie, klasse A of B. Voor deze situatie heeft aanpassing van de toetsingsregels plaatsgevonden.

Onderdeel L

Deze toevoeging in bijlage L dient ter verduidelijking van de gestelde bepalingsgrenzen.

Artikel II

Onderdeel A

Deze wijziging is nodig zodat naar de juiste circulaire wordt verwezen.

Onderdeel B

De tabel in bijlage 3 van de Regeling uniforme saneringen bevat voor de categorie Projectgebied De Kempen een verbijzondering van de bodemfunctieklasse wonen en de bodemkwaliteitsklasse wonen, zoals opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit. Voor het gebruik als moestuin en als siertuin gelden, voor zover sprake is van beïnvloeding door zinkassen, afwijkende terugsaneerwaarden voor arseen, cadmium, koper, lood en zink. Voor de overige stoffen gelden als terugsaneerwaarden de maximale waarden, zoals opgenomen in tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Omwille van de duidelijkheid zijn in bijlage 3 ook voor de overige stoffen de achtergrondwaarden, maximale waarden en interventiewaarden weergegeven. Omdat voor de stoffen barium, nikkel, DDT, DDE, DDD en drins (som) de maximale waarden of interventiewaarden worden gewijzigd of komen te vervallen middels wijzigingen van de Regeling bodemkwaliteit en/of de Circulaire bodemsanering 2009, is de tabel in bijlage 3 daarop aangepast.

Drins

Door de introductie van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit zijn meer gegevens beschikbaar van gehalten drins (Aldrin, Dieldrin en Endrin) in de bodem op voormalige tuinbouwgebieden, met name glastuinbouw- en fruitteeltgebieden. De huidige interventiewaarde voor (som)drins van 0,14 mg/kg d.s. is op basis van aanvullend ecologisch onderzoek een forse aanscherping van de oude waarde van 4 mg/kg d.s. Voor de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat daar waar woonwijken op voormalige tuinbouwgebieden zijn ontstaan en waar toentertijd is gesaneerd tot 2 mg/kg d.s, deze bewoners alsnog op ernstig verontreinigde grond wonen, terwijl er geen gezondheidsrisico’s zijn. Dit is maatschappelijk niet uitlegbaar.

Op basis van recent verzamelde gegevens uit vier grote voormalige tuinbouwgebieden is de interventiewaarde voor (som)drins heroverwogen. De nieuwe interventiewaarde voor (som)drins is vastgesteld op 4,0 mg/kg d.s. aangevuld met een nieuwe interventiewaarde voor Aldrin van 0,32 mg/kg d.s. Voor Aldrin moet vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s een aparte grens worden gesteld. Hierbij wordt gekozen voor de grens voor ‘duurzame geschiktheid’ bij wonen met tuin, te weten 0,32 mg/kg d.s.

DDT/DDE/DDD

Een soortgelijk probleem als voor de (som)drins doet zich voor bij DDT/DDE/DDD. In tegenstelling tot de (som)drins worden deze stoffen recent afzonderlijk getoetst. De huidige interventiewaarden zijn: DDT 1,0 mg/kg d.s., DDE 1,3 mg/kg d.s. en voor DDD 34 mg/kg d.s. (De oude (som)interventiewaarde voor DDT/DDE/DDD was 4 mg/kg d.s.).

Voor DDT’s zijn de consequenties van de huidige normstelling minder groot dan voor drins. Uit hetzelfde recente onderzoek als van de drins blijkt dat de gehalten regelmatig in de buurt van de oude (som)interventiewaarde (= 4 mg/kg d.s.) liggen. Aangezien het om grote gebieden gaat zijn er ook flinke consequenties. Voor de DDT/DDE/DDD (som) speelt dat er nogal eens is gesaneerd tot of op basis van de voormalige tussenwaarde van 2 mg/kg d.s. en dat levert met de huidige normstelling problemen (met name uitlegbaarheid, geen gezondheidsrisico’s).

De nieuwe situatie blijft uitgaan van een aparte normering voor DDT, DDE en DDD, omdat er geen wetenschappelijke basis is voor een somnorm. Voor DDD (dat op basis van de beschikbare gegevens weinig voorkomt in landbodems) kan de Interventiewaarde van 34 mg/kg d.s. blijven staan. De oude somwaarde voor DDT’s van 4 mg/kg d.s. wordt ‘naar rato van ecologische risico’s’ verdeeld over DDT en DDE. Dit betekent dat de nieuwe interventiewaarde voor DDT 1,7 mg/kg d.s. is en voor DDE 2,3 mg/kg d.s.

Artikel III en IV

Met het in werking treden van de Circulaire bodemsanering 2006, zoals gewijzigd op 1 oktober 2008 is de Circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering komen te vervallen. De streefwaarden en interventiewaarden waren vanaf dat moment opgenomen in bijlage 1 behorende bij de Circulaire bodemsanering 2006, zoals gewijzigd op 1 oktober 2008. Per 1 april 2009 is laatstgenoemde circulaire vervangen door de Circulaire bodemsanering 2009.

Effecten

Deze wijzigingen betreffen louter herstel van onvolkomenheden en leveren geen nieuwe of andere verplichtingen op voor bedrijven. Ook worden er geen wijzigingen doorgevoerd in bestaande verplichtingen. Wel kan worden opgemerkt dat vanwege het vervallen en het wijzigen van de toetsingsregels en de normen voor een aantal stoffen de mogelijkheden voor het hergebruik van grond en baggerspecie worden verruimd. Deze wijzigingen hebben daardoor echter alleen positieve effecten voor het bedrijfsleven. Ook heeft deze regeling geen gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten. De regeling is dan ook niet ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

Voorts hebben de wijzigingen geen effecten voor het milieu. Met betrekking tot de stoffen waarvoor de toetsingsregel wordt aangepast of de normen vervallen of worden gewijzigd, wordt het milieu in dezelfde mate beschermd als voorheen. Onder het regime van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en het beleid voor verspreiding van baggerspecie op het aangrenzend perceel die voor inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit van kracht waren, golden voor deze stoffen namelijk geen normen of vond daaraan geen toetsing plaats. Voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn er positieve gevolgen, doordat de regeling duidelijker wordt op een aantal punten.

Notificatie

De ontwerpregeling is op 10 december 2008 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2008/565/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 217). Er is op 3 maart 2009 een reactie op de ontwerpregeling ontvangen. Het betreft een opmerking van de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG. De Commissie wijst op het gebrek aan duidelijkheid van sommige bepalingen van het genotificeerde ontwerp en de lasten die daar mogelijk uit voortvloeien voor de betrokken marktdeelnemers. Met de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 16 maart 2005 met de titel ‘Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie’ (COM(2005)97) worden de lidstaten opgeroepen om bij het opstellen van nieuwe nationale voorschriften veel aandacht te besteden aan de gevolgen van hun ontwerpregelgeving voor bedrijven in de interne markt. Ze worden aangemoedigd de kwaliteit van nationale wetgeving te vereenvoudigen en te verbeteren in termen van nauwkeurigheid, leesbaarheid en bereikte efficiency.

Naar aanleiding van deze opmerking van de Commissie is de regeling nader bekeken. Onderzocht is in hoeverre het mogelijk is onderdelen daarvan te vereenvoudigen. De conclusie is dat het niet mogelijk om een verdere vereenvoudiging in de regels door te voeren. De wijzigingen die met deze regeling worden aangebracht in de Regeling bodemkwaliteit hebben juist tot doel om een aantal in de praktijk gebleken onduidelijkheden uit de weg te ruimen. Met deze wijzigingsregeling wordt de Regeling bodemkwaliteit derhalve vereenvoudigd. Verder kan worden opgemerkt dat de Regeling bodemkwaliteit voornamelijk (technische) uitvoeringsregels bevat die alleen goed kunnen worden begrepen wanneer deze samen met het Besluit bodemkwaliteit worden bezien. De regeling zelf lijkt dan moeilijk leesbaar en onduidelijk maar in samenhang met het besluit is daar geen sprake van. Voorts kan worden opgemerkt dat deze regeling zich richt tot professionele marktpartijen die goed op de hoogte zijn van zowel de technische eisen als de normstelling. Voor hen is de regelgeving voldoende duidelijk. Vanuit de markt is juist de wens naar voren gebracht om de voorgestelde wijzigingen in de regeling door te voeren. Daar waar er toch nog onduidelijkheden bestaan zijn er in Nederland diverse organisaties die marktpartijen ondersteunen, zoals SenterNovem/Bodem+ (een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken), SIKB (Stichting infrastructuur kwaliteitsborging bodembeheer) en SBK (Stichting bouwkwaliteit).

Ten opzichte van het ontwerp, dat aan de Europese Commissie is genotificeerd, is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de definitieve regeling. Hierna zijn deze wijzigingen opgesomd en is aangegeven waarom deze niet opnieuw aan de Commissie zijn gemeld te voldoening aan artikel 8, eerste lid van genoemde richtlijn.

  • Artikel I, onderdeel B, onder 3: het toevoegen van een achtste lid aan artikel 4.2.2. Op grond van dit nieuwe lid vindt voor de stof nikkel geen toetsing meer plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Deze wijziging betekent feitelijk een versoepeling van de bestaande normen zodat meer grond en baggerspecie kan worden toegepast.

  • Artikel I, onderdeel C: toevoegen van BRL 7500 aan artikel 4.3.2. Door deze wijziging wordt het ook mogelijk om partijen grond en baggerspecie samen te voegen conform BRL 7500. Voorheen kon dat alleen op grond van BRL 9335. Dat betekent een uitbreiding van de mogelijkheden en dus een versoepeling van de eisen.

  • Artikel I, onderdeel F en G: verschuiven van de datum waarop erkende kwaliteitsverklaringen kunnen worden afgegeven op grond van het (oude) regime van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming. Met deze wijziging wordt de markt drie maanden extra tijd gegeven om beoordelingsrichtlijnen in overeenstemming te brengen met het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Dat betekent een versoepeling van de huidige eis.

  • Artikel I, onderdeel H (sub 1a t/m 1c, 4a en 4b en 6): vervallen van een aantal normen voor stoffen in bodem, grond en baggerspecie. Deze wijzigingen leiden tot verruiming van de hergebruikmogelijkheden van grond en baggerspecie doordat de normen en toetsingsregels voor een aantal stoffen vervallen of verruimen. De in de praktijk ondervonden knelpunten worden hiermee weggenomen.

  • Artikel I, onderdeel J: toevoegen van een document aan de onderzoeksprotocollen die kunnen worden toepast. Het betreft geen nieuwe verplichting maar slechts een uitbreiding van de toe te passen onderzoeksmethoden.

  • Artikel II, onderdeel A, artikel III en artikel IV: met deze wijzigingen wordt alleen bewerkstelligd dat naar de juiste circulaire wordt verwezen. De circulaire die voorheen gold is op een aantal onderdelen gewijzigd. Deze wijzigingen betreffen aanpassingen in de normstelling voor een aantal stoffen. Deze aanpassingen zijn precies hetzelfde als de aanpassingen die worden doorgevoerd in de Regeling uniforme saneringen (zie hierna).

  • Artikel II, onderdeel B: hiermee wordt de normstelling voor een aantal stoffen versoepeld zodat locaties minder snel worden bestempeld als ernstig verontreinigd. De in de praktijk ondervonden knelpunten worden hiermee weggenomen.

In zijn algemeenheid kan ten aanzien van voornoemde wijzigingen worden opgemerkt dat deze geen verandering aanbrengen in het toepassingsgebied, geen verkorting inhouden van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, geen toevoeging van specificaties of eisen bevatten en specificaties en de eisen niet stringenter maken. Op grond van artikel 8, tweede lid van voornoemde richtlijn kan een nieuwe notificatie dan ook achterwege blijven.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

Naar boven