Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 maart 2009, nr. HO&S/BS/2009/97314 tot wijziging van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 7.37, vierde lid, 7.57, vierde lid, 7.57b, derde en vijfde lid, 7.57c, vierde lid, 7.57e, vijfde lid, 7.57f, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I

A

1. In artikel 2, komt het eerste lid als volgt te luiden:

  • 1. De in artikel 7.37, vierde lid, van de wet bedoelde aanmelding geschiedt door inlevering bij de IB-Groep van het daarvoor bestemde, ingevulde en ondertekende formulier danwel digitaal via een door de IB-groep gevalideerd medium. Beide omvatten in elk geval vragen omtrent de naam, de geboortedatum en -plaats, het adres en de nationaliteit van de gegadigde.

2. In het tweede lid komt ‘op het formulier’ te vervallen.

B

In artikel 5, derde lid wordt ‘meldt zich aan bij de IB-groep’ vervangen door: meldt zich overeenkomstig artikel 2 aan bij de IB-groep.

C

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. Gemiddeld eindexamencijfer

  • 1. Het gemiddelde eindexamencijfer, bedoeld in artikel 7.57b, eerste en tweede lid, van de wet, van een gegadigde die met goed gevolg eindexamen heeft afgelegd volgens de artikelen 12 tot en met 15 en 22 van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt berekend uit de eindcijfers van het gemeenschappelijk deel, het profieldeel en het hoogste eindcijfer van het vrije deel gezamenlijk. Daarbij wordt, indien de gegadigde het eindexamen heeft afgelegd volgens de bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs gegeven voorschriften zoals luidend vanaf 1 augustus 2007, het gemiddelde van de eindcijfers bedoeld in artikel 49, zesde lid van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., aangemerkt als het eind(examen)cijfer van één vak.

  • 2. Het gemiddelde eindexamencijfer, bedoeld in artikel 7.57b, eerste en tweede lid, van de wet, van een gegadigde met een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of met een diploma middelbaar beroepsonderwijs wordt berekend uit de combinatie van vijf cijfers van de cijferlijst die het hoogste gemiddelde oplevert.

  • 3. Indien de beoordelingen bij een diploma als bedoeld in het tweede lid zijn uitgedrukt in de termen goed, voldoende of onvoldoende, worden deze voor de berekening van het gemiddelde eindexamencijfer geïnterpreteerd als respectievelijk 8, 6 en 4.

  • 4. Indien op de cijferlijst minder dan het in het tweede lid bedoelde aantal cijfers is vermeld, is het gemiddelde eindexamencijfer het gemiddelde van de vermelde cijfers.

D

In artikel 22, eerste lid wordt ‘er nochtans plaatsen voor die opleiding onbenut zijn gebleven’ vervangen door: er plaatsen voor die opleiding onbenut blijven.

E

In artikel 23, eerste lid wordt ‘er nochtans plaatsen voor die opleiding onbenut zijn gebleven’ vervangen door: er plaatsen voor die opleiding onbenut blijven.

F

In paragraaf 3 wordt een nieuw artikel 27a ingevoegd, luidende:

Artikel 27a Tweede instroom

  • 1. Indien voor een opleiding gedurende het eerste studiejaar een tweede instroommoment bestaat, informeert het instellingsbestuur de IB-groep daarover alsmede over de daarvoor geldende datum.

  • 2. Uiterlijk een maand voor de in het eerste lid genoemde datum, informeert het instellingsbestuur de IB-groep over het aantal opengevallen plaatsen bij de desbetreffende opleiding.

  • 3. De IB-groep verdeelt de beschikbare opleidingsplaatsen over de gegadigden die na toepassing van de artikelen 19, 22, 23, 24, 27 en 31 nog niet in het bezit zijn van een bewijs van toelating voor de desbetreffende opleiding.

  • 4. De IB-groep verstrekt de in het vorige lid bedoelde gegadigden uiterlijk 14 dagen voor de in het tweede lid bedoelde datum een bewijs van toelating voor de desbetreffende opleiding.

G

Artikel 29, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De IB-Groep verstrekt de gegevens van de gegadigde die zich overeenkomstig artikel 9 heeft aangemeld, aan het instellingsbestuur.

H

Artikel 31, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De IB-Groep verstrekt na toepassing van het eerste lid, en met inachtneming van de lijstvolgorde en het aantal, bedoeld in artikel 7.57e, tweede lid, onder d, van de wet, een bewijs van toelating aan de decentraal geselecteerde gegadigden.

I

Artikel 32 vervalt.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

De Regeling aanmelding en selectie is in 1999 in werking getreden en vormde de vervanging van de Regeling aanmelding en loting. Aanleiding daarvoor was de wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW),waarmee het systeem van selectie voor opleidingen waarvoor een toelatingsbeperking (numerus fixus) is vastgesteld, wordt geregeld (Staatsblad 1999, 170).

Volgens artikel 7.37, vierde lid, van de WHW (oud 7.37, lid 3) moet iedereen die zich als student voor de eerste maal voor de propedeutische fase van een bacheloropleiding of de eerste periode in een bacheloropleiding met een studielast van 60 punten wil laten inschrijven, zich tevoren aanmelden bij de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Deze regeling geeft voorschriften van procedurele aard voor die aanmelding. Ook bevat de regeling de voorschriften voor de verdeling van opleidingsplaatsen in de gevallen, waarin het aantal personen dat zich heeft aangemeld, groter is dan het aantal beschikbare plaatsen.

In de bestaande regeling wordt een aantal bepalingen gewijzigd. Het gaat daarbij om de wijze van aanmelding van gegadigden bij de IB-groep, de berekening van het gemiddeld eindexamencijfer, tussentijdse instroom en enkele kleinere tekstuele wijzigingen.

In de grondslag is een wijziging opgetreden. Voor de uit 1999 daterende regeling vormden onder andere de artikelen 7.37, derde lid en 16.9a de grondslag. Artikel 7.37, derde lid is vernummerd tot vierde lid als gevolg van de invoeging van een nieuw derde lid, dat betrekking heeft op de verklaring van een student over betaling van het collegegeld door een derde.

Artikel 16.9a was een overgangsbepaling, die betrekking had op de selectieprocedure voor de studiejaren 1999–2000 en 2000–2001. Deze bepaling is uitgewerkt en is komen te vervallen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Gegadigden die zich bij de IB-groep willen aanmelden voor een opleiding, kunnen dat doen met behulp van een formulier of dat digitaal doen. Aanmelding via een formulier vindt al sinds jaar en dag plaats. Sinds enige tijd is het ook mogelijk dat aanmelding digitaal plaatsvindt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van Studielink, een samenwerkingsverband van de bekostigde universiteiten en hogescholen, gericht op de digitale registratie, verwerking en uitwisseling van studentgegevens. Ook is Studielink de naam van het computersysteem dat daarvoor wordt gebruikt. Ongeacht de wijze van aanmelding, worden gegevens gevraagd over de naam, de geboortedatum en -plaats, het adres en de nationaliteit van de gegadigde.

Omdat de aanmelding schriftelijk en digitaal kan plaatsvinden, kan in het tweede lid het woord ‘schriftelijk’ vervallen.

Artikel I, onderdeel B

In artikel vijf wordt benadrukt dat de gegadigde zich bij de IB-groep aanmeldt op een van de wijzen, beschreven in artikel 2.

Artikel I, onderdeel C

De toekenning van bewijzen van toelating vindt geheel of gedeeltelijk plaats op grond van loting. Om dat mogelijk te maken bepaalt de IB-groep op basis van het diploma van de gegadigde het gemiddeld eindexamencijfer. Dat cijfer is namelijk bepalend voor de vraag in welke klasse hij of zij door de IB-groep wordt ingedeeld. Als een gegadigde een gemiddeld eindexamencijfer heeft dat gelijk is aan of hoger dan een acht en daardoor in klasse a zit, dan ontvangt hij zonder meer een bewijs van toelating. Als hij valt in één van de klassen b (lager dan 8, maar hoger of gelijk aan 7,5) tot en met e (lager dan 6,5), dan loot hij mee en is de uitkomst daarvan bepalend voor de vraag of hij een bewijs van toelating ontvangt.

Artikel 13 regelt hoe het gemiddeld eindexamencijfer wordt opgebouwd: de cijfers van het gemeenschappelijk deel, het profieldeel en het hoogste cijfer van het vrije deel gezamenlijk.

Per 1 augustus 2007 is in het eindexamenbesluit voorgezet onderwijs het combinatiecijfer geïntroduceerd (Staatsblad 2007, 24). Daaronder wordt verstaan het cijfer dat het gemiddelde is van de relatief kleine vakken, waarvoor geen centraal examen wordt afgelegd. Het gemiddelde cijfer van de kleine vakken is gelijkwaardig aan het cijfer van de andere (grote) vakken. Door de introductie van het combinatiecijfer komt het aantal cijfers dat wordt gebruikt voor het bepalen van het gemiddeld eindexamencijfer, op negen voor het vwo en op acht voor het havo.

De vakken die samen één cijfer vormen staan vermeld in het zesde lid van artikel 49 van het Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-vbo. Het betreft: maatschappijleer en het profielwerkstuk en voor het vwo ook algemene natuurwetenschappen. Verder is het aan het bevoegd gezag van de school te bepalen of daar één van de volgende vakken aan wordt toegevoegd: literatuur als onderdeel van de moderne talen, klassieke culturele vorming, algemene natuurwetenschappen (in het havo). Het vak godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan door bijzondere scholen worden toegevoegd aan het combinatiecijfer. Het gaat hier om één vak, maar de school kiest welke van beide benamingen wordt gehanteerd: godsdienst óf levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, niet te verwarren met het ‘grote’ vak godsdienst: een schooleigen vak dat de school alleen met toestemming van de minister als examenvak kan aanbieden.

Voor de vakken literatuur en klassieke culturele vorming geldt dat als de school deze keuze niet maakt, literatuur een onderdeel is van de betreffende talen en literatuur, en klassieke culturele vorming deel uitmaakt van Latijnse en/of Griekse taal en letterkunde. Voor godsdienst of levenbeschouwelijk vormingsonderwijs geldt dat als de school deze keuze niet maakt, dit vak geen deel uitmaakt van het eindexamen, tenzij de minister daarvoor goedkeuring heeft verleend. Dit wordt geregeld in een nieuwe volzin in lid 1.

Gegadigden die in 2009 havo-eindexamen doen en meedoen aan de loting, vallen voor het eerst onder de nieuwe regel. In 2010 worden de eerste eindexamens vwo volgens de nieuwe profielen afgelegd.

Hert vierde lid (oud) regelde de wijze waarop het gemiddelde eindexamencijfer berekend werd bij gegadigden die havo of vwo ‘oude stijl’ hadden gedaan. Deze bepaling is uitgewerkt en kan vervallen.

Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

Artikel I, onderdeel D en E

De redactie van het eerste lid van de artikelen 22 en 23 wordt enigszins aangepast. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

Artikel I, onderdeel F

Er zijn instellingen die voor een opleiding in het eerste jaar twee instroommomenten hanteren: 1 september en een moment later in het studiejaar, meestal 1 februari van het volgende kalenderjaar. Instellingen maken ook bij numerus fixusopleidingen soms deze keuze. In de in deze regeling opgenomen regels voor de selectieprocedure en de toekenning van toelatingsbewijzen, wordt uitgegaan van opleidingen die starten aan het begin van het studiejaar, dus per 1 september van een jaar. Er wordt nog niet voorzien in een regeling voor het geval een opleiding gedurende het studiejaar nog een instroommoment heeft. Met deze bepaling wordt dat geregeld alsook dat toekenning van de opengevallen opleidingsplaatsen via de IB-groep plaatsvindt.

Als een instelling voor een fixusopleiding een tweede instroommoment hanteert, moet zij de IB-groep daarover informeren en ook over de datum die in dat verband wordt gehanteerd. De IB-groep kan zo anticiperen op het aantal opleidingen waarvoor dit geldt en nagaan of voor de opleiding in kwestie personen op de lijst van niet-ingelote gegadigden staan.

Het instellingsbestuur meldt vervolgens uiterlijk een maand voor de datum van het tweede instroommoment aan de IB-groep hoeveel opleidingsplaatsen onbezet zijn. Het gaat dan om plaatsen die zijn vrijgekomen doordat studenten de opleiding sinds de aanvang van de opleiding hebben beëindigd.

Als het instellingsbestuur de IB-groep heeft geïnformeerd over het aantal vrijgekomen plaatsen, gaat de IB-groep na of er nog gegadigden zijn. De IB-groep heeft voor de fixusopleidingen waarvoor het geldt een lijst met namen van degenen die nog geen bewijs van toegang hebben verkregen. Dat zijn de gegadigden die zijn overgebleven na toelating via de decentrale selectie, de loting, de tweede of derde loting, opvulling van open plaatsen en uitvoering van de hardheidsclausule.

Nadat de instelling de IB-groep heeft geïnformeerd over het feit dat voor een fixusopleiding een tweede instroommoment bestaat en er open opleidingsplaatsen zijn, gaat de IB-groep na of voor die opleiding nog gegadigden bekend zijn bij de IB-groep. Zij worden door de IB-groep daarover geïnformeerd en ontvangen een bewijs van toelating.

Omdat er sprake is van een nieuwe procedure, die op korte termijn uitgevoerd moet worden, gelden afwijkende termijnen. Het instellingsbestuur informeert de IB-groep als er voor een fixusopleiding een tweede instroommoment geldt en vervolgend uiterlijk een maand voor die datum over het aantal opengevallen opleidingsplaatsen. Vervolgens heeft de IB-groep veertien dagen de tijd de gegadigde te informeren en hem een bewijs van toelating te zenden. De student heeft dan eveneens veertien dagen de gelegenheid om zich bij de instelling in te schrijven.

Artikel I, onderdeel G

De redactie van het eerste lid wordt enigszins aangepast. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

Artikel I, onderdeel H

Hier gaat het om een redactionele aanpassing van het tweede lid van artikel 31. De bepaling blijft qua inhoud gelijk.

Artikel I, onderdeel I

Artikel 32 was een overgangsbepaling. Deze kan vervallen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven