Opslagvergunning ondergrondse stikstofbuffer in de gemeente Winschoten

31 maart 2009

Nr. ET/EM/9058749

De Minister van Economische Zaken,

Procesverloop

  • Akzo Nobel Salt B.V. (hierna Akzo) heeft op 30 mei 2008 een aanvraag (d.d. 29 mei 2008) ingediend om een opslagvergunning ingevolge artikel 25, lid 1, van de Mijnbouwwet voor het opslaan van stikstof in de caverne genaamd HL-K, gelegen in het gebied van de winningsvergunning ‘Adolf van Nassau’;

  • TNO Bouw en Ondergrond, adviesgroep EZ, (hierna genoemd TNO) heeft op verzoek van de Minister van Economische Zaken bij brief d.d. 15 januari 2009, ontvangen op 23 januari 2009, advies uitgebracht. Staatstoezicht op de mijnen (hierna genoemd Sodm) heeft op verzoek van de Minister van Economische Zaken bij brief d.d. 7 januari 2009, ontvangen op 12 januari 2009, advies uitgebracht;

  • Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen heeft op verzoek van de Minister van Economische Zaken per brief d.d. 3 september 2008, ontvangen op 4 september 2009, advies uitgebracht, met briefnummer 2008-49.556/36, MV;

  • De Mijnraad heeft op 19 maart 2009 advies uitgebracht (kenmerk MIJR/9031338) op basis van artikel 105, derde lid, van de Mijnbouwwet.

Overwegingen:

  • Akzo is houder van de steenzout-, anhydriet- en kaliconcessie ‘Adolf van Nassau’. Deze concessie wordt op grond van artikel 143, tweede lid, onder a, van de Mijnbouwwet beschouwd als een winningsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet. Akzo is tevens aanvrager van de opslagvergunning. Hiermee is voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 26, lid 1 en lid 2 van de Mijnbouwwet;

  • De aanvraag heeft betrekking op dat gebied binnen het vergunninggebied ‘Adolf van Nassau’ dat de caverne HL-K en de directe omgeving daarvan omvat;

  • Noch de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager, noch de manier waarop hij voornemens is de opslag te verrichten, geven aanleiding tot weigering van de gevraagde vergunning (ingevolge artikel 27, lid 1 onder a en b, van de Mijnbouwwet);

  • De aanvrager heeft niet bij activiteiten onder een eerdere vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Mijnbouwwet, blijk gegeven van gebrek aan efficiëntie of verantwoordelijkheidszin. Hiermee is voldaan aan het vereiste gesteld in artikel 27 lid 1 onder c van de Mijnbouwwet;

  • Niet is gebleken dat verlening van de vergunning in strijd is met het belang van de veiligheid dan wel de landsverdediging (als bedoeld in artikel 27 lid 1, onder d en e van de Mijnbouwwet);

  • Evenmin is gebleken dat de voorgenomen opslagactiviteit de belangen van planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of aardwarmte schaadt (ingevolge artikel 27 lid 1 onder f van de Mijnbouwwet);

  • TNO adviseert het vergunninggebied in diepte te begrenzen tot maximaal 2200 meter beneden NAP om interferentie met het zogenaamde Groningen veld te voorkomen. Ik heb besloten dit advies over te nemen;

  • De vergunning is aangevraagd voor onbepaalde tijd. Gelet op de door aanvrager voorziene periode van opslag is een tijdvak van 70 jaren niet langer dan noodzakelijk om de in de aanvraag voorziene activiteiten te doen plaatsvinden. Dit is in lijn met het advies van de Mijnraad;

  • De Mijnraad geeft in zijn advies aan dat hij van mening is dat voor opslag van stoffen in de ondergrond een afdracht aan de staat op zijn plaats is.

    Hierover wil ik aangeven dat dit onderwerp mijn aandacht heeft. Ingevolge artikel 98 lid 2 van de Mijnbouwwet bestaat de mogelijkheid tot het verbinden van een voorschrift aan de vergunning voor een jaarlijkse afdracht aan de staat. In dit besluit heb ik evenwel besloten geen toepassing te geven aan deze mogelijkheid, omdat thans gewerkt wordt aan een wijziging van de regeling van de opslag in de Mijnbouwwet, waaronder de bepalingen met betrekking tot afdrachten. De bedoeling is om de gewijzigde bepalingen in de Mijnbouwwet ten aanzien van afdrachten ook te laten gelden voor de onderhavige vergunning;

Gelet op:

De artikelen 25, 26, 27, 28, 29, 32 en 98, tweede tot en met het vierde lid van de Mijnbouwwet, alsmede artikel 1.3.4 van de Mijnbouwregeling.

Besluit:

Artikel 1

Aan Akzo Nobel Salt B.V. wordt een opslagvergunning verleend voor het opslaan van stikstof en andere stoffen, die direct verband houden met het stikstof dat wordt opgeslagen dan wel noodzakelijk zijn voor het opslaan van stikstof, in een zoutvoorkomen.

Artikel 2

De vergunning geldt voor het gebied dat wordt begrensd door de punten A, B, C en D en de rechte lijnen daartussen. De coördinaten van de genoemde punten zijn:

 

coördinaat

coördinaat

A

260571.71

576555.09

B

265993.20

576547.47

C

265794.23

571163.90

D

260641.29

571257.39

Bovenstaande coördinaten zijn weergegeven volgens het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoekmeting zoals vermeld in artikel 1.2.2, onder a, van de Mijnbouwregeling.

Het vergunninggebied is in einddiepte begrensd tot maximaal 2200 meter beneden NAP.

Artikel 3

Het stikstof en de andere stoffen die zijn opgeslagen, moeten voor het einde van de looptijd van de vergunning volgens de stand der techniek op dat moment worden teruggehaald.

Artikel 4

De vergunning geldt tot 70 jaren, nadat zij onherroepelijk is geworden.

Artikel 5

De vergunning treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beschikking is bekendgemaakt.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

De Minister vanEconomische Zaken,

namens deze:

MT-lid directie Energiemarkt,

Y. Peters.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, Directie Wetgeving en Juridische Zaken (ALP: L/204), Postbus 20101, 2500 EC ’s-Gravenhage. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven