Regeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 maart 2009, MEVA/BO-2819721, houdende regels inzake de periodieke registratie op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

18 maart 2009

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 8, tweede lid, onderdeel b, en zevende lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

b. register:

register, genoemd in artikel 3 van de wet;

c. minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

d. cliënt:

een ieder die zorg vraagt of aan wie zorg wordt verleend.

Artikel 2

  • 1. Voor de opname van een aantekening in een van de registers op basis van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet is een periodiek registratie certificaat vereist waaruit blijkt dat betrokkene beschikt over de voor het betrokken beroep benodigde kerncompetenties, genoemd in de artikelen 4, 5 of 6.

  • 2. Het periodiek registratie certificaat wordt verstrekt door een onderwijsinstelling die opleidingen verzorgt die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register van fysiotherapeut, verloskundige of verpleegkundige. Het periodiek registratie certificaat wordt verstrekt indien blijkt dat de beroepsbeoefenaar beschikt over alle voor het betrokken beroep benodigde kerncompetenties, genoemd in de artikelen 4, 5 of 6, op het niveau van de initiële opleiding die recht geeft op inschrijving in een van de hiervoor genoemde registers.

  • 3. De te volgen scholing houdt verband met het beroep waarvoor een aantekening in het register wordt aangevraagd en is gericht op het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden in de kerncompetenties, genoemd in de artikelen 4, 5 of 6.

  • 4. Bij de aanvraag tot opneming in het register van een aantekening van de datum bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet overlegt betrokkene het periodiek registratie certificaat, dat tenminste gegevens bevat met betrekking tot:

    • a. de naam, de geboortedatum en het BIG-registratienummer van de betrokkene;

    • b. een verklaring dat de betrokkene beschikt over alle voor het betrokken beroep benodigde kerncompetenties op het niveau van de initiële opleiding, die leidt tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register;

    • c. de datum van afgifte van het certificaat.

Artikel 3

  • 1. De in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet bedoelde werkzaamheden,

    • a. worden verricht binnen de individuele gezondheidszorg, bedoeld in artikel 1 van de wet, en

    • b. vallen binnen het deskundigheidsgebied van het beroep, bedoeld in hoofdstuk III van de wet, waarvoor betrokkene is ingeschreven in een register.

  • 2. Indien de werkzaamheden worden uitgeoefend in een ander beroep dan het beroep waarvoor betrokkene is geregistreerd in het bedoelde register, geldt naast de in het eerste lid genoemde eisen, de eis dat de werkzaamheden worden verricht op tenminste hetzelfde niveau als het niveau van de opleiding tot het beroep dat leidt tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register, waarin betrokkene is geregistreerd.

Artikel 4

  • 1. Voor het beroep van fysiotherapeut gelden de volgende kerncompetenties en kernvaardigheden:

    • a. De fysiotherapeut brengt op basis van een hulpvraag, op methodische wijze, de dreigende en bestaande gezondheidsproblemen in kaart en relateert deze aan het bewegen en bewegend participeren van de cliënt. Op basis van de resultaten van een eerste screening van de hulpvraag of van de gezondheidsproblemen van de cliënt en de bevindingen gedaan bij fysiotherapeutisch onderzoek neemt de fysiotherapeut in samenspraak met de cliënt, besluiten over de in te stellen behandeling, dan wel geeft hij advies of verwijst hij de cliënt.

    • b. De fysiotherapeut voert, op methodische wijze en in samenwerking met de cliënt, naar de laatste stand van de kennis het behandelplan uit. De cliënt wordt geïnformeerd, begeleid en ondersteund door de fysiotherapeut tijdens de behandeling. De fysiotherapeut evalueert daarbij periodiek de effecten van interventies op het bewegen en de gezondheidstoestand van de cliënt en stelt het behandelplan zonodig bij om optimale resultaten te bereiken.

Artikel 5

  • 1. Voor het beroep van verloskundige gelden de volgende kerncompetenties en kernvaardigheden:

    • a. diagnose stellen op basis van afgenomen anamnese en verricht verloskundig onderzoek;

    • b. opstellen van een behandelplan en bepalen verloskundig beleid;

    • c. verlenen van verloskundige zorg;

    • d. evalueren en vastleggen van verloskundige zorg.

  • 2. Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verloskundige in staat is om een anamnese af te nemen op basis van de zorgvraag, op methodische wijze de gezondheidstoestand dan wel de dreigende of reeds bestaande gezondheidsproblemen van een vrouw in kaart te brengen en op grond van de verzamelde informatie en eventueel lichamelijk onderzoek een diagnose te stellen.

  • 3. Het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verloskundige in staat is om, op grond van de resultaten van onderzoek en bevindingen, problemen en risico’s met betrekking tot de vrouw te inventariseren en om in samenspraak met haar besluiten te nemen over de in te stellen behandeling, dan wel advies of voorlichting te geven dan wel te verwijzen naar een andere zorgverlener.

    De verloskundige stelt een behandelplan op, bespreekt dat met de vrouw en consulteert of verwijst zo nodig naar andere deskundigen.

  • 4. Het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verloskundige in staat is om, op methodische wijze en in samenwerking met de vrouw, verloskundige zorg te verlenen, de vrouw te begeleiden en het behandelplan naar de laatste stand van de kennis uit te voeren.

  • 5. Het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verloskundige in staat is om periodiek de effecten van de zorginterventies op de gezondheidstoestand van de vrouw te evalueren en het behandelplan zodanig bij te stellen dat optimale resultaten bereikt kunnen worden.

Artikel 6

  • 1. Voor het beroep van verpleegkundige gelden de volgende kerncompetenties en kernvaardigheden:

    • a. afnemen van een anamnese;

    • b. onderkennen van dreigende of bestaande gezondheidsproblemen;

    • c. opstellen van een verpleegplan;

    • d. uitvoeren van de verpleegkundige zorg;

    • e. evalueren en vastleggen van verleende verpleegkundige zorg.

  • 2. Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verpleegkundige in staat is snel inzicht te krijgen in de zorgbehoefte van de cliënt. De verpleegkundige kan daarbij verantwoordelijkheid dragen voor het zelfstandig verzamelen en interpreteren van gegevens rond een individuele cliënt en het interpreteren en registreren van de effecten hiervan. Naar aanleiding hiervan kan de verpleegkundige de benodigde verpleegkundige activiteiten en interventies plannen en uitvoeren.

  • 3. Het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verpleegkundige aan de hand van standaardprocedures en combinaties van procedures de dreigende of bestaande gezondheidsproblemen van de cliënt kan onderkennen en rekeninghoudend daarmee de verpleegkundige zorg kan plannen en uitvoeren.

  • 4. Het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde aspect is zodanig ingericht dat een verpleegkundige in staat is een verpleegproces in een verpleegplan neer te leggen. Tevens is de verpleegkundige in staat een eigen werkplanning te maken, voorwaarden te formuleren die wenselijk zijn voor de te verlenen zorg en efficiënt en kostenbewust om te gaan met beschikbare materiële en financiële middelen.

  • 5. Het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde aspect is zodanig ingericht dat de verpleegkundige in staat is tot het verlenen van basiszorg zowel op somatisch als op psychosociaal gebied, zoals het helpen van een cliënt bij persoonlijke verzorging, opname van voeding en vocht, uitscheiding, mobiliteit en het bewaken van vitale functies, het toedienen van medicijnen, het beïnvloeden van de lichaamstemperatuur en het verzorgen van wonden. Ook is een verpleegkundige in staat tot het uitvoeren van verpleegtechnische handelingen, zoals het geven van subcutane, intramusculaire en intraveneuze injecties, het verrichten van blaascatheterisaties bij volwassenen en venapuncties, het inbrengen van een maagsonde of infuus, het verrichten van een hielprik bij neonaten, het toedienen van zuurstof en het uitzuigen van mond- en keelholten. De verpleegkundige kan de vereiste basiszorg en verpleegtechnische handelingen efficiënt en met flexibiliteit uitvoeren.

  • 6. Het in het eerste lid, onderdeel e, genoemde aspect is zodanig ingericht dat een verpleegkundige in staat is om periodiek de effecten van de zorgverlening op de gezondheidstoestand van de cliënt te evalueren en het behandelplan zodanig bij te stellen dat optimale resultaten bereikt kunnen worden. De verpleegkundige roept de beroepsbeoefenaar die de cliënt heeft toegewezen in consult, wanneer er sprake is van veranderingen in de zorgvraag of in de omgeving van de cliënt die de competentie of de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige te boven gaan.

Artikel 7

  • 1. Als werkzaamheden die worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het gebied van de beroepsuitoefening van de fysiotherapeut wordt aangewezen het verzorgen van onderwijs in het centrale vakgebied fysiotherapie, voor zover onderwijs gegeven wordt in de vakken genoemd in artikel 3, onderdeel a, van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut en voor zover het onderwijs wordt gegeven aan een onderwijsinstelling die opleidingen verzorgt die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register van fysiotherapeut.

  • 2. Als werkzaamheden die worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het gebied van de beroepsuitoefening van de verloskundigen wordt aangewezen het verzorgen van onderwijs dat gericht is op het verwerven van kennis van en inzicht en vaardigheid in de competenties genoemd in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008 en voor zover het onderwijs wordt gegeven aan een onderwijsinstelling die opleidingen verzorgt die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register van verloskundige, bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 3. Als werkzaamheden die worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het gebied van de beroepsuitoefening van de verpleegkundige wordt aangewezen het verzorgen van onderwijs in het centrale vakgebied verpleegkunde, voor zover onderwijs gegeven wordt in de vakken genoemd in artikel 4, tweede en vijfde lid, van het Besluit opleidingseisen verpleegkunde en voor zover het onderwijs wordt gegeven aan een onderwijsinstelling die opleidingen verzorgt die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het register van verpleegkundige, bedoeld in artikel 3 van de wet.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling periodieke registratie Wet BIG.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink.

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling strekt tot nadere invulling van artikel 8 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Artikel 8 van de Wet BIG is bij wet van 7 juni 20071 op een aantal punten gewijzigd. Daarnaast regelt deze regeling een aantal onderwerpen die worden genoemd in het Besluit periodieke registratie Wet BIG.

Vastgelegd wordt welke eisen worden gesteld aan de aard van de te verrichten werkzaamheden en welke voorwaarden worden gesteld aan de te volgen scholing om de registratie in het BIG-register te kunnen verlengen in het kader van periodieke registratie. Verder is uitwerking gegeven aan de bepaling met betrekking tot gelijkstelling van werkzaamheden, zoals neergelegd in artikel 8, zevende lid2, van de Wet BIG.

2. Aard van de werkzaamheden

In de artikelen 2 en 3 van het Besluit periodieke registratie Wet BIG zijn eisen gesteld aan de duur van de werkzaamheden en de spreiding daarvan over de registratieperiode. Op grond van artikel 8, zevende lid, onderdeel a, van de Wet BIG kunnen eisen worden gesteld aan de aard van de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van artikel 8. In deze regeling worden nadere eisen gesteld aan de aard van de werkzaamheden die mogen meetellen voor periodieke registratie.

Individuele gezondheidszorg

De eerste eis die in deze regeling aan de werkzaamheden wordt gesteld is dat het werkzaamheden moet betreffen die worden verricht in de individuele gezondheidszorg. Dit vloeit voort uit het systeem van de Wet BIG. In artikel 1 van de Wet BIG wordt omschreven wat onder handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg wordt verstaan. Dit zijn handelingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken. Het onderzoeken en het geven van raad is daaronder begrepen. Verder vallen hieronder handelingen die zijn gericht op genezing van een ziekte, op het behoeden van een persoon voor een ziekte, op het beoordelen van de gezondheidstoestand3 dan wel op het verlenen van verloskundige bijstand.

De handelingen dienen daarbij in beginsel individueel gericht te zijn. Werkzaamheden die niet zijn gericht op individuen, maar op de gehele bevolking of groepen uit de bevolking, zoals activiteiten in het kader van gezondheidsvoorlichting en -opvoeding, vallen niet onder het begrip individuele gezondheidszorg. Deze werkzaamheden kunnen daarom niet meetellen als uren bij de berekening van het aantal gewerkte uren voor periodieke registratie.

In artikel 3, eerste lid, van de regeling wordt niet expliciet als eis gesteld dat er sprake moet zijn van rechtstreeks contact met de patiënt. Een dergelijke eis zou tot gevolg hebben dat het mensen uitsluit die wel werken op het gebied van de individuele gezondheidszorg, doch die niet zelf letterlijk ‘aan het bed staan’. Een voorbeeld is de leidinggevende verpleegkundige op een afdeling die andere verpleegkundigen aanstuurt, maar zelf geen of weinig direct patiëntencontact (meer) heeft of teamleidsters van zorgafdelingen binnen een zorginstelling. Zij verrichten wel werkzaamheden op verpleegkundig terrein, namelijk het coördineren en organiseren van zorg rond een patiënt, doch zij hoeven daarbij geen direct patiëntencontact te hebben. Deze coördinerende werkzaamheden zijn dermate gerelateerd aan de zorg die betrekking heeft op personen, dat deze werkzaamheden vallen onder de handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.

Preventieve gezondheidszorg

Er zijn ook vele beroepsbeoefenaren werkzaam op het gebied van de preventieve gezondheidszorg. Onder hen bevinden zich beroepsbeoefenaren waarvan de werkzaamheden zich voornamelijk richten op bepaalde groepen cliënten of patiënten. Bijvoorbeeld verpleegkundigen in de preventieve gezondheidszorg met taken op het gebied van gezondheidsvoorlichting en -opvoeding (GVO-taken), arbo en sociaal verpleegkundigen, bedrijfsartsen en sociaal geneeskundigen die zich bezig houden met jeugdgezondheidszorg. Alleen indien vanuit deze beroepen rekening moet worden gehouden met individuele verschillen tussen patiënten of cliënten, is er sprake van individuele gezondheidszorg. In dat geval vallen hun werkzaamheden wel binnen het gebied van de deskundigheid van de betrokken beroepsgroep, zoals omschreven in hoofdstuk III van de Wet BIG. Hun werkervaring kan in dat geval meetellen als werkervaring bij periodieke registratie.

Werkzaamheden op het deskundigheidsgebied

Bij het opdoen van werkervaring gaat het erom dat de beroepsbeoefenaar door de combinatie van opgedane kennis en ontwikkelde (praktische) vaardigheden voldoende bekwaam blijft het betrokken beroep uit te oefenen. Daarom geldt als tweede eis dat de werkzaamheden moeten vallen binnen het deskundigheidsgebied van het beroep, waarvoor betrokkene is ingeschreven in het BIG-register. Alleen die werkzaamheden kunnen meetellen, die worden verricht op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening waarvoor de beroepsbeoefenaar een aanvraag tot opneming van een aantekening in het register inzake deze werkzaamheden indient. Er is sprake van werkzaamheden op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening indien het werkzaamheden betreft die vallen binnen het gebied van de deskundigheid van de betrokken beroepsgroep, zoals omschreven in hoofdstuk III van de Wet BIG en in de relevante algemene maatregelen van bestuur4.

Volle omvang niet verplicht

Er zullen zich situaties voordoen waarbij ingeschreven beroepsbeoefenaren slechts een specifiek deel van de handelingen verrichten van het beroep zoals omschreven in het relevante deskundigheidsgebied. Het verrichten van een specifiek deel van het werk omschreven in het deskundigheidsgebied hoeft echter geen belemmering te vormen voor periodieke registratie op basis van die gespecialiseerde werkervaring5.

Tot het gebied van de deskundigheid van een verpleegkundige behoort bijvoorbeeld het verrichten van handelingen op het gebied van observatie, begeleiding, verpleging en verzorging. De werkzaamheden hoeven zich niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd uit te strekken tot al deze gebieden; het verrichten van werkzaamheden slechts op het gebied van bijvoorbeeld de begeleiding is voldoende6.

Een ander voorbeeld is het beperken van de beroepsuitoefening door een verloskundige tot slechts het verrichten van algemene diagnose-echo’s en echo’s op het gebied van prenatale screening. Tot het deskundigheidsgebied van de verloskundige behoort het verrichten van handelingen op het gebied van de verloskunst en andere handelingen, gericht op een optimale uitkomst van de zwangerschap, zoals nader omschreven in artikel 5, tweede en derde lid, van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008. In het tweede lid van artikel 5, onderdeel a, van dat besluit wordt als handeling op het gebied van de verloskunst aangemerkt het medisch begeleiden van de zwangerschap en de bevalling. Zolang het verrichten van echo’s is gericht op het verkrijgen van een diagnose (bijvoorbeeld in het kader van prenatale screening), valt het maken hiervan onder het medisch begeleiden van de zwangerschap en valt het hiermee binnen het deskundigheidsgebied van een verloskundige. Indien deze handelingen door een verloskundige binnen haar praktijk in de individuele gezondheidszorg worden uitgevoerd, kunnen deze dus meetellen als werkervaring voor het verkrijgen van de periodieke registratie7.

Zogenaamde ‘pretecho’s’ mogen daarentegen door iedereen, dus ook door niet verloskundigen, worden uitgevoerd. Deze echo’s hebben niet tot doel om een zwangerschap medisch te begeleiden. Het uitvoeren van pretecho’s valt niet binnen het deskundigheidsgebied van een verloskundige en mag niet meetellen als werkervaring in het kader van periodieke registratie van een verloskundige.

Werkervaring opgedaan in andere beroepen op tenminste gelijkwaardig niveau

Werkzaamheden kunnen verpleegkundig van aard zijn, terwijl voor het verrichten daarvan niet altijd noodzakelijkerwijs een opleiding tot verpleegkundige vereist is om deze werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. In de praktijk is daardoor een situatie gegroeid dat voor sommige beroepen dan wel functies8, die wel raken aan de verpleegkundige deskundigheid, niet het vereiste van een verpleegkundige opleiding geldt om in het beroep of de functie werkzaam te mogen zijn. Voor verschillende beroepen geldt dat het vereiste van een verpleegkundige opleiding zelfs is losgelaten om meer mensen in een bepaald beroep te kunnen laten instromen, omdat bijvoorbeeld sprake was van een tekort aan menskracht in die beroepen. Voor bijvoorbeeld begeleiders in de gehandicapten of geestelijke gezondheidszorg geldt dat zij soms een verpleegkundige, soms een agogische vooropleiding mogen hebben9. Zo zijn er nog andere, aan de verpleegkundige deskundigheid gerelateerde beroepen te noemen waar niet het vereiste van een verpleegkundige opleiding geldt om in het beroep werkzaam te mogen zijn, zoals het beroep van operatie-assistent10 en anesthesie-medewerker. Ook mensen zonder verpleegkundige opleiding kunnen in deze beroepen werkzaam zijn.

Het uitsluiten van de werkervaring opgedaan in beroepen dan wel in functies waarvoor geen verpleegkundige vooropleiding is vereist, zal ertoe leiden dat vele verpleegkundigen die werkzaam zijn in deze beroepen of functies zich niet periodiek zouden kunnen registreren als verpleegkundige. Dit wordt onwenselijk geacht, aangezien zij in deze beroepen of functies toch ook verpleegkundige werkzaamheden verrichten.

Er bestaat voor de werkzaamheden die in deze beroepen of functies worden uitgevoerd echter wel een groter risico dat deze werkzaamheden worden uitgevoerd onder het opleidingsniveau dat geldt voor het beroep van verpleegkundige (minimaal MBO-niveau), nu de opleiding tot verpleegkundige niet is vereist om de werkzaamheden in deze beroepen te mogen uitvoeren. Daarom wordt als aanvullende eis voor de werkervaring gesteld dat alleen die werkzaamheden kunnen meetellen die tenminste op hetzelfde niveau worden uitgevoerd als de opleiding tot het basisberoep zoals genoemd in artikel 3 van de wet11. Het niveau waarop de werkzaamheden worden verricht kan bijvoorbeeld afgeleid worden uit het functieprofiel waarop de functie is gebaseerd (de functieomschrijving) of op de waardering van de functie door inschaling.

Het gaat bij de beoordeling van het al dan niet meetellen van werkervaring altijd om een vergelijking tussen het niveau van de opleiding tot het beroep waarvoor periodieke registratie wordt verzocht (bijvoorbeeld verpleegkundige) met het niveau waarop de werkzaamheden in het andere beroep zijn verricht. Het gaat dus niet om een vergelijking met het niveau van de opleiding van het beroep waarin de werkzaamheden worden verricht. Het niveau van de opleiding van het beroep waarin de werkzaamheden zijn verricht zou namelijk lager kunnen zijn dan het opleidingsniveau van het beroep waarvoor periodieke registratie wordt verzocht. Het kan echter zo zijn, dat iemand door jarenlange ervaring en bijscholing zijn werkzaamheden inmiddels wel op het vereiste niveau (in het geval van een verpleegkundige op minimaal MBO-niveau) verricht. Mensen kunnen door middel van het opdoen van werkervaring op een hoger niveau dan hun oorspronkelijke opleiding werkzaamheden verrichten in hun huidige functie. Die werkervaring moet dan kunnen meetellen. De opleiding tot een bepaald beroep kan overigens wel een aanwijzing vormen voor het niveau waarop de werkzaamheden in dat beroep worden uitgevoerd, maar is daarvoor niet beslissend.

Voorbeelden

De opleiding tot echoscopist (ook toegankelijk voor niet-verloskundigen) wordt bijvoorbeeld verzorgd op HBO-niveau. Hierdoor is het op zich aannemelijk dat de werkzaamheden die worden verricht in het beroep van echoscopist op het vereiste niveau worden verricht12, maar wordt door dit gegeven niet bepaald. Het niveau van de werkzaamheden is doorslaggevend. Dit moet worden aangetoond door de verloskundige: worden de werkzaamheden in het beroep van echoscopist verricht binnen de individuele gezondheidszorg op HBO-niveau en vallen deze binnen het deskundigheidsgebied van de verloskundige? Zo ja, dan kunnen deze werkzaamheden meetellen voor periodieke registratie als verloskundige.

Indien een opleiding tot fysiotherapeut, verloskundige of verpleegkundige een vereiste is om een ander beroep te mogen uitoefenen, is het zeer aannemelijk dat de werkervaring opgedaan in dat beroep wordt verricht op tenminste het vereiste niveau. De opleiding tot verpleegkundige is bijvoorbeeld een vereiste om te mogen werken als gipsverbandmeester. Het is dan ook zeer aannemelijk dat het werk in het beroep van gipsverbandmeester op het vereiste niveau wordt verricht.

Bij verpleegkundigen (die altijd over een opleiding op MBO kwalificatieniveau 4 dan wel HBO niveau beschikken13) moeten de werkzaamheden altijd minimaal op MBO kwalificatieniveau 4 worden verricht om te kunnen meetellen als werkervaring voor periodieke registratie. Werkervaring op MBO-niveau, kwalificatieniveau 4 (bijvoorbeeld als doktersassistent of begeleider in de gehandicaptenzorg) opgedaan door iemand met een BIG-registratie als verpleegkundige, kan dus meetellen voor de periodieke registratie als verpleegkundige, mits de werkzaamheden worden verricht binnen de individuele gezondheidszorg en vallen binnen het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige14.

Werkervaring opgedaan door een in het BIG-register geregistreerde verpleegkundige op een lager niveau dan MBO-niveau (bijvoorbeeld als verzorgende, helpende, of assisterende) kan niet meetellen voor de periodieke registratie als verpleegkundige, omdat die werkzaamheden op een lager niveau dan het niveau van de opleiding tot verpleegkundige worden uitgevoerd15 (ook al vallen de werkzaamheden binnen de deskundigheidsomschrijving van het beroep waarvoor periodieke registratie wordt gevraagd)16.

Voor verloskundigen geldt dat zij hun werkzaamheden tenminste moeten uitvoeren op HBO-niveau. De opleiding tot echoscopist voor niet-verloskundigen wordt gegeven op HBO-niveau. Dit geeft een sterke aanwijzing dat de werkzaamheden in het beroep van echoscopist op HBO-niveau worden verricht, doch elke verloskundige zal moeten aantonen dat de uitgevoerde werkzaamheden ook daadwerkelijk op het vereiste niveau worden uitgevoerd.

Aantonen van de werkervaring

In de nota van toelichting bij het Besluit periodieke registratie Wet BIG is uitvoerig ingegaan op het gekozen systeem van het overleggen van een eigen verklaring omtrent de opgedane werkervaring. De aanvragen tot periodieke registratie zullen niet standaard met bewijsstukken hoeven te worden onderbouwd. De eigen verklaringen zullen aan de hand van een willekeurige of gerichte steekproef op inhoud worden gecontroleerd.

Bepaalde categorieën aanvragen hebben wel een grotere kans op een gerichte steekproefsgewijze controle. Dit zal het geval zijn bij aanvragen die gebaseerd zijn op werkervaring die is opgedaan in een beroep dan wel functie waarvoor geen opleiding vereist is tot een beroep genoemd in artikel 3 van de Wet BIG. In dat geval zal gevraagd worden met bewijsstukken te onderbouwen dat de werkervaring is verricht binnen de individuele gezondheidszorg, binnen het desbetreffende deskundigheidsgebied en op tenminste een gelijkwaardig niveau als het niveau van de opleiding tot het in artikel 3 van de Wet BIG genoemde beroep waarvoor de verlenging van de registratie verzocht wordt17.

Hierbij moet erop gelet worden dat niet de bewijsstukken relevant zijn waaruit blijkt of iemand een contract heeft voor bijvoorbeeld vijf dagen per week als bijvoorbeeld doktersassistente, maar dat ook duidelijk moet worden dat binnen die vijf dagen tenminste een dag per week ook echt verpleegkundige werkzaamheden op tenminste het vereiste niveau zijn verricht. Secretariële werkzaamheden zoals het bijhouden van de administratie vallen hier dus niet onder, echter wel zaken als het verlenen van zorg, het meten van de bloeddruk etc.

Het niveau waarop de werkzaamheden zijn verricht zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit de functieomschrijving, waarin de werkzaamheden en verantwoordelijkheden van de functie zijn omschreven (bv de vacaturetekst), dan wel een verklaring van de werkgever dat binnen de functievervulling van betrokkene tenminste één dag per week ook daadwerkelijk verpleegkundige werkzaamheden op het vereiste niveau zijn verricht.

3. De scholingseis

Indien een beroepsbeoefenaar in onvoldoende mate relevante werkzaamheden heeft verricht, moet hij scholing volgen om aan het einde van de registratieperiode een aantekening in het register te kunnen laten plaatsen. Door het met goed gevolg afleggen van de vereiste scholing is voldoende aangetoond dat de beroepsbeoefenaar weer beschikt over de noodzakelijke (kern)competenties in het desbetreffende beroep, zodat gegarandeerd kan worden dat deze voldoende in staat is zorgvuldig en deskundig met patiënten te kunnen werken. Dit is geregeld in artikel 2.

Onderscheid met deskundigheidsbevordering en functiegerichte scholing

Scholing in het kader van periodieke registratie moet wel onderscheiden worden van andere soorten scholing, zoals bij- en nascholing in het kader van deskundigheidsbevordering en scholing gericht op het kunnen vervullen van specifieke functies. Deskundigheidsbevordering (cursussen e.d.) is gericht op mensen die al voldoende in de praktijk in het beroep werken, doch die hun kennis en vaardigheden verder willen verdiepen. Deskundigheidsbevordering moet gezien worden als iets extra’s bovenop de basiscompetenties die van iemand minimaal verwacht mag worden bij periodieke registratie. Deskundigheidsbevordering vormt dan ook geen onderdeel van de scholing die vereist is bij periodieke registratie.

Daarnaast is er functiegerichte scholing, die erop ziet iemand weer zodanig te scholen dat betrokkene bekwaam is om (bijvoorbeeld na herintreding) in een bepaalde functie binnen een gezondheidszorginstelling werkzaam te zijn. In dit geval zal meer nodig zijn dan alleen de kerncompetenties, die erop zien om weer voldoende kennis en kunde te verkrijgen om veilig met patiënten te kunnen werken, namelijk het weer verkrijgen van meer specifieke kennis en kunde om die bepaalde functie uit te kunnen oefenen. Er zal bij deze scholing rekening gehouden moeten worden met de specifieke werksetting waarvoor iemand geschoold wordt. Het lopen van een stage op maat binnen een bepaalde instelling kan hiervan onderdeel uitmaken. Ook functiegerichte scholing vormt geen onderdeel van de scholing die vereist is bij periodieke registratie.

Cruciale kerncompetenties

Het is niet wenselijk, noch nodig dat iedere BIG-geregistreerde weer moet voldoen aan alle opleidingseisen van de gehele opleiding, dan wel alle competenties moet bezitten die zijn beschreven in de desbetreffende algemene maatregel van bestuur. Deze eis zal men immers ook niet stellen aan mensen die zich door jarenlange werkervaring hebben gespecialiseerd op een bepaald deelgebied van het beroep. De BIG-geregistreerde moet echter altijd wel blijven beschikken over de competenties die behoren tot de kern van het beroep. Dit zijn competenties die cruciaal zijn voor de beroepsuitoefening, zonder welke competenties de beroepsbeoefenaar bij de uitoefening van het beroep een gevaar kan vormen voor de veiligheid van de betrokken patiënten. Het moet dus gaan om het blijven beheersen van de allerbelangrijkste kerncompetenties (het beheersen van de basiskennis- en het beheersen van bepaalde praktische vaardigheden), waardoor iemand minimaal bekwaam blijft het beroep in de praktijk te blijven uitoefenen en waarbij de relatie met de veiligheid van de patiënt centraal staat.

De competenties die een beroepsbeoefenaar nodig heeft voor zijn rol van hulp- dan wel zorgverlener zijn cruciale kerncompetenties. Het zorgproces kan hierbij dienen als referentiekader: het zorgproces bestaat uit het vaststellen, plannen, uitvoeren en evalueren van de vereiste zorg. Het startniveau van deze competenties is essentieel in het belang van de veiligheid van de patiënt. Vaak zullen praktische vaardigheden hierbij een belangrijke rol spelen. In dat geval zullen de praktische vaardigheden ook onderdeel van de scholing moeten uitmaken.

De representatieve beroepsverenigingen hebben materiaal aangeleverd met betrekking tot de inhoud en omvang van de kerncompetenties die volgens hen cruciaal zijn voor het desbetreffende beroep en die tenminste beheerst moeten worden. De verschillende onderwijskoepels hebben hierover ook hun oordeel gegeven. Deze adviezen vormen de grondslag voor de kerncompetenties zoals thans zijn opgenomen in de artikelen 4, 5 en 6 van de regeling. Niet alle adviezen zijn hierbij (letterlijk) gevolgd. Onderschreven wordt dat een beroepsbeoefenaar meerdere rollen in het zorgproces heeft (denk bijvoorbeeld aan de rol van coach of begeleider, van voorlichter of de rol van manager van een zorgproces). Deze rollen zijn ook belangrijk, doch de competenties die een zorgverlener nodig heeft voor de invulling van deze rollen kunnen niet worden aangemerkt als cruciale kerncompetenties, zonder welke een beroepsbeoefenaar niet kan functioneren als zorgverlener.

Bepaalde belangrijke kernvaardigheden zijn reeds in wetgeving verankerd en gelden altijd en voor iedere zorgverlener. Dit zijn algemene beginselen voor het verlenen van verantwoorde (en professionele) zorg en worden daarom niet apart opgenoemd als kerncompetenties in het kader van de scholingsregeling voor periodieke registratie. Denk daarbij aan het moeten zorgdragen voor een goede klachtafhandeling, of zorgen voor informatieoverdracht aan andere deskundigen, of zorgen voor een duidelijke verslaglegging van de zorgverlening in een zorgdossier, of de verplichting professioneel op te treden in noodsituaties. Dit zijn algemene competenties waarover iedere zorgverlener moet beschikken, onafhankelijk van zijn of haar eigen deskundigheidsgebied. Competenties die zich richten op het goed functioneren in multidisciplinair en -professioneel verband of op de eigen professionele ontwikkeling zijn ook belangrijk, doch vormen geen cruciale kerncompetenties.

Voor de verpleegkundigen is bij het bepalen van de omvang van de kerncompetenties aangesloten bij het Besluit functionele zelfstandigheid. Op grond van dit besluit worden een aantal handelingen tot het gebied van de deskundigheid van de verpleegkundige gerekend18. Deze handelingen worden tot de kerncompetenties van een verpleegkundige gerekend.

De in het besluit genoemde handelingen maken onderdeel uit van de initiële opleiding tot verpleegkundige. Elke verpleegkundige wordt bij het afronden van de opleiding (ook op MBO niveau) geacht deze handelingen voldoende te beheersen, ook al heeft de verpleegkundige die in de uitoefening van zijn eigen beroep dan wel functie niet (direct) nodig.

Scholing in het kader van periodieke registratie ziet hierbij alleen op de theoretische aspecten van de genoemde handelingen. Als dat in het kader van de individuele functievervulling relevant is, zal er dus altijd nog aanvullende praktische scholing nodig zijn om de vereiste bekwaamheid te kunnen verkrijgen om de handelingen zelfstandig te mogen uitvoeren.

Omvang van de scholing

De onderwijsinstellingen die de scholing voor periodieke registratie aanbieden, kunnen ten behoeve van het bepalen van de omvang van de benodigde scholing, aansluiten bij procedures die reeds zijn ontwikkeld voor het vaststellen van eerder verworven competenties (EVC-procedures). Zo kan goed bepaald worden welke competenties dan wel vaardigheden bij betrokkene ontbreken en welke nog geschoold moeten worden. De onderwijsinstellingen kunnen dit zelf vormgeven.

De bij de beroepsbeoefenaar ontbrekende kerncompetentie(s) zullen moeten worden geschoold totdat het niveau van de initiële opleiding voor die kerncompetentie(s) (weer) is bereikt19. Indien blijkt dat betrokkene alle vereiste kerncompetenties dan wel kernvaardigheden nog op voldoende niveau beheerst, moet op basis van dit resultaat direct het periodiek registratiecertificaat worden verstrekt, ook al heeft betrokkene hiervoor niet eerst de scholingsmodules gevolgd die gericht zijn op het kunnen behouden van de kerncompetenties en kernvaardigheden. Betrokkene heeft immers door het met goed resultaat afleggen van de toets aangetoond voldoende te beschikken over de kerncompetenties dan wel de kernvaardigheden, die voor zijn beroep zijn vereist.

Uniform certificaat

Als bewijs dat betrokkene weer beschikt over de vereiste kerncompetenties wordt door de daartoe gerechtigde onderwijsinstellingen een zogenaamd ‘periodiek registratiecertificaat’20 uitgereikt. Uit dit certificaat blijkt dat de houder ervan beschikt over de voor de kern van het beroep noodzakelijke competenties en vaardigheden. Door het overleggen van dit certificaat aan het BIG-register door de betrokkene kan het BIG-register namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overgaan tot het plaatsen van een aantekening in het register van de datum waarop de scholing is afgerond (zijnde de datum waarop het certificaat is afgegeven), waardoor de registratie in het BIG-register vanaf die datum wordt verlengd. Met het oog op fraudebestrijding en efficiëntie voor het BIG-register is het wenselijk dat de onderwijsinstellingen een zoveel mogelijk gelijkluidend certificaat afgeven.

Aanbod van scholing

Certificaten waaruit blijkt dat de betrokkene voldoende kennis en vaardigheden heeft op het gebied van de kerncompetenties en kernvaardigheden mogen alleen worden verstrekt door onderwijsinstellingen die opleidingen verzorgen die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het BIG-register van fysiotherapeut, verloskundige of verpleegkundige21. Alleen deze onderwijsinstellingen kunnen een periodiek registratie certificaat afgeven die recht geeft op het plaatsen van een aantekening in het BIG-register en daarmee met een verlenging van de registratie22. Deze instellingen beschikken over de expertise die nodig is voor het ontwikkelen en verzorgen van kwalitatief verantwoorde, op het desbetreffende beroep betrekking hebbende scholing. Alleen zo kan een doorzichtig en kwalitatief goed onderwijsaanbod worden gegarandeerd23. Zo kan ook voorkomen worden dat individuele opleidingen moeten worden getoetst op inhoud en kwaliteit.

Indien de scholing wordt aangeboden door een rechtspersoon die direct verbonden is aan de hierboven bedoelde onderwijsinstellingen24 (bijvoorbeeld in het kader van praktijkonderwijs), zal ook de scholing die door deze rechtspersoon wordt aangeboden kunnen meetellen voor het veilig stellen van periodieke registratie. Omdat veel scholing in de praktijk binnen gezondheidszorginstellingen plaats vindt, zal er continu afstemming moeten plaatsvinden over de inhoud van de scholing tussen de hierboven bedoelde onderwijsinstellingen en de daaraan verbonden gezondheidszorginstelling(en) waar het praktijkonderwijs wordt gegeven. Het is daarbij de eindverantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling dat ook het praktijkonderwijs voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

Scholing niet voltooid op expiratiedatum registratie

De ingeschrevene moet ervoor zorgen dat de vereiste scholing voor de afloop van de in het eerste lid van artikel 8 van de wet bedoelde periode van vijf jaar is gevolgd en afgesloten. Doorhaling kan niet worden voorkomen door aan het einde van het tijdvak van de inschrijving nog met scholing bezig te zijn. De reden hiervoor is dat anders de periode dat iemand nog in het register ingeschreven is, feitelijk verlengd zou kunnen worden, namelijk tot het moment dat de scholing met goed gevolg is afgerond. Dit zou leiden tot een inschrijving ‘onder de voorwaarde dat de scholing alsnog met goed gevolg wordt afgerond’. Deze geclausuleerde inschrijvingen leiden tot onduidelijkheid over de status van de inschrijvingen en daarmee tot onduidelijkheid over de mate van deskundigheid van de geclausuleerd ingeschrevene voor derden. Dit is ongewenst. Inschrijving onder voorwaarden is dan ook niet mogelijk. Als niet voldaan is aan de voorwaarden op de expiratiedatum volgt doorhaling in het register.

Wederom inschrijven na doorhaling

Wil een beroepsbeoefenaar zich op een later moment (bijvoorbeeld na het alsnog voltooien van de reeds ingezette, doch niet tijdig afgeronde vereiste scholing) weer in het BIG-register laten inschrijven, dan kan dat. Indien personen in het register zijn doorgehaald vanwege het niet voldoen aan de eisen van artikel 8 van de wet, kunnen zij zich op grond van artikel 8, zesde lid, van de wet opnieuw in het register laten registreren. Betrokkene moet dan voldoen aan de eisen van artikel 8, zesde lid, van de wet, namelijk het voldoen aan de werkervarings- of de scholingseis25. Is hieraan voldaan, dan kan betrokkene opnieuw worden ingeschreven26. Overigens zij opgemerkt dat artikel 8, zesde lid, van de wet pas met ingang van 1 januari 2014 van kracht wordt. Dit om betrokkenen in de eerste periode (van 1 januari 2009 tot 1 januari 2014) de gelegenheid te geven aan de eisen van periodieke registratie te voldoen.

Dit alles staat overigens niet in de weg aan artikel 8, vijfde lid27, van de wet: de doorhaling uit het register blijft achterwege zolang niet is beslist op een reeds ingediende aanvraag tot aantekening van een datum als bedoeld in het tweede lid van artikel 8 van de wet. Daarbij zij opgemerkt dat voor zover het gaat om het plaatsen van een aantekening in het register van gevolgde scholing het van belang is dat de nieuwe aantekening in het register binnen vijf jaar na de vorige aangetekende datum plaatsvindt. In het register zal de datum worden aangetekend waarop de scholing is afgerond. Deze datum zal blijken uit de datum waarop het certificaat is uitgereikt.

Kosten van de scholing

Het uitgangspunt is dat de kosten voor het volgen van de scholing ten behoeve van periodieke registratie ten laste komen van de beroepsbeoefenaar zelf. Van een beroepsbeoefenaar mag verwacht worden dat deze in zichzelf investeert om de eigen (kern)competenties op het vereiste niveau te brengen dan wel te houden. Hij heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.

Het is hierbij in ieders belang dat de scholing zo betaalbaar mogelijk wordt aangeboden. Indien de kosten voor scholing te hoog worden, zullen immers meer mensen afzien van het volgen van scholing en afzien van periodieke registratie.

Deze kosten moeten onderscheiden worden van de kosten voor bij- en nascholing in het kader van deskundigheidsbevordering, waarin de werkgever ook een eigen financiële verantwoordelijkheid heeft. Werkgevers (naast de beroepsbeoefenaar zelf) behouden immers altijd hun eigen verantwoordelijkheid om iemand die via de weg van het volgen van scholing in het BIG-register is blijven staan, nog zodanig bij te scholen dat de beroepsbeoefenaar voldoende bekwaam is voor het uitoefenen van een bepaalde functie.

4. Gelijkstelling van werkzaamheden

Ingeschrevenen in het BIG-register die onvoldoende relevante werkervaring hebben opgedaan en die geen – voor de periodieke registratie relevante – scholing hebben gevolgd, worden doorgehaald in het BIG-register. Van deze regel kan worden afgeweken indien sprake is van gelijkgestelde werkzaamheden. In artikel 8, zevende28 lid, onderdeel b, van de wet staat dat Onze Minister al dan niet op het gebied van de individuele gezondheidszorg liggende werkzaamheden kan aanwijzen die voor de toepassing van dit artikel worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het desbetreffende gebied der beroepsuitoefening. Hieraan is invulling gegeven in artikel 7 van de regeling.

De aanvankelijke wens vanuit de beroepsorganisaties was om veel verschillende soorten werkzaamheden voor gelijkstelling in aanmerking te laten komen. Genoemd zijn het werk van docenten, (wetenschappelijk) onderzoekers, leidinggevende functies in een zorginstelling (manager/directeur), organisatorische functies bij de overheid of bij kruisverenigingen, ambtenaren op een ministerie, beleidsmedewerkers binnen de beroepsgroepen, personen in leidinggevende functies binnen de beroepsgroep en adviserende functionarissen.

De belangrijkste reden hiervoor was dat volledig titelverlies na doorhaling uit het BIG-register de opleiding, kennis en kunde van de doorgehaalde beroepsbeoefenaren ten onrechte zou miskennen. Zij zouden zich dan niet meer naar derden met hun titel mogen profileren, wat nadelig zou kunnen zijn bij de uitoefening van deze werkzaamheden.

In artikel 2, vierde lid, van het Besluit periodieke registratie Wet BIG is echter bepaald dat personen die doorgehaald zijn uit het BIG-register hun gewezen titel onder de toevoeging ‘niet praktiserend’ mogen blijven gebruiken. Hiermee vervalt het argument dat doorgehaalden zich niet meer kunnen profileren met hun beroepstitel; zij kunnen deze beroepstitel, mits met de toevoeging ‘niet praktiserend’, blijven gebruiken naast hun opleidingstitel. Het gelijkstellen van werkzaamheden kan hierdoor beperkt blijven tot die werkzaamheden die uit de aard zodanig zijn dat registratie in een onder de Wet BIG vallende beroep op grond van die werkzaamheden te rechtvaardigen is.

Criterium voor gelijkstelling

Voor de beoordeling van de invulling van de gelijkstellingsbepaling is bepalend of – vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid – de beroepsbeoefenaar in staat is om, na het werken in een beroep dan wel functie waarvan de werkzaamheden zijn gelijkgesteld, zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid de handelingen die verband houden met het desbetreffende deskundigheidsgebied uit te voeren, zonder dat betrokkene hiervoor nadere scholing hoeft te volgen. Het op de hoogte moeten blijven van de (recente) ontwikkelingen binnen het desbetreffende beroepsgebied is daarvoor een voorwaarde, maar op zichzelf niet voldoende.

De hiervoor genoemde functionarissen moeten uit hoofde van hun functie weliswaar op de hoogte blijven van de recente ontwikkelingen binnen het beroepsgebied, doch het is vanuit het oogpunt van het bewaken van de patiëntveiligheid niet aannemelijk dat zij op basis van hun werkzaamheden voldoende deskundig blijven om zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid de handelingen zoals beschreven in het desbetreffende deskundigheidsgebied uit te voeren, zonder daarvoor aanvullende scholing te moeten volgen.

De invulling van de gelijkstellingsbepaling moet kritisch worden beoordeeld. Deze mag alleen toegepast worden voor die werkzaamheden waarbij de gelijkgestelde, na het beëindigen van de gelijkgestelde werkzaamheden, weer direct als praktiserend beroepsbeoefenaar aan de slag kan gaan, zonder daarbij eerst weer allerlei (theoretische en praktische) scholing te moeten volgen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft zich bij dit uitgangspunt aangesloten. De IGZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteurs van de IGZ niet onder de gelijkstellingsbepaling moeten worden gebracht. Inspecteurs moeten – mede als gevolg van de toenemende aandacht voor de kwaliteit en de patiëntveiligheid van de zorg – in geval van terugkeer in een onder de Wet BIG vallend zorgberoep, beschikken over de voor die beroepsbeoefenaar gebruikelijke kerncompetenties aan de hand van de vereiste werkervaring dan wel scholing.

Docenten in het centrale vakgebied

Een kritische beoordeling van de gelijkstellingsbepaling heeft ertoe geleid dat in de regeling alleen de werkzaamheden van (praktijk)docenten (werkzaam binnen een onderwijsinstelling die opleidingen verzorgt die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het BIG-register van fysiotherapeut, verloskundige of verpleegkundige dan wel binnen een daarmee verbonden gezondheidszorginstelling) zijn gelijkgesteld, voorzover zij onderwijs verzorgen in de verschillende centrale vakgebieden. Een goede uitoefening van de functie van (praktijk)docent is onlosmakelijk verbonden met het op de hoogte moeten blijven van de (recente) ontwikkelingen binnen het gebied van de desbetreffende beroepsuitoefening en het uitoefenen van de daarbij behorende praktische vaardigheden. Zij kunnen in staat worden geacht om zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid de handelingen die verband houden met het desbetreffende deskundigheidsgebied uit te voeren. Dit alles kan worden bereikt zonder dat hiervoor aparte scholing moet worden gevolgd. Terugkeer in het desbetreffende zorgberoep wordt op basis van de werkervaring als docent in de centrale vakgebieden verantwoord geacht. Het gaat daarbij alleen om onderwijs in de centrale vakgebieden: onderwijs in de meer algemene vakken, zoals bijvoorbeeld de eigen professionele ontwikkeling, praktijkvoering en ondernemerschap en beroepsgeoriënteerd wetenschappelijk onderzoek worden daartoe niet gerekend.

Gevolgen gelijkstelling

De gelijkgestelde werkzaamheden moeten, net als werkervaring die wordt opgedaan binnen het deskundigheidsgebied, voldoen aan de eisen die worden gesteld in het Besluit periodieke registratie Wet BIG (de ureneis van minimaal 2080 uur werken in de periode van vijf jaar). De werkzaamheden kunnen hierbij worden verricht binnen de individuele gezondheidszorg, bedoeld in artikel 1 van de wet, doch dit hoeft niet. Het geven van scholing kan zowel binnen een gezondheidszorginstelling plaatsvinden, doch ook binnen een onderwijsinstelling.

Indien iemand via de gelijkstellingsbepaling in aanmerking komt voor periodieke registratie, houdt dit in dat betrokkene de titel kan blijven voeren en het tuchtrecht op de gelijkgestelde van toepassing blijft. Indien iemand stopt met het verrichten van de gelijkgestelde werkzaamheden, dan wel indien iemand te weinig uren werkervaring heeft opgedaan in die gelijkgestelde functie, dan zal de inschrijving in het BIG-register aan het einde van de registratieperiode worden doorgehaald, tenzij de registratie veilig is gesteld door het volgen van de scholing.

Afstemming met specialistenregelingen

Voor sommige beroepen geldt dat bovenop het basisberoep bepaalde specialismen zijn ontwikkeld. Dit geldt nog niet voor de fysiotherapeuten en de verloskundigen, maar wel voor de verpleegkundigen29.

Specialisten hebben aparte specialistenregisters op basis van artikel 14 van de wet. Op grond van artikel 15 van de wet kan voor de registratie in een specialistenregister ook een regeling inzake periodieke registratie gelden. Het is zaak die regelingen, zeker wat betreft de invulling van de gelijkstellingsbepaling, op de invulling in deze regeling af te stemmen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink.


XNoot
1

Wet van 7 juni 2007 tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie), Sbl. 237.

XNoot
2

Het voormalige zesde lid van artikel 8.

XNoot
3

Dit omvat de handelingen die door een keuringsarts en verzekeringsarts worden verricht.

XNoot
4

Besluit opleidingseisen verpleegkunde; Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008 en Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut.

XNoot
5

Of dit uitgangspunt voldoende garantie kan bieden voor het kunnen behouden van het minimaal vereiste niveau van deskundigheid van het betreffende beroep moet in de praktijk blijken. Dit zal nader beoordeeld moeten worden in het kader van het evaluatieonderzoek, als bedoeld in paragraaf 8 in de nota van toelichting op het Besluit periodieke registratie.

XNoot
6

Mits verricht binnen de individuele gezondheidszorg en mits verricht op een gelijkwaardig niveau.

XNoot
7

Dit geldt ook voor het verrichten van vaginale echo’s. Deze zijn in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008 expliciet genoemd als handeling op het gebied van de verloskunst. Deze werkzaamheden vallen hiermee binnen het deskundigheidsgebied van de verloskundige en kunnen dus meetellen als werkervaring bij de periodieke registratie als verloskundige. Daarnaast zijn het voorbehouden handelingen op basis van artikel 36, tweede lid, van de Wet BIG, die alleen door verloskundigen en artsen mogen worden uitgevoerd.

XNoot
8

Beroepen zijn bij wet geregeld (bv het beroep van verpleegkundige of verpleegkundig specialist), terwijl functies worden bepaald door de invulling door de werkgever. De werkgever bepaalt over welke competenties iemand moet beschikken om een bepaalde functie te mogen vervullen.

XNoot
9

De functie van groepsleider in de gehandicaptenzorg kan bijvoorbeeld vanuit het beroep Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) worden ingevuld, maar ook vanuit het beroep van verpleegkundige.

XNoot
10

De opleiding tot operatieassistent is een driejarige opleiding op HBO-niveau.

XNoot
11

De opleiding tot verpleegkundige vindt tenminste op MBO-niveau plaats; de opleiding tot verloskundige en fysiotherapeut op HBO-niveau. De opleiding tot arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut vindt plaats op academisch niveau.

XNoot
12

Voor verloskundigen geldt dat zij tenminste werkzaamheden moeten uitvoeren op HBO-niveau.

XNoot
13

Artikel 32 van de Wet BIG maakt geen onderscheid in MBO dan wel HBO niveau.

XNoot
14

Uiteraard kunnen werkzaamheden die worden verricht in een beroep op HBO-niveau (bijvoorbeeld als operatieassistent, anesthesie-assistent of praktijk-ondersteuner bij een huisarts) ook meetellen voor periodieke registratie, mits opgedaan in de individuele gezondheidszorg en mits vallende binnen het desbetreffende deskundigheidsgebied.

XNoot
15

Dezelfde redenering geldt voor bijvoorbeeld apothekers en artsen die werkzaamheden verrichten als bijvoorbeeld apothekers- of doktersassistent: deze werkzaamheden worden niet verricht op het niveau van de opleiding tot arts of apotheker, namelijk wetenschappelijk (academisch) niveau, maar op MBO niveau-4. De werkzaamheden in het beroep van apothekers- of doktersassistent mogen niet meetellen voor periodieke registratie als apotheker of als arts.

XNoot
16

Theoretisch kan het zo zijn dat een verpleegkundige die in het BIG-register staat geregistreerd voor het verrichten van werkzaamheden als verzorgende wel onder het bereik van het tuchtrecht valt, terwijl deze werkzaamheden niet meetellen voor periodieke registratie.

XNoot
17

De beroepsorganisaties kunnen hierbij een rol spelen door duidelijk te maken welke werkervaring opgedaan in welk beroep dan wel functie al dan niet van gelijkwaardig niveau is aan de werkervaring opgedaan in een in artikel 3 van de Wet BIG genoemd beroep.

XNoot
18

De voorbehouden handelingen genoemd in artikel 2 van het Besluit functionele zelfstandigheid kunnen zonder toezicht door of tussenkomst van een opdrachtgever door verpleegkundigen zelfstandig worden uitgevoerd, doch alleen indien de verpleegkundige hiertoe voldoende bekwaamheid heeft (artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van de Wet BIG).

XNoot
19

Voor verpleegkundigen zal gelden dat kwalificatieniveau 4 (MBO-niveau) daarbij voldoende is.

XNoot
20

Er moet in elk geval worden gesproken van een ‘certificaat’; dit ter onderscheiding van een ‘getuigschrift’ dat afgegeven wordt bij het met succes voltooien van de initiële opleiding.

XNoot
21

Dit is nader uitgewerkt in artikel 2 van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut, artikel 2 van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige en artikel 6 van het Besluit opleidingseisen verpleegkundige.

XNoot
22

Het CIBG kan een lijst bijhouden van de onderwijsinstellingen, die het certificaat mogen afgeven.

XNoot
23

De MBO Raad zal in samenwerking met de HBO-raad een scholingsmodel voor de verpleegkundigen opstellen voor het kunnen aanbieden van scholing van de vereiste kerncompetenties. Daarbij zal rekening worden gehouden met het bestaande beroepsprofiel en de opleidingseisen zoals neergelegd in het besluit waarin het deskundigheidsgebied en de opleidingseisen van de verpleegkundige is geregeld. Voor de verloskundigen is hiervoor contact opgenomen met de samenwerkende verloskundeopleidingen en het studierichtingsoverleg fysiotherapie.

XNoot
24

Dit zullen vaak hogescholen of regionale opleidingscentra (ROC) zijn.

XNoot
25

Dit geldt ook als iemand uit het register is doorgehaald vanwege een tuchtrechtelijke uitspraak. Als je na een tuchtmaatregel weer in het register ingeschreven wil worden, zul je ook aan de eisen van periodieke registratie moeten voldoen.

XNoot
26

Hiervoor moet dan wel het tarief voor initiële registratie worden betaald ex artikel 5 wet BIG en niet het tarief voor periodieke registratie.

XNoot
27

Het voormalige vierde lid van artikel 8 van de wet.

XNoot
28

Het vroegere zesde lid van artikel 8.

XNoot
29

De minister heeft bij mededeling van 27 januari 2009 instemming verleend aan het besluit van het College Specialismen Verpleegkunde tot het instellen van 4 verschillende specialistenregisters, Staatscourant 2009, nr. 1877, 6 februari 2009.

Naar boven