TOELICHTING
1. Inleiding
Deze regeling strekt tot nadere invulling van artikel 8 van de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Artikel 8 van
de Wet BIG is bij wet van 7 juni 20071
op een aantal punten gewijzigd. Daarnaast regelt deze regeling een aantal
onderwerpen die worden genoemd in het Besluit periodieke registratie Wet
BIG.
Vastgelegd wordt welke eisen worden gesteld aan de aard van de te
verrichten werkzaamheden en welke voorwaarden worden gesteld aan de te volgen
scholing om de registratie in het BIG-register te kunnen verlengen in het kader
van periodieke registratie. Verder is uitwerking gegeven aan de bepaling met
betrekking tot gelijkstelling van werkzaamheden, zoals neergelegd in artikel 8,
zevende lid2, van de Wet BIG.
2. Aard van de werkzaamheden
In de artikelen 2 en 3 van het Besluit periodieke registratie Wet
BIG zijn eisen gesteld aan de duur van de werkzaamheden en de spreiding daarvan
over de registratieperiode. Op grond van artikel 8, zevende lid, onderdeel a,
van de Wet BIG kunnen eisen worden gesteld aan de aard van de werkzaamheden,
bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van artikel 8. In deze regeling worden
nadere eisen gesteld aan de aard van de werkzaamheden die mogen meetellen voor
periodieke registratie.
Individuele gezondheidszorg
De eerste eis die in deze regeling aan de werkzaamheden wordt
gesteld is dat het werkzaamheden moet betreffen die worden verricht in de
individuele gezondheidszorg. Dit vloeit voort uit het systeem van de Wet BIG.
In artikel 1 van de Wet BIG wordt omschreven wat onder handelingen op het
gebied van de individuele gezondheidszorg wordt verstaan. Dit zijn handelingen
die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens
gezondheid te bevorderen of te bewaken. Het onderzoeken en het geven van raad
is daaronder begrepen. Verder vallen hieronder handelingen die zijn gericht op
genezing van een ziekte, op het behoeden van een persoon voor een ziekte, op
het beoordelen van de gezondheidstoestand3 dan wel op het verlenen van
verloskundige bijstand.
De handelingen dienen daarbij in beginsel individueel gericht
te zijn. Werkzaamheden die niet zijn gericht op individuen, maar op de gehele
bevolking of groepen uit de bevolking, zoals activiteiten in het kader van
gezondheidsvoorlichting en -opvoeding, vallen niet onder het begrip individuele
gezondheidszorg. Deze werkzaamheden kunnen daarom niet meetellen als uren bij
de berekening van het aantal gewerkte uren voor periodieke registratie.
In artikel 3, eerste lid, van de regeling wordt niet expliciet
als eis gesteld dat er sprake moet zijn van rechtstreeks contact met de
patiënt. Een dergelijke eis zou tot gevolg hebben dat het mensen uitsluit die
wel werken op het gebied van de individuele gezondheidszorg, doch die niet zelf
letterlijk ‘aan het bed staan’. Een voorbeeld is de leidinggevende
verpleegkundige op een afdeling die andere verpleegkundigen aanstuurt, maar
zelf geen of weinig direct patiëntencontact (meer) heeft of teamleidsters van
zorgafdelingen binnen een zorginstelling. Zij verrichten wel werkzaamheden op
verpleegkundig terrein, namelijk het coördineren en organiseren van zorg rond
een patiënt, doch zij hoeven daarbij geen direct patiëntencontact te hebben.
Deze coördinerende werkzaamheden zijn dermate gerelateerd aan de zorg die
betrekking heeft op personen, dat deze werkzaamheden vallen onder de
handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
Preventieve gezondheidszorg
Er zijn ook vele beroepsbeoefenaren werkzaam op het gebied van de
preventieve gezondheidszorg. Onder hen bevinden zich beroepsbeoefenaren waarvan
de werkzaamheden zich voornamelijk richten op bepaalde groepen cliënten of
patiënten. Bijvoorbeeld verpleegkundigen in de preventieve gezondheidszorg met
taken op het gebied van gezondheidsvoorlichting en -opvoeding (GVO-taken), arbo
en sociaal verpleegkundigen, bedrijfsartsen en sociaal geneeskundigen die zich
bezig houden met jeugdgezondheidszorg. Alleen indien vanuit deze beroepen
rekening moet worden gehouden met individuele verschillen tussen patiënten of
cliënten, is er sprake van individuele gezondheidszorg. In dat geval vallen hun
werkzaamheden wel binnen het gebied van de deskundigheid van de betrokken
beroepsgroep, zoals omschreven in hoofdstuk III van de Wet BIG. Hun
werkervaring kan in dat geval meetellen als werkervaring bij periodieke
registratie.
Werkzaamheden op het deskundigheidsgebied
Bij het opdoen van werkervaring gaat het erom dat de
beroepsbeoefenaar door de combinatie van opgedane kennis en ontwikkelde
(praktische) vaardigheden voldoende bekwaam blijft het betrokken beroep uit te
oefenen. Daarom geldt als tweede eis dat de werkzaamheden moeten vallen binnen
het deskundigheidsgebied van het beroep, waarvoor betrokkene is ingeschreven in
het BIG-register. Alleen die werkzaamheden kunnen meetellen, die worden
verricht op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening waarvoor de
beroepsbeoefenaar een aanvraag tot opneming van een aantekening in het register
inzake deze werkzaamheden indient. Er is sprake van werkzaamheden op het
desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening indien het werkzaamheden
betreft die vallen binnen het gebied van de deskundigheid van de betrokken
beroepsgroep, zoals omschreven in hoofdstuk III van de Wet BIG en in de
relevante algemene maatregelen van bestuur4.
Volle omvang niet verplicht
Er zullen zich situaties voordoen waarbij ingeschreven
beroepsbeoefenaren slechts een specifiek deel van de handelingen verrichten van
het beroep zoals omschreven in het relevante deskundigheidsgebied. Het
verrichten van een specifiek deel van het werk omschreven in het
deskundigheidsgebied hoeft echter geen belemmering te vormen voor periodieke
registratie op basis van die gespecialiseerde werkervaring5.
Tot het gebied van de deskundigheid van een verpleegkundige
behoort bijvoorbeeld het verrichten van handelingen op het gebied van
observatie, begeleiding, verpleging en verzorging. De werkzaamheden hoeven zich
niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd uit te strekken tot al deze gebieden;
het verrichten van werkzaamheden slechts op het gebied van bijvoorbeeld de
begeleiding is voldoende6.
Een ander voorbeeld is het beperken van de beroepsuitoefening
door een verloskundige tot slechts het verrichten van algemene diagnose-echo’s
en echo’s op het gebied van prenatale screening. Tot het deskundigheidsgebied
van de verloskundige behoort het verrichten van handelingen op het gebied van
de verloskunst en andere handelingen, gericht op een optimale uitkomst van de
zwangerschap, zoals nader omschreven in artikel 5, tweede en derde lid, van het
Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008. In het
tweede lid van artikel 5, onderdeel a, van dat besluit wordt als handeling op
het gebied van de verloskunst aangemerkt het medisch begeleiden van de
zwangerschap en de bevalling. Zolang het verrichten van echo’s is gericht op
het verkrijgen van een diagnose (bijvoorbeeld in het kader van prenatale
screening), valt het maken hiervan onder het medisch begeleiden van de
zwangerschap en valt het hiermee binnen het deskundigheidsgebied van een
verloskundige. Indien deze handelingen door een verloskundige binnen haar
praktijk in de individuele gezondheidszorg worden uitgevoerd, kunnen deze dus
meetellen als werkervaring voor het verkrijgen van de periodieke
registratie7.
Zogenaamde ‘pretecho’s’ mogen daarentegen door iedereen, dus
ook door niet verloskundigen, worden uitgevoerd. Deze echo’s hebben niet tot
doel om een zwangerschap medisch te begeleiden. Het uitvoeren van pretecho’s
valt niet binnen het deskundigheidsgebied van een verloskundige en mag niet
meetellen als werkervaring in het kader van periodieke registratie van een
verloskundige.
Werkervaring opgedaan in andere beroepen op tenminste
gelijkwaardig niveau
Werkzaamheden kunnen verpleegkundig van aard zijn, terwijl voor
het verrichten daarvan niet altijd noodzakelijkerwijs een opleiding tot
verpleegkundige vereist is om deze werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. In
de praktijk is daardoor een situatie gegroeid dat voor sommige beroepen dan wel
functies8, die wel raken aan de verpleegkundige deskundigheid, niet het
vereiste van een verpleegkundige opleiding geldt om in het beroep of de functie
werkzaam te mogen zijn. Voor verschillende beroepen geldt dat het vereiste van
een verpleegkundige opleiding zelfs is losgelaten om meer mensen in een bepaald
beroep te kunnen laten instromen, omdat bijvoorbeeld sprake was van een tekort
aan menskracht in die beroepen. Voor bijvoorbeeld begeleiders in de
gehandicapten of geestelijke gezondheidszorg geldt dat zij soms een
verpleegkundige, soms een agogische vooropleiding mogen hebben9. Zo zijn er nog andere, aan de
verpleegkundige deskundigheid gerelateerde beroepen te noemen waar niet het
vereiste van een verpleegkundige opleiding geldt om in het beroep werkzaam te
mogen zijn, zoals het beroep van operatie-assistent10 en anesthesie-medewerker. Ook mensen
zonder verpleegkundige opleiding kunnen in deze beroepen werkzaam zijn.
Het uitsluiten van de werkervaring opgedaan in beroepen dan wel
in functies waarvoor geen verpleegkundige vooropleiding is vereist, zal ertoe
leiden dat vele verpleegkundigen die werkzaam zijn in deze beroepen of functies
zich niet periodiek zouden kunnen registreren als verpleegkundige. Dit wordt
onwenselijk geacht, aangezien zij in deze beroepen of functies toch ook
verpleegkundige werkzaamheden verrichten.
Er bestaat voor de werkzaamheden die in deze beroepen of
functies worden uitgevoerd echter wel een groter risico dat deze werkzaamheden
worden uitgevoerd onder het opleidingsniveau dat geldt voor het beroep van
verpleegkundige (minimaal MBO-niveau), nu de opleiding tot verpleegkundige niet
is vereist om de werkzaamheden in deze beroepen te mogen uitvoeren. Daarom
wordt als aanvullende eis voor de werkervaring gesteld dat alleen die
werkzaamheden kunnen meetellen die tenminste op hetzelfde niveau worden
uitgevoerd als de opleiding tot het basisberoep zoals genoemd in artikel 3 van
de wet11. Het niveau waarop de werkzaamheden worden verricht kan
bijvoorbeeld afgeleid worden uit het functieprofiel waarop de functie is
gebaseerd (de functieomschrijving) of op de waardering van de functie door
inschaling.
Het gaat bij de beoordeling van het al dan niet meetellen van
werkervaring altijd om een vergelijking tussen het niveau van de opleiding tot
het beroep waarvoor periodieke registratie wordt verzocht (bijvoorbeeld
verpleegkundige) met het niveau waarop de werkzaamheden in het andere beroep
zijn verricht. Het gaat dus niet om een vergelijking met het
niveau van de opleiding van het beroep waarin de werkzaamheden worden
verricht. Het niveau van de opleiding van het beroep waarin de werkzaamheden
zijn verricht zou namelijk lager kunnen zijn dan het opleidingsniveau van het
beroep waarvoor periodieke registratie wordt verzocht. Het kan echter zo zijn,
dat iemand door jarenlange ervaring en bijscholing zijn werkzaamheden inmiddels
wel op het vereiste niveau (in het geval van een verpleegkundige op minimaal
MBO-niveau) verricht. Mensen kunnen door middel van het opdoen van werkervaring
op een hoger niveau dan hun oorspronkelijke opleiding werkzaamheden verrichten
in hun huidige functie. Die werkervaring moet dan kunnen meetellen. De
opleiding tot een bepaald beroep kan overigens wel een aanwijzing vormen voor
het niveau waarop de werkzaamheden in dat beroep worden uitgevoerd, maar is
daarvoor niet beslissend.
Voorbeelden
De opleiding tot echoscopist (ook toegankelijk voor
niet-verloskundigen) wordt bijvoorbeeld verzorgd op HBO-niveau. Hierdoor is het
op zich aannemelijk dat de werkzaamheden die worden verricht in het beroep van
echoscopist op het vereiste niveau worden verricht12, maar wordt door
dit gegeven niet bepaald. Het niveau van de werkzaamheden is doorslaggevend.
Dit moet worden aangetoond door de verloskundige: worden de werkzaamheden in
het beroep van echoscopist verricht binnen de individuele gezondheidszorg op
HBO-niveau en vallen deze binnen het deskundigheidsgebied van de verloskundige?
Zo ja, dan kunnen deze werkzaamheden meetellen voor periodieke registratie als
verloskundige.
Indien een opleiding tot fysiotherapeut, verloskundige of
verpleegkundige een vereiste is om een ander beroep
te mogen uitoefenen, is het zeer aannemelijk dat de werkervaring opgedaan in
dat beroep wordt verricht op tenminste het vereiste niveau. De opleiding tot
verpleegkundige is bijvoorbeeld een vereiste om te mogen werken als
gipsverbandmeester. Het is dan ook zeer aannemelijk dat het werk in het beroep
van gipsverbandmeester op het vereiste niveau wordt verricht.
Bij verpleegkundigen (die altijd over een opleiding op MBO
kwalificatieniveau 4 dan wel HBO niveau beschikken13) moeten de werkzaamheden altijd
minimaal op MBO kwalificatieniveau 4 worden verricht om te kunnen meetellen als
werkervaring voor periodieke registratie. Werkervaring op MBO-niveau,
kwalificatieniveau 4 (bijvoorbeeld als doktersassistent of begeleider in de
gehandicaptenzorg) opgedaan door iemand met een BIG-registratie als
verpleegkundige, kan dus meetellen voor de periodieke registratie als
verpleegkundige, mits de werkzaamheden worden verricht binnen de individuele
gezondheidszorg en vallen binnen het deskundigheidsgebied van de
verpleegkundige14.
Werkervaring opgedaan door een in het BIG-register
geregistreerde verpleegkundige op een lager niveau dan MBO-niveau (bijvoorbeeld
als verzorgende, helpende, of assisterende) kan niet meetellen voor de
periodieke registratie als verpleegkundige, omdat die werkzaamheden op een
lager niveau dan het niveau van de opleiding tot verpleegkundige worden
uitgevoerd15 (ook al vallen de werkzaamheden binnen de
deskundigheidsomschrijving van het beroep waarvoor periodieke registratie wordt
gevraagd)16.
Voor verloskundigen geldt dat zij hun werkzaamheden tenminste
moeten uitvoeren op HBO-niveau. De opleiding tot echoscopist voor
niet-verloskundigen wordt gegeven op HBO-niveau. Dit geeft een sterke
aanwijzing dat de werkzaamheden in het beroep van echoscopist op HBO-niveau
worden verricht, doch elke verloskundige zal moeten aantonen dat de uitgevoerde
werkzaamheden ook daadwerkelijk op het vereiste niveau worden uitgevoerd.
Aantonen van de werkervaring
In de nota van toelichting bij het Besluit periodieke
registratie Wet BIG is uitvoerig ingegaan op het gekozen systeem van het
overleggen van een eigen verklaring omtrent de opgedane werkervaring. De
aanvragen tot periodieke registratie zullen niet standaard met bewijsstukken
hoeven te worden onderbouwd. De eigen verklaringen zullen aan de hand van een
willekeurige of gerichte steekproef op inhoud worden gecontroleerd.
Bepaalde categorieën aanvragen hebben wel een grotere kans op
een gerichte steekproefsgewijze controle. Dit zal het geval zijn bij aanvragen
die gebaseerd zijn op werkervaring die is opgedaan in een beroep dan wel
functie waarvoor geen opleiding vereist is tot een beroep genoemd in artikel 3
van de Wet BIG. In dat geval zal gevraagd worden met bewijsstukken te
onderbouwen dat de werkervaring is verricht binnen de individuele
gezondheidszorg, binnen het desbetreffende deskundigheidsgebied en op tenminste
een gelijkwaardig niveau als het niveau van de opleiding tot het in artikel 3
van de Wet BIG genoemde beroep waarvoor de verlenging van de registratie
verzocht wordt17.
Hierbij moet erop gelet worden dat niet de bewijsstukken
relevant zijn waaruit blijkt of iemand een contract heeft voor bijvoorbeeld
vijf dagen per week als bijvoorbeeld doktersassistente, maar dat ook duidelijk
moet worden dat binnen die vijf dagen tenminste een dag per week ook echt
verpleegkundige werkzaamheden op tenminste het vereiste niveau zijn verricht.
Secretariële werkzaamheden zoals het bijhouden van de administratie vallen hier
dus niet onder, echter wel zaken als het verlenen van zorg, het meten van de
bloeddruk etc.
Het niveau waarop de werkzaamheden zijn verricht zou
bijvoorbeeld kunnen blijken uit de functieomschrijving, waarin de werkzaamheden
en verantwoordelijkheden van de functie zijn omschreven (bv de vacaturetekst),
dan wel een verklaring van de werkgever dat binnen de functievervulling van
betrokkene tenminste één dag per week ook daadwerkelijk verpleegkundige
werkzaamheden op het vereiste niveau zijn verricht.
3. De scholingseis
Indien een beroepsbeoefenaar in onvoldoende mate relevante
werkzaamheden heeft verricht, moet hij scholing volgen om aan het einde van de
registratieperiode een aantekening in het register te kunnen laten plaatsen.
Door het met goed gevolg afleggen van de vereiste scholing is voldoende
aangetoond dat de beroepsbeoefenaar weer beschikt over de noodzakelijke
(kern)competenties in het desbetreffende beroep, zodat gegarandeerd kan worden
dat deze voldoende in staat is zorgvuldig en deskundig met patiënten te kunnen
werken. Dit is geregeld in artikel 2.
Onderscheid met deskundigheidsbevordering en functiegerichte
scholing
Scholing in het kader van periodieke registratie moet wel
onderscheiden worden van andere soorten scholing, zoals bij- en nascholing in
het kader van deskundigheidsbevordering en scholing gericht op het kunnen
vervullen van specifieke functies. Deskundigheidsbevordering (cursussen e.d.)
is gericht op mensen die al voldoende in de praktijk in het beroep werken, doch
die hun kennis en vaardigheden verder willen verdiepen.
Deskundigheidsbevordering moet gezien worden als iets extra’s bovenop de
basiscompetenties die van iemand minimaal verwacht mag worden bij periodieke
registratie. Deskundigheidsbevordering vormt dan ook geen onderdeel van de
scholing die vereist is bij periodieke registratie.
Daarnaast is er functiegerichte scholing, die erop ziet iemand
weer zodanig te scholen dat betrokkene bekwaam is om (bijvoorbeeld na
herintreding) in een bepaalde functie binnen een
gezondheidszorginstelling werkzaam te zijn. In dit geval zal meer nodig zijn
dan alleen de kerncompetenties, die erop zien om weer voldoende kennis en kunde
te verkrijgen om veilig met patiënten te kunnen werken, namelijk het weer
verkrijgen van meer specifieke kennis en kunde om die bepaalde functie uit te
kunnen oefenen. Er zal bij deze scholing rekening gehouden moeten worden met de
specifieke werksetting waarvoor iemand geschoold wordt. Het lopen van een stage
op maat binnen een bepaalde instelling kan hiervan onderdeel uitmaken. Ook
functiegerichte scholing vormt geen onderdeel van de scholing die vereist is
bij periodieke registratie.
Cruciale kerncompetenties
Het is niet wenselijk, noch nodig dat iedere BIG-geregistreerde
weer moet voldoen aan alle opleidingseisen van de gehele opleiding, dan wel
alle competenties moet bezitten die zijn beschreven in de desbetreffende
algemene maatregel van bestuur. Deze eis zal men immers ook niet stellen aan
mensen die zich door jarenlange werkervaring hebben gespecialiseerd op een
bepaald deelgebied van het beroep. De BIG-geregistreerde moet echter altijd wel
blijven beschikken over de competenties die behoren tot de kern van het beroep.
Dit zijn competenties die cruciaal zijn voor de beroepsuitoefening, zonder
welke competenties de beroepsbeoefenaar bij de uitoefening van het beroep een
gevaar kan vormen voor de veiligheid van de betrokken patiënten. Het moet dus
gaan om het blijven beheersen van de allerbelangrijkste kerncompetenties (het
beheersen van de basiskennis- en het beheersen van bepaalde praktische
vaardigheden), waardoor iemand minimaal bekwaam blijft het beroep in de
praktijk te blijven uitoefenen en waarbij de relatie met de veiligheid van de
patiënt centraal staat.
De competenties die een beroepsbeoefenaar nodig heeft voor zijn
rol van hulp- dan wel zorgverlener zijn cruciale kerncompetenties. Het
zorgproces kan hierbij dienen als referentiekader: het zorgproces bestaat uit
het vaststellen, plannen, uitvoeren en evalueren van de vereiste zorg. Het
startniveau van deze competenties is essentieel in het belang van de veiligheid
van de patiënt. Vaak zullen praktische vaardigheden hierbij een belangrijke rol
spelen. In dat geval zullen de praktische vaardigheden ook onderdeel van de
scholing moeten uitmaken.
De representatieve beroepsverenigingen hebben materiaal
aangeleverd met betrekking tot de inhoud en omvang van de kerncompetenties die
volgens hen cruciaal zijn voor het desbetreffende beroep en die tenminste
beheerst moeten worden. De verschillende onderwijskoepels hebben hierover ook
hun oordeel gegeven. Deze adviezen vormen de grondslag voor de kerncompetenties
zoals thans zijn opgenomen in de artikelen 4, 5 en 6 van de regeling. Niet alle
adviezen zijn hierbij (letterlijk) gevolgd. Onderschreven wordt dat een
beroepsbeoefenaar meerdere rollen in het zorgproces heeft (denk bijvoorbeeld
aan de rol van coach of begeleider, van voorlichter of de rol van manager van
een zorgproces). Deze rollen zijn ook belangrijk, doch de competenties die een
zorgverlener nodig heeft voor de invulling van deze rollen kunnen niet worden
aangemerkt als cruciale kerncompetenties, zonder welke een beroepsbeoefenaar
niet kan functioneren als zorgverlener.
Bepaalde belangrijke kernvaardigheden zijn reeds in wetgeving
verankerd en gelden altijd en voor iedere zorgverlener. Dit zijn algemene
beginselen voor het verlenen van verantwoorde (en professionele) zorg en worden
daarom niet apart opgenoemd als kerncompetenties in het kader van de
scholingsregeling voor periodieke registratie. Denk daarbij aan het moeten
zorgdragen voor een goede klachtafhandeling, of zorgen voor
informatieoverdracht aan andere deskundigen, of zorgen voor een duidelijke
verslaglegging van de zorgverlening in een zorgdossier, of de verplichting
professioneel op te treden in noodsituaties. Dit zijn algemene competenties
waarover iedere zorgverlener moet beschikken, onafhankelijk van zijn of haar
eigen deskundigheidsgebied. Competenties die zich richten op het goed
functioneren in multidisciplinair en -professioneel verband of op de eigen
professionele ontwikkeling zijn ook belangrijk, doch vormen geen cruciale
kerncompetenties.
Voor de verpleegkundigen is bij het bepalen van de omvang van
de kerncompetenties aangesloten bij het Besluit functionele zelfstandigheid. Op
grond van dit besluit worden een aantal handelingen tot het gebied van de
deskundigheid van de verpleegkundige gerekend18.
Deze handelingen worden tot de kerncompetenties van een verpleegkundige
gerekend.
De in het besluit genoemde handelingen maken onderdeel uit van
de initiële opleiding tot verpleegkundige. Elke verpleegkundige wordt bij het
afronden van de opleiding (ook op MBO niveau) geacht deze handelingen voldoende
te beheersen, ook al heeft de verpleegkundige die in de uitoefening van zijn
eigen beroep dan wel functie niet (direct) nodig.
Scholing in het kader van periodieke registratie ziet hierbij
alleen op de theoretische aspecten van de genoemde handelingen. Als dat in het
kader van de individuele functievervulling relevant is, zal er dus altijd nog
aanvullende praktische scholing nodig zijn om de vereiste bekwaamheid te kunnen
verkrijgen om de handelingen zelfstandig te mogen uitvoeren.
Omvang van de scholing
De onderwijsinstellingen die de scholing voor periodieke
registratie aanbieden, kunnen ten behoeve van het bepalen van de omvang van de
benodigde scholing, aansluiten bij procedures die reeds zijn ontwikkeld voor
het vaststellen van eerder verworven competenties (EVC-procedures). Zo kan goed
bepaald worden welke competenties dan wel vaardigheden bij betrokkene ontbreken
en welke nog geschoold moeten worden. De onderwijsinstellingen kunnen dit zelf
vormgeven.
De bij de beroepsbeoefenaar ontbrekende kerncompetentie(s)
zullen moeten worden geschoold totdat het niveau van de initiële opleiding voor
die kerncompetentie(s) (weer) is bereikt19.
Indien blijkt dat betrokkene alle vereiste kerncompetenties dan wel
kernvaardigheden nog op voldoende niveau beheerst, moet op basis van dit
resultaat direct het periodiek registratiecertificaat worden verstrekt, ook al
heeft betrokkene hiervoor niet eerst de scholingsmodules gevolgd die gericht
zijn op het kunnen behouden van de kerncompetenties en kernvaardigheden.
Betrokkene heeft immers door het met goed resultaat afleggen van de toets
aangetoond voldoende te beschikken over de kerncompetenties dan wel de
kernvaardigheden, die voor zijn beroep zijn vereist.
Uniform certificaat
Als bewijs dat betrokkene weer beschikt over de vereiste
kerncompetenties wordt door de daartoe gerechtigde onderwijsinstellingen een
zogenaamd ‘periodiek registratiecertificaat’20
uitgereikt. Uit dit certificaat blijkt dat de houder ervan beschikt over de
voor de kern van het beroep noodzakelijke competenties en vaardigheden. Door
het overleggen van dit certificaat aan het BIG-register door de betrokkene kan
het BIG-register namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
overgaan tot het plaatsen van een aantekening in het register van de datum
waarop de scholing is afgerond (zijnde de datum waarop het certificaat is
afgegeven), waardoor de registratie in het BIG-register vanaf die datum wordt
verlengd. Met het oog op fraudebestrijding en efficiëntie voor het BIG-register
is het wenselijk dat de onderwijsinstellingen een zoveel mogelijk gelijkluidend
certificaat afgeven.
Aanbod van scholing
Certificaten waaruit blijkt dat de betrokkene voldoende kennis
en vaardigheden heeft op het gebied van de kerncompetenties en kernvaardigheden
mogen alleen worden verstrekt door onderwijsinstellingen die opleidingen
verzorgen die leiden tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in
het BIG-register van fysiotherapeut, verloskundige of verpleegkundige21. Alleen deze
onderwijsinstellingen kunnen een periodiek registratie certificaat afgeven die
recht geeft op het plaatsen van een aantekening in het BIG-register en daarmee
met een verlenging van de registratie22.
Deze instellingen beschikken over de expertise die nodig is voor het
ontwikkelen en verzorgen van kwalitatief verantwoorde, op het desbetreffende
beroep betrekking hebbende scholing. Alleen zo kan een doorzichtig en
kwalitatief goed onderwijsaanbod worden gegarandeerd23. Zo kan ook voorkomen
worden dat individuele opleidingen moeten worden getoetst op inhoud en
kwaliteit.
Indien de scholing wordt aangeboden door een rechtspersoon die
direct verbonden is aan de hierboven bedoelde onderwijsinstellingen24 (bijvoorbeeld in het kader van
praktijkonderwijs), zal ook de scholing die door deze rechtspersoon wordt
aangeboden kunnen meetellen voor het veilig stellen van periodieke registratie.
Omdat veel scholing in de praktijk binnen gezondheidszorginstellingen plaats
vindt, zal er continu afstemming moeten plaatsvinden over de inhoud van de
scholing tussen de hierboven bedoelde onderwijsinstellingen en de daaraan
verbonden gezondheidszorginstelling(en) waar het praktijkonderwijs wordt
gegeven. Het is daarbij de eindverantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling
dat ook het praktijkonderwijs voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.
Scholing niet voltooid op expiratiedatum registratie
De ingeschrevene moet ervoor zorgen dat de vereiste scholing voor
de afloop van de in het eerste lid van artikel 8 van de wet bedoelde periode
van vijf jaar is gevolgd en afgesloten. Doorhaling kan niet worden voorkomen
door aan het einde van het tijdvak van de inschrijving nog met scholing bezig
te zijn. De reden hiervoor is dat anders de periode dat iemand nog in het
register ingeschreven is, feitelijk verlengd zou kunnen worden, namelijk tot
het moment dat de scholing met goed gevolg is afgerond. Dit zou leiden tot een
inschrijving ‘onder de voorwaarde dat de scholing alsnog met goed gevolg wordt
afgerond’. Deze geclausuleerde inschrijvingen leiden tot onduidelijkheid over
de status van de inschrijvingen en daarmee tot onduidelijkheid over de mate van
deskundigheid van de geclausuleerd ingeschrevene voor derden. Dit is ongewenst.
Inschrijving onder voorwaarden is dan ook niet mogelijk. Als niet voldaan is
aan de voorwaarden op de expiratiedatum volgt doorhaling in het register.
Wederom inschrijven na doorhaling
Wil een beroepsbeoefenaar zich op een later moment
(bijvoorbeeld na het alsnog voltooien van de reeds ingezette, doch niet tijdig
afgeronde vereiste scholing) weer in het BIG-register laten inschrijven, dan
kan dat. Indien personen in het register zijn doorgehaald vanwege het niet
voldoen aan de eisen van artikel 8 van de wet, kunnen zij zich op grond van
artikel 8, zesde lid, van de wet opnieuw in het register laten registreren.
Betrokkene moet dan voldoen aan de eisen van artikel 8, zesde lid, van de wet,
namelijk het voldoen aan de werkervarings- of de scholingseis25. Is hieraan
voldaan, dan kan betrokkene opnieuw worden ingeschreven26. Overigens zij opgemerkt dat
artikel 8, zesde lid, van de wet pas met ingang van 1 januari 2014 van kracht
wordt. Dit om betrokkenen in de eerste periode (van 1 januari 2009 tot 1
januari 2014) de gelegenheid te geven aan de eisen van periodieke registratie
te voldoen.
Dit alles staat overigens niet in de weg aan artikel 8, vijfde
lid27, van de wet: de doorhaling uit het register blijft achterwege
zolang niet is beslist op een reeds ingediende aanvraag tot aantekening van een
datum als bedoeld in het tweede lid van artikel 8 van de wet. Daarbij zij
opgemerkt dat voor zover het gaat om het plaatsen van een aantekening in het
register van gevolgde scholing het van belang is dat de nieuwe aantekening in
het register binnen vijf jaar na de vorige aangetekende datum plaatsvindt. In
het register zal de datum worden aangetekend waarop de scholing is afgerond.
Deze datum zal blijken uit de datum waarop het certificaat is uitgereikt.
Kosten van de scholing
Het uitgangspunt is dat de kosten voor het volgen van de
scholing ten behoeve van periodieke registratie ten laste komen van de
beroepsbeoefenaar zelf. Van een beroepsbeoefenaar mag verwacht worden dat deze
in zichzelf investeert om de eigen (kern)competenties op het vereiste niveau te
brengen dan wel te houden. Hij heeft hierin een eigen
verantwoordelijkheid.
Het is hierbij in ieders belang dat de scholing zo betaalbaar
mogelijk wordt aangeboden. Indien de kosten voor scholing te hoog worden,
zullen immers meer mensen afzien van het volgen van scholing en afzien van
periodieke registratie.
Deze kosten moeten onderscheiden worden van de kosten voor bij-
en nascholing in het kader van deskundigheidsbevordering, waarin de werkgever
ook een eigen financiële verantwoordelijkheid heeft. Werkgevers (naast de
beroepsbeoefenaar zelf) behouden immers altijd hun eigen verantwoordelijkheid
om iemand die via de weg van het volgen van scholing in het BIG-register is
blijven staan, nog zodanig bij te scholen dat de beroepsbeoefenaar voldoende
bekwaam is voor het uitoefenen van een bepaalde functie.
4. Gelijkstelling van werkzaamheden
Ingeschrevenen in het BIG-register die onvoldoende relevante
werkervaring hebben opgedaan en die geen – voor de periodieke registratie
relevante – scholing hebben gevolgd, worden doorgehaald in het BIG-register.
Van deze regel kan worden afgeweken indien sprake is van gelijkgestelde
werkzaamheden. In artikel 8, zevende28
lid, onderdeel b, van de wet staat dat Onze Minister al dan niet op het gebied
van de individuele gezondheidszorg liggende werkzaamheden kan aanwijzen die
voor de toepassing van dit artikel worden gelijkgesteld met werkzaamheden op
het desbetreffende gebied der beroepsuitoefening. Hieraan is invulling gegeven
in artikel 7 van de regeling.
De aanvankelijke wens vanuit de beroepsorganisaties was om veel
verschillende soorten werkzaamheden voor gelijkstelling in aanmerking te laten
komen. Genoemd zijn het werk van docenten, (wetenschappelijk) onderzoekers,
leidinggevende functies in een zorginstelling (manager/directeur),
organisatorische functies bij de overheid of bij kruisverenigingen, ambtenaren
op een ministerie, beleidsmedewerkers binnen de beroepsgroepen, personen in
leidinggevende functies binnen de beroepsgroep en adviserende
functionarissen.
De belangrijkste reden hiervoor was dat volledig titelverlies na
doorhaling uit het BIG-register de opleiding, kennis en kunde van de
doorgehaalde beroepsbeoefenaren ten onrechte zou miskennen. Zij zouden zich dan
niet meer naar derden met hun titel mogen profileren, wat nadelig zou kunnen
zijn bij de uitoefening van deze werkzaamheden.
In artikel 2, vierde lid, van het Besluit periodieke registratie
Wet BIG is echter bepaald dat personen die doorgehaald zijn uit het
BIG-register hun gewezen titel onder de toevoeging ‘niet praktiserend’ mogen
blijven gebruiken. Hiermee vervalt het argument dat doorgehaalden zich niet
meer kunnen profileren met hun beroepstitel; zij kunnen deze beroepstitel, mits
met de toevoeging ‘niet praktiserend’, blijven gebruiken naast hun
opleidingstitel. Het gelijkstellen van werkzaamheden kan hierdoor beperkt
blijven tot die werkzaamheden die uit de aard zodanig zijn dat registratie in
een onder de Wet BIG vallende beroep op grond van die werkzaamheden te
rechtvaardigen is.
Criterium voor gelijkstelling
Voor de beoordeling van de invulling van de
gelijkstellingsbepaling is bepalend of – vanuit het oogpunt van
patiëntveiligheid – de beroepsbeoefenaar in staat is om, na het werken in een
beroep dan wel functie waarvan de werkzaamheden zijn gelijkgesteld, zelfstandig
en onder eigen verantwoordelijkheid de handelingen die verband houden met het
desbetreffende deskundigheidsgebied uit te voeren, zonder dat betrokkene
hiervoor nadere scholing hoeft te volgen. Het op de hoogte moeten blijven van
de (recente) ontwikkelingen binnen het desbetreffende beroepsgebied is daarvoor
een voorwaarde, maar op zichzelf niet voldoende.
De hiervoor genoemde functionarissen moeten uit hoofde van hun
functie weliswaar op de hoogte blijven van de recente ontwikkelingen binnen het
beroepsgebied, doch het is vanuit het oogpunt van het bewaken van de
patiëntveiligheid niet aannemelijk dat zij op basis van hun werkzaamheden
voldoende deskundig blijven om zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid
de handelingen zoals beschreven in het desbetreffende deskundigheidsgebied uit
te voeren, zonder daarvoor aanvullende scholing te moeten volgen.
De invulling van de gelijkstellingsbepaling moet kritisch
worden beoordeeld. Deze mag alleen toegepast worden voor die werkzaamheden
waarbij de gelijkgestelde, na het beëindigen van de gelijkgestelde
werkzaamheden, weer direct als praktiserend beroepsbeoefenaar aan de slag kan
gaan, zonder daarbij eerst weer allerlei (theoretische en praktische) scholing
te moeten volgen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft zich bij dit
uitgangspunt aangesloten. De IGZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de
inspecteurs van de IGZ niet onder de gelijkstellingsbepaling moeten worden
gebracht. Inspecteurs moeten – mede als gevolg van de toenemende aandacht voor
de kwaliteit en de patiëntveiligheid van de zorg – in geval van terugkeer in
een onder de Wet BIG vallend zorgberoep, beschikken over de voor die
beroepsbeoefenaar gebruikelijke kerncompetenties aan de hand van de vereiste
werkervaring dan wel scholing.
Docenten in het centrale vakgebied
Een kritische beoordeling van de gelijkstellingsbepaling heeft
ertoe geleid dat in de regeling alleen de werkzaamheden van (praktijk)docenten
(werkzaam binnen een onderwijsinstelling die opleidingen verzorgt die leiden
tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het BIG-register van
fysiotherapeut, verloskundige of verpleegkundige dan wel binnen een daarmee
verbonden gezondheidszorginstelling) zijn gelijkgesteld, voorzover zij
onderwijs verzorgen in de verschillende centrale vakgebieden. Een goede
uitoefening van de functie van (praktijk)docent is onlosmakelijk verbonden met
het op de hoogte moeten blijven van de (recente) ontwikkelingen binnen het
gebied van de desbetreffende beroepsuitoefening en het uitoefenen van de
daarbij behorende praktische vaardigheden. Zij kunnen in staat worden geacht om
zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid de handelingen die verband
houden met het desbetreffende deskundigheidsgebied uit te voeren. Dit alles kan
worden bereikt zonder dat hiervoor aparte scholing moet worden gevolgd.
Terugkeer in het desbetreffende zorgberoep wordt op basis van de werkervaring
als docent in de centrale vakgebieden verantwoord geacht. Het gaat daarbij
alleen om onderwijs in de centrale vakgebieden: onderwijs in de meer algemene
vakken, zoals bijvoorbeeld de eigen professionele ontwikkeling, praktijkvoering
en ondernemerschap en beroepsgeoriënteerd wetenschappelijk onderzoek worden
daartoe niet gerekend.
Gevolgen gelijkstelling
De gelijkgestelde werkzaamheden moeten, net als werkervaring
die wordt opgedaan binnen het deskundigheidsgebied, voldoen aan de eisen die
worden gesteld in het Besluit periodieke registratie Wet BIG (de ureneis van
minimaal 2080 uur werken in de periode van vijf jaar). De werkzaamheden kunnen
hierbij worden verricht binnen de individuele gezondheidszorg, bedoeld in
artikel 1 van de wet, doch dit hoeft niet. Het geven van scholing kan zowel
binnen een gezondheidszorginstelling plaatsvinden, doch ook binnen een
onderwijsinstelling.
Indien iemand via de gelijkstellingsbepaling in aanmerking komt
voor periodieke registratie, houdt dit in dat betrokkene de titel kan blijven
voeren en het tuchtrecht op de gelijkgestelde van toepassing blijft. Indien
iemand stopt met het verrichten van de gelijkgestelde werkzaamheden, dan wel
indien iemand te weinig uren werkervaring heeft opgedaan in die gelijkgestelde
functie, dan zal de inschrijving in het BIG-register aan het einde van de
registratieperiode worden doorgehaald, tenzij de registratie veilig is gesteld
door het volgen van de scholing.
Afstemming met specialistenregelingen
Voor sommige beroepen geldt dat bovenop het basisberoep
bepaalde specialismen zijn ontwikkeld. Dit geldt nog niet voor de
fysiotherapeuten en de verloskundigen, maar wel voor de verpleegkundigen29.
Specialisten hebben aparte specialistenregisters op basis van
artikel 14 van de wet. Op grond van artikel 15 van de wet kan voor de
registratie in een specialistenregister ook een regeling inzake periodieke
registratie gelden. Het is zaak die regelingen, zeker wat betreft de invulling
van de gelijkstellingsbepaling, op de invulling in deze regeling af te stemmen.
De Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.