Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 maart 2009, nr. Kennis/2009/103750, houdende instelling van een onafhankelijke commissie voor de toetsing van projectvoorstellen in het kader van het actieprogramma Onderwijs Bewijs (Instellingsbesluit Onafhankelijke toetsingscommissie Onderwijs Bewijs)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ministers:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën;

b. actieprogramma Onderwijs Bewijs:

een Europese aanbesteding in de vorm van een prijsvraag, wat voor de winnaars leidt tot een opdracht tot het uitvoeren van het ingediende onderzoeksvoorstel.

c. commissie:

de Onafhankelijke toetsingscommissie Onderwijs Bewijs, bedoeld in artikel 2;

d. stuurgroep:

een stuurgroep, bestaande uit de vertegenwoordigers van de ministers.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Onafhankelijke toetsingscommissie Onderwijs Bewijs.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. de ministers te adviseren omtrent de verlening van opdrachten in het kader van het actieprogramma;

    • b. de indieners van projectvoorstellen te beoordelen op basis van de door de ministers vastgestelde selectiecriteria;

    • c. de in het kader van het actieprogramma ingediende projectvoorstellen te beoordelen op basis van de door de ministers vastgestelde gunningcriteria;

    • d. op te treden als jury in de gevallen waarin de ministers een prijsvraag in het kader van het actieprogramma hebben uitgeschreven;

    • e. de ministers desgevraagd te adviseren over de toewijzing van het voor het actieprogramma beschikbare budget aan elk van de thema’s.

Artikel 3. Samenstelling

  • 1. De commissie bestaat uit:

    • a. een voorzitter, tevens lid,

    • b. één lid per aan het actieprogramma verbonden onderwijssector, die deskundig is in de betreffende sector, en

    • c. twee leden met een staat van dienst in wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. De leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij de bij het actieprogramma aangesloten ministeries.

  • 3. De leden worden benoemd en ontslagen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Minister van Financiën.

Artikel 4. Instellingsduur

  • 1. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 juli 2008 en wordt opgeheven per 1 juli 2009.

  • 2. De periode, bedoeld in het eerste lid, kan met ten hoogste twee jaar worden verlengd.

Artikel 5. Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. de heer R. Dijkgraaf, tevens voorzitter,

    • b. mevrouw P. Meurs,

    • c. mevrouw A. Thomassen,

    • d. de heer J. van de Logt,

    • e. De heer J. Peschar.

  • 2. De commissie wordt bijgestaan door:

    • a. Een adviserend lid, mevrouw V. Pieterman, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    • b. een secretaris, werkzaam bij SenterNovem, die in overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt aangewezen.

    De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

Artikel 6. Werkwijze

De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

Artikel 7. Onpartijdigheid

Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij het advies.

Artikel 8. Aanwijzing deskundige

De ministers kunnen gezamenlijk een deskundige aanwijzen, die het recht heeft de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

Artikel 9. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan elk van de ministers desgevraagd de voor de verlening van opdrachten gewenste inlichtingen.

Artikel 10. Verantwoording

  • 1. De commissie stelt jaarlijks uiterlijk in oktober een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen jaar. Dit verslag gaat over de periode juli–juni.

  • 2. Op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling.

  • 3. Het jaarverslag en, indien gevraagd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het evaluatieverslag worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de ministers uitgebracht.

Artikel 11. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vaste vergoeding per jaar. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter en de andere leden is schaal 18, nr. 10, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 30/36, voor het in artikel 5.1 onder e genoemde lid 31/36 en voor de overige leden 28/36.

  • 2. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

Artikel 12. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2008.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Onafhankelijke Toetsingscommissie Onderwijs Bewijs.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Het actieprogramma Onderwijs Bewijs

Het actieprogramma Onderwijs Bewijs is een initiatief van de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het kabinet heeft besloten FES-middelen beschikbaar te stellen voor onderzoek naar innovatieprojecten in het onderwijs. Het actieprogramma Onderwijs Bewijs past binnen de inzet van het Ministerie van OCW om kennis te ontwikkelen over ‘evidence based onderwijs’ en is onderdeel van het innovatiebeleid.

Met het programma Onderwijs Bewijs wil het Ministerie van OCW evidence based kennis verwerven over wat wel en wat niet werkt in het onderwijs op een aantal daartoe aangewezen thema’s.

Scholen of een samenwerkingsverband van scholen en een wetenschapper of een wetenschappelijk onderzoeksbureau tezamen kunnen onderzoeksvoorstellen indienen, die passen binnen de opzet van het programma. Het gaat hierbij om interventies waarvan zij denken dat deze zin hebben en van toegevoegde waarde zijn voor de doelen die worden nagestreefd, bijvoorbeeld minder schooluitval, het verhogen van het taalniveau, etc. De voorstellen worden ingediend door een consortium van scholen en wetenschappers en zijn van toepassing op het primair onderwijs en/of het voortgezet onderwijs.

Essentieel in het actieprogramma Onderwijs Bewijs is dat van de ingevoerde interventies eenduidig kan worden vastgesteld of ze gewerkt hebben of niet.

Op 1 oktober 2008 wordt het bestek gepubliceerd. Consortia hebben tot 15 december 2008 de tijd om voorstellen in te dienen. De criteria aan de hand waarvan de voorstellen beoordeeld worden, zijn opgenomen in het bestek.

De voorstellen zullen beoordeeld worden door een Onafhankelijke toetsingscommissie Onderwijs Bewijs. Eind april 2009 zal bekend gemaakt worden welke voorstellen toegewezen worden.

De thema’s binnen het actieprogramma Onderwijs Bewijs

De thema’s binnen het actieprogramma Onderwijs Bewijs zijn:

  • 1. Efficiency in het onderwijs, onderverdeeld in:

    • 1.1. Het lerarentekort,

    • 1.2. Het taal- en rekenonderwijs

      • 1.2.1. Doorlopende leerlijnen rekenen en taal

      • 1.2.2. Vroegsignalering in taal- en/of onderwijsachterstand

      • 1.2.3. Verbetering aanvankelijk leesonderwijs leerlingen speciaal (basis)onderwijs

    • 1.3. de relatie tussen jeugdzorg en onderwijs

  • 2. Signalering en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen

1. Efficiency in het onderwijs

1.1 Het lerarentekort

Vanaf 2010 dreigt er door de vergrijzing een fors tekort aan leraren, vooral in het voortgezet onderwijs. Ook krijgen leraren niet altijd voldoende ruimte voor hun belangrijkste taak: het geven van goed en gedegen onderwijs. Via het Actieprogramma Onderwijs Bewijs wil het Ministerie van OCW daar wat aan doen. Belangrijk hierbij is het bevorderen van innovatie in het onderwijs om het lerarentekort terug te dringen.

Het doel is om via experimenten te onderzoeken welke innovaties zorgen voor een versnelde groei van productiviteit en efficiënter werken. Dit mag echter niet leiden tot een hogere werkdruk of tot kwaliteitsverlies. Het gaat om innovaties op het terrein van de schoolorganisatie, de inzet van personeel en de inzet van ICT. Een tweede doel is dat experimenten kennis opleveren over de omstandigheden waarin de innovatie leidt tot meer productiviteit en efficiënter werken.

1.2 Het taal- en rekenonderwijs
1.2.1 Doorlopende leerlijnen rekenen en taal

De vaardigheid in wiskunde van 15-jarigen in Nederland behoort tot de hoogste wereldwijd, maar deze vaardigheid wordt sinds 2000 geleidelijk minder. Ook is de leesvaardigheid van 15-jarigen in Nederland over de periode 2000–2003 minder geworden. Dit blijkt uit het PISA-onderzoek van december 2007.

In januari 2008 verscheen het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (‘Meijerink’). Hierin staan aanbevelingen om de vaardigheden in rekenen en taal van scholieren niet verder te verslechteren en juist weer te verbeteren.

Het doel is om via experimenten te onderzoeken hoe de taal- en/of rekenvaardigheid verbeterd kan worden. De voorstellen (experimenten) moeten passen binnen de doelstellingen van het adviesrapport van de Expertgroep doorlopende leerlijnen rekenen en taal en rekening houden met de beleidsreactie op het advies van de Expertgroep doorlopende leerlijnen rekenen en taal, van 28 april 2008.

1.2.2 Vroegsignalering in taal- en/of onderwijsachterstand

Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is gericht op het vroegtijdig aanpakken van taal- en/of onderwijsachterstanden bij leerlingen. Het doel is om via experimenten te onderzoeken hoe achterstanden van leerlingen, bij toetreding aan groep 3 van het basisonderwijs, kunnen worden teruggedrongen en hoe VVE beter aansluit op het vervolgonderwijs.

1.2.3 Verbetering aanvankelijk leesonderwijs in het speciaal onderwijs

De kern van ‘Passend onderwijs’ is dat voor alle leerlingen de kansen op de beste ontwikkeling centraal staan. Dit geldt dus ook voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben om het onderwijs te volgen. De kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een handicap of stoornis is echter op veel scholen onvoldoende. De uitdaging is dan ook om door versterking van het onderwijsaanbod te zorgen voor kwaliteitsverbetering in de klas. Ook extra aandacht voor taalonderwijs blijkt tot betere resultaten te leiden.

Het doel is om te onderzoeken welke methoden de leesvaardigheid van leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs het meest verhogen. Als de leesvaardigheid verbetert, verbeteren ook andere onderwijsprestaties zoals rekenen en andere taalvaardigheden.

1.3 De relatie tussen jeugdzorg en onderwijs

Pas als professionals uit meerdere disciplines samenwerken, komt effectieve hulp voor kinderen en jongeren echt van de grond. Daarnaast zijn scholen vaak veel tijd kwijt aan het vinden van de juiste opvang voor deze zorgleerlingen. Hierdoor is er minder tijd voor de kerntaak van de school, namelijk onderwijs verzorgen. Het is dus van belang dat scholen tijdig zorgleerlingen signaleren, maar ook snel de juiste zorginstanties inschakelen. De kans op schooluitval onder deze groep leerlingen is dan minder groot.

Het doel van het onderzoek op het gebied van jeugdzorg is tweeledig. Enerzijds gaat het om het ontwikkelen van methodes waardoor scholen zorgleerlingen snel(ler) kunnen signaleren. Anderzijds gaat het om het ontwikkelen van methoden om deze jongeren snel en goed te kunnen helpen. Op het snijvlak van onderwijs en jeugdzorg zijn nauwelijks methodes te vinden waarvan de effectiviteit bewezen is. Daar moet verandering in komen. ‘Doen wat werkt’ is het streven om te bevorderen dat de ontwikkeling van kinderen zo efficiënt en effectief mogelijk verloopt. Nog geen 5% van alle interventies in de zorg voor jeugd is van bewezen effectieve waarde. Dit maakt goedgeïnformeerde keuzes erg lastig. ‘Weten wat werkt’ helpt professionals om effectief hun werk te kunnen doen. Ook is het een randvoorwaarde om meer kosteneffectiviteit te bereiken. Het doel van het actieprogramma is om effectieve interventies te ontdekken.

2. Signalering en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen

2,5% van de bevolking is hoogbegaafd. In het basisonderwijs wordt echter bij een lager percentage leerlingen vastgesteld dat ze hoogbegaafd zijn. Dit lijkt erop te wijzen dat signalering van hoogbegaafde leerlingen niet eenvoudig is. Zowel cognitieve en sociale competenties en vaardigheden op het gebied van muziek, dans en/of sport spelen een rol. De vraag is hoe hoogbegaafdheid in een vroeg stadium is vast te stellen.

Daarnaast schiet de ondersteuning voor hoogbegaafde leerlingen tekort. Dit blijkt uit onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen (mei 2007). De ondersteuning is te laat en te weinig structureel ingebed in de leerprocessen. Met name in de onderbouw van het primair onderwijs remt dit hoogbegaafde leerlingen in hun ontwikkeling en leerproces. Of ze gaan zelfs onderpresteren.

Uit onderzoek blijkt dat bepaalde onderwijskenmerken de eventuele problemen van hoogbegaafde leerlingen helpen voorkomen. Het is van belang de leerprocessen te baseren op de kenmerken van elke leerling. Vervolgens is het belangrijk om de wisselwerking met de onderwijskenmerken te optimaliseren, zodat elke leerling zich adequaat ontwikkelt.

Het doel van het actieprogramma is om via experimenten te onderzoeken welke methoden voor signalering en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen het meest effectief zijn. Het is de bedoeling dat de methoden breed inzetbaar zijn.

De Onafhankelijke toetsingscommissie Onderwijs Bewijs

De Onafhankelijke toetsingscommissie Onderwijs Bewijs is ingesteld om de ingediende voorstellen te beoordelen. De toetsingscommissie bestaat uit vertegenwoordigers van de verbonden onderwijssectoren en daarnaast, gezien de wetenschappelijke aard van het actieprogramma Onderwijs Bewijs, uit wetenschappers van verschillende disciplines. De toetsingscommissie heeft tot taak de ingediende voorstellen te beoordelen en de ministers te adviseren over welke voorstellen gehonoreerd dienen te worden. De toetsingscommissie wordt ingesteld voor de duur van 1 jaar en wordt opgeheven per 1 juli 2009. Indien nodig kan deze periode met ten hoogste twee jaar worden verlengd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven