TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
De Regeling extra rijkssubsidiëring restauratie monumenten 2009
(hierna: Rerrm 2009) moet als basis bieden voor de subsidiëring in de
restauratiekosten van een met name genoemde groep van beschermde monumenten.
Aanleiding vormt het amendement van 3 juli 2008 van het Tweede Kamerlid De
Nerée tot Babberich (CDA) naar aanleiding van de Voorjaarsnota 2008, dat ertoe
strekte om een eenmalige impuls te geven aan het wegwerken van de achterstanden
in restauratie van monumenten (31 474 VIII, nr. 8). Daartoe is op Cultuurbegroting 2008
verhoogd met € 50 miljoen. In de bijlage bij het amendement waren 23 monumenten
met name genoemd. Nadien bleek dat de afronding van de restauratie van de
Kathedrale Basiliek van Sint Jan Evangelist in ’s-Hertogenbosch per abuis niet
in het amendement was opgenomen. Op verzoek van de CDA-fractie is dit monument
aan de lijst van 23 monumenten toegevoegd, zodat de Rerrm 2009 in de
subsidiëring van de (deel)restauratie van 24 monumenten voorziet.
Omdat de 24 monumenten met de beschikbare middelen niet geheel kunnen worden
gerestaureerd, is per monument een subsidieplafond vastgesteld. Van zeven
grotere restauraties zal alleen een deelrestauratie kunnen worden
gesubsidieerd. Voor de vaststelling van de subsidieplafonds is gebruik gemaakt
van desgevraagd door de eigenaren van de desbetreffende monumenten overgelegde
geactualiseerde begrotingen.
Achtergronden
Opeenvolgende kabinetten hebben zich ten doel gesteld dat na
2010 niet meer dan 10% van de rijksmonumenten nog een ingrijpende restauratie
behoeft. Het verschil tussen de 10%-doelstelling en de feitelijke situatie
wordt aangeduid met de term ‘restauratieachterstand’.
Omdat de restauratieachterstand niet weggewerkt zal kunnen
worden met de reguliere instandhoudingssubsidie die op grond van het Besluit
rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna: Brim) kan worden
verstrekt, is in artikel 43 van het Brim een specifieke basis gelegd om het
wegwerken van die restauratieachterstand te kunnen subsidiëren. Alleen
restauraties waarvoor aanmerkelijk meer nodig is dan het maximumbedrag aan
subsidiabele kosten waarover subsidie kan worden verleend op grond van het
reguliere Brim, kunnen op basis van dit artikel in aanmerking komen voor
restauratiesubsidie. In dat geval mag er namelijk van worden uitgegaan dat er
sprake is van uitsluitend restauratie en niet van instandhouding in de zin van
planmatig onderhoud met incidentele restauratiewerkzaamheden.
De regeling samengevat
Samenvattend komt de Rerrm 2009 op het volgende neer:
– subsidie wordt uitsluitend verleend voor 24 met name genoemde
monumenten;
– met schriftelijke toestemming van de minister – op basis van
een beoordeelbaar restauratieplan – en een monumentenvergunning kan reeds met
de restauratie worden gestart voordat een formele subsidieaanvraag is ingediend
of op die aanvraag is beslist;
– bevoorschotting door het Nationaal Restauratiefonds op basis
van declaraties is vanaf het moment van toestemming al mogelijk. De rente
bedraagt 0%;
– per monument kan direct na toezending van het
aanvraagformulier een formele subsidieaanvraag worden ingediend. De uiterste
indieningsdatum is 30 november 2009;
– de subsidie bedraagt, afhankelijk van het recht op fiscale
aftrek, 60% of 70% van de subsidiabele kosten;
– per monument geldt een subsidieplafond dat is afgestemd met
de Tweede Kamer op 27 oktober 2008;
– de restauratie moet eind 2012 zijn voltooid.
Gelet op het doel van de Rerrm 2009 is naast restauratiesubsidie
op basis van deze regeling tevens ‘reguliere’ instandhoudingssubsidie op grond
van het Brim mogelijk. Uiteraard mogen het restauratieplan en het
instandhoudingsplan geen betrekking hebben op dezelfde werkzaamheden en dienen
zij op elkaar te zijn afgestemd. Instandhouding is doorgaans pas doelmatig
nadat een noodzakelijke restauratie is uitgevoerd.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
In artikel 2 wordt een deel van de artikelen van het Brim van
overeenkomstige toepassing verklaard. De artikelen 1 en 43 van het Brim zijn
overigens rechtstreeks van toepassing.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van het Brim is
bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt voorzover met de werkzaamheden is
begonnen voordat de minister de subsidie heeft verleend. Gelet op het
geoormerkte budget is het echter op voorhand al duidelijk dat voor de
monumenten uit de Rerrm 2009 subsidie zal worden verleend indien aan de
criteria van de regeling wordt voldaan. Daardoor kan in afwijking van de
hoofdregel van het Brim al eerder worden begonnen met de werkzaamheden,
namelijk zodra de minister op basis van een beoordeelbaar restauratieplan
toestemming heeft verleend om de restauratie te starten en de
monumentenvergunning is verleend.
Artikel 14 van het Brim bevat een algemene weigeringsgrond.
Subsidie kan op grond van dat artikel worden geweigerd, indien de financiering
van het gedeelte van de subsidiabele kosten van de voorgenomen restauratie dat
niet door subsidie wordt gedekt, naar het oordeel van de minister onvoldoende
is gewaarborgd.
Artikel 3
Uitsluitend de in artikel 3 genoemde monumenten komen op grond
van de Rerrm 2009 voor subsidie in aanmerking. De naamgeving van de monumenten
wijkt op onderdelen af van de in het amendement gehanteerde benaming. Dit heeft
te maken met het feit dat een aantal monumenten uit meerdere beschermde
monumenten bestaat. Om misverstanden over de met het amendement beoogde
restauraties te voorkomen, zijn hieronder met betrekking tot enkele monumenten
de monumentnummers uit het monumentenregister opgenomen.
a. Rooms-Katholieke Sint Bavokathedraal: monumentnummers 19555
en 395833;
e. Bedevaartskerk te Brielle: de omgang met monumentnummer
518184;
g. Vestingwerken te Hellevoetsluis: Front I-II met
monumentnummer 344574;
k. Van de Philipsgebouwen te Eindhoven: het Klokgebouw met
monumentnummer 518769;
n. Kasteel de Haar: hoofdgebouw en châtelet met kleine
voorburcht en dubbele brug, monumentnummers 527892 en 527896; en
q. Heilig Landstichting: het begraaf- en gedenkpark
(monumentnummers 523618, 523621 t/m 523626, 523633, 527966 en 527967) en het
Bijbels Openluchtmuseum, nu Oriëntalis (monumentnummers 523611 t/m 523617,
523619, 523620, 523630, 523634, 527965 en 527968).
Artikel 4
Op grond van deze regeling kan per monument als bedoeld in
artikel 3 één subsidieaanvraag worden ingediend. Dit wijkt in zoverre af van
het ‘reguliere’ Brim en de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken
restauratieachterstand 2006 (hierna: Rrwr 2006), de Rrwr 2007 en de Rrwr 2008,
dat de monumenten bedoeld in artikel 3 ook uit meerdere beschermde monumenten
(meer monumentnummers) kunnen bestaan.
In artikel 4 is nauwkeurig aangegeven welke stukken
(beschrijving, foto’s, rapporten, tekeningen en andere bescheiden) bij de
aanvraag moeten worden gevoegd.
Het overleggen van een bouwkundig inspectierapport met
betrekking tot het gehele monument is voorgeschreven om de noodzaak van het
herstel van het monument te kunnen verifiëren (tweede lid, onderdeel b). Het
rapport mag omwille van de actualiteit van de gegevens op het moment van
indiening niet ouder zijn dan twee jaar.
Het overleggen van een financieel dekkingsplan (tweede lid,
onderdeel c) is verplicht gesteld, deels gezien de omvang van de werkzaamheden
waar het hier om gaat en de subsidiebedragen die daarmee zijn gemoeid. Het moet
voldoende vaststaan dat het restauratieplan ook daadwerkelijk in zijn geheel
kan worden gerealiseerd. Het financiële dekkingsplan heeft betrekking op de
subsidiabele kosten van de ingediende begroting. In het plan dient de eigen
bijdrage te worden gespecificeerd en te worden aangegeven of er sprake is van
medefinanciers, en zo ja welke dit zijn (bijvoorbeeld provincie, gemeente,
ander ministerie, VSB fonds, Prins Bernard Cultuurfonds, particulieren, etc.)
en voor welk bedrag of percentage een bijdrage wordt toegezegd. In het
aanvraagformulier zal een model voor dit dekkingsplan worden opgenomen.
Het restauratieplan is de basis voor subsidieverlening (tweede
lid, onderdeel a, en derde lid).
In alle restauratieplannen heeft de beschrijving van de
technische staat (derde lid, onderdeel a) betrekking op het gehele
monument.
Overzichtsfoto’s en detailfoto’s (derde lid, onderdeel b)
dienen bijgevoegd te worden ter verduidelijking en ondersteuning van de
tekeningen. Indien fotomateriaal bij het plan gevoegd wordt, is de
planbeoordeling sneller en beter te doen. Zonder fotomateriaal is beoordeling
zonder opname ter plaatse niet of onvoldoende mogelijk waarbij de
behandeltermijn van het subsidieverzoek in het geding komt.
De van het plan deel uitmakende tekeningen (derde lid,
onderdeel c) worden onderscheiden in: opnametekeningen (bestaande toestand en
gebrekentekeningen), plantekeningen (nieuwe toestand en tekeningen waarop is
aangegeven wanneer en hoe welk gebrek wordt verholpen en/of welke wijzigingen
worden aangebracht) en aanvullende tekeningen (zoals bijvoorbeeld doorsneden,
principedetails en werktekeningen). Voor restauratie van een orgel zijn alleen
tekeningen vereist bij wijzigingen aan de constructie en inrichting van de
orgelkas, aan het orgelbalkon, in de aanleg van mechanieken of de aanleg van de
windvoorziening (balgen, kanalen) en voor verplaatsing of uitbreiding van het
instrument.
Het vervaardigen van de tekeningen behoort bij het opstellen
van het restauratieplan en is subsidiabel (zie paragraaf 01.04 van de Leidraad
bij ‘architecten-/plankosten’).
Als er werkzaamheden van bouwfysische, constructieve,
decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aard in het restauratieplan
zijn opgenomen, dienen de rapporten met betrekking tot die aspecten te worden
bijgevoegd. In specifieke gevallen kan het zijn dat meerdere aspecten aan de
orde zijn en er dus meerdere rapporten bijgevoegd moeten worden.
Artikel 5
De aanvragen kunnen formeel worden ingediend zodra het
vastgestelde aanvraagformulier aan de eigenaren is toegezonden. Dit geschiedt
kort na bekendmaking van de Rerrm 2009 in de Staatscourant. De uiterste
indieningsdatum is 30 november 2009.
Artikel 6
Per monument is een subsidieplafond vastgesteld, boven welk
bedrag geen subsidieverlening plaatsvindt. Als grondslag van de vastgestelde
subsidieplafonds dienen de op verzoek van de RACM in het najaar van 2008 door
de eigenaren ingediende of geactualiseerde begrotingen.
Het totale beschikbare budget voor de Rerrm 2009 bedraagt ruim
€ 52 miljoen (€ 52.107.057). Het extra budget van € 2.107.057 wordt gevormd
door reeds gereserveerde middelen. Voor vier van de 24 monumenten zijn destijds
subsidieaanvragen gedaan op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken
restauratieachterstand 2007 (Rrwr 2007). De aanvragen moesten echter worden
afgewezen wegens een eerdere subsidieverlening op grond van het Besluit
rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997), terwijl het
uitsluitend subsidie betrof voor het opstellen van een restauratieplan. Wegens
dit onbedoelde effect van de te strikt geformuleerde weigeringsgrond in de Rrwr
2007 werd in de opvolgende Regeling rijkssubsidiëring wegwerken
restauratieachterstand 2008 voor de gedupeerde aanvragers een voorziening
getroffen. Omdat vier van de desbetreffende monumenten zoals gezegd eveneens
voorkomen in voornoemd amendement is een deel van de voor de oplossing van deze
problematiek gereserveerde middelen uit oogpunt van efficiëntie aangewend om de
subsidieplafonds van de Rerrm 2009 te verhogen. Dit heeft als voordeel dat niet
alle gedupeerde eigenaren een beroep hoeven te doen op twee verschillende
subsidieregelingen. Bovendien kan zo eerder worden gestart met de restauraties,
omdat de Rerrm 2009 ten aanzien hiervan een soepeler regime kent dan de Rrwr
2008.
Artikel 7
Volgens artikel 1, onder e, zijn subsidiabele kosten de kosten
die naar het oordeel van de minister noodzakelijk zijn om een monument als
zodanig te restaureren. De inhoud van artikel 7 is vrijwel identiek aan die van
artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna:
Rrim). Op grond van artikel 43 van het Brim wordt onder restauratie verstaan
het verrichten van die werkzaamheden, die de normale instandhouding te boven
gaan en die voor het herstel van het monument noodzakelijk zijn. Dit betekent
in de eerste plaats dat de kosten gericht moeten zijn op herstel van de
monumentale waarden. Uit de aard der zaak wordt de hoofdstructuur van het
monument daartoe gerekend, maar het kan bijvoorbeeld ook bepaalde
interieuronderdelen betreffen.
In de Rerrm 2009 zijn de basiscriteria opgenomen om te
beoordelen of er sprake is van subsidiabele kosten. In de Leidraad Brim
subsidiabele instandhoudingskosten (hierna: Leidraad), de bijlage bij de Rrim,
zijn werkzaamheden die als zodanig kunnen worden aangemerkt, opgenomen. De
Leidraad ligt ter inzage in de bibliotheek van de Rijksdienst voor Archeologie,
Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM) en is geplaatst op de
internetsite www.racm.nl.
Eén en ander neemt niet weg dat deze werkzaamheden niet altijd
noodzakelijk zullen zijn en dus ook niet altijd zonder meer subsidiabel zullen
zijn. Zo zal herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet
subsidiabel zijn.
Een uitgangspunt voor het subsidiabel zijn van werkzaamheden is
dat de werkzaamheden naar het oordeel van de minister op een sobere en
doelmatige wijze dienen te worden verricht. Dit houdt in dat de werkzaamheden
gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale waarden, op een
vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en
vervolgschade worden voorkomen. Ook vloeit daaruit voort dat herstel vóór
vervanging gaat en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van
monumenten is in beginsel niet subsidiabel.
Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging
dienen de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering,
afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen te komen met de afkomende, te
vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal een gedegen afweging moeten
plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd mogen en kunnen worden
en zo ja op welke manier.
Werkzaamheden die slechts op comfortverbetering of verfraaiing
zijn gericht, komen niet voor subsidie in aanmerking.
Voorzover het werkzaamheden aan het interieur van het monument
betreft moet nog het volgende worden opgemerkt. In de Leidraad is bij de
subsidiabele kosten niet telkens onderscheid gemaakt tussen kosten van
werkzaamheden aan de buitenkant van een monument en van werkzaamheden aan de
binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking hebben
op werkzaamheden aan de binnenkant van een monument slechts subsidiabel zijn
indien die werkzaamheden strekken tot bescherming van de monumentale waarde van
het monument of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal
het ‘witten’ van binnenmuren in de meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat
dit niet noodzakelijk is voor de bescherming van de monumentale waarde of een
constructieve noodzaak heeft. Dit schilderwerk is wel subsidiabel indien
pleisterwerk om constructieve redenen vervangen moet worden.
Of interieuronderdelen of objecten daadwerkelijk monumentale
waarden bezitten, dient, voorzover mogelijk, in de eerste plaats beoordeeld te
worden aan de hand van hetgeen vermeld is in de omschrijving van het beschermde
monument in het monumentenregister. Daarnaast kan ook het oordeel van de
minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele
kosten aan bepaalde onderdelen of objecten monumentale waarde wordt
toegekend.
Het voor subsidie ingediende restauratieplan (zie ook de
toelichting bij artikel 4) zal getoetst worden aan bovengenoemde uitgangspunten
om te kunnen bepalen of de werkzaamheden die daarin zijn opgenomen voor
subsidie in aanmerking kunnen komen. In alle gevallen geldt dat het oordeel van
de minister doorslaggevend is voor de vraag of de werkzaamheden noodzakelijk
zijn en sober en doelmatig worden uitgevoerd.
De subsidiabele kosten zelf zijn vastgelegd in de Leidraad,
waarmee wordt gestreefd naar een betere en efficiënte afhandeling van
subsidieaanvragen en subsidievaststellingen. Om dat te kunnen bereiken is
aangesloten bij de indeling van werkzaamheden bij de reeds bestaande
‘STABU-hoofdcodering’ (STABU staat voor Standaardbestek voor de Burger- en
Utiliteitsbouw). Ook in het restauratieplan, met name het bestek en de
begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in de Leidraad terug te vinden
zijn. De Leidraad is gebaseerd op dezelfde codering als STABU en heeft voor
specifieke werkzaamheden, die niet of onvoldoende in de STABU hoofdcodering
voorkomen, zoals werktuigbouwkundige installaties en klinkende monumenten, een
eerder nog niet bestaande codering toegevoegd.
In de Leidraad wordt uiteengezet welke kosten subsidiabel zijn.
Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen dus niet
voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven
welke kosten niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn
bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar de grens
tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief
bedoeld.
De Arbeidsomstandighedenwet stelt eisen met betrekking tot
veiligheid, gezondheid en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk
belast zijn. Deze wet is ook van toepassing op restauratiewerkzaamheden. Op
grond daarvan moeten zogenoemde Arbo-voorzieningen worden getroffen om risico’s
zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot het herstel van monumenten
wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen (steigers,
dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente aard
(zoals bij voorbeeld ladder- en veiligheidshaken, loopbruggen, luiken en
verlichting). De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend nodig,
indien ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt
hiervoor een (hoofd-)aannemer ingeschakeld. Het treffen van de benodigde
tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer en
daarvoor wordt verwezen naar de paragrafen 01.04 en 01.05 van de Leidraad.
Het komt vaak voor dat delen van monumenten zeer moeilijk of
niet bereikbaar zijn zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere
inspecties en werkzaamheden goed en veilig te kunnen uitvoeren is het in zo’n
situatie noodzakelijk voorzieningen van meer permanente aard aan te brengen om
die gedeelten steeds gemakkelijk te kunnen bereiken. Voorbeelden van dergelijke
voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven gewelven in kerken, ladder- en
veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste plaats) en dak- en
torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing zijn dergelijke
Arbo-voorzieningen noodzakelijk om monumenten in stand te kunnen blijven
houden. Het aanbrengen, mits deskundig uitgevoerd, is dan ook subsidiabel (zie
de paragrafen 32, 33 en 70 van de Leidraad).
Diverse specialistische werkzaamheden worden in de planvorming
niet door de restauratiearchitect uitgevoerd maar door andere specialisten. In
dit verband kan gedacht worden aan adviezen op bouwfysisch, constructief of
installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch- of interieuronderzoek en aan
beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan installaties en
interieur.
Dergelijke werkzaamheden door derden (adviseurs, onderzoekers,
restaurateurs) zijn subsidiabel, mits ze noodzakelijk zijn en voorgeschreven
dan wel vooraf goedgekeurd door de minister (zie ook paragraaf 01.04 van de
Leidraad onder ‘overige kosten’).
Voor het in stand houden van een monument is specifiek
vakmanschap onontbeerlijk. De regelgeving biedt een eigenaar van een monument
de ruimte om herstelwerkzaamheden – gedeeltelijk of geheel – zelf uit te voeren
dan wel door eigen personeel of hemzelf uit te laten voeren in het kader van
een door hem gedreven onderneming (zie hiervoor paragraaf 01.04 van de
Leidraad).
In het algemeen geldt dat de kosten van ‘eigen arbeid’ alleen
dan subsidiabel zijn indien uit een te overleggen accountantsverklaring
duidelijk blijkt hoeveel uren door de eigenaar of zijn personeel binnen het
kader van een door hem gedreven onderneming zijn besteed aan subsidiabele
werkzaamheden. Uren die zijn besteed buiten het kader van de door hem gedreven
onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn derhalve niet
subsidiabel.
Mede in verband met de mogelijkheid van ‘meerwerk’ – dit betreft
die werkzaamheden waarvan de noodzaak pas tijdens de uitvoering van restauratie
aan het licht komt – dient de begrotingspost 'onvoorzien' conform de Leidraad
in de begroting te worden opgenomen.
Artikel 8
De hoogte van de percentages is afgeleid van het Brrm 1997 en
hetzelfde als in de Rrwr 2006 t/m 2008. Voor het onderscheid in hoogte van het
percentage voor eigenaren met en zonder recht op fiscale aftrek van
onderhoudskosten is echter aangesloten bij het verschil van 10% zoals die ook
bij de instandhoudingsubsidie wordt toegepast. Bij het vaststellen van de
hoogte van de subsidieplafonds in artikel 6 is reeds rekening gehouden met het
naar verwachting van toepassing zijnde subsidiepercentage.
Artikel 9
Om een restauratieplan te kunnen uitvoeren is een vergunning
als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 een conditio sine qua non.
Immers, reeds wanneer bij een restauratie authentieke materialen worden
vervangen, hetgeen in onderhavige gevallen aan de orde is, is sprake van een
wijziging van het monument. Voor wijziging van een monument is ingevolge de wet
een monumentenvergunning vereist. Indien hierbij de oorspronkelijke
verschijningsvorm gehandhaafd blijft, is dit niet anders. Ook de wijze waarop
de materialen worden vervangen, alsmede de materiaalkeuze zelf, behoeven immers
een deskundig oordeel.
Onderdeel b beoogt te voorkomen dat de (beoogde)
gebruiksfunctie van het monument de noodzakelijke instandhouding na de
restauratie in de weg staat.
Artikel 11
Artikel 11 ziet er op toe dat de gehele restauratie van het
beschermde monument vóór 2013 afgerond dient te zijn. Er moet een einddatum
worden vastgesteld om te voorkomen dat gelden bestemd voor noodzakelijke
restauraties van monumenten ongebruikt blijven.
Artikel 12
Een eigenaar kan op grond van de Rerrm 2009 in afwijking van het
Brim met toestemming van de minister reeds werkzaamheden uitvoeren voordat
subsidie is verleend. Na toestemming om te beginnen, kan de eigenaar betalingen
op basis van declaraties tussentijds laten bevoorschotten door het Nationaal
Restauratiefonds.
De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.