Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2009, nr. WJZ/106479 (8245), houdende nadere regels voor het verstrekken van extra subsidies voor het restaureren van beschermde monumenten (Regeling extra rijkssubsidiëring restauratie monumenten 2009)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 43, vijfde lid, van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. besluit:

Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

c. subsidie:

subsidie als bedoeld in artikel 43 van het besluit;

d. restauratieplan:

plan als bedoeld in artikel 4, derde lid; en

e. subsidiabele kosten:

kosten als bedoeld in artikel 7, voorzover die naar het oordeel van de minister noodzakelijk zijn om een monument te restaureren.

Artikel 2. Toepasselijke bepalingen Brim

De artikelen 3, tweede lid, 8, 9, 14, 16, tweede lid, 17, 23 tot en met 31, 32, 34 en 35 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

  • a. instandhouding en instandhoudingsplan telkens worden gelezen als restauratie, onderscheidenlijk restauratieplan;

  • b. in artikel 9, eerste lid, onder c, ‘de subsidie heeft verleend’ wordt gelezen als: daartoe schriftelijk toestemming heeft verleend; en

  • c. in artikel 32, eerste lid, ‘op 31 maart na afloop van het laatste kalenderjaar waarover de subsidie wordt verleend,’ wordt gelezen als: drie maanden na afloop van de restauratie.

Artikel 3. Reikwijdte regeling

De minister verleent uitsluitend voor de volgende monumenten subsidie:

  • a. Rooms-Katholieke Sint Bavokathedraal te Haarlem;

  • b. Stoomgemaal te Medemblik;

  • c. Portugees-Israëlitische synagoge te Amsterdam;

  • d. Remonstrantse Kerk te Rotterdam;

  • e. Omgang Bedevaartskerk te Brielle;

  • f. Pieterskerk te Leiden;

  • g. Vestingwerken Front I-II te Hellevoetsluis;

  • h. Nederlands Hervormde Kerk te Groede;

  • i. O.L.V.-Kerk te Roosendaal;

  • j. Sint Gummaruskerk te Wagenberg;

  • k. Klokgebouw Philips te Eindhoven;

  • l. Sint Petruskerk te Vught;

  • m. Kathedrale Basiliek van Sint Jan Evangelist te ’s-Hertogenbosch;

  • n. Kasteel de Haar te Haarzuilens;

  • o. Rooms-Katholieke Sint Barbarakerk te Vreeswijk;

  • p. Eusebiuskerk te Arnhem;

  • q. Heilig Landstichting te Heilig Landstichting;

  • r. Ambachtschool te Zwolle;

  • s. Nieuwe Toren te Kampen;

  • t. ECI-complex te Roermond;

  • u. Sint Lambertuskerk te Maastricht;

  • v. Steentilbrug te Den Horn;

  • w. Sint Gertrudiskerk te Workum;

  • x. Kerk te Raerd.

Artikel 4. Indieningsvereisten

  • 1. Per monument als bedoeld in artikel 3 wordt één aanvraag voor subsidie op grond van deze regeling ingediend.

  • 2. Voor zover deze bescheiden niet reeds in het bezit zijn van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van:

    • a. een restauratieplan;

    • b. een bouwkundig inspectierapport per monument dat niet ouder is dan twee jaar; en

    • c. een financieel dekkingsplan waaruit blijkt dat de financiering van het gedeelte van de subsidiabele kosten van het restauratieplan dat niet door subsidie wordt gedekt, naar het oordeel van de minister voldoende is gewaarborgd.

  • 3. Het restauratieplan, bedoeld in het tweede lid, onder a, bestaat uit:

    • a. een beschrijving van de technische staat van het monument, waarbij de gebreken van het monument nauwkeurig staan vermeld;

    • b. overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument en zijn gebreken;

    • c. tekeningen van de bestaande toestand van het monument en tekeningen waarop de voorgenomen herstelwerkzaamheden of wijzigingen staan aangegeven;

    • d. een op de onder a bedoelde beschrijving gebaseerd bestek of werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan;

    • e. een begroting die niet ouder is dan twee jaar en is gespecificeerd in hoeveelheden uren, materialen, stelposten en onderaannemers; en

    • f. in voorkomende gevallen rapporten inzake bouwfysische, bouwhistorische, constructieve, decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten.

  • 4. De minister stelt voor het indienen van aanvragen een formulier vast.

Artikel 5. Indieningstermijn

De aanvragen worden ingediend voor 1 december 2009.

Artikel 6. Subsidieplafonds

Het subsidieplafond bedraagt voor het monument, bedoeld in artikel 3:

  • a. Rooms-Katholieke Sint Bavokathedraal te Haarlem: € 3.000.000;

  • b. Stoomgemaal te Medemblik: € 2.168.513;

  • c. Portugees-Israëlitische synagoge te Amsterdam: € 3.000.000;

  • d. Remonstrantse Kerk te Rotterdam: € 3.000.000;

  • e. Omgang Bedevaartskerk te Brielle: € 1.406.488;

  • f. Pieterskerk te Leiden: € 2.100.000;

  • g. Vestingwerken Front I-II te Hellevoetsluis: € 2.430.415;

  • h. Nederlands Hervormde Kerk te Groede: € 1.285.159;

  • i. O.L.V.-Kerk te Roosendaal: € 1.775.477;

  • j. Sint Gummaruskerk te Wagenberg: € 2.303.893;

  • k. Klokgebouw Philips te Eindhoven: € 1.575.473;

  • l. Sint Petruskerk te Vught: € 1.402.786;

  • m. Kathedrale Basiliek van Sint Jan Evangelist te ’s-Hertogenbosch: € 2.800.000;

  • n. Kasteel de Haar te Haarzuilens: € 3.000.000;

  • o. Rooms-Katholieke Sint Barbarakerk te Vreeswijk: € 2.058.782;

  • p. Eusebiuskerk te Arnhem: € 3.000.000;

  • q. Heilig Landstichting te Heilig Landstichting: € 3.000.000;

  • r. Ambachtschool te Zwolle: € 1.856.484;

  • s. Nieuwe Toren te Kampen: € 2.205.381;

  • t. ECI-complex te Roermond: € 2.307.452;

  • u. Sint Lambertuskerk te Maastricht: € 3.000.000;

  • v. Steentilbrug te Den Horn: € 970.141;

  • w. Sint Gertrudiskerk te Workum: € 1.545.316;

  • x. Kerk te Raerd: € 915.297.

Artikel 7. Subsidiabele kosten

  • 1. Subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen als bedoeld in de Leidraad Brim subsidiabele instandhoudingskosten, opgenomen als bijlage bij de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten, met dien verstande dat kosten uitsluitend subsidiabel zijn voorzover de werkzaamheden:

    • a. strekken tot restauratie van het beschermde monument en zijn monumentale waarden;

    • b. sober en doelmatig zijn;

    • c. technisch noodzakelijk zijn; en

    • d. de werkzaamheden zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies.

  • 2. Kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade, zijn subsidiabel.

  • 3. Kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op vervanging van materialen die hun functie niet meer kunnen vervullen, zijn subsidiabel.

  • 4. Kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op reconstructie, zijn niet subsidiabel, tenzij ze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van de minister ter versterking van de monumentale waarden gewenst zijn.

  • 5. Niet subsidiabel zijn:

    • a. kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik; en

    • b. kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op comfortverbetering.

Artikel 8. Subsidiepercentages

  • 1. De subsidie voor eigenaren die geen recht hebben op fiscale aftrek van onderhoudskosten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het besluit bedraagt 70% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor eigenaren die recht hebben op fiscale aftrek van onderhoudskosten bedraagt 60% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9. Weigeringsgronden

Subsidie wordt niet verstrekt, indien:

  • a. voor de voorgenomen restauratie geen vergunning als bedoeld in artikel 11 van de wet is verleend; of

  • b. de toekomstige bestemming van het te restaureren monument naar het oordeel van de minister een belemmering vormt voor de instandhouding van het monument.

Artikel 10. Niet-bereiken subsidieplafonds

Indien één of meer van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 6 na toepassing van de artikelen 8 en 9 niet worden bereikt, wendt de minister het resterende bedrag aan voor de verhoging van één of meer van de overige subsidieplafonds.

Artikel 11. Afronding restauratie

De subsidieontvanger is verplicht de restauratie uiterlijk 31 december 2012 te hebben afgerond.

Artikel 12. Voorschotten

  • 1. Voordat subsidie is verleend, maar nadat de minister toestemming heeft verleend om met de werkzaamheden te beginnen, kan de minister aan de eigenaar van een monument als bedoeld in artikel 3 voorschotten verstrekken op basis van door de eigenaar ingediende overzichten van gemaakte kosten die vergezeld gaan van de desbetreffende originele rekeningen en in voorkomend geval betalingsbewijzen. Geen voorschotten worden verstrekt indien voor de voorgenomen restauratie geen vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet is verleend.

  • 2. Nadat subsidie is verleend, kan de minister aan de subsidieontvanger voorschotten verstrekken op basis van door de subsidieontvanger ingediende overzichten van gemaakte kosten die vergezeld gaan van de desbetreffende originele rekeningen en in voorkomend geval betalingsbewijzen.

  • 3. Indien rekeningen en betalingsbewijzen betrekking hebben op kosten van personeel dat in loondienst is bij de eigenaar, gaan de overzichten, bedoeld in het eerste en tweede lid, tevens vergezeld van een verklaring van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent waaruit blijkt hoeveel uren door dat personeel is besteed aan de restauratie, waarvoor subsidie wordt aangevraagd onderscheidenlijk is verleend.

  • 4. De minister keert de voorschotten uit voorzover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het restauratieplan.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling extra rijkssubsidiëring restauratie monumenten 2009.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

De Regeling extra rijkssubsidiëring restauratie monumenten 2009 (hierna: Rerrm 2009) moet als basis bieden voor de subsidiëring in de restauratiekosten van een met name genoemde groep van beschermde monumenten. Aanleiding vormt het amendement van 3 juli 2008 van het Tweede Kamerlid De Nerée tot Babberich (CDA) naar aanleiding van de Voorjaarsnota 2008, dat ertoe strekte om een eenmalige impuls te geven aan het wegwerken van de achterstanden in restauratie van monumenten (31 474 VIII, nr. 8). Daartoe is op Cultuurbegroting 2008 verhoogd met € 50 miljoen. In de bijlage bij het amendement waren 23 monumenten met name genoemd. Nadien bleek dat de afronding van de restauratie van de Kathedrale Basiliek van Sint Jan Evangelist in ’s-Hertogenbosch per abuis niet in het amendement was opgenomen. Op verzoek van de CDA-fractie is dit monument aan de lijst van 23 monumenten toegevoegd, zodat de Rerrm 2009 in de subsidiëring van de (deel)restauratie van 24 monumenten voorziet. Omdat de 24 monumenten met de beschikbare middelen niet geheel kunnen worden gerestaureerd, is per monument een subsidieplafond vastgesteld. Van zeven grotere restauraties zal alleen een deelrestauratie kunnen worden gesubsidieerd. Voor de vaststelling van de subsidieplafonds is gebruik gemaakt van desgevraagd door de eigenaren van de desbetreffende monumenten overgelegde geactualiseerde begrotingen.

Achtergronden

Opeenvolgende kabinetten hebben zich ten doel gesteld dat na 2010 niet meer dan 10% van de rijksmonumenten nog een ingrijpende restauratie behoeft. Het verschil tussen de 10%-doelstelling en de feitelijke situatie wordt aangeduid met de term ‘restauratieachterstand’.

Omdat de restauratieachterstand niet weggewerkt zal kunnen worden met de reguliere instandhoudingssubsidie die op grond van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna: Brim) kan worden verstrekt, is in artikel 43 van het Brim een specifieke basis gelegd om het wegwerken van die restauratieachterstand te kunnen subsidiëren. Alleen restauraties waarvoor aanmerkelijk meer nodig is dan het maximumbedrag aan subsidiabele kosten waarover subsidie kan worden verleend op grond van het reguliere Brim, kunnen op basis van dit artikel in aanmerking komen voor restauratiesubsidie. In dat geval mag er namelijk van worden uitgegaan dat er sprake is van uitsluitend restauratie en niet van instandhouding in de zin van planmatig onderhoud met incidentele restauratiewerkzaamheden.

De regeling samengevat

Samenvattend komt de Rerrm 2009 op het volgende neer:

  • subsidie wordt uitsluitend verleend voor 24 met name genoemde monumenten;

  • met schriftelijke toestemming van de minister – op basis van een beoordeelbaar restauratieplan – en een monumentenvergunning kan reeds met de restauratie worden gestart voordat een formele subsidieaanvraag is ingediend of op die aanvraag is beslist;

  • bevoorschotting door het Nationaal Restauratiefonds op basis van declaraties is vanaf het moment van toestemming al mogelijk. De rente bedraagt 0%;

  • per monument kan direct na toezending van het aanvraagformulier een formele subsidieaanvraag worden ingediend. De uiterste indieningsdatum is 30 november 2009;

  • de subsidie bedraagt, afhankelijk van het recht op fiscale aftrek, 60% of 70% van de subsidiabele kosten;

  • per monument geldt een subsidieplafond dat is afgestemd met de Tweede Kamer op 27 oktober 2008;

  • de restauratie moet eind 2012 zijn voltooid.

Gelet op het doel van de Rerrm 2009 is naast restauratiesubsidie op basis van deze regeling tevens ‘reguliere’ instandhoudingssubsidie op grond van het Brim mogelijk. Uiteraard mogen het restauratieplan en het instandhoudingsplan geen betrekking hebben op dezelfde werkzaamheden en dienen zij op elkaar te zijn afgestemd. Instandhouding is doorgaans pas doelmatig nadat een noodzakelijke restauratie is uitgevoerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

In artikel 2 wordt een deel van de artikelen van het Brim van overeenkomstige toepassing verklaard. De artikelen 1 en 43 van het Brim zijn overigens rechtstreeks van toepassing.

In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van het Brim is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt voorzover met de werkzaamheden is begonnen voordat de minister de subsidie heeft verleend. Gelet op het geoormerkte budget is het echter op voorhand al duidelijk dat voor de monumenten uit de Rerrm 2009 subsidie zal worden verleend indien aan de criteria van de regeling wordt voldaan. Daardoor kan in afwijking van de hoofdregel van het Brim al eerder worden begonnen met de werkzaamheden, namelijk zodra de minister op basis van een beoordeelbaar restauratieplan toestemming heeft verleend om de restauratie te starten en de monumentenvergunning is verleend.

Artikel 14 van het Brim bevat een algemene weigeringsgrond. Subsidie kan op grond van dat artikel worden geweigerd, indien de financiering van het gedeelte van de subsidiabele kosten van de voorgenomen restauratie dat niet door subsidie wordt gedekt, naar het oordeel van de minister onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 3

Uitsluitend de in artikel 3 genoemde monumenten komen op grond van de Rerrm 2009 voor subsidie in aanmerking. De naamgeving van de monumenten wijkt op onderdelen af van de in het amendement gehanteerde benaming. Dit heeft te maken met het feit dat een aantal monumenten uit meerdere beschermde monumenten bestaat. Om misverstanden over de met het amendement beoogde restauraties te voorkomen, zijn hieronder met betrekking tot enkele monumenten de monumentnummers uit het monumentenregister opgenomen.

  • a. Rooms-Katholieke Sint Bavokathedraal: monumentnummers 19555 en 395833;

  • e. Bedevaartskerk te Brielle: de omgang met monumentnummer 518184;

  • g. Vestingwerken te Hellevoetsluis: Front I-II met monumentnummer 344574;

  • k. Van de Philipsgebouwen te Eindhoven: het Klokgebouw met monumentnummer 518769;

  • n. Kasteel de Haar: hoofdgebouw en châtelet met kleine voorburcht en dubbele brug, monumentnummers 527892 en 527896; en

  • q. Heilig Landstichting: het begraaf- en gedenkpark (monumentnummers 523618, 523621 t/m 523626, 523633, 527966 en 527967) en het Bijbels Openluchtmuseum, nu Oriëntalis (monumentnummers 523611 t/m 523617, 523619, 523620, 523630, 523634, 527965 en 527968).

Artikel 4

Op grond van deze regeling kan per monument als bedoeld in artikel 3 één subsidieaanvraag worden ingediend. Dit wijkt in zoverre af van het ‘reguliere’ Brim en de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006 (hierna: Rrwr 2006), de Rrwr 2007 en de Rrwr 2008, dat de monumenten bedoeld in artikel 3 ook uit meerdere beschermde monumenten (meer monumentnummers) kunnen bestaan.

In artikel 4 is nauwkeurig aangegeven welke stukken (beschrijving, foto’s, rapporten, tekeningen en andere bescheiden) bij de aanvraag moeten worden gevoegd.

Het overleggen van een bouwkundig inspectierapport met betrekking tot het gehele monument is voorgeschreven om de noodzaak van het herstel van het monument te kunnen verifiëren (tweede lid, onderdeel b). Het rapport mag omwille van de actualiteit van de gegevens op het moment van indiening niet ouder zijn dan twee jaar.

Het overleggen van een financieel dekkingsplan (tweede lid, onderdeel c) is verplicht gesteld, deels gezien de omvang van de werkzaamheden waar het hier om gaat en de subsidiebedragen die daarmee zijn gemoeid. Het moet voldoende vaststaan dat het restauratieplan ook daadwerkelijk in zijn geheel kan worden gerealiseerd. Het financiële dekkingsplan heeft betrekking op de subsidiabele kosten van de ingediende begroting. In het plan dient de eigen bijdrage te worden gespecificeerd en te worden aangegeven of er sprake is van medefinanciers, en zo ja welke dit zijn (bijvoorbeeld provincie, gemeente, ander ministerie, VSB fonds, Prins Bernard Cultuurfonds, particulieren, etc.) en voor welk bedrag of percentage een bijdrage wordt toegezegd. In het aanvraagformulier zal een model voor dit dekkingsplan worden opgenomen.

Het restauratieplan is de basis voor subsidieverlening (tweede lid, onderdeel a, en derde lid).

In alle restauratieplannen heeft de beschrijving van de technische staat (derde lid, onderdeel a) betrekking op het gehele monument.

Overzichtsfoto’s en detailfoto’s (derde lid, onderdeel b) dienen bijgevoegd te worden ter verduidelijking en ondersteuning van de tekeningen. Indien fotomateriaal bij het plan gevoegd wordt, is de planbeoordeling sneller en beter te doen. Zonder fotomateriaal is beoordeling zonder opname ter plaatse niet of onvoldoende mogelijk waarbij de behandeltermijn van het subsidieverzoek in het geding komt.

De van het plan deel uitmakende tekeningen (derde lid, onderdeel c) worden onderscheiden in: opnametekeningen (bestaande toestand en gebrekentekeningen), plantekeningen (nieuwe toestand en tekeningen waarop is aangegeven wanneer en hoe welk gebrek wordt verholpen en/of welke wijzigingen worden aangebracht) en aanvullende tekeningen (zoals bijvoorbeeld doorsneden, principedetails en werktekeningen). Voor restauratie van een orgel zijn alleen tekeningen vereist bij wijzigingen aan de constructie en inrichting van de orgelkas, aan het orgelbalkon, in de aanleg van mechanieken of de aanleg van de windvoorziening (balgen, kanalen) en voor verplaatsing of uitbreiding van het instrument.

Het vervaardigen van de tekeningen behoort bij het opstellen van het restauratieplan en is subsidiabel (zie paragraaf 01.04 van de Leidraad bij ‘architecten-/plankosten’).

Als er werkzaamheden van bouwfysische, constructieve, decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aard in het restauratieplan zijn opgenomen, dienen de rapporten met betrekking tot die aspecten te worden bijgevoegd. In specifieke gevallen kan het zijn dat meerdere aspecten aan de orde zijn en er dus meerdere rapporten bijgevoegd moeten worden.

Artikel 5

De aanvragen kunnen formeel worden ingediend zodra het vastgestelde aanvraagformulier aan de eigenaren is toegezonden. Dit geschiedt kort na bekendmaking van de Rerrm 2009 in de Staatscourant. De uiterste indieningsdatum is 30 november 2009.

Artikel 6

Per monument is een subsidieplafond vastgesteld, boven welk bedrag geen subsidieverlening plaatsvindt. Als grondslag van de vastgestelde subsidieplafonds dienen de op verzoek van de RACM in het najaar van 2008 door de eigenaren ingediende of geactualiseerde begrotingen.

Het totale beschikbare budget voor de Rerrm 2009 bedraagt ruim € 52 miljoen (€ 52.107.057). Het extra budget van € 2.107.057 wordt gevormd door reeds gereserveerde middelen. Voor vier van de 24 monumenten zijn destijds subsidieaanvragen gedaan op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr 2007). De aanvragen moesten echter worden afgewezen wegens een eerdere subsidieverlening op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997), terwijl het uitsluitend subsidie betrof voor het opstellen van een restauratieplan. Wegens dit onbedoelde effect van de te strikt geformuleerde weigeringsgrond in de Rrwr 2007 werd in de opvolgende Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 voor de gedupeerde aanvragers een voorziening getroffen. Omdat vier van de desbetreffende monumenten zoals gezegd eveneens voorkomen in voornoemd amendement is een deel van de voor de oplossing van deze problematiek gereserveerde middelen uit oogpunt van efficiëntie aangewend om de subsidieplafonds van de Rerrm 2009 te verhogen. Dit heeft als voordeel dat niet alle gedupeerde eigenaren een beroep hoeven te doen op twee verschillende subsidieregelingen. Bovendien kan zo eerder worden gestart met de restauraties, omdat de Rerrm 2009 ten aanzien hiervan een soepeler regime kent dan de Rrwr 2008.

Artikel 7

Volgens artikel 1, onder e, zijn subsidiabele kosten de kosten die naar het oordeel van de minister noodzakelijk zijn om een monument als zodanig te restaureren. De inhoud van artikel 7 is vrijwel identiek aan die van artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna: Rrim). Op grond van artikel 43 van het Brim wordt onder restauratie verstaan het verrichten van die werkzaamheden, die de normale instandhouding te boven gaan en die voor het herstel van het monument noodzakelijk zijn. Dit betekent in de eerste plaats dat de kosten gericht moeten zijn op herstel van de monumentale waarden. Uit de aard der zaak wordt de hoofdstructuur van het monument daartoe gerekend, maar het kan bijvoorbeeld ook bepaalde interieuronderdelen betreffen.

In de Rerrm 2009 zijn de basiscriteria opgenomen om te beoordelen of er sprake is van subsidiabele kosten. In de Leidraad Brim subsidiabele instandhoudingskosten (hierna: Leidraad), de bijlage bij de Rrim, zijn werkzaamheden die als zodanig kunnen worden aangemerkt, opgenomen. De Leidraad ligt ter inzage in de bibliotheek van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM) en is geplaatst op de internetsite www.racm.nl.

Eén en ander neemt niet weg dat deze werkzaamheden niet altijd noodzakelijk zullen zijn en dus ook niet altijd zonder meer subsidiabel zullen zijn. Zo zal herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet subsidiabel zijn.

Een uitgangspunt voor het subsidiabel zijn van werkzaamheden is dat de werkzaamheden naar het oordeel van de minister op een sobere en doelmatige wijze dienen te worden verricht. Dit houdt in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale waarden, op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Ook vloeit daaruit voort dat herstel vóór vervanging gaat en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van monumenten is in beginsel niet subsidiabel.

Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd mogen en kunnen worden en zo ja op welke manier.

Werkzaamheden die slechts op comfortverbetering of verfraaiing zijn gericht, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Voorzover het werkzaamheden aan het interieur van het monument betreft moet nog het volgende worden opgemerkt. In de Leidraad is bij de subsidiabele kosten niet telkens onderscheid gemaakt tussen kosten van werkzaamheden aan de buitenkant van een monument en van werkzaamheden aan de binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking hebben op werkzaamheden aan de binnenkant van een monument slechts subsidiabel zijn indien die werkzaamheden strekken tot bescherming van de monumentale waarde van het monument of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal het ‘witten’ van binnenmuren in de meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat dit niet noodzakelijk is voor de bescherming van de monumentale waarde of een constructieve noodzaak heeft. Dit schilderwerk is wel subsidiabel indien pleisterwerk om constructieve redenen vervangen moet worden.

Of interieuronderdelen of objecten daadwerkelijk monumentale waarden bezitten, dient, voorzover mogelijk, in de eerste plaats beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen vermeld is in de omschrijving van het beschermde monument in het monumentenregister. Daarnaast kan ook het oordeel van de minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele kosten aan bepaalde onderdelen of objecten monumentale waarde wordt toegekend.

Het voor subsidie ingediende restauratieplan (zie ook de toelichting bij artikel 4) zal getoetst worden aan bovengenoemde uitgangspunten om te kunnen bepalen of de werkzaamheden die daarin zijn opgenomen voor subsidie in aanmerking kunnen komen. In alle gevallen geldt dat het oordeel van de minister doorslaggevend is voor de vraag of de werkzaamheden noodzakelijk zijn en sober en doelmatig worden uitgevoerd.

De subsidiabele kosten zelf zijn vastgelegd in de Leidraad, waarmee wordt gestreefd naar een betere en efficiënte afhandeling van subsidieaanvragen en subsidievaststellingen. Om dat te kunnen bereiken is aangesloten bij de indeling van werkzaamheden bij de reeds bestaande ‘STABU-hoofdcodering’ (STABU staat voor Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw). Ook in het restauratieplan, met name het bestek en de begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in de Leidraad terug te vinden zijn. De Leidraad is gebaseerd op dezelfde codering als STABU en heeft voor specifieke werkzaamheden, die niet of onvoldoende in de STABU hoofdcodering voorkomen, zoals werktuigbouwkundige installaties en klinkende monumenten, een eerder nog niet bestaande codering toegevoegd.

In de Leidraad wordt uiteengezet welke kosten subsidiabel zijn. Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen dus niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief bedoeld.

De Arbeidsomstandighedenwet stelt eisen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk belast zijn. Deze wet is ook van toepassing op restauratiewerkzaamheden. Op grond daarvan moeten zogenoemde Arbo-voorzieningen worden getroffen om risico’s zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot het herstel van monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen (steigers, dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente aard (zoals bij voorbeeld ladder- en veiligheidshaken, loopbruggen, luiken en verlichting). De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend nodig, indien ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt hiervoor een (hoofd-)aannemer ingeschakeld. Het treffen van de benodigde tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer en daarvoor wordt verwezen naar de paragrafen 01.04 en 01.05 van de Leidraad.

Het komt vaak voor dat delen van monumenten zeer moeilijk of niet bereikbaar zijn zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere inspecties en werkzaamheden goed en veilig te kunnen uitvoeren is het in zo’n situatie noodzakelijk voorzieningen van meer permanente aard aan te brengen om die gedeelten steeds gemakkelijk te kunnen bereiken. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven gewelven in kerken, ladder- en veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste plaats) en dak- en torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing zijn dergelijke Arbo-voorzieningen noodzakelijk om monumenten in stand te kunnen blijven houden. Het aanbrengen, mits deskundig uitgevoerd, is dan ook subsidiabel (zie de paragrafen 32, 33 en 70 van de Leidraad).

Diverse specialistische werkzaamheden worden in de planvorming niet door de restauratiearchitect uitgevoerd maar door andere specialisten. In dit verband kan gedacht worden aan adviezen op bouwfysisch, constructief of installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch- of interieuronderzoek en aan beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan installaties en interieur.

Dergelijke werkzaamheden door derden (adviseurs, onderzoekers, restaurateurs) zijn subsidiabel, mits ze noodzakelijk zijn en voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd door de minister (zie ook paragraaf 01.04 van de Leidraad onder ‘overige kosten’).

Voor het in stand houden van een monument is specifiek vakmanschap onontbeerlijk. De regelgeving biedt een eigenaar van een monument de ruimte om herstelwerkzaamheden – gedeeltelijk of geheel – zelf uit te voeren dan wel door eigen personeel of hemzelf uit te laten voeren in het kader van een door hem gedreven onderneming (zie hiervoor paragraaf 01.04 van de Leidraad).

In het algemeen geldt dat de kosten van ‘eigen arbeid’ alleen dan subsidiabel zijn indien uit een te overleggen accountantsverklaring duidelijk blijkt hoeveel uren door de eigenaar of zijn personeel binnen het kader van een door hem gedreven onderneming zijn besteed aan subsidiabele werkzaamheden. Uren die zijn besteed buiten het kader van de door hem gedreven onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn derhalve niet subsidiabel.

Mede in verband met de mogelijkheid van ‘meerwerk’ – dit betreft die werkzaamheden waarvan de noodzaak pas tijdens de uitvoering van restauratie aan het licht komt – dient de begrotingspost 'onvoorzien' conform de Leidraad in de begroting te worden opgenomen.

Artikel 8

De hoogte van de percentages is afgeleid van het Brrm 1997 en hetzelfde als in de Rrwr 2006 t/m 2008. Voor het onderscheid in hoogte van het percentage voor eigenaren met en zonder recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten is echter aangesloten bij het verschil van 10% zoals die ook bij de instandhoudingsubsidie wordt toegepast. Bij het vaststellen van de hoogte van de subsidieplafonds in artikel 6 is reeds rekening gehouden met het naar verwachting van toepassing zijnde subsidiepercentage.

Artikel 9

Om een restauratieplan te kunnen uitvoeren is een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 een conditio sine qua non. Immers, reeds wanneer bij een restauratie authentieke materialen worden vervangen, hetgeen in onderhavige gevallen aan de orde is, is sprake van een wijziging van het monument. Voor wijziging van een monument is ingevolge de wet een monumentenvergunning vereist. Indien hierbij de oorspronkelijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft, is dit niet anders. Ook de wijze waarop de materialen worden vervangen, alsmede de materiaalkeuze zelf, behoeven immers een deskundig oordeel.

Onderdeel b beoogt te voorkomen dat de (beoogde) gebruiksfunctie van het monument de noodzakelijke instandhouding na de restauratie in de weg staat.

Artikel 11

Artikel 11 ziet er op toe dat de gehele restauratie van het beschermde monument vóór 2013 afgerond dient te zijn. Er moet een einddatum worden vastgesteld om te voorkomen dat gelden bestemd voor noodzakelijke restauraties van monumenten ongebruikt blijven.

Artikel 12

Een eigenaar kan op grond van de Rerrm 2009 in afwijking van het Brim met toestemming van de minister reeds werkzaamheden uitvoeren voordat subsidie is verleend. Na toestemming om te beginnen, kan de eigenaar betalingen op basis van declaraties tussentijds laten bevoorschotten door het Nationaal Restauratiefonds.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven