TOELICHTING
Algemeen
Per 1 januari 2007 is in de Arbeidsomstandighedenwet opgenomen dat
van de werkgever wordt verwacht dat de werkgever binnen het algemene
arbeidsomstandighedenbeleid, beleid voert om psychosociale arbeidsbelasting
tegen te gaan. Onder psychosociale arbeidsbelasting wordt verstaan: de factoren
seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk in de
arbeidssituatie die stress teweeg brengen. Onder het begrip stress wordt
verstaan: een toestand die als negatief ervaren lichamelijke, psychische of
sociale gevolgen heeft.
De kern van het beleid van SZW om psychosociale arbeidsbelasting
tegen te gaan is de op basis van de RI&E gerichte aanpak van bronnen en
oorzaken van psychosociale arbeidsbelasting die stress teweeg brengen.
Psychosociale arbeidsbelasting kan veroorzaakt worden door diverse factoren.
Deze factoren zijn te verdelen in enerzijds ongewenste omgangsvormen (seksuele
intimidatie, agressie en geweld, pesten) en anderzijds werkdruk. Deze regeling
voor opvang en klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen vormt het sluitstuk
in een op preventie gericht beleid voor ongewenste omgangsvormen. Werkdruk
maakt onderdeel uit van het HRM-beleid binnen SZW. Medewerkers die werkdruk
ervaren kunnen gebruik maken van andere bestaande voorzieningen binnen SZW, te
weten het arbeidsomstandighedenspreekuur en/of bedrijfsmaatschappelijk werk.
Zij kunnen zich ook richten tot de Raadsman SZW.
Het is wenselijk gebleken om de individuele medewerker van SZW een
middel te verschaffen om een klacht in te dienen bij de klachtencommissie of
zich te wenden tot een vertrouwenspersoon over ongewenste omgangsvormen en
aldus de beëindiging hiervan te realiseren. Sinds december 2005 kende SZW de
‘SZW Regeling Opvang en Klachtenprocedure Ongewenste Omgangsvormen’ (besluit
PO&I/Arbo/2005/58466 van 1 december 2005). Deze regeling is ingetrokken en
daarvoor in de plaats is de ‘SZW Regeling Opvang en Klachtenprocedure
Ongewenste Omgangsvormen’ gekomen. Het aantal vertrouwenspersonen is in de SZW
Regeling Opvang en Klachtenprocedure Ongewenste Omgangsvormen uitgebreid van 3
naar 5.
Door vaststelling van een regeling voor het gehele ministerie wordt
willekeur of onzorgvuldige behandeling ten aanzien van ongewenste omgangsvormen
binnen SZW voorkomen. Binnen SZW, maar ook in het geval SZW-medewerkers in SZW
verband en buiten SZW actief zijn (bijvoorbeeld in het geval van een
directie-uitje, de sportdag of bij recepties en dergelijke), dienen ongewenste
omgangsvormen voorkomen te worden.
Uitingen van ongenoegens over een gedraging van een medewerker
ten opzichte van een ander moeten op een behoorlijke wijze worden behandeld.
Daarbij moet – ook ten opzichte van degenen tegen wie de klacht zich richt – de
nodige zorgvuldigheid in acht worden genomen.
Hiertoe is een klachtenprocedure ontworpen die voor de
medewerkers een mogelijkheid biedt om informeel of formeel hun ongenoegens
kenbaar te maken, zonder daarin het management van de organisatie te betrekken.
Hoewel het natuurlijk voor ongenoegens over gedragingen binnen de organisatie
de aangewezen weg is om zich tot het bevoegd gezag te wenden, kan de hiërarchie
voor een aantal soorten klachten een (gevoelsmatig) te hoge drempel opwerpen.
Dit speelt des te meer als het juist om gedragingen zou gaan die door een
leidinggevende worden veroorzaakt of in de hand worden gewerkt.
Gekozen is voor een structuur waarbij degene die geconfronteerd
wordt met ongewenst gedrag zich informeel kan richten tot een
vertrouwenspersoon. Vertrouwenspersonen hebben tot taak klagers op te vangen en
eventueel voor bemiddeling door te verwijzen naar de Raadsman SZW en in ieder
geval de klager bij te staan bij de behandeling van zijn of haar klacht. Naast
vertrouwenspersonen kan de klager zich ook wenden tot de Raadsman SZW, een
bedrijfsmaatschappelijk werker van SZW en de bedrijfsarts.
Bij een formele klacht over ongewenste omgangsvormen wordt het
onderzoek gedaan door een klachtencommissie die het bevoegd gezag adviseert.
Het bevoegd gezag beslist op de klacht. Daarnaast wordt van eventuele strafbare
feiten waarvan het bevoegd gezag ambtshalve aangifte moet doen aangifte gedaan
en worden overigens de maatregelen getroffen ter bestrijding en/of preventie
van ongewenst gedrag. Over de bevindingen en de maatregelen wordt jaarlijks aan
de Secretaris-Generaal gerapporteerd.
Aangifte doen van strafbare feiten die alleen maar worden vervolgd
als daarvan door het slachtoffer aangifte is gedaan, valt niet onder deze
regeling. Of een slachtoffer aangifte wil doen van strafbare feiten is een
afweging die betrokkene zelf moet maken.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Voor de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aansluiting
gezocht bij de reeds bestaande regeling of bij in andere vergelijkbare
regelingen opgenomen toepasselijke begrippen. Onder het begrip ‘discriminatie’
valt ook discriminatie op basis van handicap, chronische ziekte of
leeftijd.
Het begrip ‘medewerker’ heeft in deze regeling een ruimere
betekenis dan gebruikelijk: ook personen die op basis van een andere
contractuele relatie dan op basis van een ambtelijke aanstelling binnen het
ministerie werkzaamheden verrichten (bijvoorbeeld uitzendkrachten,
schoonmaakpersoneel, cateringmedewerkers, fitnessbegeleiders en dergelijke)
kunnen in voorkomend geval een klacht indienen en/of een beroep op een
vertrouwenspersoon doen.
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet valt het begrip
‘ongewenste omgangsvormen’ onder het begrip psychosociale arbeidsbelasting.
Naast ongewenste omgangsvormen valt werkdruk eveneens onder het begrip
psychosociale arbeidsbelasting. SZW voert conform artikel 3 lid 2 van de
Arbeidsomstandighedenwet een ziekteverzuimbeleid dat onder andere gericht is op
voorkoming en beperking van werkdruk. Daarnaast maakt werkdruk ook onderdeel
uit van het HRM-beleid binnen SZW en is werkdruk opgenomen in de Risico
Inventarisatie en Evaluatie en het daarbij behorende Plan van Aanpak van SZW.
Werkdruk maakt geen onderdeel uit van deze regeling, maar medewerkers die
werkdruk ervaren kunnen gebruik maken van andere bestaande voorzieningen, te
weten het arbeidsomstandighedenspreekuur en of bedrijfsmaatschappelijkwerk. Zij
kunnen zich ook wenden tot de Raadsman SZW.
Artikel 3 lid 3
Bij het benoemen en uit de functie ontheffen van
vertrouwenspersonen moet worden bedacht, dat het moet gaan om personen die het
vertrouwen van het personeel binnen de organisatie hebben. Aan de andere kant
moet de vertrouwenspersoon met een zekere afstand naar de zaak kunnen kijken en
moet gewaakt worden voor belangentegenstelling of -verstrengeling. Het is dan
ook ongewenst en een reden om een vertrouwenspersoon uit die functie te
ontheffen als deze tevens is: lid van hulpverleningsinstellingen of tot
hulpverlening ingestelde samenwerkingsverbanden; bedrijfsarts; een met de
opsporing van strafbare feiten belaste functionaris.
Naast de vertrouwenspersonen kan een beroep worden gedaan op de
Raadsman SZW, een bedrijfsmaatschappelijk werker van SZW of de bedrijfsarts. Zo
wordt een (geografisch) spreiding van aanspreekpunten bereikt, zodat over het
algemeen voor iedere SZW-medewerker een vertrouwenspersoon, of ander
aanspreekpunt in de (organisatorische) nabijheid beschikbaar is. Hiermee wordt
niet beoogd dat iemand zich per sé tot die ‘nabije’ vertrouwenspersoon moet
wenden. Desgewenst kan elke aangewezen (vertrouwens)persoon door iedere
SZW-medewerker worden benaderd.
Een klager kan zich laten bijstaan door een van de
vertrouwenspersonen. Een klager kan (delen van) de procedure ook zelfstandig
doen of zich door een zelfgekozen raadspersoon laten bijstaan. In het laatste
geval zijn de kosten van die bijstand voor degene die die raadsman inschakelt
(zie artikel 7, zevende lid ).
Artikel 4
Zonder af te doen aan het recht om een (schriftelijke) klacht in
te dienen kan een medewerker zich ook tot de vertrouwenspersoon wenden om te
bezien of op informele wijze (mondeling), door bemiddeling door de Raadsman
SZW, een aanvaardbare oplossing kan worden gevonden. Een medewerker verspeelt
dus niet het recht om zich tot de klachtencommissie te wenden als er door
hem/haar op informele wijze getracht is via een vertrouwenspersoon tot een
oplossing te komen.
Artikel 6
Indien de klager de voorkeur geeft aan een formele klacht of
indien de bemiddeling niet tot een oplossing leidt, kan een klacht worden
ingediend. Dit geschiedt door het indienen van een klaagschrift, dat
rechtstreeks of door tussenkomst van een vertrouwenspersoon, bij de secretaris
van de klachtencommissie wordt ingediend. Om het laagdrempelig karakter van
deze procedure te benadrukken kan een klager zich ook mondeling tot een
vertrouwenspersoon wenden, die de klager bijstaat bij het op schrift stellen
van zijn klacht.
Indien de klacht waarschijnlijk strafbare feiten betreft die niet
louter een klachtdelict omvatten, dient de vertrouwenspersoon contact op te
nemen met de Secretaris-Generaal om vast te stellen, of niet ambtshalve door de
Secretaris-Generaal aangifte moet worden gedaan. Een dergelijke constatering
kan overigens ook de conclusie van het onderzoek van de klachtencommissie
zijn.
Artikel 6 en 8
Alvorens de klachtencommissie een klacht onderzoekt dient zij
vast te stellen, of zij wel de juiste instantie is om het onderzoek te
verrichten. Zo vallen aangelegenheden die een rechtspositioneel geschil
inhouden buiten de competentie van de klachtencommissie. Ook kan de
klachtencommissie beslissen een klacht niet in behandeling te nemen indien één
van de omstandigheden, bedoeld in artikel 9:8 van de Algemene wet bestuursrecht
zich voordoet. Omdat het vaststellen van één en ander vaak een goede juridische
afweging vergt, wordt bij de aanwijzing van leden van de klachtencommissie
en/of van de secretaris gelet op het vereiste van voldoende juridische scholing
en/of ervaring.
Artikel 8 lid 3
Een klacht kan tot uiterlijk 1 jaar na het ongewenste gedrag
worden ingediend. Met deze termijn is aangesloten bij artikel 9:8, eerste lid,
sub b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 10
Tenzij een klacht aanstonds al niet-ontvankelijk wordt verklaard
beslist het bevoegd gezag na ontvangst van het advies van de klachtencommissie
of een klacht gegrond of ongegrond is. Daarnaast dient het bevoegd gezag alle
aangewezen maatregelen te treffen ter preventie of bestrijding van verdere
ongewenst gedrag. De beslissing is geen besluit in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht en er staat dan ook voor de klager geen bezwaar of beroep tegen
open. Indien de klager meent, dat de behandeling van de klacht onvoldoende is
geweest bestaat wel de mogelijkheid om zich te wenden tot de Nationale
ombudsman.
Indien in het kader van de beslissing op een klacht enig
rechtspositioneel besluit wordt genomen dat de aangeklaagde ambtenaar treft,
staan voor hem uiteraard wel de gebruikelijke rechtsmiddelen van bezwaar en
beroep tegen het rechtspositionele besluit open.
Artikel 16
Om ruime bekendheid aan deze regeling te geven zal deze op het
intranet worden geplaatst.
De Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
namens deze:
de Secretaris-Generaal,
J.F. de Leeuw.