Beleidsregels wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure

13 januari 2009

De Raden voor Rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s Hertogenbosch en Leeuwarden,

overwegende, dat het naar aanleiding van de aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand door de VIValt wetgeving noodzakelijk is om nieuwe beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de wegingsfactoren als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel CI;

stellen de volgende regeling vast:

Artikel 1. Doel van de regeling

Het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) regelt de vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15 lid 4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Bpb bevat regels inzake de vergoeding van de kosten van het bezwaarschrift. In de bijlage bij het Bpb, onderdeel CI, is bepaald dat het gewicht van de zaak tot uiting kan worden gebracht in wegingsfactoren.

Het bestuursorgaan heeft de bevoegdheid om in beleidsregels vast te leggen op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd. Deze regeling bepaalt dan ook welke categorieën zaken als gemiddeld, licht en zeer licht worden gekwalificeerd en derhalve op grond van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel CI, met een wegingsfactor van respectievelijk 1, resp 0,5, resp. 0,25 punt worden gewaardeerd.

Artikel 2. Categorieën zaken die met een wegingsfactor van 1 worden gewaardeerd

  • 1. Een bezwaar in een zaak die niet tot een van de categorieën van artikel 3 of artikel 4 behoort, zal in beginsel als gemiddeld met een wegingsfactor van 1 gekwalificeerd worden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de raad de bevoegdheid om op grond van het Bpb, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen naarmate de betreffende zaak lichter of zwaarder is dan een gemiddelde zaak.

Artikel 3. Categorieën zaken die met een wegingsfactor van 0,5 worden gewaardeerd

  • a. zaken waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag om peiljaarverlegging met de motivering van de raad dat geen sprake is van een inkomensdaling van tenminste 15%.

  • b. zaken waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag om peiljaarverlegging met de motivering van de raad dat de inkomens- en/of vermogensgrens nog steeds wordt overschreden.

  • c. zaken waarin de rechtzoekende een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent en in bezwaar wordt gesteld dat de voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de rechtsbijstand (artikel 12 lid sub e ten eerste Wrb).

Artikel 4. Categorieën zaken die met een wegingsfactor van 0,25 worden gewaardeerd

  • a. zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen de hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage (artikel 35 lid 3 en lid 4 Wrb en artikel 11 Bdr);

  • b. zaken waarin bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waarin een toevoegingsaanvraag is afgewezen wegens overschrijding van de inkomensgrenzen en vermogensgrenzen (artikel 34 Wrb);

  • c. zaken waarin bezwaar is gemaakt met betrekking tot het al dan niet toepassen van de anticumulatiebepaling (artikel 10 Bdr);

  • d. zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen het buiten behandeling laten van de toevoegingsaanvraag (artikel 4:5 Awb);

  • e. zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag om peiljaarverlegging omdat de termijn van zes weken is overschreden (artikel 34c Wrb);

  • f. zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen een ambtshalve besluit dat in de plaats komt van een eerder besluit genoemd in artikel 34c Wrb (artikel 34d Wrb)

  • g. indien bezwaar is gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag.

  • h. zaken waarin de rechtzoekende voorheen een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefende en in bezwaar wordt gesteld dat wordt voldaan aan de alsdan hiervoor geldende criteria (artikel 12 lid sub e ten tweede Wrb).

Artikel 5. Afwijkende wegingsfactor

Indien de raad van oordeel is dat toepassing van de in bovenstaande artikelen genoemde wegingsfactor niet in overeenstemming is met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener dient dit in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk gemotiveerd te worden.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 februari 2009 en vervangt de beleidsregels die de Raden voor Rechtsbijstand in het verleden hebben vastgesteld.

Artikel 7. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als Beleidsregels wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure.

Utrecht, 13 januari 2009

De Raden voor Rechtsbijstand te Amsterdam, Arnhem, Den Haag, ’s Hertogenbosch en Leeuwarden.

TOELICHTING

De uitvoeringsregeling met betrekking tot de wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure is aan te merken als beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze beleidsregels zijn opgesteld omdat de Awb mogelijk maakt een vergoeding te verkrijgen voor de kosten die een belanghebbende maakt in verband met de behandeling van een door hem ingediend bezwaarschrift.

Het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) regelt de vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15 lid 4 Awb. Het Bpb bevat regels inzake de vergoeding van de kosten van het bezwaarschrift.

In onderdeel CI van de bijlage bij het Bpb wordt het gewicht van de zaak bepaald. Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0.25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient volgens de Nota van Toelichting bij het besluit tot wijziging van het Bpb steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Aan het bestuursorgaan is de bevoegdheid gegeven om in uitvoeringsvoorschriften (beleidsregels) vast te leggen op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd.

De Raden voor Rechtsbijstand hebben in artikel 3 van de onderhavige regeling een aantal categorieën van zaken benoemd die als licht worden gekwalificeerd en als wegingsfactor 0.5 krijgen. Wanneer in deze categorieën van zaken bezwaar wordt gemaakt en de rechtzoekende zich laat bijstaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, kan worden gesteld dat in bezwaar in vrijwel alle gevallen kan worden volstaan met het overleggen van bescheiden over het inkomen en vermogen of het resultaat van de rechtsbijstand. Het betreft immers vrijwel altijd een feitelijke vaststelling van het resultaat of een adequaat onderbouwde aanname van de draagkracht in het inkomen en/of vermogen of de discussie of stukken al dan niet (tijdig) en voldoende zijn overgelegd. De ervaring van de raden voor rechtsbijstand is dat in bezwaar met betrekking tot de in artikel 3 genoemde categorieën zaken vrijwel nooit (zware) juridische argumenten worden gewisseld of juridische grieven worden geuit. Om die reden is de kwalificatie lichte zaak met een wegingsfactor van 0.5 gerechtvaardigd.

Artikel 5 brengt tot uitdrukking dat er – bij zeer hoge uitzondering – gevallen denkbaar zijn waarin bezwaar wordt gemaakt in een zaak als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 van de regeling, maar dat er sprake is van een dusdanige bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener dat niet volstaan kan worden met de aangegeven wegingsfactor, maar dat volgens de algemene regeling van het Bpb een hogere wegingsfactor wordt toegekend. Dit zal echter uitdrukkelijk gemotiveerd dienen te worden.

Naar boven